herrijzend W lering er meerland Vereeniging voor Bedrijfsvoorlichting in de Wieringermeer lste Jaargang No. 37 12 Januari 1946 Redactie en administratie Nieuwe Niedorp B 58 Tel. 206 Kengetal 2261 Weekblad voor de Wieringermeerbevolking en de herrijzing van het polderland Redacteur: Th. J. van Vegten De Meer stond in vollen bloei. De zon stoof over de akkers, wierp gouden glanzen over het komend gewas. Vroeg in den morgen was de Meer een pastel, een palet met duizend kleuren en duizend tin ten. En toen de avond viel en de eerste schaduwen van den komen den nacht aan zweefden, waren het wéér andere kleuren en weer andere tinten, die zich rondom de Meer weefden. Er werd gewerkt in de Meer. er werd arbeid verricht, zooals die door alle eeuwen door pioniers verricht werd: met een mateloos geloof in de toekomst, wanneer de kinderen de taak zouden overne men. Zoo leefde het volk van de Meer. Toen braken ruwe bezetters handen den Dijk en kwam het water. Het sloop de Meer binnen, verraderlijk, heimelijk zich verheu gend over deze late victorie. Het water, grauw, grijs, zwart. Het brak zich schuimend en ziedend baan. Het kolkte in het gat en het verspreidde zich. Wild en gulzig. Zoo genoot het water, de erf vijand van dit lage land, zijn tri omf. Het bedekte het land. Het sloot zich boven het jonge groen. De tarwe boog het hoofd. Neeg zich ter aarde. De bloemen, rond de Huizen van het volk van de Meer, verzonken, sloten de kel ken. stierven een te vroegen en harden dood. Het water steeg en steeg en steeg. En het steeg zóó hoog, dat het tot a.an de daken van de hui zen en schuren stond. Daarboven welfde zich de wijde hemel en alleen God heeft toen geweten hoeveel bitter leed, hoe veel toomelooze misère daar woel de in de harten van dit volk van pioniers. Maandenlang hield het water het land in zijti wreeden ban ge vangen. Huizen en schuren ver zonken. Stortten in, verdwenen in de grijze massa van het overwon nen hebbende water. Het land lag gekluisterd onder het water en het was alsof het den strijd opgegeven had. In het oude land leefde het volk. Soms stond het aan den oever van de Meer en staarde over de grauwe vlakte. En in het hart van iederen pionier brandde als een wilde koorts het heimwee naar die andere Meer, het hun eens be loofde Land. Er kwam ander volk. Met sche pen en bakken, met grijpers en ma chines. Nog eenmaal werd de strijd aangebonden met het water. Opnieuw werd er gevochten ori het land, dat men wist onder het water. Maanden en maande i gin gen voorbij, maar iederen dag daalde het water. Het volk zag het aan en de va ders wezen het hun zonen: kjk. het land komt droog. En de kin deren zagen het. Bitter vochten het Noodlot en het water tezaam om de prooi te behouden, maar ze versaagden op den dag dat ze begrepen dat de wil der werkers, in wie de geest van dit sterke volk gevaren was, onoverwinnelijk was. Toen gaf, voor de laatste maal, het water zijn prooi op. De Meer droog! De kinderen hebben het gezien en ze hebben iets ervaren van de grootheid van het volk waartoe ze behoor en. De vaders en de vrouwen van hun vaders zijn ernstiger gewor den. en opnieuw zullen ze het werk aanvangen. Er zal een nieu we Meer komen en die zal even sterk, even schoon, even jong en krachtig zijn als die andere, die bestond vóór de schennende be zettershand zich daaraan vergreep. En nog dit jaar zal de gouden tarwe golven over dit opnieuw Be loofde Land en de handen van het volk van de Meer zullen er over glijden en daar zal ontroering ivel len in hun sterke harten. A. C. van Kampen. Bovenstaand artikel troffen wij aan in de catalogus „De Wierin germeer herrijst" van Zaaizaad- handel Kooiman. Enkhuizen. Wc willen deze ontboezeming onzen lezers niet onthouden! Mededeeling no. 264. Opmerkingen naar aanlei ding van verschillende vragen. Aangezien door ons nog al eens brieven worden ontvangen met vragen omtrent verschillende kwesties met betrekking tot de exploitatie van de VVieringer- meergronden in 1946 en wij niet in staat zijn deze alle stuk voor stuk te beantwoorden, zullen hier onder een aantal verzamelde vra gen worden behandeld, opdat ook anderen hiervan kennis kunnen nemen. 