Vanwaar, waarheenwaarom en hoe...? ALS DE GURE HERFST IN'T LAND KOMT, IS DE HEMEL ZWART VAN TREKKERS Hindernissen bij de trek Zestienduizend spreeuwen GOLVEN TREKKERS SPOEDEN ZICH NAAR ZONNIGER OORDEN Massale uittocht Het waarom Hoe vinden ze de weg? Gevolg DUIZENDEN vinken hadden de sprong gewaagd op die fraaie tweede Octoberzon- dag: ze waren, op weg van Scandinavië naar Engeland, in zee gestoken. Maar herfst 1952 leende zich niet voor zeetrek en zijn glimlach werd onmiddellijk weer verduisterd door de begeleidende verschijnselen van de depressies, die ons na de al zo wisselvallige zomer niet meer in de steek gela ten hadden. Legioenen trekvogels zijn, toen storm en regen hen over vielen, op de Waddeneilanden ge strand. Tienduizenden vinken en koperwieken, de eerste in dichte wolken, de laatste verspreid over de velden, troffen we de veertiende on Terschelling en op de andere eilanden zal het wel niet anders zijn geweest. Het was koud op „Skilge" Studie van honderd jaar, maar toch nog vele vragen De vink Sterkte van trekdrang Weersinvloed Twee soorten trek Grondige wijzigingen Trek lamgelegd Tcradvtfling" Eilanden van stilte Duizenden vogels Verrassingen Over het wad, mengsel van water en aarde, met alleen maar de horizon als begrenzing voor het menselijk oog, trékken vinken, koperwieken, spreeuwen, ganzen en vele andere vogels op hun jaarlijkse reis naar zonniger oorden. Onze verslaggever heeft een deel van deze reis mee gemaakt. Op deze pagina publiceert hij zijn doorwaaid verhaal over de vogels op „Skilge" met als achter grond een algemeen artikel over de trek. Noord-Oosten bewoog. Ondanks de vrij flinke wind was er nog sterke trek te zien. Het waren met name de spreeuwen die in grote massa's doortrokken: de ene golf na de andere spoelde over de duinen, brede troepen, soms reikend van zee tot over heel. het duin. Vinken trokken regel matig in kleine troepjes, soms tachtig stuks bij een, de meeste echter vijftien a twintig stuks sterk. Hun aantal was in vergelijking met dat van de spreeuwen te verwaarlozen. We noteerden de volgende aantallen: 7.15 7.30 uur: 6550 spreeuwen (één zwerm van ongeveer 2500), 370 vinken, 30 graspiepers en 12 kraaien: 7.307.45 uur: ongeveer 600 spreeu wen, 600 vinken, 6 veldleeuweriken en 5 gras piepers; 7.458 uur: 375 spreeuwen, 370 vinken, 70 kraaien, 20 piepers en 6 veldleeuweriken: 88.15 uur: 6000 spreeuwen, 275 vinken, 10 graspiepers en 8 veldleeuweriken. In totaal vluchten de winter VINKENTREK OVER NEDERLAND Trekrichting W.-Z.-W., stuwing bij kusten wind evenwijdig aan de duinen voortgejaagd als stuifmeel, in een eindeloos beweeg van witte slierten, amper een voet boven de grond; donkere bollen eenden, rondwentelend boven de schorren; het Wad, mengsel van water en aarde met alleen maar een begin; en ergens heel ver in het sombere wolkenmassief een scheur, als stond de hemeldeur op een kiertje. Op 13 October waren we de verkleumde getuige geweest van de grote uittocht van de spreeuwen. In de Westduinen bij Den Haag, boven op de blanke duintop-met-de-bank, hebben we lange tijd op post gestaanDe wind zat in het Oosten, was aanvankelijk matig maar nam geleidelijk in kracht toe. De hemel was bedekt met een egale, hoge bewolkingslaag. Alles wees op de nadering van een depressie, die naar we later konden constateren van het Zuid-Westen naar hel Het waarom van de trek lijkt voor ieder duidelijk: de vogels ontvluchten de winter. Toch moeten we de trek niet zien als een gevolg van het ont breken van voedsel: als de zomerzan- gers ons verlaten zijn er nog insecten in overvloed en de vinkentrek heeft plaats in een tijd dat er ongekend veel zaden voorhanden zijn. Het gevolg van de trek is inderdaad dat de vogels van de winter geen last hebben, maar de winter is niet de