NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. ~JW7 ÏZZ. Vrijdag 13 Uctober 1893. Het Vader landt ghotrouwe Blijf iele tot in den doot. Withelmmlied. EN ,En deieipereert nimmer I" Jan Pteltrt. (mi. Veraolatlnt ledoroa Olasdna, Donderdag on. Zaterdag. Abo todt ntipnji pei Voor de courant binnen de gemneentef 0.70, raet Jong Holland1.2 4 naar de overige plaatsen van Nuderland w 0.90, b b b 1-^0 bb b b alle landen, die in bet postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Oost-Indie en Amerika). 1.75, w b b 2.00 b b b b Znid-Afrikaw 2.50, w b b d.— Pr5» der Adv otië J. H, VAN BALEN. Molenplein.Helder. Van 15 regels 50 cents, elke regel meer 10 eent. Bij abonnement, naar gelang van da hoeveelheid regels, aanmerkelijk lager. Advertentién voor liefdadige doeleinden per regel 5 Ct. Dienstsan biedingen voor den werkenden atandI, De Advertentién kunnen overal worden ijeplaatst tusschen den tekst. BEKENDMAKING. Vergadering van den Raad der gemeente Helder, op Vrijdag den 13 October 1893, des avonds ten zeven ure. Helder, den 10 October 1893. De Burgemeester, C. A. BEUKENKAMP. Punten van behandeling: 1. Aanbieding begrooting 1894. 2. Besluiten heffing belasting op gedistilleerd enHoofdelijkenOmslag. 3. Ontslag en benoeming leden der plaatselijke commissiën van toezicht Lager en Middelbaar onderwijs. 4. Benoeming onderwijzers en onder wijzeressen aan de openbare lagere scholen en herhalingsschool. 5. Adres van den Heer F. Dekker, Zeevaartonderwijs. 6. Adres Schilders-Vereeniging om subsidie. 7. Adres kerkbestuur Gereformeerde kerk afschaffing kermis. 8. Adres van den Heer R. Tienstra en brief Kamer van Koophandel, gebouw Vischafslag. 9. Mededeeling ingekomen stukken. 10. Bezwaarschriften Hoofdei ij ken Om- Onze Atjehsche bondgenoot Tekoe Oemar. Zekere X., die op de hoogte schijnt, verhaalt in de „Java-Bode" de geschie denis van Tekoe Oemar, waaraan wij het volgende ontleenen De reeds lang voor onze komst te Atjeh overleden Tekoe Nanta had drie zonen Tekoe Nanta Setia Radja, Tekoe Machmoed en Tekoe Daoed. De familie Nanta was hoofd der VI Moekims, die haar echter betwist wer den door den hoel oebalang van Merassa, Tekoe Neq. Bij onze komst te Atjeh was Tekoe Nanta Setia Radja hoofd der VI Moe kims en hij is langen tijd een onzer hevigste tegenstanders geweest. Tekoe Neq Radja Moeda Setia, hoofd van Merassa, heeft steeds aan onze zijde Tekoe Nanta Setia Radja heeft een zoon, T. Rajoet, en een dochter, Tjoet Diën. Daar T. Nanta zeer oud en blind is, heeft hij het bestuur aan zijn zoon ovei'gegeven. T. Nanta heeft als zoo vele andere Atjehsche hoofden den hei ligen eed gedaan om zich nimmer aan ons te onderwerpen. Ofschoon hij ons de laatste jaren niet ongezind is geweest, weigerde hij steeds zijn opwachting te komen maken. Zijn zoon heeft zich echter aan ons onderworpen en is onder den titel van T. Nanta Setia erkend als hoeloebalang der VI Moekims, met een maandelijksch traktement van 250 gulden. Deze T. Nanta Setia is even wel geheel idioot en heeft niet de minste macht. Zeker zou dan ook een ander hoofd gekozen worden, ware het niet, dat T. Nanta eene buitengewoon ener gieke zuster had. Deze, Tjoet Diën, getrouwd met Tekoe Oemar, regeert. De twee andere zoons van den over leden T. Nanta, Tekoe Machmoed en Tekoe Daoed, waren mindere