NIEUWEDIEPER COURANT. HELDERSCHE- M. 130. Woensdag 1 November 1893. Jaargang 51 Nieuwsblad voor Hollands Noorderkwartier. Het Vaderland t ahetrouwe Blijf iele tot ia den doot. IFHhelmutlied. EN „En de*e«percert nimmer Jan Pieltrt. Corn. Versioaijnt loeier© kl Olnsdan, Donderdag oa Ziaterdatt. Abonnementsprijs per 8 maanden: Foor de courant binnen de gemeeentef 0.70, rast Jong Holland 1.20 t naar de overige plaatsen van Nederland 0.90, mam 1-AO aan a alle landen, die in het postverdrag zijn opgenomen (inbegrepen Ooat-Indië en Amerika). 1.75, 2.80 w Znid-Afrika2.50, 4. dar Adv n tiëa J. H. VAN BALEN. Molenplein.Helder. Van 15 regel» 50 cent», elke regel meer 10 eent. Bij abonnemeat, naar gsUag van da hoeveelheid regel», aanmerkelijk lager. Advartentién voor liefdadige doeleinden pet regel 5 Ct. Dienataanbiedingen voor den werkenden »tandI De Advertentiën kunnen overal voorden geplaatst tusschen den tekst. Stemmen uit de machinekamer. (Ingezonden.) De pas verschenen brochure: „De reorganisatie van het corps der Marine- machinisten", door Methusalem, geeft eene illustratie van de geschiedenis van dat corps, door den schrijver met gloed en bij enkele passages met edele ver ontwaardiging geteekend en terwijl wij van het daarin voorkomende lang niet alles hebben meegemaakt, kunnen wij toch den ons bekenden veteraan in ruste niet anders dan erkentelijk zijn voor zijne teekening der feiten. Ook wij hopen en verwachten, dat de voorgenomen reorganisatie alsnog zoodanig gewijzigd worde, dat teleur stelling en ontevredenheid niet in ver dubbelde mate worden opgewekt. Het gedurende ruim eene halve eeuw ge geven bekrompen onderwijs mag toch niet ten nadeele komen van hen, die daaraan niets konden veranderen en die zeker de eersten zijn, den Minister te huldigen, welke ten opzichte van hun corps eindelijk eens doortastend han delend optreedt. De vele moeielijkheden begrijpende, die Zijne Excellentie hierbij heeft te overwinnen, betreuren zij echter, dat hun werkelijk belang onnoodig ge schaad wordt. Natuurlijk komt in de eerste plaats het belang der Marine in aanmerking, maar juist daarom zijn wij het zoo geheel eens met hetgeen Nau tilus schrijft in het „Hbld." van 13 October jl., namelijk „de Marine heeft geene werktuigkundige ingenieurs, doch wel bekwame, ontwikkelde machinisten noodigWaar nu wordt betoogd of bewezen, dat het den tegenwoordigen eersten machinisten in het algemeen aan kennis ontbreekt, om de reeds inge voerde technische inrichtingen te be- heeren En mocht hun soms wat long roomkleur ontbreken, wat evenmin hunne schuld is als het gebrekkige onderwijs dat zij genoten, dan bezitten de machinisten gezond verstand genoeg, om dit gebrek niet onoverkomelijk te doen zijn. Wèl beschouwd moet het toch eigenlijk verbazen, hoe goed zoo- velen nog terecht zijn gekomen in die lange self-help-carrière, waar hun, vooral in de koloniën, steeds het „terugin de ooren klonk, wanneer zij een fat soenlijk zitplaatsje zochten te bemach tigen. Zeker zijn het de vruchten van eene degelijke, zooal niet voorname opvoeding, die hen, op enkele uitzon deringen na, welke trouwens in elk corps zijn aan te wijzen, in het gareel hielden. Het door Methusalem bedoelde recht schapen „esprit de corps" werd ook waarlijk door hunne meerderen niet aangewakkerd, daar deze hun decorum zochten in isolement. Wat bij andere corpsen zoo heilzaam werkt voor het algemeen belang, werd dus ook hun niet toebedeeld, want al moeten zij bekennen, dat de tegenwoordige officieren-machinist meer met hun corps meeleven dan vroe ger het geval was, toch is de invloed van dezen niet beteekenend genoeg, om hun werkdadig ten nutte te komen. Dat dus een groot aantal menschen bij de Marine onder zoo ongelukkige omstandigheden het hoofd omhoog hiel den, is voornamelijk te verklaren uit het feit, dat zij hoopten op eene ein- delijke zegepraal, namelijk het verkrijgen van den officiersrang. Hoe groot moet dus nu wel de teleurstelling zijn, waar in de nieuw voorgestelde reorganisatie van het corps, aan velen hunner de hoop op bevordering totaal wordt ontnomen en zelfs uitzicht wordt gegeven op de on billijkheid, dat de 10 ontbrekende officieren-machinist, die in 1900 moeten zijn aangesteld, uit de jongere machi nisten zullen worden getrokken. Mocht Zijne Excellentie de