Een strijder van nature
99
F.
De laatste levensdagen
Schaepman
van Mgr Di
-
- ui
Schaepman's worsteling om eenheid
99
Geen politicusmaar een Katholieknationaal staatsman
I mi
Hij stierf bijna zonder doodstrijd
Wat zijn biechtvader daarvan vertelt
Zaterdag 17 januari 1953
Pagina 3
Bij de sterfdag van Schaepman
m.
V.
MEN KENT de prachtige ets, welkë Jan Veth in 1892 van
Schaepman maakte: de man met de markante kop,
gebogen over zijn werk. Ik geloof dat het zo goed is: Schaep
man was een werker en omdat hij een werker was, werd
hij op de duur een winner. Want, zoals in 1928 werd opge
merkt, Schaepman's grootheid schuilt niet zozeer in zijn
talenten, als wel in de wijze, waarop hij er mede gewerkt
heeft. Hij geloofde aan zijn werk als aan een roeping en
achtte het belangrijker dan zijn persoon. Wie Schaepman's
leven overziet, wordt aanstonds getroffen door het gemak,
waarmede hij uiteenlopende gebieden betrad, menigmaal met
een tè groot gemak. Zelfs met deze reserve moet men zijn
veelzijdigheid erkennen, maar bovenal had hij betekenis in
het politieke leven, neen, niet als politicus, maar als staatsman,
als katholiek staatsman, als nationaal staatsman.
Door prof. dr. L. G. J. Verberne
hoogleraar aan de R.K. Econo
mische Hogeschool in Tilburg
en buitengewoon hoogleraar
aan de Katholieke Universiteit
te Nijmegen.
dwangbuis", dat Schaepman het
Nederlandse volk had „aange-
wrongen", van het „Schaepmania-
nisme", dat „de hopeloze nawas"
heette van wijlen het beruchte en
verderfelijke liberaal-katholicisme.
„Eenzaam"
Bij meer van zulke momenten
van spanning in het wereldje van
roomse Nederlanders, stond
Schaepman in eenzaamheid, om
ringd door wantrouwen en voor
oordeel, door onbegrip en misken
ning, bestookt met insinuaties.
Schaepman's oprechtheid voor
wat bij andere omging, zijn mo
torische kracht, zijn dynamiek,
moest velen een bedreiging schij
nen van de placide levenssfeer,
een aantasting van een ver
trouwde veiligheid.
En tenslotte: méér nog dan
door het zien van een nieuwe
toekomst, wordt Schaepmans
grootheid bepaald door het aan
durven van die toekomst, omdat
hij vertrouwen had in het katho
lieke volksdeel en zijn „Credo-
Pugno" van alle tijden wist.
Van voornaam formaat blijft
zijn gestalte in de algemene cul
tuurgeschiedenis van ons volk, in
zijn staatkundige historie met
name. Wellicht is zijn mede-arbeid
aan de politieke coalitie zijn
grootste werk geweest. Want
heeft deze enerzijds de wording
van de Nederlandse partijenstaat
vertraagd en een aan Nederlandse
toestanden aangepaste, werking
van het parlementaire stelsel mo
gelijk gemaakt, anderzijds bracht
zij juist op een terrein, dat in
Beide waarden zijn bij hem zo
innig verbonden, dat hij een
moeilijke figuur blijft in de his
torie. Hij leefde en werkte in >een
tijd, waarin dat wat in de Staten
Generaal, met name in de Twee
de Kamer omging, meer en meer
in het centrum van de belang
stelling kwam te staan en men
er zich nauwelijks rekenschap
van gaf, dat het spel van de
parlementaire gebeurtenissen be
wogen werd door de krachten,
welke de geestelijke worstelingen
van de tijd bepaalden.
