Tweede Jaargang.
1862.
ijefócr, 3TteuroeÖiep, IMfemsoorÖ, en(v
WOENSDAG
10 DECEMBER.
BERIG T.
M 160.
NIEUWE COURANT
VAN DEN
Verschijnt WOENSDAG en ZATUJIDAG.
Abonnementsprijs voor 3 maandenƒ1.30
Franco per post p H v wl.50
Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post
directeuren. Brieven franco aan denTJitgevcr S. Giltjks.
De prijs der Adveutentien van 14 regels is 40
Centen voor eiken regel inccr 10 Centen. Zegelrcgt voor
elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Diugsdags en Vrijdags
middag 12 uur, gelieve men de Advertentiün intezenden.
Ingezonden stukken een dag vroeger.
Zij, die zich met 1 Januarij op dit Blad abonnerenont
vangen de nog in deze maand verschijnende nommers gratis-
Uittreksel uit eene redevoeringgehouden
door den heer d' Engerbronnek op eene
vergadering van Industriëlengehouden
den 3 December te 's Hage.
Gij zult u herinneren, Mijne lleeren, dat in het programma
van werkzaamheden van het Internationale Congres, dat in
de maand Sept. jl. te Brussel werd gehouden, de afdeeling
Staathuishoudkunde tot een der vijf punten van beschouwing
had bestemd«een vergelijkend overzigt van de welvaart der
staten en vooral van de vorderingen, die landbouw, nijver
heid en koophandel sedert de laatste 30 jaren hadden gemaakt."
Hieruit sprak, mijns inziens, duidelijk, dat het oogmerk van
de stellers van het programma was, een betoog te zien le
veren van de doelmatigheid der instellingen, naar welke het
koningrijk België sedert zijne wording bestuurd wordt. Kan
België inderdaad op grooten vooruitgang in het algemeen
bogen, op het gebied der nijverheid heeft het, dank zijne
instellingen in dat tijdperk van 30 jaren zulk eene hoogte
bereikt, dat wij Nederlanders, met onze zoogenaamd vrij
zinnige begrippen op dat gebied, inogten wenschen eene ge
lijke uitkomst te kunnen aanwijzen. En echter doen de eind
cijfers onzer handelsstatistiek velen denken aan klimmeuden
vooruitgang der volkswelvaart in Nederland.
Wil men zich op die cijfers verlaten, de oppervlakkige
beoordeelaar zal gereede aanleiding gevonden hebben voor
eene lofrede op onze handelswetgeving. Aan hem echter, die
de zakende verhoudingen in de werkelijkheid wil leeren
kennen, zal bij onderzoek blijken, dat de toestand van onze
nijvere volksklassen en die van de industriële établissementen
in Nederland, voorwaar alles behalve benijdenswaardig is; hij
zal op niet te wederleggen feiten stuitendie de gevolgtrek
king, uit eene eenvoudige vergelijking van officiële cijfers
gemaakt, logen straffenen wel als afdoeud bewijs mogten
gelden, dat, ondanks de steeds aanzienlijker totalen van onze
handelsstatistiek, de volkswelvaart onder ons voorzeker niet
toeneemt
In de handelswetgeving heerscht, even als in de wetten
der kleederdragt, eene soort mode. Daaraan alleen schijnt
het te moeten worden toegeschreven, dat men hier, gelijk
het bij toegeven aan modezucht veelal gaat, zijn stand uit
het oog verliest; dat men in onze kleine, van twee kanten
aan het vaste land verbonden Nederland, dezelfde regelen toe
passelijk achtdie het van alle kanten door de zee omslo-
tene magtige Engeland, en Engeland alleen, durft volgen;
dat men de eigenaardige gesteldheid van ons huishouden uit
het oog verliest; dat men meer wil doen dan men kan. liet
zal hiermede intusschen gaan even als met alleswaarbij
overspanning plaats heefthet einde zal den last dragen.
