Ik gewaagde daareven van regtmatige aanspraak en wil die een weinig doen uitkomen. Ik doe zulks om aan te toonen, dat niet gelijk sommigen willen, Boogli de Vader terug is gezetnu Boogh de Zoon ingevolge een Ministrieel schrijvenen naar den wensch van Schagens ingezetenen den eersten steen zal leggen«onder de leiding van den heer de Meör", maar dat zulks slechts eene schadevergoeding is, voor de eer ZEA. door het verzoek van Boogh den Vader onthouden. «Eere wie eere toekomt" is eene spreuk die door elk wien het aan gezond verstand noch opregtheid ontbreekt beaamd wordt. "Wie nu komt eere toe Hem die er door zijne han delingen aanspraak op heeft. Laat ons nu zien. Wat heeft Schagens Burgemeester tot het verkrijgen der tegenwoordige rigting onzer spoorlijn gedaan? Hij heeft rusteloos met stof felijke opofferingen zelfs geijverd om die rigting te verkrijgen en Schagens belangten dien opzigtebehartigd op eene wijze die boven allen lof is. Wat heeft Boogh de Vader daar omtrent verrigt? Wij willen opregt zijn. Wij weten dat Boogh de Vader postbode is, en laten het oordeel, over het naar eisch waar nemen dier betrekking, natuurlijk aan zijne superieuren doch, wat aangaat de spoorweg met de liand op het hart verklaren wij, nimmer gehoord te hebben, dat hij, daarvoorooit het geringste zelfs van zijnen invloed heeft aangewend. Het publiek gelieve nu zelf te beslissen of de aanspraak van den heer Burgemeester, dan wel die van Boogh den zoon (natuurlijk door de verdiensten des Vaders) op de eer der eerste steenlegging regtmatig is, het zal, hier van zijn wij overtuigd die van den heer de Meêr als zoodanig ver klaren. Want, het zoude al te zot zijn, om, gelijk enkele te beuzelen, dat het feit, dat Boogh do Zoon de namen draagt van onzen geëerbiedigde Koning hier iets moet afdoen. Wij willen daarin wel zien een bewijs van des postbodes innige verkleefdheid aan het Vorstelijk Huis, en hem geenszins verdenken van bij het geven van die namen het oog gehad te hebben op de Vorstelijke milddadigheidmaar de namen maken den Prins niet, en voor ons is W. A. P. F. L. Boogh niets anders dan een kleuter van twee a drie jaren even als iedere andere Schager kleuter van dien leeftijd. Schagens burgerij geve dan op dien feestdag, eere aan den man wien zij toekomt; moge hij dan schijnbaar bij de pleg- tiglieid de tweede persoon zijnmet ter daad zal hij dan zoo mogelijk meer de eerste zijndan wanneer men niet hadde getracht, de plaats die Ilenrij Bobert de MeêrBur gemeester der gemeente Schagenregtmatig naar onze meening toekomtte doen innemen door een hulpeloos kind. L. SAug. 1864. Het zinken der Alma. Voor «de regtbank te Maidstonc (Engeland)stond den 28 Julij te regt, een Duitscher, Heinrich Kohn genaamdonder beschuldiging van in gemeenschap met andere personen een vaartuig opzettelijk te hebben lek geboord en vervolgens doen zinkenten einde op die ivijze verschillende assurantie-maat schappijen te bedriegen. Wij zullen de zaak, die wegens hare eigenaardigheid en de opmerkelijke uitspraak der Engelsche regtbank, hoogst belangrijk is, en dezer dagen in het buitenland zeer veel sen satie heeft verwekt, in korte trekken mededeelen. Uit de acte van beschuldiging blijkt, dat genoemde Hein rich Kohn, zich te Ramsgate (Engeland) met den eigenaar, den gezagvoerder en den stuurman van de Alma bij eede zou hebben verbonden («zamengezworen"om den bodem waar op hij als scheepstimmerman werkzaam was, ten nadeeleder desbetreffende assuradeuren, te doen