Diep graven
Wil men dus Sahaepman be
grijpen, grondig begrijpen voor
zover althans het de historie mo
gelijk is, de diepten van het
menselijk hart feilloos te peilen
dan moet die diep gegraven
worden in ons negentiende-eeuws
verleden, niet zozeer om een
overvloed van details te verzame
len, dan wel om zijn leven en
bedrijf de a-chtergrond te geven,
waartegen zijn figuur een eigen
relief heeft.
In die verbijsterde en verbijs
terende wereld, met haar ratio
nalistische hoogmoed, leefde
Schaepman. Hij heeft die wereld
aangedurfd, naarmate hij groeide,
met steeds kloeker onderschei
dingsvermogen. Schaepman was
een strijder van nature, hij wist
zich een strijder. Zijn „Credo-
Pugno" was het beginsel dat zijn
rijke daden dreef.
Schaepman werd geboren in
1844 en de roomse wildebras
werd een katholieke staatsman,
die in een innerlijke worsteling
de nieuwe breuklijn in het
geestelijk leven als alles beheer
send aanvaardde. Daarom be
pleitte hij, in volharding, de
noodzakelijkheid van een gesloten
staatkundige organisatie van het
katholieke volksdeel, daarom moest
hij een medebouwer worden van
de politieke coalitie.
Schaepman heeft geweten dat
partijvorming nodig was, zoals
Kuyper dezelfde conclusie trok
uit Groen's aanvaarding van een
gereformeerd isolement in de
Nederlandse samenleving. Echter,
een partijpoliticus is hij nooit ge
worden, wél een nationaal staats
man.
Snel bekendheid
In het staatkundig leven ver
wierf Schaepman snel bekend
heid. Zijn verkiezing in 1880 tot
lid van de Tweede Kamer scheen
een waagstuk een priester-
volksvertegenwoordiger had Ne
derland nog niet gekend, tenzij in
de Bataafse tijd maar bleek
weldra een succes. Zijn oratisch
talent vond in de Kamer gemak
kelijk waardering. Hjj wist ver
trouwen te winnen, omdat hij,
geheel in de geest van Leo XIII,
nimmer verzuimde het goede te
aanvaarden. Zijn integriteit, zijn
openheid ontwapende veler ach
terdocht tegen de katholieken in
het algemeen, tegen de katholieke
priester in het bijzonder. Na zijn
overlijden moest één van zijn
meest scherpe politieke tegenstan
ders verklaren: „Hij verkleinde
het gebied, waarop men slaags
raken moest en vergrootte de
men eensgezind
strook, waarop
kan zijn".
En toch is Schaepman's leven
als staatsman moeilijk geweest.
Zijn beleid riep bij de geloofsge
noten weerstanden op, omdat niet
allen zijn streven naar politieke
zelfstandigheid en naar electorale
samenwerking met de anti-revo-
lutionnairen beide voorwaarden
voor de toepassing van de pari
teitsgedachte in de wordende
partijenstaat konden begrijpen
of wilden begrijpen.
Een vernuftig man noemde
hem eens een man in de poëzie
en een schaap in de politiek, het
geen weinig meer is dan een
goedkope „gewildheid", of men
zou de uitspraak willen waar
deren als een niet onverdienste
lijke toets op een zelfportret.
Ernstiger was het rumoer rond
de leerplichtwet, welke in een
bijna voltallige Tweede Kamer,
niet dan een minimale meerder
heid vond (50 vóór, 49 tegen),
terwijl slechts twee katholieken
zich bij de vóórstemmers gevoegd
hadden, Schaepman en Kalkman.
Groot was in het katholieke
kamp veler ontsteltenis: „De
Tijd" toonde zich bedroefd; „De
Maasbode" twijfelde aan de capa
citeiten van de twee katholieke
voorstemmers als volksvertegen
woordigers. Maar het meest ont
daan was wel de „Limburger
Koerier", die sprak van „de ty-
ranische schooldwang", van „een
het negentiende-eeuwse leven
volop belicht werd toenadering
tussen volksdelen, welke eeuwen
lang scherp gescheiden waren.
