$efóer, JtieuroeÖiep, WiffemsoorD, enj. M 544. Vierde Jaargang. 1864. WOENSDAG 14 SEPTEMBER. De heer Groen en de verkiezingen. NIEUWE COURANT VAN DEN Verschijnt WOENSDAG en ZATURDAG. Abonnementsprijs voor 3 maandenƒ1.30 Franco per post u 1.50 Men abonneert zich bij alle Boekhandelaren en Post directeuren. Brieven franco aan den Uitgever S. Giltjes. De prijs der Advertentie» van 14 regels is 40 Centenvoor elke regel meer 10 Centen. Zegelregt voor elke plaatsing 35 Centen. Vóór des Dingsdags en Vrijdags middag 12 uur,gelieve mende Advertentiënintezenden. Ingezonden stukken een dag vroeger. In ons laatste artikel hebben wij met een paar woorden gesproken over de houding van den heer Groen tijdens de verkiezingenwij deden opmerken dat deze aanleiding ge geven heeft tot een veelvuldig geschrijf waarin de handel wijze des heeren Groen gemeenlijk werd afgekeurd, welke handelingen zelfs tot scherpe oordeelvellingen aanleiding gaf over de anti-revolutionnaire partij en haren leider. De hoogleeraar Fruin behoorde tot het getal dergenen die het gedrag des heeren Groen strijdig beschouwden met de politieke moraliteit. In een kalmendoch bondigen open brief gaf hij dit den heer Groen te kennen. De heer Groen beantwoordde echter dien brief niet uit tijdsgebrekde drukpers echter had deze gelegenheid aangegrepen om over den heer Groen en zijne gedragslijn haar oordeel te vellen, en 't zal niet behoeven "gezegd te worden dat deffe laatste bijna overal werd gelaakt en gegispt, en zelfs zóó scherp, dat de heer Groen de onmogelijkheid inzag zich langer achter het voorwendsel van tijdsgebrek te blijven verschuilen, wilde hij zijne eer en die zijner anti- revolutionnaire vrienden handhaven. Vandaar een antwoord van den heer Groen waarop de heer Fruin de repliek niet schuldig bleef. Het scherp oordeel van den Leidschen hoogleeraar scheen echter het hoofd der anti-revolutionnaire partij zeer getrof fen te hebbenhij begon in te zien dat de eer der over winning in dezen strijd geenszins aan zijne zijde was. Im mers de heer Fruin beschuldigde hem rondweg van /'ver krachting der politieke moraliteit en van den geest der Grondwet bij de jongste verkiezingen" eene beschuldiging die naar ons bescheiden oordeel volkomen door feiten en daden is bewezen en gestaafd, en niet kan worden krachte loos gemaakt door woordspelingen en valsche voorstellingen. Wat deed de heer Groen? Hooghartig sommeerde hij den heer Fruinin het 8e en 9° zijner vliegende blaadjes om zijne beschuldiging in te trekken of vol te houden; en het is naar aanleiding van het antwoord op die sommatie dat wij voor eenige oogen- blikken op dit onderwerp terug komen. De geheele verdediging van den heer Groen berust hoofd zakelijk op de bewering, dat hij van de kandidaten geene beloftemaar slechts eene eenvoudige verklaring van hunne beginselen heeft gevraagd, waarin niets strijdigs ligt, noch met de zedelijkheid, noch met de grondwet. Maar zeer te- regt merkt de heer Fruin op, dat er tusschen de beteeke- nis der woorden verklaring en belofte geen verschil bestaat als de verklaring moet zijn een bereid-verklaring om een bepaald voorstel te ondersteunenals men aan die verklaring eene verbindende kracht hecht en onder voorwaarde dat zij afgelegd wordt, stemmen toezegt. Immers de ondersteuning van 't voorstel des heeren Groen was de conditio sine qua non, waarop hij zijne geloofsge- nooten magtigde hunne stemmen op een' conservatieven can- didaat uit te brengengeeft niemand uw stem zoo spreekt hij van wieu gij niet verzekerd zijt dat het voorstel van wetsherziening door hem wordt beaamd, en om die verze kering te verkrijgen werd eene bepaalde en deugdelijke be lofte gevorderd; en toen de belofte gegeven was verklaarde de heer Groen zelf, dat de heer de Brauw over de nog al breede kloof was