zinken. Hij, zoowel als de gezagvoerder, Johann Gottlieb Walsdorf, de stuurman Eduard Bock, en de eigenaar, Heinrich Rudolph Berendt waren Pruisische onderdanen. Ook de Alma was een Pruisisch vaartuig. Tegen 't einde van het vorig jaar, had het schip de haven van Memel verlatenen was met eene lading katoenzink enz, vermoedelijk naar New-York vertrokken. Op Kersmis legde 't schip te Ramsgate aan waarop het door de agenten van Lloyds werd onderzocht en volkomen zeewaardig bevonden. Bij heerlijk weder, zette 't in 't begin van April koers naar Amerika, doch reeds 14 dagen later ontving men de tijding dat het was gezonken. Den 18 April werd het Britsche koopvaardijschip Helena op de hoogte der Sorlings door den gezagvoerder van de Alma gepraaid, en dringend verzocht om de equipage van den laatstgenoemden bodem op te nemen, daar de Alma op het punt stond van te zinken. De booten der Ilelena wer den uitgezet, en op deze werd de bemanning der Alma met hare have in veiligheid gebragt. Hierop zonk de Alma spoedig. De zee was spiegelglad geweest, en sinds verscheidene da nken had geen storm gewoed. Het is alzoo niet te verwonde ren dat bij velen de verdenking reesdat in deze zaak alles niet zóó was toegegaan, als door den kapitein was voorgegeven De bootsman der Helenamet welk schip de geredde equi page naar Engeland was teruggekeerd, getuigde, den beschul digde (Kohn) eens gevraagd te hebben, hoe hij 't toch had aangelegdom het schip zoo behendig te doen zinkon? waarop de timmerman zou geantwoord hebbendat hijop bevel van den kapiteinden bodemte Ramsgateop Verschillende plaat sen had lek geboorden vervolgens de gaten met spijlen ge stopt, die knaphandig waren geligt geworden, op den oogen- blik dat do Helena in 't gezigt was gekomen. Bij eene andere gelegenheid zeide de beschuldigde dat hij op de open zee en welop order van den kapiteinhet vaartuig had lek ge boord. Later sprak hij zich op nieuw tegen door verklaringen af te leggenin strijd met de vorigen. Allen echter kwamen daarop neêr,'dat het schip, op bevel van den gezagvoerder, in den grond zou zijn geboord. De laatste, alsmede Walsdorf en Boek, waren onder aan- klagte van de Alma met bedriegelijk oogmerk te hebben doen zinken, in Pruisen in hechtenis genomen. Volgens de Engelsche wet, kon Kolin alleen dan worden gestraft, wanneer voldoende werd bewezen dat liij op En- gelsch grondgebied nhad zamengezworen" om het schip te doen zinken, niet échter, wijl hij het op open zee in den grond had geboord. Immersdit zou een misdrijf vormen gepleegd tegen niet-Engelseh eigendombuiten de Britsche jurisdictie. De aanklagte kon diensvolgens enkel luiden we gens (conspiracy). Dat het schip opzettelijk was in den grond geboordkon na 't verhoor der vele getuigen en de bekentenis van deu beschuldigde zeiven niet meer betwijfeld worden. Ook gaf de verdediger dit, zonder nadere uitweiding, toe. Hij vor derde echter het bewijs, dat Kohn bewust was geweest van het schelmstuk, hetwelk do anderen op het oog hadden ge had en dat hij zelf had belang gehad bij het zinken der Alma of, volgens de Engelsche uitdrukking, of hij bij de conspi racy was betrokken geweest en niet bloot een willoos werk tuig van den eigenaar en kapitein. Dit bewijs kon door den advocaat der tegenpartij niet objectief genoeg geleverd worden, en derhalve sprak de Jury don beschuldigde vau de aanklagte in zake nzamenspanning" vrij. Wegens het doen zinken van den bodem, kon de timmerman echter niet gestraft worden uithoofde de regter