Zuivere democraat
Ook als democraat heeft Schaep
man recht op erkenning, als de
mocraat dan in de zuivere zin
van het woord: minnaar en kam
pioen van het recht. Het is mede
aan hem te danken, dat in de
schoolstrijd de coalitie vasthield
aan subsidiëring van het bijzon
der onderwijs, als rechtseis eri
omgaf met rechtswaarborgen. En
zo een belangrijke bijdrage lever
de tot verdere consolidatie van
de Nederlandse vrijheid van
geest.
Zo ging dan Schaepman het
katholieke volksdeel voor, zowel
in als buiten de Kamer, in de
strijd om Nederlandse volwaardig
heid, om zijn geloofsgenoten te
bevrijden van hun roomse een
zelvigheid en hen op te voeren
tot katholieke Nederlanders, tot
actieve medebouwers aan het
algemeen belang, omdat allen in
Nederland recht hebben op het
zelfde vaderland, op gelijke rech
ten, op gelijke plichten.
Over Schaepman's sterven schrijft diens biechtvader, de
hoogeerwaarde pater Petrus Oomen, toen procurator-
generaal van de Congregatie der Redemptoristen, in „De
Volksmissionaris" van 1903 en te weinig hebben de
Schaepman-biografen aandacht geschonken aan dit een
voudige, pretentieloze relaas. De voornaamste fragmen
ten volgen hier.
„Nauwelijks wisten wij, P. van
Rossum (de latere kardinaal), P.
Walter en ik, dat de Doctor te
Rome was aangekomen en zijn
intrek had genomen bij de Zus
ters Franciscanessen in Via
Giusti, op korte afstand van ons
klooster, of wij haastten ons hem
een bezoek te brengen. Helaas,
hoewel hij spraakzaam genoeg
was en volstrekt niet zwaartil
lend maakte zijn kortademigheid
op ons een onheilspellende in
druk.
De derde dag daarop liet hij me
ontbieden. Hij was in een soort
van bezwijming gevallen en dit
had de geneesheer erg bezorgd
gemaakt. De E.H. Blom (later
Deken van Zwolle) deelde op ge
paste doch oprechte wijze de
zieke mede, dat zijn toestand ern
stig was. „Dat is flink van je,
daar heb je eer van, m'n goede
Blom", antwoordde Schaepman,
„roep pater Oomen!" Ik -ging er
aanstonds heen. „Nu zullen wij
ons maar verwijderen. Monseig
neur" zei iemand der aanwezi
gen, toen ik binnenkwam. „Dat
spreekt vanzelf", besliste de
zieke, „want ik heb geen plan om
een confessio publica (openbare
belijdenis) te doen."
Na het ontvangen der laatste
H.H. Sacramenten was Schaep
man bijzonder opgewekt, sprak
over Rome en constateerde: „Ik
ben maar een ellendeling, doch
de Heilige Roomse, Katholieke
Kerk heb ik altijd bemind."
Schijnbare beterschap.
Gedurende de volgende dagen,
scheen de toestand te verbeteren,
de dokters Lapponi en Zampa
geloofden zelfs aan een herstel.
Schaepman zat meestentijds op,
in een leuningstoel, wij'l die hou
ding hem minder benauwdheden
veroorzaakte. Ik moest hem de
hymnen „Lauda Sion" en „Adoro
Te", de litanie van het H. Hart
en van O.L. Vrouw herhaaldelijk
voorbidden. Deze gebeden ston
den in „Celeste Palmetum", een
gebedenboek dat hem bijzonder
dierbaar was en dat hem steeds
op reis moest vergezellen. Wel
drie exemplaren heeft hij ex van
versleten.
