NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 95. Vrijdag 11 Augustus 1ö93. Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. EN J. U. VAN BALEN. KRIJGSTOCHTEN Indisch Officier, Het Vaderlandt ghetrouwe Blijf iele tot in den doot. IFilhelmtulied. „En deactpereert nimmer!" Jan Pielen. Cotn. VeraotHJat lederen Oliisdfwt, Donderdag en Zaterdag. Abonnementsprijs p Voor de eourant binnen do gemceente at a nanr de overige plaatsen van Nederland 0.90, at t t alle landen, die in het postverdrag ziju opgenomen (inbegrepen Oost-Indië en Amerika). 1.75, a t t t Zuid-Afrika2.50, f 0.70, met Jong Holland 1.20 1.40 2.60 4— P r ij dar A d v e r t e n t i Molenpleio.Helder. Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 eent. hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Advertentiën voor liefdadige doeleinden Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand Bij abonnemant, naar gelang van de per regel 5 Ct. 5 De Advertentiën kunnen overnl worden ffepffint.it tnsselien den tekst. van een door E. Von fSurfus. Wij waren nauwelijks een kwartier in de aangegeven richting voortgegaan, toen wij links van ons, achter eene in de vlakte gelegen kleine kampong, een talrijke afdeeling Maleiers te paard zagen verschijnen, welke op dezelfde plek, aan den voet van het gebergte toesnelden, welke wij noodzakelijk moesten passeeren. Nu was goeden raad duur. Er was geen denken aan om ons door eene meer dan honderd man sterke afdeeling heen te slaan wij zouden als leeuwerikken aan hunne lange lansen geregen zijn gewor den. Links naar de vlakte uitwijken ging ook niet, daar wij zeer gemakke lijk in een der talrijke moerassen had den kunnen geraken, waar de Maleiers ons bovendien zeer gemakkelijk hadden kunnen omsingelen. Ik besloot daarom rechts naar het gebergte te vluchten, waar wij tenminste eerder een plaats hoopten te vinden, waar wij ons goed zouden kunnen verdedigen en met onze vuurwapenen hadden wij ook een groot overwicht op de met speren gewapende Maleiers. De loopei's moesten zich aan de stijgbeugels der huzaren vasthouden en toen ging het in galop op de ruim een halfuur verder gelegen berghelling los. De vijand voor ons veranderde dadelijk van richting en reed in een schuinen lijn naar den rand van het bosch zij wonnen echter geen grond op ons, daar wij hen een aanzienlijk eind voor waren. Wij waren misschien nog vijfhonderd schreden van den voet van het gebergte verwijderd, toen wij rechts van ons een tweede troep Ma leiers ontdekten, die in een langzame draf op ons toereden hunne paarden schenen zeer vermoeid te zijn. Daar de onze nog tamelijk frisch waren, be- reikten wij ongedeerd de berghelling, stegen af en begonnen deze te bestijgen terwijl wij onze paarden bij den teugel leidden. Onder dit vermoeiende opstijgen riep van Swieten plotseling uit„Daar schiet mij juist iets te binnen, wat ons mis schien uit deze vervloekte klem za! kunnen redden Toen ik gisteren deze helling opnam, heb ik verder naar boven de ruïnen van een voormaligen tempel gevonden, zooals ik u reeds verteld hebwanneer ik die nu maar weer ontdekken kon, waren wij ten minste i vüorloopig geborgen. Blijf bier een oogenblik staan, dan zal ik naar boven klimmen om eens rond te kijken." Na eenige minuten riep de officier ons toe, hem te volgen hij wist nu nauwkeurig waar de ruïnen lagen. Wij moesten eerst weer een eind weegs teruggaan en konden door het dichte struikgewas slechts zeer langzaam en j met groote moeite vorderen, hetgeen nog verergerd werd door den toe- i stand, waarin de gewonde topograaf zich bevond, wiens wond in het been door de vermoeiende rit bij de vreese- lijke hitte er niet op verbeterd was, waardoor hij buiten staat was om te loopen en wij hem weer op zijn paard moesten tillen, waarop twee loopers hem moesten vasthouden. Eindelijk bereik ten wij echter een klein rotsplateau, dat geheel vrij was van hoornen en struik gewas en aan welks noordelijk einde de bedoelde ruïnen lagen. Het waren oogenschijnlijk de puin- hoepen van een voormaligen tempel der Boedhisten, zooals men er nn nog vele op Java en Sumatra aantreft. Vóór de invoering var. den Islam, be hoorden de bewoners der Soenda-eilan- den bijna uitsluitend tot de leer van Boedha en hadden zij zich gedwon gen gezien hunne tempels op eenzame plaatsen in het gebergte te bouwen. De ringmuur zag er nog tamelijk stevig uit, maar de eigenlijke tempel daar binnen was in elkander gestort, doch bood voor ons en de paarden nog ruimte genoeg om ons bivak op te slaan. Het