llrli rrdo vim paler
Joannes Tong
h««
Pagina 2
KERSTNUMMER 1953
★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★•A"**
H
Chinese beleefdheid
Ik ben een Katholieke Chinees
Ik heb mijn vaderland lief
maar ook mijn Kerk'''
Ten geleide
DAT GOl
wij iedere
met de mei
de beschot
Kerk beva
H. Kerk gt
ven wordt
het offer t
en zij gele
wezenlijk
wijn tegen
Kerstmis voor Tulio
TULIO liep door de regen en voelde zijn handen nat tvor-
den in de zakken van zijn versleten jas. Zijn vingers
speelden met het stuk brood en ineens besloot hij niet
te wachten tot hij nog meer honger had. Hij iveekte de
korst in een plas naast de trottoirband. Kauwend draafde
hij verder. In de straat sprongen de lichten aan. Boven
de auto's, boven de scooters, boven de gejaagde mensen.
En ook boven het dravende kind. De regen leek van
zilver, waar ze langs de lampen viel. De tram kwam
voorbij; in de bocht tiaar het water was ze een kronke
lende slang met verlichte raampjes. Verderop joeg het
rivierwater laag en zwart langs de beschoeiing. Aan de
onderkant van de betonnen borstwering streek Tulio
de druppels bijeen tot ze als een koud straaltje wegliepen
tussen zijn vingers. Het waaide hier straffer dan tussen
de huizen en het kind huiverde, toen de kou haar han
den om zijn hals legde.
De deuren van de San Maria
degl'angeli' stonden open, zwarte
gaten in de flauw verlichte ge
vel, Een jongen en een meisje
gingen de kerk binnen en daarna
twee schuifelende, oude heren,
waarvan er een met zijn stok
zwaaide, of hij meende zo een
einde te kunnen maken aan het
noodweer.
Tulio zocht zijn plaatsje op in
het portaal. Een kleine schim in
het duister met de telkens uit
gestoken hand als een bleke, flad
derende vogel. Maar de aalmoe
zen bleven uit, deze avond. Tulio
had gehoopt dat de mensen vro
lijk en goedgeefs zouden zijn op
Kerstmis. Maar het was te koud;
men wilde zo vlug mogelijk naar
binnen, waar het warm was en
droog. Vijftien lires, dat was
alles. Vijftien lires voor Cesare.
die op hem wachtte.
Achter Tulio op de schemerige
deur keek een starre Sint Petrus
naar de vangst die hij uit het
hout omhoog trok. Hoe hij zich
ook inspande, het net kwam niet
hoger en de apostelen naast hem
hieven hun houten reliëf-armen
radeloos ten hemel. Het. wilde
niet lukken en zo was het ook
met Tulio.
Cesare zou het geld betasten,
vragen hoeveel het was, om het
daarna zwijgend op te bergen in
de zakken van zijn oude, mili
taire jas. Met zijn hese stem zou
hij zeggen waar de soep stond
en niet boos zijn. Dat was Cesare
nooit, niet op hem en ook niet
op de anderen.
Cesare. Het kind dacht na over
de blinde. Hoe grijs hij was en
hoe verweerd zijn gezicht. Hoe
hij zijn weg vond door de straten
die hij nooit kon zien en hoe hij
soms neuriënd de spelonk bin
nenkwam met brood en salami
als het feest was in de stad en
de mensen meer medelijden met
hem hadden dan anders, waar
hij zat voor het parkhek.
Cesare. Tulio overdacht, dat
het was of het altijd zo voor hem
bestaan had: de blinde, Beppe,
Enzo en de spelonk aan de spoor
dijk. En werkelijk, zoals hij hier
zat neergehurkt, moest hij alle
moeite doen om dat andere terug
te vinden. Dat van vroeger. Om
die beelden weer te zien, die
langzaam in hem gestorven sche
nen als, buiten, het licht van
de verdwijnende dag.
kwam iets angstigs over alle
dingen, een dreiging die te voor
schijn sprong uit de wanden. Het
gieren begon, het loeien en de
dreunende donder. De donder die
de grond deed trillen, die dich
terbij kwam, die zijn moeder
deed opspringen uit haar stoel
bij het raam. Zij riep zijn naam.