minister van Marine alsnog willen terug komen op deze voor velen zoo noodlottige be paling, dan zou zeker diepe erkentelijk heid van een groot aantal landsdienaren daaruit geboren worden. R. De Hond in Nederlandsche spreekwoorden en spreekwijzen. Gesprek tusschen twee buurvrouwen in hondentermentaal. „Zoo, Truista je weer op den uit kijk Is je man nog niet tehuis „Zoo, Mie, ben je daar Och nee, menschHij zou vóór achten thuis komen en 't is al zoowat bij tienen maar dat is altijd zoo met hem „hij houdt zijn woord als een hond de vasten." „Menschik wachtte niet langer ik ging maar aan 't etenlaat hem maar den hond in den. pot vinden „Makkelijk gezeid. Maar als ik zoo met hem doe, krijg ik heelemaal een hondenleven, 'k Heb er hem wel eens mee gedreigd, maar dan lachte hij er meedreigen is nog geen doen kef fende honden hijten niet. 'k Heb liet ook al met vriendelijkheid geprobeerd, maar jawelOch, met onwillige honden is 't kwaad hazen vangen „Ja, zie je, dat laat uitblijven doet mijn man zoo niet, maar die heit nou weer wat andersik zoek altijd te mijden, wat hem boos kan maken slapende honden moet je niet wakker ma ken, maar hij heeft dan toch wat te zeggen, want wie een hond wil slaan kan wel een stok vinden „Ja net. En als je een hond dood wil hebben, zeg je maar dat hij dol is." „Zoo is 't. Meestal is hij dan eerst een poos stil, mijn man meen ik, erg stildan denk ik al bij mezelven een hond die niet bast, daar dient op gepast en 't duurt dan ook niet lang, of de bui komt los en dan kan hij mij toch zoo honds toesnauwen en zoo voor al wat leelijk is uitmaken, dat de honden er geen brood van zouden lusten „Lieve schepsel't Is geen wonder." „Ze zeggen wel eensbekreun je daar net zoo min om, als de maan om 't geblaf van de honden; maar dat is zoo gemakkelijk niet voor een mensch." „Daar had je gisteren nog, toen was ie heel erg uit zijn humeurik zag 't al bij zijn binnenkomen hij keek me aan, zoo vriendelijk als een kettinghond, want een ander had een werk gekregen, waar hij om gevraagd had en hij bromde heel boos de kwaadste hond krijgt beste been, de beste hond heeft veeltijds geen. De beste hond, begrijp je, daar bedoelde hij zijn eigen mee, want zoo is hij wel, zoo wat van V hondje gebeten „Ja, en dan komt er afgunst bij in zoo'n geval moet je denljen ,,'t Is den eenen hond leed, als de andere in de keuken loopt." „Zeker. Vooral doordat wie dan het beste deel kreeg, er op gaat pochen 66 wereld mijne vrouw te noemen en aan den geluk kigen tijd denk, die dan voor ons zou aanbreken, zie Suze, dan zou ik er niets geen spijt van hebben, als die mijnheer Demmers spoedig uitstapte. Het is niet iedereen gegeven Jobsgeduld te hebben en ik verlang te zeer naar je bezit om aan anderen te denken. Ieder voor zich, zeg ik maar Suze luisterde naar dit laatste gedeelte zijner rede met een onbeschrijfelijk welbehagen en vleide zich steeds dichter tegen hem. En hij kuste haar op den. half geopenden mond, op de hartstochtelijk zwel lende lippen en vertrok, haar achterlatende in een toestand van niet te beschrijven gemoedsge steldheid. Zuster Jet", zooals Demmers zijne schoonzuster kortaf noemde, had het noodig geoordeeld, weer eens iets van zich te doen „hooren", beter gezegd „zien„. Zij had hem laten weten, dat zij morgen* eens naar hem kwam kijken met hare tweelingetjes, een nieuws, dat Demmers in het geheel niet en Suze maar half beviel. De kwestie was, dat mevrouw Demmers, van de //buitenwereld" vernomen hebbende dat Demmers ziek was, het politiek oordeelde eens poolshoogte te gaan nemen. Zij moest toch de belangen harer kinderen in het oog houden, en dat te meer, wijl het in den laatsten tijd met de zaken van haar man niet zoo bijzonder gunstig stond. Zij wist, dat Dem mers een aardig vermogen bezat, al kon zij in de verste verte ook niet gissen hoe groot dat was. En haar zwager was er de man niet naar om zich te 63 ondervonden. Zeg mij wat je bedoeld hebt met die woorden, verlos mij, wat ik je bidden mag, van de kwellingen, die ik ondervonden heb en nog onder vind, want ik kan het niet uithouden!" „Wat bedoel je, kind?" „Weet je niet wat ik bedoel, weet je niet meer wat je gezegd hebt?" z/Ik heb zooveel gezegd, mijn God, als ik dat alles moest onthouden, dan moest mijn hoofd wel...." „Stil viel zij hem in de rede, „als je