personen zijn aangemaand om binnen een zekeren tijd te
zorgen dat zij zich overeenkomstig de verordeningen hebben
te gedragen.
Spreker vraagt wat dan deze zaak is geworden.
De Voorzitter antwoordt hierop dat de verordening na
geleefd wordt, maar dat ze geen terugwerkende kracht
heeft, en dus op die deuren die voor de verordening
waren daargesteld, niet kan worden toegepast.
De heer Reeringh zegt, dat het hem duidelijk is ge
bleken dat de verordeningen en de contracten aangaande liet
bouwen in de Nieuwstad niet worden nageleefd.
De lieer Strootman zegt, dat hij in de commissie van
onderhoudswerken meermalen op dat punt gewezen heeft,
maar zonder vrucht, dat hij liet daarom in den Raad brengt.
De Voorzitter autwoordt dat zelfs door tusschenkomst van
een deurwaarder sommigen reeds zijn aangemaand.
De heer Strootman voegt er nog bij, dat vooral aan de
verordening, omtrent het verbouwen in de Nieuwstad, nie
mand zich houdt; dat hij door middel van advertenticn
daarop nader wil wijzen.
De Voorzitter wil de belanghebbenden nader aanmanen en
ieder een exemplaar der verordening tehuis zenden.
De lieer Reeringh is tegen die menigvuldige aanmaningen
en vraagt waarom zooveel zwakte in de uitvoering der veror
deningen. Spreker wil liever de boetenbij de verordening
bepaald, toepassen, en voegt er nog bij wij kunnen eigenlijk
niets gedaan krijgen.
De heer Strootman kan zich volkomen vereenigen met
den vorigen spreker, en is van gevoelen dat datgene, wat
gedaan is, alleen op herhaald aandringen is geschied.
De heer de Breuk vraagt inlichting aangaande de voorgeno
men aankoop van eene nieuwe hand-brandspuit, hij wijst er o. a,
op, dat het dag. bestuur den 17 November 1860 gemagtigd
is eene dergelijke brandspuit aan te koopen, en wenschte
gaarne te weten hoever men daarmede thans gevorderd is.
De Voorzitter antwoordt daarop, dat met verschillende
handbrandspuiten proeven zijn genomen die alle onvoldoende
bevonden zijn; dat men thans echter weder een nieuw adres
heeft bekomenalwaar men nu hoopte te slagen.
De vergadering werd gesloten, nadat de heer Strootman
had te kennen gegeven, dat hij een voorstel wenschte te
doen in eene vergadering met gesloten deuren.
Het in ons vorig nommer vermeld adresvan den uit
gever dezer, aan den ltaad der gemeente Helderen waar
van aan elk lid een gedrukt exemplaar is toegezonden
luidt als volgt
Aan den Baad der Gemeente Helder.
Geeft 111 et verscliuldigclcn eerbied te kennen, SIMON GILTJES, wonende
aan den Helder, drukker cu uitgever van de Nieuwe Courant van den
IleldcrNicuwediej), Willemsoord, enz
Dat hij zich in de maand Mei 11., bescheiden tot Burgemeester en "Wet
houders dezer gemeente heeft gew end, met verzoek 0111 met do plaatsing van
de gemeente advertenticn in het door hem uittegevcn blad, te mogen worden
begunstigd.
Dat hij daarop (en antwoord heeft ontvangen, dat in de zitting van den
Baad van den 11 Junij 11. besloten was, dat er voor alsnog aan dit verzoek
niet kon worden voldaan.
Dat dit antwoord, en vooral de woorden voor alsnog, hem de vrijheid
doen nemen, zich andermaal tot den ltaad te wenden.
Dat uit de discussicn, in die vergadering gehouden, duidelijk is gebleken,
dat dit besluit is genomen op grond, dat het blad nog tc kort bestond, en
men niet verzekerd was van dcszclfs voortdurend bestaan.
Dat wel verre, dat die twijfel zich zoude bewaarheid hebbe, adressant
reeds voor de tweede maal in de noodzakelijkheid is geweest zijn blad te
vcrgrootcu, en hij gcrustelijk durft beweren, dat dezelfs voortdurend bestaan
verzekerd is.
