NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 111. Zondag 17 September 1893. Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. EN 9 J. H. VAN BALEN. i KRIJGSTOCHTEN Iudisch Officier, NEDERLAND. Het Vaderlandt ghotronwe Blijf iok tot in den doot. Wilhelmuslied. ,En descspercert nimmer I" Jan Piettr». Cc en. Ver«olilJat lodoroa Olnsdast, Oouderdag oa Zaterdag abonnementsprijs per 8 maanden: Voor de conrant binnen de gemeeentef 0.70, met Jong Holland1.20 UITGEVER P r ij der A d v e r t e n t i a j naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, a alle landen, die in bet postverdrag rijn opgenomen (inbegrepen 1.40 Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 eent. Bij abonnemaat, hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. naar gelang van de Oost-Tndië en Amerika). 1.75, a a a a Zuid-Afrika2.50, 2.60 *•- Molenplein.Helder. Dienstaanbiedingen voor den werkenden stand per regel 5 Ct. De Advertentiën kunnen overal worden geplaatst tusschen den tekst. van een door E. Von Barfus. Onder de veranda werden wij met hartelijke woorden begroet door een ouden Chinees, die de dame uitnoodigde, hem naar de vrouwenvertrekken te volgen, terwijl zijn oudste zoon voor mij moest zorgen. Toen mijne gezellin zich tot mij wendde, waarschijnlijk met het doel mij voor mijn bijstand te be danken, vertrok haar gelaat zich tot lachen zij kon zelfs geen woord uit brengen, maar barstte in een luid lachen uit, tot mijne niet geringe ver bazing toen ik echter mijn blik over mijzelf liet heenglijden, begreep ik vol komen de vroolijkheid der dame en stemde er van ganscher harte mede in. Ik zag er inderdaad ook erbarmelijk uitmijn witte broek en mijn jas kleef den letterlijk aan mijn lichaam en waren van boven tot beneden met slijk be dekt, terwijl mijn ongelukkige kurken hoed bijna tot aan mijn neus in* mijn hoofd was gezakt, terwijl de breede rand op mijn schouder rustte. Het van mij afdruipende water zakte in mijne te groot geworden schoenen, liep er over heen en vormde aan mijne voeten plas sen, waartusschen ik allesbehalve als een fier ridder stond. Wat mij eenigermate troostte, was de aanblik der dame, wier lichte kleeding door den regen en den modder er al niet veel beter uitzag dan de mijne. Met eenige woorden van verontschuldiging over hare onwillekeurige vroolijkheid trok mijne gezellin zich in de vrouwen vertrekken terug, terwijl ik den jongen Chinees naar de voor mij bestemde ka mer volgde, waar ik frisch water, sarong en kabaai vond en door een kop sterke thee met voortreffelijke cognac spoedig weer op mijn verhaal kwam. Kort daar- op ging de storm liggen en hield ook het onweder op alleen de regen bleef nog steeds aanhouden. Tegen elf uur kwam de zoon van onzen gastheer mij halen, om mij naar de eetzaal te brengen, waar een heerlijk ontbijt ons wachtte. Op den weg daarheen kwamen wij voorbij een groot vertrek, tegen welks achterwand een altaar met een afgods beeld was opgericht, aan welks voet ver schillende óffergaven waren neergelegd, zooals rijst, vruchten enz. in kleine, sier lijk verlakte en vergulde houten scha len. Ik verzuimde niet den afgod door een buiging mijn eerbied te betuigen, tot genoegen van mijn geleider. Aan de ontbijttafel vond ik, behalve mijn huisheer, ook mijne reisgezellin, eveneens in sarong en kabaai gekleed. Ik bemerkte nu eerst, dat zij werkelijk een elegante jonge dame was, onge veer vijf-en-twintig jaar oud, met leven dige,donkere oogen,schoone,goed onder houden tanden en zwart haar, onmis kenbaar eene Fran^aise. De tafel was bedekt met schotels vol dampende rijst, geroosterde maïs, gebraden hoenders en visch en een menigte kleinere schotels met allerlei mij meest onbekenden inhoud, waarvan ik maar zoo wijs was niets te gebruiken. Reeds vroeger had ik in de binnenlanden van Java meer malen bij Chiueezen vertoefd en bij die gelegenheden minder aangename ervaringen opgedaan van deze zooge naamde lekkernijen van de zonen van het Hemelsche Rijk, zoodat de herinne ring daaraan mij nog deed huiveren. Ik hield mij daarom maar bij de rijst, de hoenders en de visch en bedankte, wel is waar hoffelijk, maar toch beslist voor de overige gerechten, tot groote verbazing van de jonge dame, die dap per toetastte en mij dikwijls in niet geringe verlegenheid bracht, wanneer zij mij naar den aard der verschillende lek kernijen vroeg, welke de oude heer haar