oorzaak. Of het nu koud is of zacht, elk jaar opnieuw ont waakt de trekdrang in ongeveer dezelfde tijd. Uit de aankomstdata van onze zomervogels in het voorjaar blijkt die datumvastheid van de trek zeer dujde- lijk: ook al ligt de sneeuw nog te smel ten op de grond, de eerste tjiftjaf arri veert even vrolijk in de derde week van Maart als wanneer het al weken voorjaar is. Hieruit blijkt, dat de dieren niet reageren op een stijging van de temperatuur, maar op de tijd van het jaar en men neemt aan, dat het lengen en korten van de dagen, de vermeerder de en verminderde hoeveelheid licht dus, de trek in beweging zet. Ongunstig weer legt de trek soms tijdelijk stil, waardoor afwijkingen in de aankomst data ontstaan. Ook de grote trek in najaar en win ter voor een kou-inval uit is geen direct gevolg van voedselgebrek; veel vogels, die onderweg waren blijven pleisteren, trekken dan onder invloed van de weersverandering door naar hun definitief winterverblijf. De vogels die dan nog achterblijven schijnen niet weg te trekken als de voedselbronnen door de vorst langzaam worden afgesloten. Hoe vinden de vogels hun winter verblijf, hoe „weten" bijvoorbeeld de Scandinavische vinken, dat over de Noordzee nog land ligt waar ze de win ter kunnen doorbrengen? Ziedaar het grote probleem dat steeds onopgelost gebleven is. Het staat wel vast, dat de oude vogels de jonge de weg niet wijzen. Vaak trekken de jongen eerder weg en proeven met vastgehouden jongen heb ben aangetoond dat ook zij in hun over- winteringsgebied aankomen. Ze hebben dus een „plaatszin", een gevoeligheid voor de ligging van hun overwinterings- gebied. We zullen hier echter niet verder op ingaan: over het zintuig dat de trek kers leidt is nog te weinig met zeker heid bekend. Tot besluit willen we nog wijzen op een belangrijk gevolg van de vogeltrek, namelijk de noodzaak van een interna tionale vogelbescherming. Zoals de za ken nu liggen kan dezelfde buizerd die in ons land streng beschermd is zodra hij de Zuidgrens is gepasseerd door elke geweerdrager worden neergelegd. Als in het ene land ongelimiteerd gejaagd wordt op vogels die in het andere om hun grote nut bescherming genieten, wordt afbreuk gedaan aan de belangen van het laatste land. Vogelbescherming is daarom een aangelegenheid die op internationaal niveau behandeld moet worden. We hopen van harte dat er spoedig internationale bepalingen zul len worden vastgesteld. V. L. Zeldzaam koud was het op „Skilge". Een snijdende Noordooster, gepaard aan regen- en hagelbuien, heeft ons versterkt in onze overtuiging dat het op een Ne derlands eiland altijd koud is, regent en waait. Ze maken het ons niet wijs, dat telkens als wij 'n eiland bezoeken koude- records gebroken worden: het zou wel toevallig zijn als die perioden van abnor maal koud weer precies de tijd van ons eilandbezoek besloegen en 't weer tijdens onze thuisreis plotseling veranderde Achteraf, bij de warme haard, zouden we echter niet hebben willen missen: de ruige vlakte en de lage duintjes, de helmbossen geroskamd door de wind; de menigten grauwe ganzen, tel kens van achter een golving opwiekend en in trage troepen aftrekkend over de brede slen ken; de kleine, lichte balletjes vogel die drie- teenzandloper heten aan de vloedlijn van het Noordzeestrand; het fijne zand, door de bolle ~W~\E jaarlijkse trek van de vogels heeft in alle tijden de aandacht jl van de mens op zich gevestigd. Het vanwaar, waarheen, JLJr waarom en hoe is echter pas laat een bron van serieuze studie geworden en eerst in de laatste honderd jaar zijn veel van eeuwen her daterende vragen beantwoord. Met name het ringonderzoek heeft ons een prachtig inzicht gegeven in het verloop van de trék bewegingen; een van de problemen die nog ter oplossing overblijven is echter het