Dat in diezelfde vergadering, op de vraag van den heer Zurmuiilen, of
de uitgever der Hcldersche en Nteuwedieper Courant, de Wethouder C. Bakker
Bz., terwijl hij de gemeente advertenticn plaatst, Lid kan blijven van den
Baad, daarop door den Voorzitter is geantwoord, dat die heer moest bcdaukcu
als Lid van den Baad of als uitgever der advertenticn.
Dat ook de heer Bakker heeft getoond, de deugdelijkheid van des Voor
zitters woorden tc hebben erkend, niet door loijaal een der heide gegevens
op te volgen; maar door tc trachten om de opvolging van beiden en daarmede
art. 24 der gemeeutc-wet te ontduiken: ten blijke daarvan, liet spoedig
daarop gevolgde verleencn van haudligting aan zijn minderjarigen en tc
Amsterdam verblijf houdenden zoon A. A. Bakker Cz.
Dat echter door den heer Bakker, in dit geval, niet genoeg gelet is op
het woordje middelijk van art. 24 der gemeente-wet.
Dat het den Baad wel niet onbekend zal zijn, dat na genoemde haudligting,
niet de lieer A. A. Bakker Cz., die daartoe de noodigc bekwaamheid nog
niet schijnt te bezitten, maar wel degelijk de Wethouder C. Bakker Bz.
zich met het beheer der genoemde Courant blijft belasten.
Dat, al ware de zoon van dien Wethouder in staat om genoemde
Courant zelf uit tc geven, hetgeen nu alleen op zijn' naam geschiedt,
adressant ook dan nog vermeent, dat het voor allen, die met de toedragt
der zaak hekend zijn, waartoe toch zonder twijfel de Leden van den Baad
behooren, duidelijk is dat het belang van den Zoon-Courantier, wel degelijk
in middelijk verband staat met het belang van den Vader-Wcthouder.
Dat adressant het voorts aan den Baad overlaat 0111 in deze tc beslissen,
of niet het woord middelijk in art. 24 der gcmceutc-wct is opgenomen,
juist ora dergelijke praktijken te voorkomen.
Dat adressant, nog eenmaal terug komende op meergenoemde vergadering
van den Raad, van den 11 Junij, zich veroorloofd den Baad tc herinneren
aan cenige woorden, toen door den heer Reeringii gesproken, nl. dat de
zaak in quacstie voor den heer Bakker gccuc geld- maar eene éw^-quaestie
was, dewijl de opbrengst der advertenticn slechts zeer gering is.
Dat adressant vermeent, dat wanneer de heer Bakker had gehandeld, in
strikte overeenstemming met de gemeente-wet, zoo als een Lid van den
Raad cu Wethouder betaamt, hem dat meer tot eere zou verstrekt hebben,
dan het onbetamelijk streven tot behoud van die „slechts zeer geringe
opbrengst der advertenticn."
Redenen, waarom adressant vermeent zich op nieuw tot den Raad te mogen
wenden, met beleefd verzoek 0111 voortaan met de plaatsing der adverten
ticn in zijn blad te mogen worden begunstigd, en wel tegen 10 Cents per
regel.
Hetwelk doende, enz.
Helder, S. GILTJES.
12 Maart 1S62.
POLITIEK OVERZIGT.
Aangaande hot binnenland is weinig merkwaardigs te
melden. De dagbladen houden zich voornameli jk bezig met
het optreden van den heer v. d. Maesen de Sombreff, als
minister van Buitenlaudsche Zakeneu het besluit van den
heer Uhlenbeck, minister van koloniën, betreffende veran
deringen in de bepalingen omtrent de candidaat-ambtenareu
voor Indioaan de Delftsche academie. Als naar gewoonte
worden beide onderwerpen zeer verschillend beoordeeld,
terwijl ook de Utrechtsche hoogleeraar Vrecde, wederom van
deze gelegenheid gebruik maakt, en tegen de Nieuwe
Rolterdamsche Courant en den heer de Sombreff uit te varen.