Ik vroeg hem waar hij begra
ven moest worden zo God hem
tot zich zou roepen, op het Sint
Laurentius kerkhof of op Campo
Santo. „Dat is mij om het even"
was zijn antwoord, „maar dit bid
ik u: mijn lijk niet versjouwen;
neen, niet versjouwen. Het moet
hier in Rome blijven. Als ge mij
op Campo Santo begraaft, zeg
dan aan Mgr. de Waal, dat er
geen monument op geplaatst
moet worden, al die lofspraken
zijn maar ijdelheid. En geen lijk
rede!" „Laat dit maar aan de
overlevenden over", adviseerde
ik hem.
Hij wilde in de Franciscanerpij
begraven worden, omdat hij zich
onwaardig achtte om in priester
lijk gewaad te worden gehuld.
Om daartoe recht te hebben werd
de Vicaris-Generaal van de Min
derbroeders gevraagd hem in de
Derde Orde op te nemen, wat op
de gebruikelijke wijze geschied
de. En zo droeg hij over zijn
kleren heen het grote, bruine
scapulier der Tertiarissen.
Schaepman maakte bezwaar
verfrissende en vooral opwek
kende dranken te gebruiken en
vroeg mij heel naïef: „Pater, mag
ik dat wel nemen?" „Waar
om niet?" Het smaakt mij
zo goed!" „Wel, de dokter
heeft dit voorgeschreven; ge moet
innerde en uit „De Eeuw en Haar
Koning" citeerde:
„De ziener juichte en van zijn
lippen klom
„Een laatste bee: Kom Heer Jezus
kom!"
onderbrak hij zichzelf met de
woorden: „Wat een ijdelheid, in
deze gewichtige stonde zijn eigen
werk uit te kramen!"
De 18e Januari van het feest
van Sint Petrus Stoel te Rome
en voor mij (Petrus) dichtte hij
zijn laatste vers:
„Nu jongens laat ons drinken
op Piet Oomen,
„Te goeder trouw zal hij in het
Paradijs wel komen,
„Nu brengt hij ons de Doctor
nog er bij,
„Ik zeg dat dit zijn knapste
stukske zij."
Mgr. Hoogveld gaf later no-g
een voorbeeld van die galgen
humor. Toen de strofe van het
Stabat Mater „Christus wil bij
mijn verscheiden, door Uwe Moe
der mij geleiden tot de victorie-
palm" hem voorgebeden werd,
klonk opeens zijn stem: „Zou een
dorre knuppel mij toch niet beter
staan dan zo'n palmtak?"
Het einde.
Een geweldige jichtaanval kwam
daags daarop al onze goede ver
wachtingen de bodem inslaan.
Het was de voorbode van de on
verbiddelijke dood. Het hoofd, tot
nu toe helder, was nu dikwijls
beneveld, zodat hij veeltijds ijlde
en wartaal sprak.
In die Maandagmiddag ingetre
den toestand trof ik de zieke aan.
Hij begreep mij, toen ik zei:
„Monseigneur, ik wil U nog eens
de H. Absolutie geven." Soms om
klemde hij zijn kruis, dat op zijn
Huize „de Eeshof" te
Tubbergen, waar Herman
Schaepman in 1844 ge
boren is. Het zal in de
naaste toekomst, als
„Schaepman-huis", be
stemd worden tot inter
naat voor 120 leerlingen
Dr. Schaepman op
zijn doodsbed, in het
kleed der Derde Orde
van de H. Franciscus
Nu gaa, o God, op zijne bede
Naar Uw belofte uw knecht verlof,
Opdat hij reis in ruste en vrede
Omhoog naar 't Hemels vredehof.
Bijschrift uit Vondels
„Gysbreght van Aemstel"
in Nederl. Spectator i
24 Jan. 1903
ze dus nemen om te gehoorza
men. En O.L. Heer gunt u gaarne
die kleine verlichting in uw
smarten."
Hij leed veel, vooral door zijn
hartkwaal, die hem vreselijke be
nauwdheden veroorzaakte. Intus
sen werd overal voor hem ge
beden en de H. Vader zond hem
meermalen Zijn zegen.