Ze wankelde. Viel. Achter haar
vlogen de duiven van Enrico op
in een gele smoor, een gele walm,
die naar binnen sloeg door de
verbrijzelde ruit, rondom hem
was en overal.
Brandende mist, waarin hij
rende "met de anderen. Door de
donder, die opnieuw begon. Hij
kon de schimmen niet bijhouden.
Hij gleed uit. Ze liepen over hem
heen. Hij stond weer op, huilde
en iemand riep: „Ze komen terug,
over de brug voor het te laat is,
ze komen terug", alsmaar het
zelfde met een hoge, gillende
stem.
Wagentjes, volgeladen met kle
ren, tafels en stoelen. Mensen,
mensen; maar zij was er niet bij.
De gele smook kwam hen achter
op over de rivier .en bleef han
gen in de straten. Hij wachtte
onder een boom, vanwaar hij de
brug nog kon zien.
brood. Hij zei, dat hij maar niet
langer wachten moest, maar met
hem meegaan naar Cesare, de
blinde. Cesare had ook Enzo en
hemzelf opgenomen in zijr. spe
lonk, toen ze op straat wilden
.slapen.
De blinde had eeltige handen,
maar ze waren zacht toen ze die
avond langs zijn gezicht streken.
Hij zei, dat Tulio zolang mocht
blijven als Beppe en Enzo wat
wilden opschuiven onder het zeil.
Hij bleef.
Hij zat naast Cesare's hoed.
Ze wierpen daar geld in. Hoge
schoenen, lage schoenen brume,
zwarte en sommige met witte
vlakken. Een duif, die op de
stenen kwam pikken in je ha'nd.
Hoge hakken, sandalen met
riempjes, versleten schoenen en
laarsjes met fonkelende gespen.
Soms zag hi.i omhoog, als hij
vlugge stappen hoorde, maar ze
was net nood.
Toen, op een nacht, begon op-
rnpuw de aonder. De hele dag
bleven ze in de spelonk, maar de
andeie morgen reden vreemde
wagens de stad binnen. Met sol
daten erin, die niemand kon
verstaan. De mensen verdrongen
elkaar om te zien, waar de wa
gens weggescholen stonden onder
ae bomen ui hei park. Diepe geu
len stonden in het zand, waar
se gereden hadden. De mensen
dansten gearmd dooi de straten.
Ze zongen. Ze trokken elkaar
mee. Hij Keek ui zoehl, maar
ze was er niet bij.
Hij wachtte. Hij huilde.
Maar op een avond nam Ce
sare hem bij zich. Hij tasttemet
de hand langs zijn voornoofd en
streek hem over "de haren. Hij
haalde een rood papier te voor
schijn uit de jas, die hij van de
vreemde soldaten gekregen had,
en Beppe moest het voorlezen.
Tulio begreep het niet. En toen
ze: Cesare, dat zijn vader dood
was. Dat hij op niemand meer
hoefde te wachten. Nooit neer.
Omdat ook zijn moeder dood
was.
et kind stond op in de sche
mering. Zijn kleren kleefden
aan zijn rug en het huiverde,
toen de wind de regen naar bin
nen joeg. Door de kier van de
tussendeur viel een smalle licht
streep over de vloer. Tulio duw
de de deur open en ging de kerk
binnen.
Twee marmeren engelen torsten
het wijwatervat en het kind
moest op de tenen gaan staan om
er bij te kunnen.
„Wij moeten God dankbaar
zijn", riep een stem, „dat de gesel
van de oorlog van ons werd af
genomen. Dat Hij in Zijn almach
tige goedheid erbarming heeft
gekregen met hst lot dat het
onze was. En nu Hij geboren is
in een stal, moeten wij hem aan
bidden, nederig zoals tlij zelf
was. Wij moeten bidden: Godde
lijk Kind, van de rampspoed, de
bombardementen en het oorlogs
leed hebt Gij ons verlost, nu zul
len wij weer worden als de kin
deren. Wij zijn hoogmoedig ge
weest, hovaardig en zonder lief
de. Nu keren wij terug naar Uw
stal. Wij zullen blijven keren.
