35 jaar het middelpunt
der katholieke beweging
STEL ORDE OP ZAKEN
Willem Cramer en Jozef Alberdingk
i ders
„JFie is toch die Zwijsen?"
„TWEE ROOMSE KLANKEN"
„Thijm was meer de leider naar
de toekomst dan Cramer"
Een zuiver kerkelijke aangelegenheid
Invloed van kerkmeesters
was onstichtelijk99 groot
I ZWEREN bij
eitje bij het
isen worden er
onden, die re
in in het eieren
ken, maar ge-
itabele eiereters
enlijk niet. Die
buitenland gaan
Nederlander eet
eren, de West-
Engeisman gar-
bij het ontbijt
e Belg overtreft
de Amerikaan
is hij 400 eieren
ieen dag zonder
imerikanen!
n toch wel een
c zijn en het er
led van nenjen,
•s en de talrijke
ier"Moeten
;re levenswandel
aan de andere
lieren alleen al
kwart milliard
ezen opbrachten
evenveel eieren
de Amerikanen,
ei het land uit!
zelfs een tekort
Ie pluimveestapel
millioen kippen
moesten we ook
gulden uit de
isen. Neen, we
s veel koopman,
echts" 110 eieren
s beste klant is
innenlandse con-
i kan men reke-
in een boze of
i nooit grenzen
de buitenlandse
Natuurlijk spreekt
wel een woordje
iggen in ons land
nt en die Ionen
ïgeld eieren eten
lang geleden, dat
n „Eiervrouwtje"
was in de gouden
Ierland rijk was
Iers in goede doen
ncent van Gogh
en later dan ook
maar wel „aard-
ïterfeitett en in
het verbruiken
ijnlijk grote hoe-
ippelen, slaan we
een record!
IIIIIIIII1IB1IIIIIII
eel is bijgewerkt
latste stand der
ap. Nederland be-
dit opzicht voor
Ier land onder te
an prof. Keulers
s in een nieuwe
;t verschenen deel
Handelingen der
it een heruitgave
eljjk was, is wel
ijkst sprekend be-
levendige belang-
Uerwege, ook bij
H. Schrift bestaat,
ng op de „bron-
christelijk bestaan
heugend versehijn-
•lijk monumentale
H. Schrift als deze
nieuwe mijlpaal
e geschiedenis van
loofsleven en we
er beide zéér mee
H. J., pr.
IIIIIIIIHIIIIIIIIIII
mÊÊÊÊxi%Èm
x>"
ii'
WPm
ZATERDAG 4 APRIL 1953
Pagina 9
HONDERD JAAR KROMSTAF
rttu\\vvvuv\vvvvvv\vvvv\\u\\vvv\v\\\\v\u\\v\\*\\\v\v\*\wvvvv\\\\\v\v\\\v\\\\\\\v\wm\\«\v\*v\\wmm\w\v\\\wvmv\\v\\\v\\\Y\\\\\\v\\\\\\\\\\\\\*Mimiw\i\vt\\vmv\\\v\vuuvvvvvv\n\\ux\\v\mw\%*\t*\vvvx\vvwv\\\v\ntww\um\\v\uvxv\\mvwww\\\\w\\\\\\«\\\\\\\\vu\\\\u\«v\\\\\w\nwMv*w\\\\u\\n\v
DRIE NAMEN KOMEN TELKENS NAAR VOREN in de
jaren rond 1853, namen die steeds een goede klank heb
ben behouden in Katholiek Nederland: Mgr. Judocus
Smits, Dr. Willem Cramer en Jozef Alberdingk Thijm.