Zijn verstand bleef glashelder,
zijn oud-leerlingen Blom en
Hoogveld werden vermaand om
als brave, heilige priesters te
leven en zich in latgre dagen
heel en al te wijden aan de be
langen der H. Kerk en der zielen.
Zijn neef Dr. Schaepman, toen
pastoor te Zevenaar en de jonge
Marius van Vollenhoven, later
Nederlands Gezant te Madrid,
die uit Nederland waren overge
komen, werden met vreugde ont
vangen. Neef „Tony", de latere
praeses van Rijsenburg, schonk
hij zijn vingerring, een aanden
ken van zijn oom, Mgr. Schaep
man z.g., Aartsbisschop van
Utrecht. Aan Marius van Vollen
hoven toonde hij een bijzondere
belangstelling in diens toekomst.
Met de toenemende verbetering
in zijn toestand kwam ook de
levenslust weer terug. Hij nam
kennis van de voornaamste ge
beurtenissen, schreef enige korte
brieven en praatte honderd uit,
over Rijsenburg, de Romeinse toe
standen, de politiek. Wij achtten
het gevaar bezworen en op 18
Januari leek Schaepman aan de
beterende hand.
Hij bleef zich echter bewust
van zijn ernstige toestand en toen
hij naar aanleiding van het
schietgebed „Kom Heer Jezus,
kom!" zich zijn eigen verzen her
bed lag of zijn rozenkrans, vroeg
door telkens om de relikwie van
de Dienaar Gods Petrus Donders,
welke relikwie óp zijn verzoek
onder zijn hoofdkussen was ge
legd.
Later op de dag raakte hij in
ijlende toestand, sprak onsamen
hangend over reisplannen en wil
de het bed uit. De dokter vreesde
een spoedige afloop en wij pries
ters bleven daarvoor elkander af
wisselend heel de nacht bij hem.
Toch nam de koorts af en bleef
tenslotte geheel weg. De volgen
de morgen (20 Januari) scheen
hij heel wat beter, was ook meer
bij kennis. De dokters hoopten,
alweer op levensbehoud.
Tot 's avonds acht uur bleef ik
bij de zieke en zou ook weer de
nacht bij hem hebben gewaakt,
zo de dokter niet verklaard had,
dat er, onvoorziene omstandig
heden voorbehouden, niets te
vrezen was voor die nacht. Ik
nam dus afscheid van hem.
„Monseigneur, tot later" en hij
herhaalde „Tot later!"
Helaas, het was een afscheid
tot in de eeuwigheid, ik zou de
troost niet hebben bij zijn dood
tegenwoordig te zijn. Twee zus
ters hielden de wacht. Alles ging
vrij goed, tot tegen de vroege
morgen, toen er een plotselinge
verandering intrad. Aanstonds
werden de E.H. Blom en Hoog
veld gewekt, die begrepen dat
het einde naderde, de gebeden
der stervenden baden en de H.
Absolutie gaven. Schaepman stierf
tegen vier uur, bijna zonder
doodstrijd. Toen ik 's morgens
terugkwam, vond ik hem uitge
strekt en reeds bekleed met de
Franciscanerpij, kalm en waar
dig"....
HET HEEFT SCHAEPMAN, de „jeugdige,
geniale en geestdriftige Katholiek", zoals prof.
Commissaris hem noemt, onnoemelijk veel
moeite gekost, om de Katholieken in zijn jonge
tijd (hij was geboren op 2 Maart tSM en las als
jong kapelaan het befaamde mandement der Bis
schoppen inzake 'het Katholiek Onderwijs voor)
wakker te schudden uit hun eenzijdige sluimering.
Inderdaad had dr. Schaepman hier in het bijzonder
de katholieke eenheid op staatkundig gebied op
het oog, maar de „worsteling om de eenheid der
Katholieken", reeds in de tijd van Le Sage ten
Broek en Broere, betrof zeker niet die eenheid in
deze min of meer beperkte zin.