1, Is enten van de vlinderbloemi ge gewassen noodzakelijk? Zooals reeds eerder door ons werd medegedeeld, zal het enten van de vlinderbloemige gewassen, als klavers, erwten en lucerne, niet noodig zijn. 2. Kan de bemestingswaarde van de in 1944 ondergeploegde groenbemesting nog op hetzelf de niveau worden gerekend als voorheen? Deze kwestie is nog in onder zoek. Alvorens hierover een meer gefundeerd oordeel uit te spreken zouden wij gaarne de resultaten afwachten van het onderzoek der grondmonsters, welke in overleg met ons hierover in den polder werden genomen door de Micro biologische afd. van de Directie van den N.O.P. te Kampen. Voor- loopig kunnen wij alvast onze meening hieromtrent aldus formu leeren. Door de inundatie zullen de aërobe bacteriën in den grond vrijwel geheel zijn gedood. In elk geval zal hun activiteit zoo danig zijn teruggedrongen, dat de afbraak van het organische mate riaal nagenoeg geheel zal zijn stopgezet. Wij vonden, na het droogvallen van den polder, het organische materiaal afkomstig van groenbemestingen, graszoden, stoppelgewassen en verdronken gewassen dus vrijwel kwantita tief, hoewel natuurlijk iets veran derd weer. Het ligt dan ook voor de hand, aan te nemen, dat in 1946 aan deze groenbemestingen van stoppelklavers, gescheurde of nog te scheuren zoden, overjarige klavers enz., vrijwel dezelfde be mestingswaarde moet worden toe gekend als in 1945. Er schijnen redenen te zijn, om aan te nemen dat voor geinundeerd grasland zelfs met een verhoogde bemes tingswaarde moet worden gere kend. M.a.w, hiermede zou men dubbel voorzichtig moeten zijn. Wij zijn immers niet gebaat bij legerende graangewassen in 1946! 3. Moet de invloed van de voor oogst 1945 gezaaide kunstmest geheel worden uitgeschakeld? Van eenig effect van de in het voorjaar 1945 gestrooide kunst mest zal geen sprake kunnen zijn. De stikstof (en dat is vrijwel de eenige meststof, waarom het hier gaat!) zal, aangezien de nitraten volledig oplosbaar in water zijn. geheel zijn verdwenen met het uitgeslagen water. 4. Heeft 'n goed gewas koolzaad, dat bloeide op 17 April 1945 nog besmettingswaarde achter gelaten? Voor de beantwoording van deze vraag kan ik verwijzen naar punt 2. Over het algemeen zal rekening moeten worden gehou den met een geringe bemestings waarde. Immers wat er van een dergelijk gewas thans is overge bleven op het betreffende perceel is minder dan een koolzaadstop pel. De rest van de bovenaard- sche deelen is verdwenen. D.w.z. deze zal misschien voor een deel terug te vinden zijn in het slib, dat zich op rustige plaatsen (in de dorpen bijv.) en misschien ook op enkele andere plekken heeft afge zet. Daarom zal men ook aan dergelijk slib, dat naast kleideel- tjes een zeker percentage orga nisch materiaal zal bevatten, zeer zeker een vrij groote bemestings waarde moeten toekennen, 5. Moet met de vruchtwisseling ook rekening worden gehouden met de geïnundeerde gewas sen? Over het algemeen zal men het jaar '1945 in dit opzicht zonder bezwaar kunnen uitschakelen. De gewassen stonden nog te kort op het land, dat de parasieten er zich sterk op hebben kunnen ver meerderen. Het is evenwel niet zoo, dat men na deze inundatie mag aannemen weer geheel met een schoone lei te beginnen. Spe ciaal wil ik in dit verband nog even wijzen op het gevaar, dat on ze graanboer gedurende de laat ste jaren bedreigde, n.1. het reeds hier en daar optreden van het haveraaltje, dat zich ook op tar we heel goed kan ontwikkelen. Helaas mogen wij niet aannemen dat gevaar nu voorloopig weer is geweken. In het Zuiden van ons land heeft men n.1. ervaren Jat het daar zoo veelvuldig voorkomende bietenaaltje door de inundatie, zelfs met zout water, niet is ver dwenen. En dit moet ons voor zichtig maken ten opzichte van de bedreiging van het haveraaltje. Helaas zal men in verband met de noodzakelijkheid om weinig ar- beids intensieve gewassen te moe ten telen, wel gedwongen zijn voor 1946 eens te zondigen tegen de regels van 'n gezonde vrucht wisseling, maar men doet ver standig met een en ander toch zoo veel mogelijk nog rekening tc houden. Als ik nog een ander antwoord op bovengenoemde vraag wil ge ven, zou dit als volgt kunnen lui den: men kan in 1946 beter tarwe verbouwen op een perceel cïar in 1945 ook met tarwe was ingezaaid dan op een perceel waarop in de voorgeschiedenis overmatig veel haver (of graan) is verbouwd. (Wordt vervolgd) Ir. L, R. Dijkema. Rijkslandbouw- voorlichtingsdienst De Kunstmestdistributie voor oogst 1946 in de Wieringer meer. In overleg met den Directeur van het Rijksbureau voor de Kunstmestdistributie is voor het

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Herrijzend Wieringermeerland | 1946 | | pagina 1