De uit Banjermassing ontvangene berigtcn luiden ongun
stig; voornamelijk in particuliere correspondentieu wordt van
de groote inspanning en uitputting der troepen gewag ge
maakt, terwijl He vorderingen en behaalde voordeden in verre
11a niet in verhouding zijn tot "t getal geheel nutteloos op
geofferde mensehenlevcns. Zonder groote krachtsontwikke
ling eu versterking van troepen, vreest men dat die expe
ditie eindeloos wezen zal.
De tijdingen uit Frankrijk zijn, daar de diseussien in 't
wetgevend ligchaam afgeloopeu zijn, schaars. De heer
Scheurer, is wegens 't verspreiden van 't vers //Le Liou du
quartier latin" dat wij in ons vorig nommer mededeelden,
veroordeeld tot gevangenisstraf van drie maanden en duizend
frs. boete. Ook verschillende studenten zijn in hechtenis
genomen wegens 't verwekken van wanordelijkheden.
De koning van Pruissen heeft na 't ontbinden der Kamer
een manifest uitgevaardigd aan 'tvolk, waarin hij de redenen
uiteenzet die hem daartoe geleid hebben. Algemeen is men
echter van oordeel dat bij de aanstaande verkiezingen de
liberale partij eene beslissende zegen zal behalen.
De betreurenswaardige gebeurtenissen, welke op Asch-
Woensdag te Meclielen hebben plaats gehad, bij gelegenheid
der begrafenis van oen kapitein der civiele garde, lid van de
Anglikaansche kerk, hebben in de Kamer aanleiding gegeven
tot hevige debatten. De heer van den Branden de Reedt,
afgevaardigde van Mechelen, heeft beweerd, dat de heer Louis
Hijmans, toen hij, eenige dagen geleden, te dezer zake eene
interpellatie deed, het gebeurde in hooge mate overdreven
had voorgesteld en de bevolking van Meclielen belasterd.
Ter ondersteuning van dit zijn beweren haalde de heer van
den Branden de Reetli een groot aantal getuigenissen aan,
o.a. dat van den vader van den overledene eu van den Anglikaan-
schen geestelijke. De min. van Binnl. zaken, de heer van den
Peereboom, heeft van zijne zijde bevestigd,dat op het gehouden
gedrag van den burgemeester vau Mechelen in deze zaak
niets aan te merken viel. Het is zeer goed te begrijpen dat de
Minister een zijner ambtenaren verdedigt, en nog beter, dat
die afgevaardigde pogingen aanwendde, om de bevolking van
Mechelen schoon te wasscheu vau de smet van fanatisme,
die op haar kleeft; maar dat men het gedrag van den heer
Hijmans aanrandde en zelfs laakte, die in elks oog lofwaar
dig en loijaal gehandeld heeft, totdat het regterlijk onderzoek
uitspraak zal hebben gedaan over de geloofwaardigheid der
aangehaalde feiten, is niet toe te geven. De heer Hijmans
heeft dan ook; niettegenstaande de ontkenningen der tegen
partij, zijne beweriugen volgehouden eu alleen toegegeven,
dat het mogelijk is, dat hij eenigzins overdreven heeft wat
hij van het feit in de Kamer gezegd heeft.
Het Milaansche studenten-korps is aan Garibaldi voorge
steld en heeft hem medegedeeld dat door de studenten een
kompagnie karabiniers is gevormd. De generaal bragt hun
het jaar 1859 in herinnering en moedigde hen in warme
bewoordingen aan. Zeer veel dames hebben door deelneming
aan de scherpsehutters-vereenigingen van hare belangstelling
in deze, blijk gegeven. Voor het hotel van den gcneranl
bevindt zich steeds eene digte volksmenigte, die aanhoudend
"Leve GaribaldiLeve dén ItaliëLeve Rome en Venetië
roept. Zaturdag namiddag ten 2 ure. zijn verscheidene me
dailles uitgereikt.