Toch was het weer wel zo, dat 't verlangen
en 't streven naar eenheid onder de Katholie
ken van Nederland in die tijd, telkens weer
sterke en diepe raakvlakken had met 't staatkundig
leven en werken. Dat sprak ook haast vanzelf.'t Was
een natuurlijke zaak, gelijk het dat ook nu is. De
tijd van worsteling om de eenheid, zoals mgr. dr.
Witlox hem in zijn leerrijke artikelen in de „Maas
bode", vooral vóór de oorlog schetste, vertoont zeer
veel gelijkenis met de tijd, welke wij nu beleven.
Wanneer wij, zeer in het bijzonder a.s. Woensdag,
op de dag, dat het vijftig jaar geleden is, dat mgr.
dr. Schaepman te Rome stierf (21 Januari 1903),
de nagedachtenis van een onzer grootste mannen
uit de strijd der katholieke emancipatie herdenken,
dan kan een herinnering aan dit rijke verleden
rijk aan strijd en overwinning! alleen maar
nuttig zijn voor zeer velen onder ons
Die geschiedenis is leerzaam: m meer dan
een opzicht! Toen Le Sage ten Broek, de
blinde bekeerling en onze eerste emancipator,
door de stichting van de „Katholieke Maatschappij"
een poging wilde doen, om aan de algemene ver-
deeldheid onder de Katholieken in ons vaderland
een einde te maken, liep de poging op niets uit,
maar deze keer was het niet op de eerste plaats
de schuld van „de" Katholieken. De regering van
Koning Willem I was beducht voor „roomse machts
ontplooiing" en zij ontbond en verbood de Katho
lieke Maatschappij! Dat was een andere tijd dar,
nu, nu wij ons zelf laten wijsmaken, dat een verbod
bijv. van de veel gevaarlijker communistische
partij niet geoorloofd is, vanwege de democratie,
welke dan ook inderdaad 125 jaar geleden nog in
de kinderschoenen stond.... Velen bleven, met
Le Sage ten Broek, machteloos om eenheid roepen.
Daar waren, vele tientallen jaren lang, mannen als
mgr. van Bommel, Cramer, Alberdingk Thijm,
minister van Son, Smits, hoofdredacteur van de
„Tijd", van Berkel in Delft, Charles v. d. Horst,
de nieuwe Bisschoppen na 1853, minister Mutsaerts,
en nog velen meer, tot dan eindelijk de grote
wekroep kwam, van de grote Schaepman. Zou hij
de man zijn, ten aanzien van wie mgr. van Bommel
schreef: Wij zullen nooit tot eenheid komen, zolang
niet de man opstaat die bereid zou zijn, de palm
van het martelaarschap te aanvaarden"Profeti
sche woorden, ook voor onze tijd?
Het is ook merkwaardig, dat in de vroegere
4 jaren de jongeren zjo veel meegewerkt heb
ben, om tot eenheid en samenwerking op
alle terreinen van Katholiek Nederland te komen!
Is de toestand op het ogenblik niet zo, dat wij
(ook?) op dit punt, heimwee moeten hebben naar
het verleden. Dr. Witlox spreekt in een artikel
d.d. 29 Dec. 1924 over „jongemannen als Cramer
en Alberdingk Thijm, die er naar hunkerden (in
1846) om .méér voor de katholieke zaak te doen,
dan anti-roomse toneelstukken uit te fluiten, totdat
zij de schouwburg worden uitgezet".... In 1848
ging weer een poging uit van „la jeune Hollande",
zoals men in „bezadigde kringen" gaarne zeide.
Ook van dat is er niets nieuws onder de zon
In dat jaar schrijft Smits aan van Son: „Eenheid
is volstrekt noodzakelijk, anders gaan de katholieke
belangen naar de maan". En van Son beweert
even later, dat de vooruitstrevenden wantrouwend
staan tegenover de conservatieven (hoort, hoort!),
„in eigen boezem rijst club tegen club"!.... V. d.