met een vriendelijk lachje aanbood. Ik kon haar toch onmogelijk zeggen, dat de schotels, waaruit zij zoo ijverig mee at, in olie gebakken regenwormen of iets dergelijks inhieldende gevolgen van zulk eene verklaring zouden voor onzen vriendelijken gastheer immers te kwetsend zijn geweest Tegen den middag hield de regen geheel op. De oude papa Tseng (de oude Chineezen worden op Java ge woonlijk met „papa" toegesproken) zond eenige lieden uit om den op den straatweg achtergelaten palankijn te halen en naar mijne lieden uit te zien, die met de koelies ongetwijfeld in het woud beschutting hadden gezocht. Twee arbeiders brachten spoedig den door den regen in deerniswaardigen staat verkeerenden palankijn terug, waar uit de peluwen en kussens in de keuken werden te drogen gehangen eenige in een koffertje gepakte kleedingstukken hadden weinig geleden, zoodat de jonge dame kort daarna zich verkleeden kon. Ik moest echter tot den avond geduld hebben, daar Sidin niet eerder met mijne bagage kwam opdagen. Het weer was intusschen weer helder en schoon ge worden, wat de jonge Franijaise tot de vraag leidde, of het niet mogelijk was de reis bij nacht voort te zetten, daar er haar veel aan gelegen was, den volgenden morgen te Salatiga te zijn. Papa Tseng verklaarde zich dadelijk bereid, zijn palankijn en het benoo- digde aantal dragers ter beschikking van de dame te stellen en daar ik haar bij nacht onmogelijk alleen kon laten reizen, bood ik haar mijn geleide aan, hetwelk vriendelijk aangenomen werd. Wij namen afscheid van den gastvrijen Chinees, bij wien mijn bediende nog tot den volgenden morgen zou blijven, en vertrokken om zes uur 's avonds, om onze afgebroken reis naar de won- derschoone bergen van Ambarawa voort te zetten. Tegen een uur of acht hielden wij stil aan een wachthuis in de nabijheid van een kleine kampong, waar wij een eenvoudig souper gebruikten, bestaande uit koud gevogelte, brood en vruchten, welke papa Tseng voor ons in den palankijn had laten inpakken. Tot nog toe waren wij door den heerlijksten mane schijn begunstigd geworden en wouden, bergen en rotsen waren als door een tooverachtig licht overgoten na nege nen verdween de maan echter spoedig in het westen achter de bergen, zoo dat wij bij het onzekere schemerlicht der sterren onzen weg moesten voort zetten. Ik nam nu de manschappen der wachthuizen van post tot post mede, wat ik tot nog toe had nagelaten in het dichte woud, waardoor de straat weg voerde, had ik van tijd tot tijd het gebrul van een tijger of het ge schreeuw van door een panter opge schrikte apenl gehoord, evenwel nog op een aanzienlijken afstand. Ik liet daarom steeds drie der wachtlieden hunne lange fakkels aansteken en aan beide zijden van den palankijn gaan. Hoe hooger wij in het gebergte kwamen, des te luider klonken de verschillende 130 moogt haten om al het leed, dat ik hem heb gedaan, be werk nog slechts dit voor mij, dat ik hem nog eenmaal zie en ik zweer u, dat ik hem niet om vergeving zal bidden, dat ik geen enkel woord tot hem zal spreken, in dien ge dat verlangt." Zij kon niet verderhaar keel was als toegesnoerd en haar hart dreigde te barsten. Maar Blanca maakte zich van haar los en met eene hoofdbeweging naar de deur, zeide zij „Aan mij moet gij dat verzoek niet richten, maar aan hem, dien gij zoo zwaar beleedigd hebt. Edith sloeg de oogen op en hare adem stokte in de keel, want in de geopende deur stond Gerard von Rinkow. In den blik, welken hij op de knielende richtte, was veel meer smart dan toorn te lezen en toch had Edith honderd maal liever eene uitbarsting van toorn doorstaan, dan dezen treurigen blik. Zij, die nog voor eenige oogenblikken be reid was haar leven te geven om hem weder te zien, zij sloeg thans de handen voor het gezicht en zweeg. Zij vernam het openen en sluiten van een deur en dacht niet anders dan dat Gerard weder was heengegaan, zonder haar een woord waardig te keuren. Maar een oogenblik daarna voelde zij eene zachte aanraking aan hare schouders en eene stem, wier welbekende, maar tretirig veranderde klank haar tot in het hart drong, zeide zacht „Sta op, Edith Gij ziet wel, dat ik niet van plan ben u verwijten te doen of een strafgericht over u te houden. Wij kunnen kalm bespreken wat wij elkander nog te zeggen hebben." Maar zij verroerde zich niet. Alleen haar zuchten ver ried hem, dat zij zijne woorden gehoord had en eerst