geraakt en thans met hem ^homogeen was." Men zal wel inzien dat eene dergelijke belofte of verkla ring welk woord men ook bezigen moge -afgelegd voor de geopende stembus en waarvan het to be or not to be van den aftredenden candidaat af hangtstrijdig is met den geest der grondwet, die elke ruggespraak met de kie zers ten eenenmale verbiedt; en te meer wanneer die afge legde belofte in strijd is met de vroegere antecedenten van hem die ze doet. De heer Groen ziet dit zóó wel in, dat hij om zijne handelwijze te verdedigen de zaak op geheel ander terrein brengt, doch op een terrein dat volstrekt afkeurenswaard is, zoo hij het bewijs zijner bewering schuldig blijft. Im mers spreekt hij in zijn geschrift van de politieke zonden die door de liberalen zijn en worden gepleegd. Hij spreekt van vereenigingen van Kamerleden, waarbij de minderheid zou gebonden zijn in de openbare vergadering eene stem uit te brengen, waar tegen zij zich bij de onderlinge bespre king verzet heeft. Wat echter het ergste is, is dat geen enkel woord tot staving der insinuatie door den heer Groen wordt bijgebragt geen enkel feit wordt opgegeven, geen enkele naam wordt genoemd. Zeer teregt zegt dan ook de heer Fruin in zijn antwoord aan den lieer Groen: „Verhoor mijn dringend verzoek, leg de zonden der liberalen, zoo ver zij n bekend zijn bloot. Ik ben geen partijman. Zoo min als ik de zede lijkheid, aan de begrippen van eenig kerkgenootschap onafscheidelijk verbon den acht, zoo min geloof ik dat zekere staatkundige begrippen tegen poli tieke immoraliteit vrijwaren. En ik haat het kwaad waar ik het vind bij liberalen en conservativen zoo zeer als bij U en Uw vrienden. Ik wenscli dat iedere misdaad aan den dag worde gebracht. Daaromwat gij ten laste der^ liberalen weetopenhaar liet. Één misdrijf, dat in de Kamer gepleegd schijnt te worden, noemt gij, zonder bewimpelingbij zijn naam. Gij gewaagt (VIII. bl. 14) van onderhandsche en geheime afspraak en beloftekrachtens welkein af zonderlijke bijeenkomsten der afgevaardigden van ééne rigting somtijds de minderheid gehouden is in de Kamerhet votum uit te brengen waartegen zij zicli in het vriendenkransje verzet heeft. "Wordt zulke kuiperij waarlijk lieden ten dage in de Kamer bedreven Ik had het nooit vermoed, of is dit kwaad ook slechts denkbaar de gang uwer redenering is met deze uitlegging in tegenspraak. Ik moet daarom gelooven dat gij een bestaand misbruik op het oog hebt, hoe moeijelijk het mij ook valt aan te nemendat in onze hedendaagsche volksvertegenwoordiging de schandelijke correspondentie van voorheen nog zou voortleven. Gij noemt zulke afspraak afkeurenswaard; ik zou ze schandelijk en verfocijelijk noemen. Eene afspraak, die iemand noopt tegen zijne overtuiging to handelen, is in mijne oogen een vergrijp tegen de Grondwet en tegeu de publieke morali teit onverschillig of zij bij de stembus tusschen candidaat en kiezers dan wel in de Kamer tusschen leden onderling plaats heeft. Van zulk wanbedrijf maakt gij leden der Tweede Kamer verdacht. Ga nu ook verder. Doe zoo als ikdeel de feiten meê waarop uwe aanklacht berust. De schuld of on schuld der verdachten zal dan blijken, en de politieke moraliteit zal daarbij winnen. Een bloot verdacht maken daarentegen is zelf immoreelon leidt tot niets goeds." Het vorige zij voldoende om de handelwijze van den heer Groen in haar waar daglicht te stellen. Zich niet kunnende zuiveren van den blaam die zijne bemoeijingen bij de ver kiezingen zoowel op zijn persoon als op zijne partij hebben geworpen, zich door de strenge logica in 't naauw gebragt ziende, neemt hij het stelsel van verdachtmaking zijner te genstanders tc baat om zich zooveel mogelijk te redden.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuwe Courant van Den Helder | 1864 | | pagina 1