hoofden op de Westkust. Een dezer Tekoes is getrouwd met Tjoet Mahani, zuster van den radja van Melaboeh, Tekoe Itam Tabah. Uit dit huwelijk is Tekoe Oemar geboren, ongeveer in het jaar 1859. Op zeer jeugdigen leeftijd werd hij hoofd van kampong Darat, in de onmiddellijke nabijheid van Melaboeh. Deze kampong werd den 14 Februari 1878 door ons genomen en verbrand, bij welke gelegenhei1 Tekoe Oemar gewond werd. De schrijver merkt dan op, dat Oemar een man van gezag is bij de Atjehers door zijn moed en zijn sluwheid en tevens door zijn rijkdom. Hij is zeer heerschzuchtig, maar ook zeer wispel turig van aard, gevolg misschien van zijn opiumschuiven, waaraan hij zeer verslaafd is. Dat goede huwelijken veel gewicht in de schaal leggen, begreep hij zeer goed. Ten einde in het gebied van zijn ouden oom T. Nanta Setia Radja meer invloed te verkrijgen, trouwde hij met diens dochter, Tjoet Diën, eene weduwe van diep in de veertig. Ook is Tekoe Oemar getrouwd met eene dochter van wijlen Patjoent Toe wang, radja van Rigas. Door deze huwelijken en door aan- huwelijking onderling is Tekoe Oemar tevens verwant aan bijna alle andere hoofden der Westkust. Bij alle onlusten op de Westkust en in de zuidelijke nederzettingen speelde T. Oemar de hoofdrol. Zijn eenig doel, nl. om een met ge zag bekleed hoofd te worden, kon hij op deze wijze echter niet bereiken. Daarom wilde hij het eens met de kom- pagnie beproeven. Hij had ons reeds voldoende verliezen berokkend en daar door naam gemaakt, zoodat hij bij ons voor een man van gewicht doorging. Er waren zoovele andere voorbeelden, dat Atjehsche hoofden van veel minder beteekenis dan hij, die zich onderwor pen hadden, waren aangesteld tot hoe loebalang dan wel anderszins. Met open armen werd hij door ons ontvangen en naar Batavia werd ge meld, dat zich het voorname hoofd Tekoe Oemar onderworpen had. Tekoe Oemar kwam dan te Kota- Radja aan, mocht bij den controleur lngeeren en werd goed onthaald. Na een paar maanden verblijf aldaar, in welken tijd hij verteld had op welke wijze hij de Westkust geheel in onze macht zou brengen, verzocht hij per oorlogsschip naar Rigas te mogen wor den overgebracht. De „Benkoelen", aan welke het kustgedeelte, waarin Rigas ligt, ter bewaking was opgedragen, kreeg den last hem over te brengen. Zeer waarschijnlijk ging T. Oemar met werkelijk goede bedoeling heen. De „Benkoelen" kwam voor Rigas ten anker en T. Oemar met gevolg werd per boot aan wal gezet. Onmid dellijk verwijderde hij zich, terwijl zijn gevolg achterbleef. Eensklaps werd de niets kwaads vermoedende beman ning der sloep door Oemar's gevolg aangevallen en afgemaakt. Dit laag hartig verraad zou hem nimmer en onder geen voorwendsel vergeven kun nen worden, zeide men toen. Wel is waar bleek later, aanvankelijk door zoo genaamde societeitspraatjes, doch daar na uit gehouden onderzoeken, dat T. Oemar aan boord van de „Benkoelen* en ook nog in de sloep, die hem naar den wal bracht, op de grievendste wijze, voornamelijk nog wel door de zee officieren, beleedigd was geworden. Bij de Regeering trachtte T. Oemar zich te verontschuldigen, doch van weder in genade aannemen kon natuurlijk geen sprake zijn. Alzoo werd hij weder een onzer felste tegenstanders, die ons nog menig koopje 34 hebben. Demmers rookte met den smaak van een echt rooker