Tegen den stroom op te varen is tijd en moeite verloren.
Er is voor het oogenblik niet anders op, dan uit te zien
naar middelen om den last van den tegenspoed zoo goed moge
lijk te dragenen inmiddels de stem der waarschuwing niet
te smoren. En betere waarschuwingen schijnen op dit gebied
niet voorhandendan de uitkomstendie wij ontleenen aan
de geschiedenis van andere landen, in vergelijking met die
van het onze.
Ik zal trachten U daarvan eene schets in zeer losse trek
ken te geven. Ten einde uwe aandacht niet te vermoeijen,
zal ik mij verpligt zien veel slechts even aan te stippen en
nog meer ter zijde te laten, dat voor uitwerking vatbaar is.
Op den voorgrond stel ikdat het als bewezenals een
axioma moet gelden, dat eigene nijverheid de zekerste en
krachtigste steun, ja, de hoofdvoorwaarde van de welvaart
des volks is. Ik voeg daarbij eene tweede stelling, die gij
voorzeker niet zult tegensprekendat Nederland niet min
der maar meer welligt dan de meeste landen van Europaom
mij tot dit werelddeel te bepalen, geschikt is voor de ont-
wiukeling van eene krachtige eigene nijverheid. Ik beschouw
het o.a. als een zeer verkeerd begrip, wanneer men uit het
bezit van grondstoffen wil besluiten tot de meerdere of
mindere geschiktheid van land en volk voor de industrie.
Nederland mist voorzeker belangrijke grondstoffen, en niet
te min is land en volk bij uitnemenheid vatbaar voor indus
trie. Het Nederlandsche volkskarakter maakt zoowel onzen
werk-als den ambachtsman evenzeer tot fabrijkmatigen arbeid
geschikt, als die van andere natiën. Maar eene hoofdvoor
waarden tot vorming en ontwikkeling van den werkman is
eene krachtige voeding. Het is dan ook een merkwaardig
verschijnsel dat daar, waar de beste uitkomsten omtrent de
nijverheid aangegeven wordende arbeidende klassen ook het
best worden beloondhet zorgvuldigst op krachtige voeding
bedacht zijn, en de ruimste middelen daartoe wederom uit
eigen nijverheid verkrijgeu.
Groot Brittanje bezit zoo min als wij katoen door eigen
productietoch vindt men daar de grootste katoen-fabrieken
Het bezit van steenkolen in eigeu bodem is niet voor alle
labrijken in dat land een even groot voordeelsommige
gedeelten des lands moeten zich, die onmisbare grondstof
met niet minder kosten verschaffen dan fabrijkanteu elders.
Groot-BrittanjeBelgië en Pruisen zijn daarenboven de
eenige landen in Europa, die een zoo grooten voorraad
steenkolen in eigen boezem bezittendat zij van hun over
vloed zelfs aan andere landen kunnen mededeelen. Men
kan intusschen daaruit niet afleidendat die andere landen
minder voor eene eigene nijverheid geschikt zijn. De fei
ten bewijzen het tegendeel. Ik wijs u slechts op Zwitserland.
Het ijzer is meer gelijk verdeeldzelfs Zwitserland bezit
cenig ijzer. De kleine Staat, aan alle zijden ingesloten
door groote rijken, geheel eu al verstoken van steenkolen,
verkeert in eenen van nature veel ongunstiger toestand dan
Nederland; toch is Zwitserland ons op het gebied der nij
verheid verre voorbij gestreefd.
De zijde wordt in Nederland eerst sedert korten tijd op
kleine schaal verwerkt. De ruwe zijdevoor zoo veel zij niet
uit het Oosten komt, wordt alleen gewonnen in do zuide
lijke landen van Europa; Frankrijk is niet in staat in eigeu
behoefte te voorzien, en toch geeft die tak van nijverheid
daar op uitgebreide schaal arbeid en brood aan de mindere