plateau was tot aan den rand van het bosch ongeveer tweehonderd schreden gaansde beide zijden van den ring muur rustten onmiddellijk op den lood recht naar beneden vallenden rotswand, terwijl de achterkant van onze schuil plaats niet door een muur werd afge sloten, maar aan den rand van een stijlen afgrond lag, welke het ons onmogelijk toescheen te bestijgen. Terwijl de eene helft der manschappen den ingang van den buitenmuur met rotsblokken versperde, begaf de andere helft zich met alle voorbanden zijnde emmers en kruiken naar den afgrond, op welks bodem een beekje stroomde, om daaruit frisch water te halen. Men- sclien en paarden verkwikten zich door een koelen dronkook onze gewonde werd gelaafd, opnieuw verbonden en zorgvuldig op dekens tegen een der wanden neergelegd. Aan den versperden ingang en langs den muur werden eenige schildwachten geplaatst, die voornamelijk het oog moesten houden op het in de nabijheid liggende woud ook aan de binnenzijde van den muur had ik op enkele plaatsen rotsblokken doen opstapelen, zoo hoog echter, dat men er gemakkelijk over heen zien en schieten kon. Gedurende deze werkzaamheden hadden de bedienden een flink maal gereedgemaakt, hetwelk wij ons goed lieten smaken, daar wij sinds bet ontbijt niets meer gebruikt hadden. Gedurende den maaltijd be sprak ik met Van Swieten en de twee topografen, die vroeger in Duitschland als officieren hadden gediend, onzen toestand en de middelen om ons te verdedigen. Wij waren voldoende voorzien van wapenen en munitie en ook talrijk genoeg om ons tegen de inboorlingen staande te houden tot den volgenden morgen, waarop wij konden verwachten door onze troepen ontzet te zullen worden, want langer dan vier-en-twintig uren zouden wij het op dit kale plateau in de brandende hitte niet kunnen uithouden. Ook zouden wij spoedig watergebrek krijgen en wanneer de 1 vijand ons toevluchtsoord eenmaal om singeld had, zou het onmogelijk zijn, frisch water uit den afgrond te halen en daar wij de Maleiers ieder oogenblik konden verwachten, liet ik vlug nog wat voorraad water halen. Gedurende dien tijd stelde ik een kort bericht aan den generaal op, waarin ik hem onzen toestand en ons toevluchtsoord nauw keurig beschreef, maakte er nog een afschrift van en gaf het toen aan twee mijner beste loopers, met bevel te trachten onze troepen te bereiken en voorzichtig te zijn, dat zij niet in handen der Battaks zouden vallen. Intusschen was de maan opgekomen en deze verspreidde een helder licht over het kleine plateau, zoodat wij duidelijk de boomstammen aan den zoom van het 66 Het voorkomen van de jonge vrouw gaf duidelijk te kennen, dat zij iets geheel anders had verwacht, dan dit nuchtere antwoord. Zij was geheel ontgoocheld en dit teekende zich duidelijk op haar schoon gelaat af. Onwillig kwamen de woorden over hare lippen, toen zij zeide «Dat zou zeker eene gemakkelijke manier zijn, om de plichten der humaniteit jegens een ongelukkige te betrachten. En bij zoo'n opvatting billijkt ge natuurlijk ook Jankowski's inzichten omtrent zijne dochter?" „Dat hij moeite doet, die neiging met alle kracht te bestrijden, is niet meer dan verstandig. Die liefde is volkomen onzinnig en ik hoop, beste, dat je niet van plan zijt, die, in welk opzicht ook, te begunstigen. Natuurlijk ware het te wenschen, dat Jankowski zijne vaderlijke autoriteit op eene andere manier aanwendde, dan door brutale mishandeling. En als het meisje niet overdreven heeft, om zich van uwe deelneming te verzekeren, dan zal ik hem bij de eerste de beste gelegenheid eens duchtig onderhanden nemen. Die Johanna zal toch ook wel door andere middelen tot rede zijn te brengen." Edith trok de onderlip op en het kostte haar moeite, om zich in te houden. „Welke middelen zullen naar uwe meening helpen?" „Jankowski heeft mij nog niet om raad gevraagd, maar mocht hij het doen, dan zal ik hem raden zijn dochter ergens heen te zenden, waar zij aan den invloed van dezen Abrikat is onttrokken. Ik ken een onbedorven visschers- meisje van dit soort genoeg gezond verstand toe, om overtuigd te zijn, dat zij in eene andere omgeving binnen korten tijd tot andere gedachten zal komen." „En als uwe verwachting u dan nog bedriegt Als uw 6S wil zijn, die ons scheidt. Wie hier op aarde om der liefdeswille geleden heeft, zal hiernamaals beloond worden. Ik laat Johanna niet loopen, tot mijn dood toe niet Edith begreep wel, dat het onmogelijk was hem binnen enkele minuten van gedachten te doen veranderen en zij gaf dus op die betuiging geen