Wel heeft die waardering in de loop der jaren verande
ring ondergaan. Niet wat Smits betreft, deze eigenlijk
minst bekende van het drietal, vóór 1853 een drieman
schap, is steeds beschouwd als de wijze en voorzichtige
priester, de raadsman van talloos velen, de eminente
eerste hoofdredacteur van „De Tijd". Maar Thijm en
Cramer! Cramer is meer dan een mensenleeftijd lang
beschouwd als dè katholieke leek, dè man die alles ver
tegenwoordigde, wat men onder een superieure katholiek
verstaat. Zijn mening was de juiste en zijn inzichten de
leidinggevende. Een halve eeuw lang heeft het grootste
deel van katholiek Nederland in Cramerse richting ge
bracht.
JOZEF ALBERT ALBERDINGK THIJM (1820—1889) de
kinderlijk-vrome katholiek, de ridderlijke man, de vurige
kamper, de fijne kunstenaar, de onvermoeide werker, die
de vrede niet begeerde „dan met het lijkgewaad der roomse
strijders om", blijft een der grootste figuren der vorige
eeuw voor het katholieke volk der Nederlanden een
vreugde en de wegwijzer naar de toekomst.
Thijm was een buitenbeentje,
een geniaal buitenbeentje wel is
waai-, maar die men toch niet al
te belangrijk mocht achten. Een
franc-tireur, die opereerde buiten
het verband van een in orde en
regelmaat gedisciplineerd leger.
Zijn optreden in het najaar van
1852 te Rome was daar een voor
beeld van, wel een zeer gelukkig
voorbeeld overigens, waar ieder
een hem achteraf dankbaar voor
was. Maar veel van dergelijke
strapatsen moest hij voor de goe
de gang van zaken toch niet uit
halen. En dat deed Jozef Alber
dingk nu juist wél.
Hoe verder 18501860 uit het
zicht raakte, des te duidelijker
begon het nageslacht in te zien,
dat het oordeel der tijdgenoten
correctie verdiende. Dat Cramer
oversohat en Thijm niet naar
recht beoordeeld was. Maar bij
alles bleef toch de dankbare er
kenning dat beiden, Cramer even
goed als Thijm, zeer grote ver
diensten hebben voor ons katho
lieke volk.
Jan Willem Cramer (1817
1887), de zoon van een Duitse
kousenkoopman uit Westfalen, die
zich in Amsterdam had gevestigd,
had eerst priester willen worden.
Enige jaren was hij te Hageveld
en raakte in blijvende begeeste
ring voor Broere, die bij zijn leer
lingen de overtuiging vestigde,
„dat het aardse leven van de ka
tholiek geen betere bestemming
kan worden gegeven, dan die van
het te wijden aan de verdediging
van de rechten der Kerk". Dat
was taal die Cramer verstond en
hij nam zich heilig voor naar deze
woorden te handelen, ook toen hij
het seminarie had verlaten en
dokter werd. In Amsterdam als
geneesheer gevestigd, raakte hij
bevriend >met de jonge Thijm. Sa
men gingen ze aan het werk om
in woord en geschrift de rechten
der Kerk te bepleiten, twee kemp
hanen, die soms als dartele veu
lens te keer gingen. Cramer kreeg
als redacteur van „De Tijd" een
prachtige gelegenheid om voor de
rechten zijner geloofsgenoten op
te komen en hij heeft er gebruik
van gemaakt. Met zijn vlotte en
graag gelezen artikelen kreeg de
jonge dokter grote invloed en
daarbij was hij een organisator
bij uitstek. Hij leidde de petities
aan Paus en regering inzake de
hiërarchie, stichtte de ene katho
lieke vereniging na de andere,
zamelde gelden in voor honger
lijdend Ierland, was waterleiding
enthousiast en droomde van het
dempen der Zuiderzee. Daarbij
had Cramer een zeer drukke dok
terspraktijk en werd vader van
twaalf kinderen.
Voor de katholieken van zijn
tijd was deze rusteloze werker
een imponerende persoonlijkheid.
Voortdurend herinnerde h;i aan
het grote katholieke verleden van
eeuwen her, verklaarde dat het
gedaan was met de protestantse
overheersing en vol geestdrift be
groette hij elk katholiek initiatief.