zijn geurige manilla en nam tusschen- beide een teugje uit zijn glas, terwijl hij de couranten doorliep om het laatste nieuws wat spoediger te ontdekken. De juffrouw, die daareven naar achter was geweest om den meiden te zeggen, dat zij wel naar bed konden gaan, kwam juist binnen, toen Demmers het einde van zijn sigaar in den haard wierp. Hij wendde terstond het hoofd om en terwijl hij zijn courant neerlegde, zeide hij „Kom eens even hier, kind, ik heb je wat te vertellen." Suze zette een paar allerbekoorlijkste oogen op en nam onbeschroomd plaats op Demmer's knie, hem vrijmoedig aanziende. Demmers sloeg zijne beide armen om haar middel, trok haar dicht tot zich en zeide „Wat zou ie er van zeggen, als wij morgenavond eens een komedievoorstelling gingen zien „Een komedie vroeg Suze verbaasd. „Ja, een komedie, er is namelijk zoo'n reizende troep hier aangekomen, die in „Harmonie" een voorstelling zal geven. Vanmiddag, toen ik in het dorp was, hoorde ik het juist eu heb toen twee plaatsen genomen." Suze's antwoord was duidelijk genoeg. Zij sloeg haar armen om zijn hals en gaf hem een kus. „Ik dacht het wel, dat ik je er een pleizier mee zou doen," zei Demmers. „Je bent een goede man," zei Suze lachend. „Niet waar?" zei Demmers, „en jij bent mijn beste wijfje." „Maar," begon Suze, „zal men er niets in zien, als wij samen uitgaan „Wel neen, kind, volstrekt niet, weest daarvoor maar niet bezorgd. Wat wou men er in zien, dat ik met mijn huishoudster uitgaKom, kom, dat zou dwaasheid zijn 31 misschien hadden zij, bij nader inzien, wel zoo'n haast niet. Demmers wist niet hoe hij het met Van War- wijck had. Hij had steeds groote haast en weinig tijd. Intusschen noodigde hij hem uit het ontbijt te ge bruiken en na voor den vorm eerst bedankt te heb ben, nam Van Warwijck het aan en bleef. Onder een druk gesprek, waarin de notaris gedu rig de juffrouw wist te betrekken, duurde het ontbijt vrij lang, zoodat, toen de notaris eindelijk op zijn hor loge keek, bij met schrik bemerkte, dat het reeds over tweeën was. „Sapperloot," riep hij, „nu wordt het tijd, dat ik heengaals men in aangenaam gezelschap is, vliegt de tijd toch om." Dit werd gezegd tot Demmers, maar met een be- teekenisvollen blik op de juffrouw, welke deze niet ontging. „Wel," zei Demmers, „dan weet ik er niets beters op, dan dat ge maar eens spoedig terugkeert." „Oho! zei Van Warwijck, „niet altijd mag ik zoo roekeloos met mijn kostbaren tijd omspringen, maar ik geloof toch, dat ik je van de week nog eens zal moeten komen sprekentot ziens dus, waarde vriend juffrouw, tot het genoegen u weer te zien." En de heer Van Warwijck nam, diep buigend, afscheid, door mijnbeer Demmers uitgeleid tot aan het hek. Daar wendde hij zich nog eens als bij toeval om en nam met een zwaai zijn hoed af voor de juffrouw, die hij aan het raam zag. „Dat is een ontdekking," mompelde hij, „duivels, wat een mooie meid is dat! Jongens, Demmers, ik wou niet veel, maar dat ik ze had. Daar moet ik werk van maken. Hoe heet ze ook weer? Juist, Van Hees, een bekende naam, en waar of zij vandaan is De waardige notaris ging zoo geheel op in de ont dekking welke hij gedaan had, dat het hem den ge- heelen weg over bezighield. De dringende zaken waren geheel vergeten. Hij liep in gedachten verdiept een buiten voorbij, zou geven. Tijdens de blokkade, die in 1885 werd ingevoerd, waren enkele zooge naamde bevriende Rijkjes voor den han del open. 