hoe en de talrijkheid van de theorieën omtrent dit punt doet vermoeden, dat het nog wel enige tijd zal duren voor hier het laatste woord gesproken is. Vroeger werden de Nederlandse vo gels verdeeld in twee groepen: stand vogels en trekvogels. Een standvogel was heel het jaar te zien („trok dus niet"), een trekvogel was alleen een bepaalde tijd in ons land als zomer vogel of als wintergast. Toen men ech ter „standvogels" ging ringen ontdekte men, dat ook bij deze soorten trek voorkomt: van tal van soorten bleken veel vogels weg te trekken om door Noordelijke soortgenoten te worden vervangen. Nadat eenmaal ontdekt was, dat uit het feit dat een vogelsoort heel het jaar wordt gezien nog niet de con clusie mag worden getrokken dat ze „dus" standvogel is, kon men zich gaan afvragen of er eigenlijk wel stand vogels bestaan. Gaandeweg is gebleken, dat slechts zeer weinig vogelsoorten in hun ge heel niet trekken. Het is echter duide lijk geworden, dat er bij vrij veel soorten niet-trekkende populaties en/of niet-trekkende individuen zijn. We nemen als voorbeeld de vink. Van deze soort zijn de Hollandse en de Engelse populatie standvogel. De Scandina vische echter trekt en wel naar Enge land en Ierland; de Oostelijke trekt eveneens, vooral naar Frankrijk en Spanje. Onder de trekkende populaties zijn echter niet-trekkende individuen: een klein deel van de Scandinavische vinken bijvoorbeeld blijft in de winter in het vaderland achter. De bewering „De vink is een standvogel" is dus on juist; de Nederlandse vink, althans zeker de Hollandse vink (in het Zui den heeft misschien nog wegtrek plaats) kan echter standvogel worden genoemd. Het merkwaardige feit doet zich voor, dat de sterkte van de trekdrang bij vogels van een trekkende populatie van een soort sterk kan wisselen. Onderzoekingen hebben aangetoond, dat van de Scandinavische vinken de wijfjes verder wegtrekken dan de man netjes. Hoe ouder de mannetjes wor den hoe minder trekdrang ze vertonen; voor de wijfjes geldt het omgekeerde. Tijdens de najaarstrek van de Scandi navische vink over ons land kunnen we een en ander soms duidelijk nagaan We dienen echter eerst iets te zeggen over de invloed van het weer. Bij een zwakke Noord-Oostelijke ot Oostelijke wind zien we geen vinken trek: de vogels vliegen dan op grote hoogte, recht over zee. Bij andere win den trekken ze over land, stuiten vroeg of laat op de kust en volgen die tot ze bij Calais oversteken. Bij winden uit het Noorden en Noord-Westen ligt de trek echter stil, evenals bij buiige en harde winden. Tegenwind (West) doet de vogels lager vliegen dan zij wind (Zuid tot Zuid-Oost) en bij een zwakke Zuid-Oostenwind zien we som- een deel van de trekkende vinken b de kust grote hoogte nemen en ovc zee verdwijnen; een ander deel houd de normale hoogte en volgt de kusl Nu is meermalen geconstateerd, dat dc langs de kust trekkende vinken voor het merendeel mannetjes zijn, terwijl de meerderheid van de zeekiezende vogels uit wijfjes bestaat. De zwakkere trekdrang doet de mannetjes alleen bij stabiel weer met zwakke wind in de rug zee kiezen. Nu we gesproken hebben over de trek van de Scandinavische vink naar Engeland dienen we te vermelden, dat de trek in Eur-opa in twee delen uit eenvalt: de trek naar het Zuiden en dc trek naar het Zuid-Westen. Anders ge zegd: de trek naar het (sub-) tropische en die naar het zeeklimaat. Van de eerste trek, die vooral in September plaatsvindt, zien we weinig: onze zomervogels (nachtegalen bijvoorbeeld) verdwijnen naar Centraal Afrika, maar ze reizen 's nachts en individueel. Uit het feit dat we op onverwachte plaat sen plotseling zomervogels aantreffen (tjiftjafs in polderbosjes, tapuiten op bouwland, grasmussen op pieren in zee) kunnen we concluderen dat de trek aan de gang