En dat in een taal, die men graag
hoorde. „Gedurende meer dan
twee eeuwen werden de Neder
landse katholieken als heloten
behandeld", zo begon hij zijn be
faamde Memorie over de toestand
der Katholieken in Nederland en
bijna iedere Roomse voelde nei
ging om te applaudisseren. Niet
allen, want er waren ook nuchtere
geesten, die Cramers conclusie en
dreigement „Maar nu is het uit!",
maar matig vonden. Hoe kan men
een vuist zetten, als men nog geen
vingers heeft. Smits en Thijm za
gen heel goed in, dat de katholie
ken op vele punten nog ver ten
achter waren. Door de eeuwen
lange achterstelling was dit geko
men, toegegeven, maar het feit
bestond nu eenmaal. Eerst diende
men dit tekort in te halen voor
men hoog' van de toren blies.
Smits, die wel als devies voerde,
„Niet vreesachtig, noch roekeloos",
moest zijn medewerker die zeker
niet vreesachtig maar even zeker
wel roekeloos was, herhaaldelijk
tot de orde roepen. „Hij heeft be
hoefte aan matiging en leiding",
dat nam Cramer op de duur niet
en in 1857 verliet hij z'n preek-
gestoelte in De Tijd. Het volk
bleef Cramer bewonderen, inder
daad hij heeft ontzaglijk grote
verdiensten, zijn naam blijft voor
al verbonden aan 1853.
De leider naar de toekomst is
hij echter niet, dat is Thijm ge
weest. Jozef Alberdingk Thijm
(18201889) de Amsterdamse kui-
perszoon, is in de handel opge
groeid, tussen verduurzaamde le
vensmiddelen. Hij had er wel het
land aan, maar vader Thijm had
geoordeeld, dat er met de weten
schap geen droog brood te verdie
nen was. Aan het leven tussen die
blikjes kwam een einde, toen hij
in 1863 „In de berg Thabor" kocht
op het Singel, het boekenbedrijf
der firma Van Langenhuijsen.
Daar was Thijm beter op z'n
plaats.
Tot 1853 was hij zeer bevriend
met Cramer, samen hebben ze ge
streden voor de grondwetsherzie
ning van 1848 en voor het herstel
der hiërarchie. Van de Aprilbewe
ging kregen ze beiden de nodige
smaad toegemeten, vooral Thijm.
„Hij genoot de eer de meest ver
guisde katholieke leek van die
dagen te zijn", zegt Nuyens. Maar
dan loopt het spaak tussen de
twee. „Cramer meent dat we er
al zijn, maar nu begint het pas".
De tegenstelling tussen die twee
werd steeds groter, met de wapen
broederschap was het gedaan.
Thijm stelde zich ten doel de ka
tholieke achterstand vooral op
cultureel gebied in te halen. Daar
om moesten ze meer lezen, stu
deren, werken. Deze taal verstond
men niet, de grote massa der
katholieken blinkt uit door on
verschilligheid in culturele zaken.
Lezen deed men hoogstens in een
kerkboek of Missieblaadje en voor
de verdere rest reikte hun belang
stelling tot aan de stembus, soms
ook dat nog niet. Katholiek Ne
derland moest uit z'n isolement,
het moest zijn toekomende plaats
innemen in het geheel van het
Nederlandse volk. Ook in de strijd
tegen protestantse superioriteits
waan moest men niet verbitteren,
maar verbeteren. Liever werken
met olie en wi:" dan met mosterd
en azijn. „Elke tegenstander van
goede wil moet met voorkomend
heid behandeld worden", leerde.
Thijm later aan Schaepman. Deze
taal verstond men nog niet in het
katholieke Nederland van 1860.
Dat de hoffelijke Thijm door an
dersdenkenden zo hoog gewaar
deerd werd, vond men verdacht.