het niet meer weet, zal ik het je zeggen. Uitvluchten dienen nergens toe. Je hebt, toen wij over mijnheers ziekte spraken, gezegd„Voor iemand, die wat durfde ondernemen, was hier een mooie kans," of zoo iets." „O ja, nu herinner ik het mij." „Nu, wat bedoelde je daarmee Zeg mij het dadelijk, want dat heeft mij den geheelen nacht gemarteld „Kind, kind, wat ben je opgewonden. Bedaar toch een beetje," zeide hij. En hij trok haar tot zich, ofschoon zij weerstreefde. Hij voelde duidelijk, hoe zij trilde. „Nu, ik zal bedaard zijn, maar zeg dan wat je bedoelde met die woorden," zeide zij, met eene wan hopige poging om de werking harer zenuwen te onderdrukken. „Laten wij kalm praten," zei Albert, „al die over spanning deugt tot niets. De kwestie liep, geloof ik, over ons beider wensch om spoedig gehuwd te zijn en toen heb je gezegd, dat je alles voor mij over had, alles wilde doen om te maken, dat wij spoedig vereenigd zouden zijn...." „Dat heb ik ook," viel zij hem in derede, „maar daarmede bedoelde ik dat niet 1* „Wat niet?" „Om hem te vermoorden „Maar kind.... Wie heeft dat dan gezegd?" „Heb je dat dan niet bedoeld O, Albert, en ik dacht het en dat heeft mij gemarteld den geheelen nacht. Geen oog heb ik dicht gedaan Goddank, f als de hond een been krijgt, zet hij zijn staart in de hoogte „Ja, en die nou dat werk hebben mocht, I was anders wel met mijn man bevrind, maar toen werd ie norscheen hond aan een been kent geen vrienden. t Is ondertusschen maar waar, dat de last op ons, arme vrouwen neerkomt." „Heb ik je al verteld van Zaterdag avond Toen wachtte ik weer zoo lang en eindelijk had ik geen rust meerik 1 naar de herbergdoor een kier zag ik mijn man aan 't kaartspel en ik hoorde hem zeggen schoppen hebben de honden niet graag dat zei hij bij een schoppen- kaart en toen hij een hartenkaart uit speelde, zei hij hartzeer is meissies- verdriet, wij, mannen, kennen dat niet, en toen werd ik toch giftig en 'k ging naar binnen maar och, de heele troep lachte me uitik denk daar kan ik niet tegen opreel honden is den haas zijn dood, dacht ik. Ik weg. Maar Zon dag daarop sprak ik mijn man er over in alle nijdigheid toe. Ik zeg, man zeg ik, 't is toch on gelukkig, dat je zoo uithuizig bent, zeg ik, 't is of je hier een hond hebt zien geeselen; en vroeger was je zoo graag bij me, zeg ik 't is waar, onze verkeering is nog eens afgebroken ge weest, door 't gepraat van de menschen, zeg ik, want och, in alle landen bijten de honden en lasteren de monden, zeg ikmaar toen ben jij zelf toch alles weer bij komen leggen, zeg ik en juist bij tijds, want ik had om zoo te zeggen toen wêer twee aanzoeken te gelijk want toen zei je nog, 't is grappig twee honden vechten om een been en een i derde loopt er ras mee heen. „En wat zei hij daarop?" „Och ja, je moet wat hooren. Maar ik zwijg nu maar. Al mijn raad is hem zoo welkom als een hond in een kegelspel. En ik denk maar wat ver leden week nog de dominc zeigeej het heilige niet aan de honden." „Eigenlijk moesten wij vrouwen, vóór we ten huwelijk p&nn, een honden neus hebben, maar we loopen er meest argeloos in." „Dat zeg ik ook menigmaal. Eerst alles lief en gedienstig en na derhand laten ze de vrouw maar voor I alles zitten. Als ik wel eens zeg toe I man, ik ben zoo moe als een hond, doe jij dat nou eens voor me, dan hepft hij nooit gelegenheid die den ros niet vangen wil, kan geen honden vinden. i Zelfs is hij soms door zoo'n verzoek 1 beleedigd, ja wel, en antwoordt dan Commandeer jij je honden en blaf zelf. Kerel zeg ik dan wel eens, in boozigheid, zie je, ik zou je willen ■«chudden als een waterhond, want je bent een luiaard, zeg ik dan je bent bekend als een bonte hond, dat je een luiaard bent, maar dan lacht ie. Mensch wat een kruisMaar daar komt ie aan, zie je wel Nou maar naar bin nen. Nacht Trui j „Nacht Mie, wel te rusten! Je beeft al als juffershondje." (Onze Honden.) NEDERLAND. HELDER," 31 October. Offlciëele berichten uit de „Staatscourant". Door den Minister van Marine is de gou den medaille voor 50jarigen eerlijken en trouwen dienst toegekend aan d>n mschinist lste kl. v. k. G. Philipse, gedc 1 acheerd aan boord van den loodstransportscboener „Frans Naerebout".

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Heldersche en Nieuwedieper Courant | 1893 | | pagina 1