Uit liefde voor U en uit liefde
voor elkaar en dit beloven wij
U bij de liefde van Uw Godde
lijke Moeder, die ook onze moe
der is tot het einde der tijden.
Amen."
Tulio was heengegaan van de
engelen. „Die onze moeder is tot
het einde der tijden"; hij zag hoe
de priester de preekstoel verliet
en hoorde het liedje: „Keer terug
naar Surriento." Twee ogen,
waarin het raam klein weerspie
geld stond. „Tulio!", riep ze en
ze viel met achter haar de opflad-
derende duiven.
Hij dacht, dat ze ergens moest
zijn.
Hij liep de kerk door. De regen
Daarover kwamen ze. Ze huil
den, ze riepen onverstaanbare
woorden, ze kermden, ze werden
gedragen, ze hieven hun handen
ten hemel. Zij was er niet bij.
Hij wachtte totdat er niemand
meer over de brug kwam. De
schaduw gleed langzaam over de
boom en de zon zakte weg ach
ter de huizen. Hij had honger.
De avond viel over de straten
en jachtende auto's met lichtende
spleetogen gierden langs hem, de
brug over, waar een brandends
gloed hoog opsprong naar de
hemel.
Toen kwam Beppe. Met slor
dige haren tot over de ogen en
een jasje, dat ook in het donker
veel te lang was. Beppe gaf hem
uit zijn schoenen besmeurde het
marmer van de vloer. Hij liep de
stoelen langs. Langs gezichten
die naar hem zagen. Hij liep
langs de kandelaars, waarm de
kaarsen stonden als een bran
dend woud, tot vóór de stal, die
daar in een zijkapel stond op
gesteld. Een donkergrijze grot,
bijna zo groot als de spelonk bij
de spoordijk, waarin hij sliep
onder het zeil. Maar deze werd
binnenin verlicht door 'n prach
tig rood schijnsel, dat uit de rots
scheen te komen. Hij keek naar
de schapen, die roomkleurig in
het mos stonden, naar de her
ders op hun bruine sandalen en
naar de bambino in het kribje,
dat zijn handjes uitstrekte naar
zijn moeder. Maar er kwam geen
warmte in hem.
Ergens moest ze zijn.
Hij wilde de kerk weer uitlo
pen, maar hij bedacht zich en
keerde terug. „Gesu Maria", bad
hij. Het was alles, wat hij kende.
Maar daar was ze,nu toch.
Hij wist het wel: het was
zijn moeder. Een golf van warmte
overspoelde hem.
Er was ook het huis. Nu zag
hij het duidelijker: het gele, hoge
huis met de rozen onder het bal
kon en hij was daarbinnen met
zijn moeder. Ook bewoog er een
man, maar hoe hij ook keek, deze
figuur kreeg geen gezicht, liep
met de rug naar hem toe, bukte
zich, kwam dan overeind en ging
opnieuw iets zoeken in de hoek.
Het was de winkel. De winkel,
waar hij toen woonde; de man
zonder gezicht was zijn vader.
Hijzelf stond in de hoek en zag
hoe zijn moeder lachend op hem
afkwam om hem op haar arm tp
nemen. Zwarte ogen, waarin het
raam heel klein weerspiegeld
stond. En daar begon ineens het
liedje: „Keer terug naar Surrien-
to." Heel zacht en Tulio hield
de adem in bij 'die vertrouwde
stem.
„Waarom doe je me verdriet,
keer terug naar Surriento."
Dat zong ze altijd.
Nu waren er ook de duiven.
Zij kantelden zich wit boven de
cypres achter het huis en hij
klom in de boom, om vandaar
het water te zien met de grote
schepen en de kranen op. .de
muur. Enrico van de buren
zwaaide naar hem. Hij had blok
jes voor hem meegebracht uit de
fabriek.