Zelfs „De Katholiek" kon dat
slecht verkroppen. Zolang Broere
leefde bleef dit verborgen, maar
na diens dood kregen de mindere
goden hun is. Tot een juiste
waardering van Thüm is het toen-
malige geslacht niet meer geko
men, wat vereenzaamd in katho
lieke kring is hij gestorven. Eerst
vele jaren later volgde de erken
ning van zijn grote verdiensten.
TERWIJL DE APRILSTORM
WOEDDE, Thorbecke heen
ging, van Hall zijn wet op de
Kerkgenootschappen voorbe
reidde, Broere, Thijm en Cra
mer de rechten der katholie
ken verdedigden, hadden de
nieuwe bisschoppen reeds hun
heilige bediening aangevan
gen. Op 21 April nam Mgr.
Zwijsen door zijn secretaris en
latere coadjutor Deppen bezit
van het aartsbisdom en vóór
de maand ten einde was had
Mgr. Belgrado de drie andere
bisschoppen geïnstalleerd. Op
Pinksterdag ontving president
van Vree de bisschopswijding
in de kapel van het seminarie
te Haren uit de handen van
Mgr. Zwijsen, geassisteerd
door de bisschoppen van Bre
da en Roermond. En op 23
November, als kroon op het
werk, is te Breda aan Mgr.
Zwijsen het pallium als aarts
bisschop gegeven.
Onder de vier kerkvorsten van
1853 valt de figuur van Joannes
Zwijsen het meest op. Schaepman
heeft hem ons getekend: „Deze
grote kerkvoogd was als gescha
pen om de hiërarchie in Neder
land te vestigen. Aan een ijzefen
wil paarde hij een grote kalmte,
aan kloeke voortvarendheid beza
digd overleg; aan grote scherp
zinnigheid besliste kracht; aan
stoute moed voorzichtig beleid.
De kennis van mensen en zaken,
hem van nature eigen, was door
de ondervinding gescherpt en had
hem zachtmoedig, geduldig en vol
hardend gemaakt. Een man van
kinderlijke vroomheid, en aposto
lische wijsheid, een echt vorst der
Kerk. Een der krachtigste, edel
ste en grootste verschijningen on
zer geschiedenis, wiens werk nog
voortleeft in het katholieke Ne
derland. het kind van zijn geest,
de schepping van zijn hand".
Dit oordeel van Schaepman
heeft men in latere jaren wel eens
holle rhetoriek genoemd, overdre
ven en niet geheel verantwoord,
maar nooit heeft men er aan ge
twijfeld, dat Mgr. Zwijsen een
groot bisschop :s geweest. En hoe
verder we van 1853 afraken, hoe
duidelijker het beeld van Zwijsen
zich aftekent tussen de vele mid
delmatigheden en hoe meer men
geneigd is om Schaepmans oor
deel als juist te zien. Trouwens,
ook de tijdgenoten hebben Zwij
sen als een buitengewone per
soonlijkheid beschouwd. Toen de
pauselijk internuntius Vecchiotti
in Nederland kwam, vroeg hij:
„Wie is toch Zwijsen? 't Is alles
Zwijsen wat ik hoor en te Rome
heeft men mij gezegd: Onderneem
niets zonder vooraf Zwijsen te
raadplegen". Mgr. Smits ant
woordde nuchterweg: „Zwijsen is
iemand die minister van Justitie,
minister van Financiën, minister
van Binnenlandse Zaken en des
noods koning van Holland zou
kunnen zijn".