toen 127 Edith hoorde het kloppen van haar eigen hart en was niet in staat hare tranen te bedwingen. Toen hief Wilhelm Abrikat nog eenmaal het hoofd uit de kussens op en sprak toen voor iedereen verstaanbaar „Neen, het is niet waar, dat ik haat gezaaid heb. Gij allen weet, dat het niet waar iswant de liefde de liefde is het kostbaarste van alles I" Daarna zonk hij in de kussens terug, een zucht, zoo zacht als de ademhaling van een kind, ontsnapte aan zijne lippen en een schok ging door zijn geheele lichaam. Edith, die naast hem stond, drukte hem met hare zachte handen de oogen toe. De oude man aan het hoofd einde bad met diepe sidderende stem „Onze Vader, die in den Hemel zijt Doch verder kwam hij niet, zijne stem weigerde hem haren dienst en met half verstikte stem riep hij „Wilhelm mijn goede Wilhelm waarmede hij, met zijn hoofd in de dekens, in tranen uitbarstte. En ook de anderen eindigden het gebed slechts in de stilte hunner harten. Toen traden zij, de een na den ander, op den doode toe en iedereen drukte met een zacht„Vaarwel, Wilhelm een kus op het gelaat van den Apostel van Sakran, dat onder de aanraking van den dood een bijna bovenaardsch schoone uitdrukking had aangenomen. Weenend verliet Edith een kwartier later de hut, om den terugweg aan te nemen. Daar voelde zij zich opeens aanraken en omkijkend zag zij, dat het de oude was, die haar hierheen had gebracht. „Nog een woordje, mevrouw von Rinkow," zeide hij, terwijl hij zelf dapper tegen zijne tranen kampte. „Ik tonen uit het donkere woud, zoodat ik mij over onze veiligheid bezorgd begon te maken, vooral toen een der Javanen mij mededeelde, dat zich sinds eenige nachten in dit gedeelte van het ge bergte verscheidene tijgers moesten ophouden, daar het gebrul veel sterker was dan anders. Toen wij een kleinen open plek over trokken, hoorden wij duidelijk het breken der takken in het bosch, ter wijl in de onmiddellijke nabijheid van den straatweg zulk een verschrikkelijk gebrul weerklonk, dat de dame een kreet van ontzetting liet hooren, de palankijndragers hun last neerzetten en zich angstig om de fakkeldragers ver drongen. Toen ik mijn van schrik en angst sidderend paard wat tot bedaren gebracht had, haalde ik een pistool uit mijn halster en verklaarde den dragers, dat ik den eerste, die beweging maakte om te vluchten, dadelijk zou neerschie ten, terwijl ik hun bovendien aantoonde, dat zij den in het woud loerenden dieren toch ten buit zouden vallen, wanneer zij zoo dwaas waren weg te loopen. Het eenige middel, dat ons nog tegen de wilde dieren zou kunnen beschermen, was het heldere licht der fakkels ik liet daarom van de in de nabijheid staande pijnboomen van hars doortrokken takken afsnijden en aansteken en onder de dragers verdeelen, zoodat zij een vuurkring om ons vormden, welke vol doende was om ons de tijgers, jaguars en panters van het lijf te houden. Bovendien stieten de Javanen voort durend sterke en langgerekte geluiden uit, zooals alleen de kelen der Soenda- neezen kunnen voortbrengen. Het was inderdaad, alsof de hel losgebroken was. Het geheele woud scheen te leven de opgeschrikte apen schreeuwden op oor- verdoovende wijze, terwijl het brullen der kleinere roofdieren en het ontzet tend miauwen der tijgers en panters beangstigend dicht om ons klonken. „C'est horrible!" riep de Fran9aise bleek van schrik, terwijl zij mij ontsteld aankeek. „Si cela dure longtemps, je devieus décidément folie HELDER, 16 September. Jl. Donderdag kwam de Koningin- Regentes te 2.40 u. aan liet station te Arnhem^ aan en reed met gevolg in twee rijtuigen naar de tentoonstelling van schilderijen in „Musis Sacrum", waar haar een ruiker werd aangeboden door den president, mr. Aberson, die de Koningin met een kort woord welkom heette. De ingang van het gebouw was versierd rnet planten in de midden zaal prijkte de buste der jonge Koningin. Te half vier reed II. M. naar het Dia- conessenhuis. Koningin „Wilhelmina bracht een be zoek aan het kasteel Middachten. De werklooze Amsterdamsche dia mantwerkers hielden jl. Woensdag in „Plancius" een vergadering om over de middelen tot verbetering van hun lot van gedachten te wisselen. Socialis tische beschouwingen hadden er den boventoon en het slot was, dat een motie werd aangenomen, waarbij aan gedrongen werd op hulp, „vooral van het Gemeentebestuur".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1