is, maar van de eigen lijke uit- en doortocht zien we niets. Met de trek naar zee, in October, is dit heel anders: deze trekt veler aandacht, daar de vogels in grote troepen en over dag (vooral in de vroege ochtenduren) hun reis volbrengen. Toch kunnen we als we op een Octobermorgen grote troepen vogels zien niet altijd van wegtrekken spreken. Het kan n.l. gebeuren, dat we te maken heb ben met slaaptrek. Reeds in de nazomer maar vooral in September en October, verzamelen zich verscheidene vogel soorten op algemene slaapplaatsen, van- LAGE DUINTJES, DE HELMBOSSEN GEROSKAMD DOOR DE WIND. (Foto Staatsbosbeheer.) waaruit ze zich 's morgens weer naar hun voedselgebieden begeven. Staat men op een Octobermorgen ten Zuid-Westen van een spreeuwenslaapplaats, dan kan men duizend of meer spreeuujen zien overkomen terwijl er van trék geen sprake is! Het verzamelen op slaap plaatsen, dat we vooral bij roeken, spreeuwen, zwaluwen en kwikstaarten zien, hangt natuurlijk wel met de trek samen, evenals de vogelconcentraties die al in de nazomer aan de kust vallen waar te nemen, waar dan duizenden strandbewoners bijeenkomen. Hoewel er eigenlijk heel het jaar door trek plaats vindt als de laatste trek kers nog op weg zijn naar het hoge Noorden komen de eerste al naar Zui delijker breedten afzakken is er in October dus het meeste van te zien. Be halve spreeuwen en vinken trekken dan piepers, leeuweriken, lijsters (koper wieken en kramsvogels), ringmussen, kneuen, kraaien, duiven en nog tal van andere soorten. Aan de kust ziet men trek van allerlei strandvogels, eenden en ganzen. Als aan het einde van de maand de grote trek voorbij is heeft zich onze vogelbevolking grondig ge wijzigd; behoudens verplaatsingen onder invloed van vorst treedt dan een periode van betrekkelijke stabiliteit in, die duurt tot medio Februari, als de terugtrek een aanvang neemt. 15300 vogels, waarvan ruim 13500 spreeuwen en 1600 vinken. Na ons „sluitingsuur" kwamen nog drie sijzen over; de spreeuwentrek hield aan: we zagen o.a. twee groepen van ongeveer 400 stuks en daartussen een zwerm van 1200. Ook even vóór 7.15 uur trokken al grote troepen spreeuwen; in vijf kwartier hebben we er ruim 16000 zien passeren. Alle trekkende vogels vlogen vrij laag over de duinen, evenwijdig aan de kust. Voor de spreeuwen, die Zuid-West tot standaardrichting hebben, was dat normaal; de vinken, die in het binnenland West-Zuid-West vliegen, staken echter evenmin in zee: daarvoor was het weer te onzeker. Merkwaardig was, dat de (weinige) vinken die over de rand van de stad trokken, niet naar, maar reeds parallel aan de kust vlogen: boven de Sportlaan (bijna anderhalve kilometer van zee) zagen we dit bij verschei dene troepjes. Hieruit bleek dat de vogels, die uit het binnenland komen, reeds op enige af stand van zee bijdraaien om de richting van de kust te gaan volgen. Voortsporend naar het Noorden zagen we omstreeks het middaguur in Friesland het laatste restje blauw naar het Noord-Oosten verdwijnen, tijdens de boottocht Harlingen-Terschelling (twee en een half uur inclusief) wist de weerverslech- tering ons te achterhalen en het begon al aardig te spoken toen we met de beroemde autobus van Cupido naar het plaatsje Hoorn tuften. In de duisternis van de sombere ochtend, vol wind en regenvlagen, hebben we 's anderdaags ver geefs naar trek uitgekeken. De Noord-Ooster joeg fel over de duinrand, vanwaar we een prachtig uitzicht hadden over het eiland: links de Noordzee, rechts, in de schemer verloren, de dijk bij het Wad; achter ons het knipoog van de Brandaris, vóór het licht van Ameland. De trek was volledig lamgelegd, maar uit de bosjes bij Hoorn maakten zich wolken vinken los die daar ■WoujL de nacht hadden doorgebracht en nu op de akkertjes gingen fourageren. Er waren