Horst schrijft aan de Bisschop van Luik: Het ont
breekt ons aan moed! En dan klinkt het harde
woord, dat óók voor deze tijd geschreven kon
zijn, als minister Mutsaerts in 1854 aan van Son
de klacht uit: „Ik blijf het er voor houden,
dat de Katholieken door zich onbruikbaar te maken
door alle eenheid en zelfstandigheid te missen,
hun toekomst bederven". Wij zijn zo
vrij, diat te spatiëren, en dr. Witlox merkte (in
1924) op, dat dit „voor altijd behartigenswaar
dige woorden" zijn. De Katholieken moeten zorgen,
zich voor gouvernement en wetgeving onmisbaar
te maken, zegt minister Mutsaerts tegen van Son
in diezelfde brief
„Er moet tucht, eenheid en waardigheid in
ie onze rangen komen, als dat alles ontbreekt,
is het onvermogen absoluut en hun onvrucht
baar aanzijn in het parlement eerder een kwaad
dan een goed voor de katholieke zaak, die in hen
de maatstaf vindt harer beoordeling en behande
ling" Dat noemt Witlox op een andere plaats
„gulden woorden, die wel onuitwisbaar gegrift
mochten zijn in het hart van iedere Katholiek, die
bij de politieke leiding zijner geloofsgenoten een
rol meent te moeten spelen"! In de dagen dat dit
zich afspeelde, was Schaepman nog maar tien of
elf jaar! Als hij later opkomt, grijpt hij de kansen,
die er rijkelijk zijn. Het uitgestrooid zaad zal ein
delijk goede bodem vinden. Er waren in die tijd
al sinds enige jaren katholieke kiesverenigingen,
er waren katholieke Kamerleden en zo men weet
zelfs ministers, maar wat Schaepman, (die zelf
met het oprichten van nieuwe kiesverenigingen
begon, vooral in Friesland) zo verdroot, dat was,
dat de katholieken geen gesloten eenheid vormden,
noch in den lande, noch in de Kamer. Op dit
punt was hij, reeds in zijn Proeve van een Program
(1883) onverzettelijk. Het was onjuist, te zeggen,
meent hij, dat de Katholieken het toch in de grote
(principiële) punten eens zijn, zodat een organisatie
en een program niet nodig waren. Op dit punt
slaagde hij er in, tenslotte, na het gemeenschap
pelijk program der Katholieke Kamerleden van
1896, de geesten te overwinnen. Dat in 1897 de
eerste algemene vergadering van de centrales van
Kiesverenigingen werd gehouden, was zijn werk.
Men noemt dit de geboorte van de Katholieke
Partij, hoewel de zogenaamde Bond van Katho
lieke Kiesverenigingen pas in 1904 daar was.
En toen in 1950 de nieuwe K.V.P. haar eerste
lustrum vierde, werd niet verzuimd, in het
Maandblad van de Partij te constateren, dat
in de huidige K.V.P. de geest van Schaepman nog
voortleeft. Schaepman blijft de grote „bouwer en
stouwer van de staatse en paapse partij", zoals
Alphons Laudy ons liet zingen in zijn Schaepman-
lied. Maar wie kent het nog? Er zou van deze
worsteling om onze eenheid nog veel meer te zeg
gen zijn, het zal, in woord en geschrift, ook rondom
ons, in deze en de komende maanden, nog wel
gebeuren. Moge deze korte herinnering aan enige
momenten uit deze historie er toe leiden, dat wij,
wetend hoe de geschiedenis zich altijd herhaalt,
ook nu weer de problemen oplossen in de juiste
richting, zoals o.a. een man als mgr. dr. Schaepman
die aangegeven heeft. „Blijft vrij, blijft waar,
blijf één"