Hij was terug in het huis. De
klok, het kruiwagentje van
schelpen, de kwastjeslamp en de
plaat met de maaier. Maar er
men bij aanvallen altijd onder
scheid maken. Maar in de werke
lijkheid is God één en de gezant
van de Paus is één en de Paus is
één, Geen enkel onderscheid,
geen enkele verdeling is hier aan
vaardbaar. De beweging voor de
drievoudige autonomie zou mij
van iedere mogelijkheid beroven
om Katholiek te blijven, want
Een oude Chinees, die in Sibu, (Brits-Borneo) woont,
kreeg uit communistisch China een brief van zijn zoon,
die daar studeerde en om schoolgeld vroeg. Doordrongen
van de communistische beginselen, schreef zoonlief boven
de brief: „Beste Kameraad"De vader antwoordde: „Beste
landgenoot. Breng de communistische beginselen in prac-
tijk. Ik zend U hierbij enige centen. Als alle 400 millioen
landgenoten in China dit nu, volgens uw heil-leer, ook
doen, heeft U meer dan genoeg voor Uw schoolgeld."
Op 3 Juni van het jaar 1951 werd in Chung King, de hoofd- derdaad^nv^eïigbalr81 mef 'de
stad der Chinese provincie Szechwan, een bijeenkomst gehou- drievoudige autonomie, die aan
i iii i- „i de Katholieke Kerk eigen is.
oen, waaraan behalve vertegenwoordigers der Chinese commu- Mijne Heren, ik heb maar één
nistisehe regering ook een groot aantal Christenen en niet- ziel en.die kan ik niet verdelen
i-,, ii m.i i i-i- i maar ik heb een lichaam, dat
Christenen deelnamen. IVlen was aan de voorbereiding, om de verdeeld kan worden. Het beste
Apostolische Internuntius Mgr. Riberi uit China te verbannen; zou 2Ün' de ziel aan God te of-
i r i i t? .i i- i i -. -■■- feren en het lichaam aan het va-
en men wilde, dat ook de Katholieken aan deze „vrijwillige derland; als het vaderland mijn
campagne zouden deelnemen. Voor deze vergadering stond de üphaam verlangt, zal ik het dit
niet weigeren. Goede matenalis-
Chmese priester Joannes long op om te spreken,, en hier ten, die het bestaan der ziel loo-
schrijven wij een gedeelte van zijn toespraak over. Twee jaar P'kenen, moeten wel voldaan zijn
i nil* ir\fo >1 rr i GOOT llGt ScUlDlGuSIl VcLIl mijn 11-
later, Z Juli 1953, werd de priester long gearresteerd en van chaam. Als de staat en de Kerk
hem weetmen sindsdien niets meer. konden samenwerken, dan, ge
loof ik, zou de beweging der drie
voudige autonomie, die eigen is
In den Naam van de Vader en (Buiging voor het portret van aan de Kerk. aangezien worden
de Zoon en de Heilige Geest President Mao Tse Tung en daar- als een vaderlandse beweging èn
Heilig Hart van Jezus, ontferm U na voor het publiek). voor de Kerk, èn voor de staat,
over ons Maria, zonder zonde Hoge regeringsautoriteiten, Maar hoemeer de tijd verloopt,
ontvangen. Middelares van alle Hoogwaardigheidsbekleders der des te meer verwijderen zich
Genaden, bid voor ons Heilige Kerk. Christenen, getrouw aan Kerk en staat van elkaar; men is
Apostelen Petrus en Paulus. bidt uw Geloof, mijne Heren, het on- bijna zo ver gekomen, dat iedere
derwerp van deze toespraak is terugkeer onmogelijk is. Weldra
dit: het offer, dat ik van mijzelf zal de laatste draad, waaraan on
wil brengen aan de twee hoogste ze hoop nog kan vasthouden, ver
machten. broken zijn. Ik word boos op me
Lieden, die niet geloven noch zelf, dat ik niets kan doen. Maar
in het bestaan van God. noch in wijl ik niet bij machte ben. om
het bestaan der ziel, die de Paus uitkomst te vinden in deze situa-
als vertegenwoordiger van Jezus tie kan ik niets doen, dan aan
Christus niet erkennen en ook één der beide partijen mijn ziel
niet de Katholieke Hiërarchie, als offer aan te bieden, en mijn
stellen de beweging der drievou- lichaam aan de andere, in. de
