^jngesanöcn ^tufiUen.
Een verschrikkelijke brand is gisteren hier in een entrepot
van de heeren Barrij en Doekhead uitgebarsten. Vier groota
pakhuizen vol stoften, die het vuur voedsel geven, staan
in gloed, ondanks de watermassa, die er sedert gister
avond uit de beide groote ïheemsspuiten en een twintigtal
andere brandspuiten waaronder vier door stoom gedreven
opgeworpen is. Het kost alle moeite het vuur te beperken
tot hetgeen nu brand, want er heerscht een vrij hevige
wind Zoo de brand niet meer gebouwen aantast, zal de
sehade drie millioen gulden bedragen.
HAAGSCHE CORRESPONDENTIE.
'sHatje30 Nov. 1861.
Mijnheer de Redacteur!
Hoewel ik thans slechts het debat van den dag heb mede
te deelen, zie ik mij evenwel verpligt de meest mogelijke
kortheid in acht te nemen. Maar die dag was dan ook
allerbelangrijkst. Het was bekend dat de heer v. d. Linden,
die onvermoeide strijder voor het liberalisme, het eerst het
woord zoude voeren. Het verwonderde mij dus niet, bij den
aanvang dier zitting vele leden der Eerste Kamer alsmede
den Commissaris des Konings op de tribunes te zienImmers
wat kon belangrijker wezen dan den heer v. d. Linden te
liooren tegen den heer v. Zuylen, die met hem zoo lang in
hetzelfde gelid had gestreden
Inderdaad was de rede van den heer v. d. L. een meester
stuk. Gematigd, logisch, opregt vroeg hij den heer v. Z.
wie aanleiding had gegeven tot dien heftigen toon op welke
thans de strijd tegen hem gevoerd werd. De heer v. Z. was
de vierde spreker. Vóór hem spraken de heer vanBosse,
uitsluitend over finantiële aangelegenheden de heer v. Goltstein
die de partij: des heeren v. Zuylen was toegedaanen de
heer Rochussen, de schoonvader van dien heer. Indien dus
de heer van Zuylen zich beklaagde over de naanvallen" der
liberalen dan was het immers klaar en duidelijk dat hij zelf
tot die aanvallen moest aanleiding hebben gegeven.
Het is ook niet te ontkennen M. d. R.dat wanneer de
liberale partij een aanval had willen doen op den heer v. Z.
ze daartoe ruimschoots gelegenheid zou hebben gevonden bij
het onderzoek der geloofsbrieven of bij het adres van ant
woord op de Troonrede. Men verwachtte dau ook buiten de
Kamerdat dit geschieden zoudoch de liberale partij scheen
van eiken aanval af te zien. Is 't dan te verwonderen dat
die partij als één man verontwaardigd opstondtoen de keer
v. Z. den heer Thorbecke en zijne eigene vroegere bondge-
nooten den handschoen had toegeworpen op eene wijze die
niet alleen onparlementair en uitdagend mag worden genoemd,
maar zelfs beleedigeud werd voor hot hoofd van het Kabinet.
De heer v. Z. had zich beklaagd over den smaad en de
verguizing waarvan hij aan den kant der liberale bladen bloot
had gestaan en nog dagelijks bloot stond. De heer van der
Linden wees daarentegen aan hoe een orgaan «dat met den
heer v. Z. nog al hard weg loopt en dat zelfs in de Kamer
commissarissen heeft", leden eener andere partij aanvalt en
door het slijk sleept. Ik behoef u niet te zeggen M. d. R.,
dat die spreker hier bedoelde het Dagbladeenmaal in die
vergadering door den minister Loudon gebrandmerkt met den
naam van "liet orgaaD van den bezoldigden logen en laster",
dat bij de laatste verkiezing den heer v. Z. boven de wolken
verhief, en het aftredend lid verguisde en belasterde; breng
daarmede nu in verband het gezegde van den heer van Eek
dat die verkiezing was geslaagd door den aankoop eener be
staande courant, en eene repliek op die onbepaalde aanklagt
door het Dagblad dat de IIH. van Ileukelom, van Limburg
Brouwer, en Heemskerk B/., als commissarissen der Haagsclie
Courant en schrijvers der artikelen tegen den heer van Z.
noemt, dan zal het u duidelijk worden wat den heer van der
Linden bedoelde toen hij vroeg of dan de heer van Zuylen
regt had over eene exceptionele harde behandeling van den
kant der pers te klagen.