troepen van meer dan duizend stuks, zo dicht opeen opronkend dat het schemerde van de witte vleugelspiegels. Onder de vinken bevonden zich illllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllllinilllllllllllllllllllllllllllllllU - fc<n-*>a (Ltii Tijm sUcktt oluin*,» c»i stê-ovui stieten we op enkele strandleeuweriken die op vlogen tussen de piepers; ze lieten zich echter niet lang bekijken en het was vooral aan silhouet en geluid dat we ze konden herkennen. Ten slotte zagen we tot twee keer toe twee boeren zwaluwen, 's middags boven de Boschplaat, vanwaar ze naar het Zuid-Westen vlogen, 's avonds, in de schemer, bij Hoorn, waar ze tussen het struikgewas verdwenen. Het lijkt waarschijnlijk dat dit dezelfde vogels waren, eveneens gevangenen van het eiland. Abnor maal laat waren ze trouwens niet: op 17 October zagen we er nog twee in een Brabants Maasdorp en in 1950 troffen we de laatste op 23 October. Het was een stevig zeetje waarover we de terugtocht maakten, met de eerste boot omdat er geen tweede ging. De echte kustvogels lieten zich aan het weer niet veel gelegen liggen: telkens trokken vóór de boot troepjes strand vogels laag over de golven van de Waddenzee in de richting van de Westelijke uitloper van het eiland. Van vier eilanden konden we de vuur torens zien lichten: achter ons die van Vlieland en Terschelling, links die van Ameland en rechts, heel in de verte, die van Texel. Een gordel van eilanden, waar mensen wonen die nog nooit aan de wal zijn geweest en die er wellicht nooit zullen komen. Ze leiden er een leven van benijdenswaardige rust, zonder gedender van treinen, zonder geraas van verkeer. Eilanden van stilte in het ru moer van de wereld. Waar alleen de roep van de meeuwen, het ruisen van de bran ding en, bij tijden, het huilen van de storm weerklinkt. Eilanden, graag be zocht door de vogels, graag bezocht ook door de vacantiegangers, die er ondanks hun jaarlijks groeiend aantal, verdrinken in de ruimte en opgaan in de stilte, om er meer ontspannen van terug te keren dan van de Cöte d'Azur. En ais het een beetje wil zomeren, even gebruind. V. LANGENHOFF zeer veel kepen: in de nabijheid van Oosterend zagen we een troep van ruim 1200 stuks, waar van meer dan 300 kepen. Hoe groot het aantal vinken op het eiland was, valt uiteraard moeilijk te zeggen. Dat het de tienduizend ver over schreed, staat vast en vermoedelijk waren het er ettelijke tienduizenden. Hetzelfde kan gezegd worden van de koperwieken: hun fijne, hoge roep klonk ons overal te gen, tot op de kaalste delen van de Bosch plaat. De troepen waren niet zo dicht als die van de vinken, maar op ieder weitje zaten er vele tientallen, soms honderden, verspreid over het veld. Ze four ageer den zelfs vlak bij de huizen en hun aantal zal voor dat van de vinken niet of nauwe lijks hebben ondergedaan. Terschelling puilde uit van de vogels. Spreeu wen, niet zo talrijk als vinken en koperwieken maar toch vele honderden; kramsvogels, gras piepers, veldleeuweriken. En op de Wadden de strandvogels: duizenden bergeenden, wolken smienten en pijlstaarten en ruim 300 grauwe ganzen. Boven de Boschplaat, waar de hagel ons om de oren kletterde en de wind de stormgrens nader de, hebben we toch nog trek gezien: van zwarte zee eenden, die in rechte lijn voorttrokken naar het Zuid- Westen. We hadden wel mee willen vluchten naar zonni ger oorden, al was het on getwijfeld imponerend, de elementen te zien woeden over dit ruige stukje Neder land. Terschelling heeft ons nog enkele verrassingen bezorgd: tussen Hoorn en Oosterend troffen we een klapekster; het fraaie, zwart-grijze vogeltje zat er op een telefoondraad, de staart roerend naar klauwierengewoonte. Op de Boschplaat

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1952 | | pagina 10