dige autonomie voor als een zui- hoop, daardoor hun wederzijdse
ver vaderlandse beweging; ze er- verstandhouding te helpen bevor-
kennen de vrijheid van het Ka- deren
tholiek Geloof, ze geven toe. dat Anders kan ik niet handelen,
er zuiver godsdienstige verhou- zolang deze wederkerige ver
dingen kunnen bestaan tussen'de standhouding niet een feit is ge-
gelovigen en de Paus. Maar een worden; maar ik heb er niet de
beweging, die zich beweegt bui- minste spijt van. Alleen smeek ik
ten de hiërarchie om, nodigt ons God, medelijden te hebben met
vandaag uit, de afgezant van de de zwakheid mijner natuur en mij
Paus. Mgr Riberi, aan te vallen, bovennatuurlijke moed te schen-
Waarom zal men ons overmor- ken en tot de dood zal ik onwrik-
gen niet vragen, onze Heer en baar zijn. Ook smeek ik de auto-
onze God. Jezus Christus, aan te riteiten, mijn offer te willen aan
vallen? Zeker, in theorie kan vaarden en vooral niet toegevend
jegens mij te zijn, en als ik zou
wankelen, deze zwakheid met te
dulden. Zijn de zwakken met de
gesel der maatschappij? Om nnj
dus reeds van te voren veilig tè
stellen tegen iedere zwakheid,
maak ik gebruik van dit ogenblik,
waarop ik nog het volle gebruik
van mijn verstand geniet, nu
reeds plechtig te verklaren, dat,
als het zou gebeuren, dat ik de
controle over mij zelf verlies en
woorden van zwakheid zou spre
ken, ik nu reeds van te voren
zulke zwakheden verloochen en
zulke woorden van dit ogenblik
af beschouw als van generlei
waarde en als niet gezegd....
Kan een christen er ooit aan
twijfelen, dat hi.i het Geloof dankt
aan God? Waarom zou hij dan
het Geloof vaarwel moeten zeg
gen alleen maar door het feit, dat
hij niet bij machte is, zich zege
vierend te verdedigen en zich
overwonnen zou moeten verkla
ren in naam van heel de Kerk?
Tenslotte zou hij er toe komen,
de Leer te vervalsen, de Kerke
lijke tucht te verstoren, God en
zijn ziel te verraden, wie zou er
dan voor instaan, dat ik niet te
vens mijn vaderland zou verra
den en het volk? Juist daarom
weiger ik te wankelen in het Ge
loof, en nog meer, het Geloof van
andere christenen aan het wanke
len te brengen en misbruik te
maken van mijn positie als pries
ter om het Geloof der christenen
te verzwakken.
De communisten, die ik bewon
der, de regering die zij leiden,
hebben voor de Katholieke Kerk,
die ik liefheb, een ware achting,
en trachten de achting der chris
tenen te winnen. Ik beken, dat ik
er mij geëerd door gevoel. Waar
om dan niet alle inspanning te
verdubbelen, om een onwrikbaar
christen te zijn, die kan beant
woorden aan de edele bedoeling
der regering? Ik zal geen scha
penkop tentoon stellen, om het
voor honden vlees te verkopen,
want hondenvlees, hoe het ook
ruikt, is altijd hondenvlees.
Ik beperk mij niet alleen tot
het bewonderen van de onwrik
bare moed der communisten
en hen te bedanken voor de edele
bedoeling, de Christenen te win
nen: ik ben bovendien nog be
zield van een groot verlangen, dit
namelijk, om ook aan hen de Ka
tholieke Kerk aan te bieden, die
mij zo dierbaar is, om ook hen
tot God te brengen, en ook hen
tot onze broeders in het Geloof te
maken. Denkt niet. dat ik gek
ben of hardop aan het ijlen, denkt
niet. dat ik onoprecht ben. Ik ben
er zeker van, dat de communisten
op de .dag, dat zij de Katholieke
Kerk naar waarheid zouden ken-
Bijgaand ontroerend Credo
van een Chinees priester
werd ons toegezonden door
een goede vriend, die het
vertaalde uit het Italiaans
het kwam voor in de „Os-
servatore Romanovan 18
October 1953. Het leek
ons belangwekkend ge
noeg, om het in onze
krant op te nemen en het
nummer van Kerstmis
1953 bood daartoe een
ongezochte gelegenheid.