Vijf en dertig jaren lang is
Zwijsen het middelpunt der katho
lieke beweging in ons vaderland
geweest en dat in een zeer moei
lijke periode. Vóór hij in 1842
titulair bisschop van Gerra werd
en daarmee „het licht op de kan
delaar dat tot aan zijn dood in
1877 de duisternissen zou ver
lichten", was de molenaarszoon
uit Kerkdriel als vredestichter
opgetreden, tussen het volk van
Brabant en het Oranjehuis. Als
pastoor in Tilburg weet hij toe
nadering te brengen tussen de
voormalige Generaliteitslanden en
de kroonprins. Hij is de eerste
pastoor, die in de omgeving der
Oranjes doordringt, vanaf 1581
waren alleen predikanten toege
laten. Dank zij de vriendschap
tussen pastoor en kroonprins, wel
dra koning Willem II, werd de
hatelijke Unie van Utrecht, die
de Generaliteitslanden uitstoot,
tot d'e Unie van Nederland, die
allen omvat. En van zoveel edeler
gehalte is omdat de waarde van
het vaderland hoger geldt, dan de
macht van een partij.
Naast vertrouwensman des ko-
nings werd hij vertrouwensman
van de Paus. Als vicaris van Ra-
venstein, Megen en Grave in 1842
bisschop gewijd, werd Zwijsen in
1847 tijdelijk vice-superior der
Hollandse Zending, in 1851 ook
Vicaris van Den Bosch. Dat was
de leerschool voor zijn laatste en
hoogste waardigheid: Aartsbis
schop van Utrecht.
Het is waar, de actie voor het
herstel der hiërarchie is niet van
hem uitgegaan, maar de zaak
op het dode spoor dreigt te ko
men, is het Zwijsen die de leiding
op zich neemt, omdat hij over
tuigd is geraakt van de noodzaak.
Dat hij Mgr. Belgrado wist te
winnen voor hét herstel en Rome
de kwade kanten van het Concor
daat duidelijk maakte, is van het
grootste belang geweest voor het
uiteindelijk sur-"s. Tegen zijn zin
Aartsbisschop geworden, nam
Zwijsen onmiddellijk de leiding:
het in bezitnemen der zetels, hei
verzet tegen regeringspogingen
om verandering te brengen in de
organisatie, de petities tegen de
wet op de kerkgenootschappen zijn
door hem geregeld. De moeilijkste
taak volgde eerst toen: de orde
ning der kerkprovincie en het
verhaal hierover zal vele malen
de naam Zwijsen vermelden.
Naast de aartsbisschop was Mgr.
F. J. van Vree wel de meest op
vallende figuur. Als bisschop
van Haarlem stond hij voor een
bijzonder moeilijke taak. Hij kreeg
een uitgestrekt gebied te besturen,
dat 260 jaren zonder bisschop was
geweest; waar vooral de parochie
indeling en de ware of vermeen
de voorrechten van bestaande in
stellingen hem veel last zouden
veroorzaken.
De twee andere kerkvorsten
Joannes Augustinus Paredis van
Roermond en Joannes van Hooy-
don'k in Breda hadden het minder
zwaar. Voor 1853 konden ze reeds
veel ordenen, omdat ze al jaren
lang als apostolisch vicaris hun
toekomstig diocees hadden be
stuurd.
Mgr. Paredis, vroeger deken en
pastoor van St. Christoffel te
Roermond, was in 1840 vicaris
van Limburg geworden en na 1853
is hij nog 35 jaren bisschop van
Roermond geweest. Bijna een hal
ve eeuw heeft hij dus de geeste
lijke zorg voor Limburg gedragen.
Grote daden kenmerken zijn be
stuur niet, wel vaderlijke goed-
heid en herderlijke zorg.
Mgr. Van Hooydonk werd reeds
in 1827 apostolisch administrator
van Breda en in 1842 titulair bis
schop. Bij het herstel der hiërar
chie was de eerste bisschop van
Breda reeds 70 jaar; nog veer
tien jaar bleef hij in volle activi
teit en na een bestuur van 40
jaren gaf hij de zorg van het bis
dom over aan» een coadjutor:
Joannes van Genk. Slechts kort
kon hij van zijn rust genieten,
reeds in 1868 overleed de oude
bisschop. „Als een herder en een
vader heeft hij de zijnen bestuurd
en met zegeningen overladen".
Deze woorden op zijn graf te Hoe
ven vormen de korte omschrij
ving van zijn episcopaat.
