Jfi 52.
Eerste Jaargang.
1861.
«geföer, 3IieutoeÖiep
WOENSDAG
UMemsoorÖ, rn,v
27 NOVEMBER.
DG REDERING SS DG VOtltSVERTEGENWOOIIBRlING.
NIEUWE
VAN
COURANT
DEN
Abonnementsprijs per kwartaal 1.30.
Franco per post//1.50.
Verschijnt WOENSDAG en ZATÜRDAG.
Brieven franco aan den Uitgever
S. GILTJES.
Prijs der Advertentien 10 Ct. per regel,
behalve 35 Ct. Zegelr. voor elke plaatsing.
Zelden is er in ons land een tijd geweest, waarin men
met meer belangstelling de discussien over de begrootings-
wetten afwachtte, dan op 't tegenwoordig oogenblik; want
de regering en de vertegenwoordiging des volks, die geroe
pen zijn om te zameu, en met elkanderde belangen van het
rijk te behartigenstaan thans, als het wareals twee vijan
delijke kampioenen tegenover elkander. Natuurlijk wordt
daardoor de gang van 's rijks zaken belemmerd en is het
regeren onmogelijkzoodat een der beide strijdende partijen
zal moeten bezwijkendaar zij te zamen niet langer kunnen
bestaandoch 's lands belang vordert dat dit zoo spoedig
mogelijk geschiede, en daarom zijn thans aller oogen op
de deliberatien gevestigd, die heden in de vergaderzaal der
Tweede Kamer geopend zijn.
Be meeste dagbladen vestigen dan ook de aandacht hun
ner lezers op de binnenlandsche politieken beoordeeleu de
daden der Regering en der Kamer naar de partij tot welke
zij behooren of door welke zij bezoldigd worden. Voorna
melijk op Koloniaal gebied, staan deze partijen scherp te
genover elkander; de reactionaire bladen, zoo als de Am-
sterdamsche Courant en het Nieuw Dagblad van \s Gravenkage,
verdedigen het bewind van den heer v. Zuvlen met een
talent, eene betere zaak waardig. Het Handelsblad en de
Nieuwe llotlerdamsche Couranthechten daarentegen hunne
goedkeuring aan de beginselen van den tegenwoordigen Mi
nister van Koloniën, den heer Loudon.
De depêche-circulaire van den heer v. Zuylen heeft groo-
tendeels den strijd uitgelokt; dit staatsstuk", het eerst door
het Nieuw Dagblad medegedeeldbevatte eene missive van
den Minister van Buiteul. zaken, aan onze gezanten en
diplomatieke agenten over Koloniale aangelegenheden, en over
de benoeming vau den heer Sloet van de Beele tot gou
verneur-generaal van Indie. Deze circulaire was geschreven
en verzondenzonder voorkennis van de overige leden van
het Kabinet en zonder medeweten van den Minister vau
Koloniën.
Bij het optreden van dit Ministerie had de Hr. v. Zuv
len de rol van //Ministre Orateur" op zich genomen en trad
dan ook als zoodanig op; het programma door het nieuwe
Ministerie voorgedragen getuigde de liberale rigting waarin
het wenschte werkzaam te wezen. Zonder nu in beschou
wingen te treden omtrent de zamenstelling van 't Kabinet,
zal iedereen toegeven dat ieder verantwoordelijk minister
zei/ het hoofd moet wezen van zijn eigen Departement
dat de stukken en inlichtingen, benoodigd voor Koloniale
zaken, moeten uitgaan van den Minister van Koloniën en
niet van dien van Buiten], zaken dat zelfs, zoo de beginse
len in de Circulaire van den Hr. v. Zuylen ontwikkeld, met die
van den Hr. Loudon overeenkwamenzoodanig stuk van dien
minister zelv' had moeten uitgaandoch thans waren de
beginselen daarin ontwikkeld hi strijdig met die van den
Hr. Loudon en strijdig met die, welke in het Ministeriele
programma ontwikkeld waren.
De gevolgen van dien stap konden dan ook niet achter
wege blijven; het geheele Ministerie kon, nochmogt, zich
laten leiden door een enkel Minister; en zeker kon het
niet stilzwijgend aanzien dat dergelijke belangrijke staats
stukken, zonder hunne goedkeuring, of althans met die
der meerderheid, het licht zagen.
Keus was er niet. Het ministerie of de heer v. Zuylen
moest aftreden; de laatste, dit zelf bevroedende, vroeg en
verkreeg van den Koning zijn eervol ontslag, terwijl de
heer Strens ad iuterim in zijne plaats werd benoemd.
Van dit oogenblik af, vangt de hevige pennestrijd aan
die de partijen in het leven riepen om, hetzij persoonlijke
bedoelingen te verwezenlijken, hetzij om hunne vrienden te
brengen aan 't roer van den staat. De conservatieve bla
den bestreden de homogeniteit van het aangebleven ministe
rie en bewierookten den heer v. Zuylende liberale daar
entegen prezen meerendeels den heer Loudon en gispten
den heer v. Zuylen; de volksvertegenwoordiging echter ging
nog verderen gispte en veroordeelde alles en iedereen.
Niemand zal zonder verwondering de antwoorden der
Kamer in de hand nemen zoo als ze tot de ministers des Ko-
nings gerigt zijnde toon die daarin heerscht is onhoffelijk
en onparlementair; men kan zaken en personen beoordeeleu
en veroordeelenzonder daarbij de vormen, door de beleefd
heid voorgeschreven, uit het oog te verliezen. Het "sua-
viter in modofortiter in re" is eene spreuk die hier
voor de waardigheid der kamer en der regeringhad moeten
worden toegepast; doch die ten gevolge van bitsheid aan de
ééne, en geraaktheid aan de andere zijde, door geen dol
heide partijen is in acht genomen.
Indien w-ij dan ook de antwoorden der regering gade
slaan kost het geene moeite om in bijna alle hoofd
stukken, bewijzen van die geraaktheid te vindenja zelfs
is dat van Hoofdstuk V in bijna dreigenden toon gesteld.
Daarin verklaart de minister dat het regeren op deze wijze
eene onmogelijkheid wordthij wenscht te weten hoe de
kamer nopens de regering gezind is, want dat hij
anders zal weten wal le doen". Minder hevig in uit
drukkingen doch niet minder krachtig, antwoordt de mi
nister van Justitie op de, door de Kamer, gemaakte be
zwaren; hij ontkent bijna al de door de Kamer aangevoerde
feiten en verzoekt overal dat de Kamer tevens de bewijzen
van hare beweringen leveren moge.
Uit het aangevoerde blijkt o. i. duidelijk: dat, indien de
voorloopige verslagen wezeutlijk het gevoelen van de meer
heid der Kamer uitmaakt, elke poging tot bemiddeling
tusschen haar en de Regering nutteloos zal wezende orde,
de eerbied voor ouze constitutionele instellingen maakt het
onmogelijk dat beiden te gelijker tijd de teugels van het
bewind in handen houden; indien dus ook de Minister van
Binnenlandsche Zaken zulks niet had laten doorschemeren,
zoude er toch slechts één weg geweest zijn, die de Rege-