verklaardedat het misdrijf was gepleegd op een niet-Engelsch vaartuig eu op 7 mijlen afstands van do Britsche kust. GEWAARDEERDE KCBOOSIIElD. Tijdens de afgezant van Perzie, Mirza Aboul Hassan, in Parijs woonde, was hij het voorwerp eener algemeene nieuws gierigheid hij kon zelfs niet uitgaanzonder door eene me nigte toeschouwers gevolgd te worden en de dames kwamen zelfs uit nieuwsgierigheid in zijn hotel. Toen hij op zekeren dag van een rij toertje terug kwam vond hij zijne kamer yol dames, allen sierlijk gekleed, maar niet allen even schoon. Verwonderd over zulk een vreemd bezoek, vroeg hij wat deze Europesche odalisken van hem begeerden. De tolk antwoordde dat deze dames hem een be zoek kwamen brengen. De afgezant was zeer verwonderd dat hij een voorwerp van nieuwsgierigheid wasbij een volkdat zich verbeeldde op den hoogsten trap van beschaving te staan en was niet weinig beleedigd door deze bezoekendie in Azie voor eene onverschoonlijke schending der wellevendheid zouden aangemerkt wordenhij wreekte zich echter op de volgende wijze. De doorluchtige vreemdeling hield zich als of hij uit- terst ingenomen met dit bezoek was, hij zag de dames aan dachtig aan, raakte ze beurtelings met zijne vingers op de wangen en sprak ernstig in dien tijd met zijn tolk, die, zoo hij wel begrijpen kon, door de dames ondervraagt zoude wordenen dien hij de noodige inlichtingen gaf hoe hij te handelen had. De oudste der dames, die in spijt van haren ouderdom en met uitstekende schoonheidzich toch verbeeldde de aardigste van de verzameling te zijn en wier nieuwsgie righeid bekend was en nu nog meer aanwakkerde toen deze galante handelwijze van *den afgezant geëindigd was, vroeg aan den tolkwelk doel zijne hoogheid daarmede had. «Madame," antwoordde de tolk, »ik durf u zulks niet zeg gen." "Maar ik wenschte het zoo gaarne te weten?" "In dedaad Madamedoch het is mij onmogelijk u dit te zeggen." «Maar mijnheer, deze achterhoudendheid is tergend, ik be geer het te weten." »0; wanneer ge het begeert Madame, zal ik 't u zeggen zijne hoogheid was bezig u allen te schat ten." »Ons te^ schatten, hoe zoo mijnheer?" »Ja dames, zijne hoogheid stelde voor ieder uwer, volgens de gewoonte van zijn land, een prijs." «Dat is indedaad zonderling; en op hoeveel schatte hij dan deze dame »Op duizend kroonen." »En de andere?" »Op vijfhonderd kroonen." «En dat jonge meisje met het schoone haar?" »Op drit honderd kroonen." »En deze brunette?" «Op denzelfden prijs'" »En die dame met haar blanketsel?" "Vijftig kroonen." »En hoeveel ben ik in de oogen van zijne doorluchtige hoogheid wel waard »0 madame, verschoon mij u zulks te zeggen. «Kom, kom, geen complimenten." «De prins zeide, toen hij voorbij u ging" «wel wat zeide hij vroeg de dame haastig. «Hij zeide dat hij niet bekend was met de kleine muntsoorten in dit land. TÜRLIM msDlEÏffiiIbriiDER7 Van 5 12 Augustus 1S64. ONDERTROUWD: H. Krijnen, timmerman, oud 2S jaren en E. Griek, oud 23 jaren. A. K. Timmers. smid, oud 28 jaren en D. Vennik oud 19 jaren. R. C. Gomes zeeman, oud 24 jaren en A. Koning, oud 25 jaren. J. W. Tillemanprovoost bij de Marine, oud 45 jaren, wonende thans alhier onlangs te Ilcllevoctsluis en Adriana van der Donck, oud 19 jarenwonende te Rotterdam. GEHUWD H. Schraa en N. Beukenkamp. C. Mahieu en T. E. Har- bers J. C. van Essen en G. de Groot. A. C. BlinkhoiT en A. Dek ker. W. Darphora cn E. Mangel.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Courant van Den Helder | 1864 | | pagina 3