De eerste Bisschoppen na het Hiërarchie-herstel. Van links naar rechts: Mgr. Zwijsen,
aartsbisschop van Utrecht en administrateur-apostolicus van 's-Hertogenbosch; Mgr. J. van
Hooydonk, bisschop van. Breda; Mgr. J. A. Paredis, bisschop van Roermond; Mgr. F. J.
v. Vree, bisschop van Haarlem.
Zonder enige plechtigheid of feestelijk vertoon namen de bisschoppen
bezit van hun zetels. In Den Haag zat het nieuwe ministerie Van Hall
nog lang en breed over de toelating der bisschoppen te beraadslagen,
toen de kerkvorsten reeds openlijk hun functie uitoefenden. Dat zulk
een belangrijke verandering in het bestuur der Nederlandse Katho
lieke Kerk kon plaats hebben, zonder dat het opgemerkt werd door
hen, die niet tot de schaapstal behoorden en onkundig waren van de
herderlijke brieven in de kerken voorgelezen, vormt een nieuw
bewijs voor de waarheid, dat het herstel der hiërarchie een zuiver
kerkelijke aangelegenheid was. Die alleen de katholieken betrof,
de politiek niet raakte en de belijders van andere godsdiensten
ongemoeid liet.
Het was geen benijdenswaardige
taak, welke de bisschoppen te
wachten stond De vereenzaming
gedurende eeuwen binnen de mu
ren van schuil-, schuur- en zolder-
kerken had de katholieken niet
onberoerd gelaten. Er waren af
wijkingen en misstanden, door de
nood der tijden ontstaan, maar in
een normale kerkprovincie niet
toelaatbaar. Ze betroffen de uiter
lijke vorm, de eredienst en het
godsdienstig leven.
Voor alles was het nodig, dat de
bisschopen de uiterlijke vorm
geving ter hand namen, op dit
terrein moest feitelijk alles nog
gebeuren. Het diende ook in vrij
snel tempo te geschieden, om zo
wel aan Rome als aan de regering
in Den Haag het bewijs te leve
ren, dat de Hiërarchie de enig
juiste oplossing betekende van de
verward geworden toestand.
De staties, parochies waren het
niet, vroegen het eerste de aan
dacht. Op het platteland waren
veel te weinig kerken, terwijl in
sommige steden zoals Utrecht,
Amsterdam en Haarlem de schuil-
kerkjes veel te dicht bij elkaar
stonden, wat tot geregeld terug
kerende moeilijkheden aanleiding
gaf. Bijna nergens waren de gren
zen der staties nauwkeurig om
schreven, soms berustten die en
kel op een afspraak tussen de pas
toors onderling. Feitelijk kerkte
ieder waar hij wilde, gewoonlijk
rekende men zich te behoren tot
die kerk, waar moeder en groot
moeder ter kerke waren gegaan,
al woonde men in een heel ander
deel der stad. Het is ook gebeurd,
dat pastoors op Zondagmorgen er
op uit gingen om hun kerken vol
te krijgen en kerkgangers aan
maanden om bij hem te komen.
Een niet onvermakelijk maar
evenmin stichtend gebeuren, zo
midden op straat.
Erger was het dat vele pastoors
zo goed als niets te zeggen hadden
over hun kerk, de invloed van de
„kerkmeesters" was onstichtelijk
groot. Deze heren behandelden
soms de pastoor als een ambte
naar in hun dienst, als hij niet
naar hun pijpen danste, hielden
ze z'n tractement in, een enkele
maal is het zelfs gebeurd dat ze
dreigden de pastoor buiten de sta
tie te zetten. Eveneens moeiden
ze zich met de beslissing van de
Aartspriester als deze een pastoor
wilde verplaatsen; herhaaldelijk
moest die overplaatsing ongedaan
gemaakt worden, omdat het kerk
bestuur het er niet mee eens was.