Zeer teregt zeide de heer v. d. L. adat de afgevaardigde
uit onze residentie is begonnen zijne oude vrienden aan te
randenmaar dezen daarna het stilzwijgen op te leggendat
heeft de aanvaller niet meer in zijne magt. Die spreker heeft
verwarring gesticht en de liberalen met verwijten overladen.
De schering en inslag van diens rede was: Zoolang ik
tot de liberale partij behoordewas alles goedmaar nu niet
meer. Do heer v. Zuylen deed nu wat men vóór 1818 tegen
de liberalen deed, toen men hen uitmaakte voor democraten
jacobijnenenz."
Vervolgens ging <Ie afgevaardigde uit Almelo over tot de
analyse van de politieke gedragslijn van den heer van Zuylen
hoe er sprake was van een Thorbeckiaansch Ministerie zonder
Thorbecke en hoe de heer v. Z. toen de heer v. Hall in 't
Ministerie trad zelf meeliep om dat Ministerie in het riet te
sturenmaar hoe de Thorbeckianen weigerden volgelingen te
worden van den heer van Zuylen, toen deze zelf als hoofd
van het Kabinet optrad.
De heer Gcertsema kwam ingelijks op tegen de rede van
den heer van Zuylendie zich als woordvoerder der conser
vatieve partij had opgeworpenen daarvan eerst het verkeerde
inzag toen het te laat was, voornamelijk toen hij den indruk
bemerkte die zijne beide redevoeringen hadden te weeg gebragt.
"Hebt gij zoo vroeg die spreker'door de wijze waarop
gij uwe gronden hebt bijgebragtniet den staf gebroken over
een groot deel der leden en de meerderheid beschuldigd van
gebrek aan zelfstandigheid en slaafsche onderwerping aan
één man Hebt gij ons niet genoemd een drom van sateliten
handelende op bevel van hun meester Hebben wij geen
regt ons tegen dergelijke qualificatie te verzetten?
Geestig maar scherp was de rede van den heer van Nie-
rop die de toestand van den heer van Zuylen vergeleek met
dien van een officier die zijn eer in gevaar acht en daarom
aandringt op het houden van een' krijgsraad, wat zal nu.
die krijgsraad de Kamer beslissen? Hij was eerst van
voornemens eene motie van orde in te stellen, houdende;
dat de Kamergehoord het lid uit 's Hage en gehoord den
Minister van Binnenlandsche Zaken, overgaat tot de orde:
van den dag. Ware dit geschied dan zoude er zeker geene
vijf dagen zijn voorbijgegaan in onvruchtbare discussiën, al
leen ter wille van v. Zuylen. Zeer teregt merkte de heer
v. Nierop dan ook op dat de rede van dien afgevaardigde
schitterend waswat taal en voordragt betreftmaar zonder
innerlijke waardeomdat ze slechts groote woorden bevat en
alleen moet strekken om het liberaal beginsel dat de heer v.
Z. vroeger zoo krachtig heeft voorgestaan te schandvlekken.
De heer van Nierop voorspelde verder datzoo de discussiën
op dien onbetamelijken en onparlementairen toon voortgingen
dat er zich in de Kamer een centrum zou formeren waar dan
de beide uitersten zouden worden uitgesloten. De minister
van Binnenl. zaken sprak nog een kort woordvooreerst tot
den heer van Foreest op wiens beide redevoeringen ik nader
terugkomen toen tot de vergadering. Hij achtte het buiten
en beneden zijne taak den heer van Zuylen te antwoorden
daar die spreker een persoonlijken strijd voerde, trouwens was.
dan ook na die redevoeringen van de heeren van der Linden
en van Nierop ieder verder antwoord overbodig. Ten slotte
nam de Minister van Koloniën het woord en resumeert den
indruk die de rede van den heer v. Z. op hem heeft gemaakt.
