Tweede Jaargang.
1802.
«geföcr, JTieutoeDiep, IMfemsoorö, enfi.
WOENSDAG
17 SEPTEMBER.
Jfê 150.
NIEUWE COURANT
VAN DEN
Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG,
Abonnementsprijs voor 3 maandenƒ1.30
Franco per post v v r „1.50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aan denUitgever S. Gii.tjks.
De prijs der Advektentien van 14 regels is *10
Centen voor eiken regel meer 10 Centen. Zcgelregt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags
middag 12 uur, gelieve mende Advcrteuticn intczcndenv
Ingezonden stukken een dag vroeger.
Voorloopig Yerslag over het wetsontwerp
tot regeling van het Middelbaar Onderwijs.
"Wij ontleenen aan dat zeer uitgebreide stuk liet navol
gende, waaruit onze lezers een overzigt zullen erlangen van
de voornaamste op- en aanmerkingentegen de hoofdbegin
selen gerezen.
Een vrij aanzienlijk aantal leden volhardde in de meening
dat het tijdstip tot het in behandeling nemen van deze voor-
dragt te zeer was verhaast; deskundigen waren niet in de
gelegenheid geweest, hun gevoelen over het regerings-voor-
stel te doen kennenterwijl de onmiddelijk belanghebbenden
den tijd niet gehad hadden om bezwaren en bedenkingen
in het inidden te brengen. Enkelen hadden het uitstel
liefst op eenige maanden zien stellen om daardoor de ltege-
ring in de gelegenheid te stellen ook de wet op het hooger
onderwijs in te dienen met het oog op het onmiskenbaar
verband, dat tusschen de onderscheidene takken van onder
wijs bestaat. Juist omdat de regeling van het lager on
derwijs op zich zelf heeft plaats gehad, is de wet van 13
Aug. 1S57 op het gebied getreden, dat blijkbaar tot het
middelbaar onderwijs behoort. Dergelijke feil behoorde dit
maal vermeden te worden. De overige leden waren van
gevoelendat bij eene wet als dezedie over 't algemeen
met genoegen was ontvangen, men de poging, door de Re
gering tot aanvulling eener leemte gedaanniet behoorde te
wederstreven door verwijzing naar eene andere nog te ver
wachten wet. Zelfs de aanneming eener onvolledige wet acht
ten die leden verkieslijk boven het langer ongeregeld laten
van zulk een belangrijk element van beschaving en welvaart.
Ee.nige leden hadden gewenscht in de Memorie van
Toelichting een overzigt van den tegenwoordigen toestand
van het middelbaar onderwijs hier te lande, te vinden. Aan
andere leden, die deden opmerken, dat zulks niet van de
Regering te vergen ware, omdat hier te lande naauwelijks
iets bestaat, dat den naam van middelbaar onderwijs ver
dient, antwoordden zij, dat in het stelsel der wet zelfs de
zoogenaamde Fransche scholen en instituten, de bijzondere
zeevaartscholen handelsscholen en dergelijke tot het middel
baar ouderwijs behoorden, terwijl, volgens hen, zeer zeker
ook de gymnasia, althans wat het onderwijs in wiskunde,
geschiedenis, nieuwere talen enz. betreft, daaronder moesten
worden begrepen.
Sommige leden drukten hunne bevreemding uit dat in
het ontwerp noch in de Memorie met een enkel woord ge
rept wordt van het tweede lid van art. 194 der grondwet,
aangezien de daar voorschreven verpligting tot eerbiediging
evenzeer slaat op de middelbare als op de lagere scholen.
Omtrent omvang en doel van het middelbaar onderwijs
konden verscheidene leden zich niet vereenigen met de be
paling daarvan in de Memorie van Toelichting gegeven,
omdat in de verdere ontwikkeling de nijvere middenstand
senigermate tegen den geleerden stand wordt overgesteld en
geheel het ontwerp vail het denkbeeld uitgaat om de voor
bereiding tot het hooger onderwijs zelf te begrijpeu. Die
scherpe afscheiding, meenden zij, behoort niet tot onze
eeuw. De aanstaande technicus moest, haars inziens, niet
reeds als knaap op geheel andere scholen worden opgeleid
dan degene, die zich voorstelt aan het universitair onder
wijs deel te nemen. Het technisch of industrieel onderwijs
moest naastniet onder of beneden het hooger onderwijs
staan. Tegenover deze meening stond die van hen, die
met de Regering erkendendat er onderscheid is tusschen
ouderwijs uitsluitend tot voorbereiding voor het practische
leven gegeven en dat hetwelk hoofdzakelijk wetenschappe
lijke vorming beoogt. Doel en strekking van hooger ou
derwijs zijn meer verheven en iets anders dan een streven
om eenmaal advocaat, geneesheer enz. te worden.
Volgens de leden die zich omtrent middelbaar onderwijs
een ander begrip vormden dan de Regering, is aan de wet
een te eenzijdig karakter gegeven, terwijl zij ongeregeld
laat wat geregeld moest worden en regelt wat zij niet re
gelen moest. Van die eenzijdige rigting vonden sommigen
een bewijs in de inrigting der hoogere burgerscholen, waar
eenig onderwijs in het Latijn kon gegeven worden.
Andere leden noemden dit verwijt tegen een der hoofdbe-
stauddeelen der wet onverdiendmen moestzeiden zij
niet vergeten, dat de voorgedragen wet geenszins ten doel
heeft regtstreeks in alle bestaande of toekomstige behoeften
van het middelbaar onderwijs te voorzien. Men laat aan
de oprigting van andere middelbare scholen door particulie
ren gemeentenprovinciën enz. eene groote mate van vrij
heid. Men meende ook niet dat het geven van eenig on
derwijs in de oude talen eene school al dadelijk tot eene
inrigting van hooger onderwijs verhief.
De vraag werd geopperd of, waar de burgerschool aan de
lagere verbonden isde inspecteurs van het middelbaar en la
ger onderwijs elkander op hetzelfde terrein zullen ontmoeten
en of dit niet tot botsing en verwarring zou aanleiding geven?
Inzonderheid achtten verscheidene leden het eene leemte
in de wet, dat zij met opzigt tot de gymnasiën het stil
zwijgen bewaart. Anderen meenden dat voor die inrigtingen
een verkregen regt bestaat om tot het hooger ouderwijs te
behooren. Zij werdentijdens de vaststelling der grondwet
van 1848, naar aanleiding van het besluit van 18J5, fei
telijk onder het hooger onderwijs gerangschikt. Men ant
woordde, dat art. 194 der Grondwet de inrigting van het
openbaar onderwijs en dus ook het bepalen der grenzen tus
schen de drie takken aan de regeling der wet overlaat.
Sommigen meenden dat ook de academie te Breda en het
instituut to Willemsoord niet van de regeling hadden be
hooren te worden uitgesloten. Ook zoekt men te vergeefs
naar eene bepaling omtrent zeevaartscholenen zelfs de han
del is in dit ontwerp karig bedeeld. Daarop werd geant
woord dat men do strekking der wet uit het oog. ycrloor
als men vorderde dat zij de middelen aanwees-tot; apUidjiig
van overheidswege voor alle mogelijke vakken en bedrijven.
Wordl vervolgd)