Deze toestand was natuurlijk
gevolg van het feit, dat in de 17e
eeuw en de 18e eeuw alle bezittin
gen der statie, ook de kerk, op
naam van katholieke leken moes
ten staan, de Kerk noch haar
priesters konden enig bezit heb
ben volgens de wet. De nazaten
dezer leken tooiden zich soms
met de naam van diakens en lie
ten een volstrekt eigendomsrecht
gelden. In de meeste gevallen ging
dit volkomen te goeder trouw, bo
vendien bestond deze misstand
ook elders, zoals in Amerika waar
gehele corporaties van leken
„trusters" alles wat tot kerk en
parochie behoorde, geheel in han
den hadden. Daar is het een lange
lijdensgeschiedenis geweest eer de
juiste vorm gevonden werd. Een
frappant voorbeeld van lekenover-
heersing hier te lande vormt het
„Eeuwig Edict der Statie van Nij-
kerk", een overeenkomst tussen
de leden van het kerkbestuur de
zer statie, uit het midden der 18e
eeuw. De heren vormden een ge
sloten college, dat zichzelf aan
vulde, de Aartspriester had wei
nig in te brengen; in het stuk
wordt nauwkeurig aangegeven
hoe de gelden en bezittingen der
statie moesten beheerd worden.
De pastoor wordt met geen letter
vernoemd, uit alles blijkt, dat hij
te prijzen had wat de heren we
zen.
De kerkmeester waren gewoon
lijk ook armmeesters, dit verhoog
de hun invloed niet weinig en
maakte een aparte kas voor kerk
en armen vrijwel onmogelijk. Het
ging practisch allemaal in één zak.
Deze toestand was kenmerkend
voor de Hollandse Zending, niet
voor het Zuiden. Daar had de
eeuwen door een meer normale
toestand bestaan, al waren er in
Den Bosch geen bisschoppen, al
leen maar Vicarissen. De overige
Zuidelijke districten hebben tot
de Franse Tijd toe tot Belgische
bisdommen behoord of vormden
het bisdom Roermond. Na de
Franse tijd was ook hier enige
wanorde ontstaan, maar na 1840,
toen apostolische vicarissen hun
vorm kregen, zijn Mgr. Zwijsen
met zijn mede-vicarissen aan het
ordenen gegaan. Te voren vroe
gen ze advies bij enkele Belgische
kerkvorsten, vooral bij Mgr. van
Bommel te Luik en uit de inge
komen raadgevingen werd een
Statuut opgesteld, dat eerst voor
het Zuiden gold en toen het doel
treffend bleek, in 1853 als model
genomen is voor de gehele Kerk
provincie.
Een goed beeld van Zwijsen's
organiserend werk in het Aarts
bisdom' krijgt men bij het door
lezen der „Collectio", een verza
meling van voorschriften dat ruim
500 pagina's telt, enkel over de
tijd tussen 1 Mei 1853 tot 1 Mei
1859.
Eerst werden de zes Aarts
priesters in het Utrechtse en de
éne Hollandse onder dank van
hun ambt ontheven: de meesten
van hen zijn deken geworden, zo
als Joannes Hartman in Utrecht
en de Hollandse artspriester S.
van der Haagen in Soeterwoude.
Dan volgde de indeling der bis
dommen in dekenaten, 15 in
Utrecht, 16 in Haarlem. Er is wel
enig verschil met de omvang der
tegenwoordige: dat van Utrecht
reikte van Zeist tot B.-nschjp. dat
van Amersfoort van Hilversum tot
Harderwijk, terwijl alles tussen
Vleuten en Naarden het dekenaat
Naarden vormde, om slechts en
kele voorbeelden te noemen.
De parochie-indeling, in 1854
begonnen, is wel de zwaarste op
gave gebleken, vooral in Haarlem.
Een nauwkeurige omschrijving
der parochiegrenzen raakte vele
heilige huisjes; sommige kerkbe
sturen protesteerden heftig, regu
lieren vreesden een inbreuk op
hun rechten, ze waren tegen een
inperking van hun arbeidsterrein.