Hebt gij niet vraagt hij te veel gevergd van uwe be
gaafdheden? de meest mogelijke eloquentie kan wat krom is
niet regt makenhet nuchter verstand van het Nederlandsche
volk en de volksvertegenwoordiging laat zich daardoor niet
verblinden. De heer van Zuylen had moeten zeggennu ja,,
mijne overtuiging is gewijzigd. De Minister raadt hemwees
nog eenmaal grootmoedig, en zeg: ik heb mijne krachten
overschatik ben door omstandigheden of invloedenof andere
iuzigtenvan overtuiging veranderden sta nu in het kamp
der tegenpartij. Bedenk overigens, zegt de Minister, dat de
geopende afgrond der reactie voor u staatdoe geen stap ver
der reeds dragen uwe redevoeringen sporen van reactie tegen
het regerings-reglement; gij wilt zelfs verder gaan dan de heer
Rochussen in zijne rede van 14 Dec. 1860. Gij zult, zoo
voortgaande, u in een poel van reactie werpen, waaruit gij
u nimmer weder zult kunnen opheffen.
En de redevoeringen van den heer van Foreest:
waarde lezer, mijn schrijven is reeds uitvoerig genoeg en die
stukken laten geene analyse toe, want ze zijn waard in hun
geheel beschouwd te worden. Ik behoud mij dus voor op
deze terug te komen.
De Redactie onderschrijf t niet altoos de gevoelens der inzenders
Mijnheer de Redacteur
Er is in deze gemeente weder iets gebeurd, dat toont hoe
ver het eigenbelang bij sommige menschen zelfs in nietige
zaken wordt gedreven.
Toen de straatweg van het Hoofd tot bij het hofje van
Braaksma gereed was, bleek het dat de dorpels van som
mige huizen en pakhuizen wat moesten verhoogd worden.
Ieder belanghebbende heeft dat dan ook gedaan in het eerste
blok, en ook in het tweede blok: de Wed. Ver weij de, Berg
huis en Vennix.
Maar die verhooging van dorpel moest ook geschieden aan
het huisje waarin de drukkerij van Bakker is, en ook met
de achterpoort van het huis van Gebroeders Janzen, waar
de Ontvanger in woont.
En wat is er toen gebeurd Toen isop een Zaturdag
de Burgemeester daar gekomen met de beide Wethouders en
met een der Gebroeders: toen heeft de Wethouder Bakker
de Burgemeester beduid dat het hem niet bevielen toen heeft
de Burgemeester aan den Opzigter Scholten gelast om de straat
van de Paleissteeg af op te breken en lager te leggen. Om
dat dus die arme Wethouder Bakker pruttelt tegen een
goed werk, omreden het hem noodzaakt om misschien een
rijksdaalder te laten verdienen door een timmerman aan den
dorpel van zijn deur, daarom wordt de gemeente op kosten
gejaagd. Want u begrijpt dat dit opbreken en weer leggen
aan den aannemer extra betaald moet wordenen stellig niet
uit de kas van Bakker maar wel uit die van de gemeente.
Door die verandering van de straat wordt het thans eën
knoeiwerk, want nu is daardoor een leelijke zak en laagte
in die straat gekomen. U kunt bij de werklui die de straat
maken navragen of het bovenstaande niet de volle waarheid is.
Het zou mij veel pleizier doen als u het in uw Krantje
zette, want dat verdienen zulke menschen als Bakker, die
zoo handelen in hun eigen belang, met achterstelling van de
algemeene belangen.
Het is immers niet langer te dulden dat zoo'n egoïst lid van
den raad en nog wel Wethouder blijft. Kiezers wat zult gij
doen als hij moet aftreden Ik zeg het uals gij hem herkiest,
begrijptgij uw belang niet en zijt gij niet waard kiezer te zijn.
Uwe dw. dienaar,
KEES.