antwoord. „Ik zal morgen met het meisje spreken en ik hoop ook u nogmaals te ontmoeten. Als ge ooit mij iets hebt te zeggen, zult ge mij daarboven in het slot vinden en altijd bereid u aan te hooren." Hij zeide geen ja of neen, maar nam beleefd zijn muts af, toen Edith met een vriendelijk knikje afscheid nam. Maar voor de deur van hare woning keek zij nog eens om en een diep medelijden vervulde haar hart, toen zij de gestalte van den jongen man in de avondschemering op het strand zag verdwijnen. Den volgenden morgen kwam Gerard eerst van Groen heide terug. Hij was geen tooneelspeler en daarom gelukte het hem niet, de slechte stemming te verbergen, waarin hij verkeerde. Edith had blind moeten zijn, als zij achter de luidruchtige vroolijkheid, die hij om harentwille hui chelde, niet de verslagenheid had opgemerkt, die hem bezielde. Maar toch deed zij geen moeite, om te weten te komen wat eraan haperde, nóch toonde de geringste deelneming, toen hij ten laatste, den drang van zijn hart woud konden onderscheiden. De diepste stilte heerschte rondom ons en ik gaf aan luitenant van Swieten mijne ver wondering te kennen, dat de Maleiers ons niet reeds hadden aangegrepen, daar zij toch zeker het plateau reeds bereikt moesten hebben, wanneer zij geen tijding hadden ontvangen van het vooruit rukken onzer troepen en de vervolging hadden opgegeven. „Ik zal u dadelijk van het tegendeel overtuigen," antwoordde van Swieten. „Naar mijne meening. zit het gehecle bosch vol van die bruinen schurken achter iederen boomstam zie ik ten minste den helkleurïgen hoofddoek en de schouders van zoo'n kerel te voor schijn komen en wanneer gij het mij veroorlooft, zal ik u dadelijk de zeker heid geven, dat ik mij niet vergis. Daar het mij wonschelijk voorkwam de zaak zoo spoedig mogelijk tot een einde te brengen, gaf ik de verlangde toestemming. De posten langs den muur werden nog eens tot verdubbelde oplettendheid aangemaand, terwijl wij onze wapens gereed hielden. Na een kort aanleggen schoot van Swieten zijn buks afhet schot werd beantwoord door een schreeuw van den getroffen Maleier en een vreeselijk gehuil van minstens tweehonderd inboorlingen, die nu van alle kanten onze kleine vesting bestormden. Wij ontvingen hen echter met zulk een welgericht vuur uit onze pistolen en karabijnen, dar zij voor den ingang zelf terugdeinsden en beproefden op enkele plaatsen den muur te beklim men, waarin zij echter door de sabels der huzaren en de speren der loopers verhinderd werden, terwijl wij intus schen tijd wonnen, om onze pistolen en karabijnen weer te laden en in den dichten drom van aanvallers af te schieten. Na nauwelijks tien minuten lieten de Maleiers van ons af en ijlden zoo spoedig mogelijk over het plateau naar het woud terug, minstens twintig dooden en zwaargewonden aan den voet van den muur achterlatende. Daar ik uit ondervinding de listen der inboorlin gen kende, was ik overtuigd, dat de achtergeblevenen niet allen dood of gewond waren, maar een gedeelte er van zich zoo aanstelde om een gunstig oogenblik af te wachten, om over de versperringen heen te klimmen en ver warring ond^r ons te brengen, waarvan de overigen zouden profiteeren. Ik liet daarom eenige Javanen voorzichtig over de barrikaden klimmen, om de tegen den muur liggende lichamen met de kris te doorboren. Dat ik mij niet vergist had, werd dadelijk bewaarheid minstens zes van de zoogenaamde doo den sprongen op en vluchtten voort, waarbij nog eenige door de schoten der huzaren gedood werden. De lichamen der overige Battaks werden, na gekruist te zijn, in den afgrond geworpen. Daar ik de manier van oorlogvoeren der inboorlingen kende, wist ik, dat wij vóór het ondergaan der maan geen tweede aanval te vreezen haddenik liet daarom slechts de noodzakelijkste schildwachten op den muur en aan den ingang staan en trok mij rnet de weinige manschappen achter de puinhopen van den tempel terug, om ons aan de rust over te geven, welke wij allen zoo dringend noodig hadden. Ik zelf kon echter niet slapen, niettegenstaande de vermoeenissen, welke wij dien Hag onder vonden hadden ik was te opgewonden en bleef tot drie uur 's morgens wakker. De maan wa3 intusschen ondergegaan en er heerschte zulk eene duisternis, dat men op vijf schreden afstands niets meer onderscheiden kon, zoodat men zich geheel op het gehoor verlaten moest. Ik wekte Van Swieten, droeg hem de wacht aan den ingang op en begaf mij zelf naar het achtergedeelte der ruïnen,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1