't Valt gemakkelijk fe begrijpen, dat T. Oemar door deze Rijkjes een groot deel van zijn peper uitvoerde, o. a. zou dit plaats hebben met de „Hok Can- ton" in Juni 1886. Omtrent den prijs kon Oemar het echter met den opkoo- per, die zich aan boord bevond, niet eens worden, zoodat de koop niet door ging. Geld moest hij echter hebben, dan maar zonder de peper. Des avonds ging hij nogmaals, met een vrij groot gevolg, naar boord, met het doel de bemanning te knevelen en zich daarna van het geld, dat aan boord was, mees ter te maken. Terwijl hij met den handelaar zat te spreken, verspreidde zijn gevolg zich over het schip. Op een gegeven teeken wilde men het voor- genomene ten uitvoer brengen. De commandant van het schip, de stuur man Hansen de kapitein was ziek achtergebleven kwam op het rumoer uit zijn hut en begreep wat er gaande was. IJzersterk nis hij was, slingerde hij eenige Atjehers over boord. Bij toeval greep hij een Atjeher op een zeer ge voelige plek en liet hem niet los. Ten einde hem te oatzetten, stak een andere Atjeher Hansen overhoop. Dit was het begin van het bloedbad, dat werd aan gericht onder de bemanning. Mevrouw Hansen werd gevankelijk medegevoerd en eenigen tijd daarna tegen een los prijs van 25.000 dollars weder aan ons overgegeven. Tekoe Oemar zelf genoot voor geen cent van dit geldhij ver deelde het geheel onder zijne volge lingen. Vervolgens ging T. Oemar zijn op wachting maken te Kemala, waar hij goed ontvangen werd en aangesteld tot des Sultans vertegenwoordiger ter West kust. Daar erkende men evenwel des Sultans gezag niet en Oemar kreeg niet zooveel invloed als hij wenschte. Bepaaldelijk Telok Kroet, een Rijkje tegenover Poeloe Radjah, was hem zeer vijandig. Zou de kompagnie hem weder in genade willen aannemen Niet zoo klakkeloos als vroeger, dit zag hij zeer goed in. Van tijd tot tijd zond hij door middel van zijn vrouw, Tjoet Diën, berichten aan het bestuur omtrent handelingen van den vijand. Men hoorde weinig meer van vijandelijke handelin gen van zijn zijdein éën woord het was te voorzien, dat hij vandaag of morgen weder zijn onderwerping zou komen aanbieden. Onder het bestuur van den generaal Van Teijn in 1889 bood T. Oemar dan ook reeds zijn onderwerping aan, op voorwaarden, door den generaal te stellen geen opoffering, liet hij weten, zou hem te zwaar zijn. De generaal sloeg echter elke toenade ring af. Ten tijde van kolonel Pompe be proefde hij het nogmaals. De kolonel wilde er wel in treden, doch vroeg eerst de toestemming van de Regeering. Deze wees hem beslist af. In het begin van 1892, toen de ko lonel Deijkerhoff optrad, deed T. Oemar weder stappen tot toenadering. Nu wend de hij zich echter niet tot den gouver neur, doch tot het civiel bestuur, tot den assistent-resident. Deze onderhan delde met hem en gaf hiervan den gouverneur kennis. De gouverneur, waarschijnlijk niet op de hoogte van de verhouding tusschen Tekoe Neq van Merassa en T. Oemar, sprak er met Neq over. Een paar dagen later wist Oemar te vertellen, dat de Regeering niet zoo laag op hem als verrader be hoefde neer te zien, daar zij zichzelf niet ontzag verraad te plegen. Wat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1