Het heeft Mgr. Van Vree heel wat
diplomatie gekost, tot in Rome
toe, om de parochiebegrenzing er
door tkrijgen. Misschien ook
heeft het artikel van de Amster
dammer Feije, toen hoogleraar te
Leuven, over „De Parochiën" in
„De Katholiek" van Juni 1854
verhelderend gewerkt. Het ge
rucht ging, dat Feije had geschre
ven op last van het Episcopaat.
De voornaamste passages van dit
artikel kan men trouwens bijna
woordelijk terugvinden in net
herderlijk schrijven van Mgr.
Zwijsen over de parochie-indeling.
De pastoor is de verantwoorde
lijke herder van allen die binnen
de parochiegrenzen wonen, iedere
gelovige weet voortaan, waar h
zich te vervoegen heeft, als hij
geestelijke hulp wenst. Gevoegd
bij het later voorgeschreven paro
chieel huisbezoek heeft deze orde
ning het begrip „parochie" doen
groeien en men leerde haar zien,
zoals een eeuw later Mar. A. Jan
sen de parochie zou omschrijven
in het mooie boekje voor de Ka
tholieke Actie. Het aartsbisdom
was reeds in 1855 met de parochie
indeling gereed, in Haarlem werd
het 1857 eer men zover was. Daar
naast verscheen het „Reglement
voor de parochiële Kerkbesturen",
daarin werd radicaal gebroken nu
de opperheerschappij van kerk
meesters en het kerkelijk armbe
stuur werd een zelfstandig or
gaan. Bij een bisdom be
hoort een Kapittel, de raad van
advies voor de bisschop. In 1858
werd in elk bisdom zo'n Kapittel
in het leven geroepen. Tegen het
einde van het jaar waren de ka
nunniken benoemd en geïnstal
leerd. Als bekroning en afsluiting
der gehele organisatie werd in
1865 te 's-Hertogenbosch een pro
vinciaal Concilie gehouden, waar
de nieuwe verordeningen werden
vastgelegd en richtlijnen getrok
ken voor de toekomst. Rome be
krachtigde de besluiten van dit
concilie en roemde „de nauwge
zette en de onvolprezen ijver der
Herders voor de hun" toever
trouwde kudde des Heren".
Toen het grote werk ten einde
was verzocht Mgr. Zwijsen ontslag
als Aartsbisschop van Utrecht. Hij
behield de titel van aartsbisschop
en werd tot bisschop van Den
Bosch genoemd. In Utrecht werd
hij opgevolgd door zijn vicaris
Andreas Ignatius Schaepman die
reeds enkele jaren als titulair bis
schop van Hesebon zijn coadjutor
was geweest. Mgr. Van Vree was
reeds in 1861, op Nieuwjaarsdag,
overleden „als slachtoffer van zijn
zijn bisschoppelijke ijver, uitge
put en verteerd door een onver
droten schier bovenmenselijke ar
beid", zoals „De Katholiek" ge
tuigde. De vroegere deken van
Boxtel, Mgr. G. P. Wilmer, was
zijn opvolger geworden.
Tot het Aartsbisdom Utrecht behoorden na enkele correcties
der grenzen in de breve „Ex qua die": de voormalige aarts
priesterschappen Friesland, Groningen, Drente en Salland,
Twente, Gelderland (niet het land ten Z. van de Waal) en
Utrecht met het Gooi en de Vijfherenlanden (Zuid-Holland).
Tot het bisdom Haarlem: het aartspriesterschap Holland en
Zeeland. Tot 's-Hertogenbosch: Oost-Brabant en Gelderland
ten Z. van de Waal. Tot Breda: West-Brabant en Zeeuws-
Vlaanderen (het oude VicariaatTot Roermond: het oude
Vicariaat geheel samenvallend met de provincie Limburg.