nen, volkomen aan hun Geloof
toegewijde Katholieken en dui
zendmaal beter Katholiek zouden
zijn dan ik. Ik smeek God, dat er
in de communistische partij heel
veel Saulussen mogen zijn, om
Paulussen te worden en mij, ar
me priester, verreweg te over
treffen. Dat is mijn vurigste ge
bed en het is er niet ver vanaf,
om verhoord te worden Daarvoor
is geen offer mil te groot, en ik
bid en hoop, dat het aardse leven,
dat ik nu opoffer, het onderpand
moge zijn van de bekering der
toekomstige geslachten....
Ik ben een Katholieke Chinees.
Ik heb mijn vaderland lief, maar
ik heb ook mijn Kerk lief. Met
alle kracht verwerp ik alles, wat
tegenstrijdig is aan de wetten
van mijn Kerk en vóór alles ver
werp ik alles, wat de onenigheid
zou bevorderen. Maar als de Kerk
en de regering niet tot een ver
gelijk kunnen komen, zal iedere
Katholieke Chinees vroeg of laat
moeten sterven. En als dit zo is,
waarom dan niet terstond zijn
leven opofferen, teneinde het we
derzijdse begrip der partijen te
verhaasten? Als men mijn aan
bod niet aanvaardt, wil dat zeg
gen, dat men zich verzet tegen
iedere verstandhouding en dat
men de vrede verwerpt. Toch
denk ik niet .dat de regering de
drie millioen zevenhonderd dui
zend Katholieken, die wij zijn,
onherroepelijk ter dood wil brén
gen
Hij vond de brug zonder moeite.
De straatverlichting was hel
der genoeg, ook al striemde de
regen de stenen en de bomen
langs het water. Hier was het.
Hier was het.
„Over de brug voor het te laat
is." Tulio hief het hoofd op en
luisterde. Er was niemand.
Cesare zei, dat hij niet meer
hoefde te wachten. Maar als het
liedje er was zoals vanavond,
dan kon het toch niet anders of
zijzelf was daarbij. En ook zou de
winkel er zijn en de man die
met zijn rug naar hem toe stond,
de duiven, de cypres en het krui
wagentje van schelpen.
Hier was bijna geen licht meer.
Niets dan ontzagwekkende brok
ken steen, "die meen waren ge
stort over elkaar. De regen glbrr
op het asfalt. „Keer terug naar
Surriento". Soms, als de straat
weg klom, waren over de kale
vlakte heen de lichtjes van de
verre schepen te zien en de ruk
kende schijnsels van het zoek
licht.
Het kind liep en liep. De regen
zong over het puin of liep met
een triestig geluid weg in de on
zichtbare afvoerputten en steeds
meer stierf het liedje in hem.
Het werd zwakker en zwakker,
tot hij het niet meer horen kon
en er niets bleef dan de regen
en het waterige zingen van de
verlatenheid.
Het kind liep de straten terug.
Ze was er niet.
De straatlantaarns vingen het
opnieuw in hun cirkels. De scoo
ters, de auto's en de tram.
Cesare zei, dat hij nooit meer
hoefde te wachten. Een rood
papier, dat Beppe voorlas.
In de restaurants brandden de
lichten. Er hingen groene slin
gers en ergens stond een kerst
boom.
Misschien had hij op haar moe
ten wachten, toen ze gevallen
was aan het venster.
Langs de spoordijk schommel
den de lampen op de wind en
Tulio zag hoe zijn dansende scha
duw groter en kleiner werd 'te
gen de huizen.
Hij ging langs het rotspad door
de struiken. Cesare had het olie
lampje buiten opgehangen om
hem de weg te wijzen. Hij was
te laat. Met 't flakkerende lichtje
ging hij naar binnen. Cesare was
in slaap gevallen. In de hoek
stond zijn soep. En daarnaast
brood met salami. Omdat het
Kerstmis was.
Tulio legde de weggegleden zak
terug over de oude man. Hij at
zijn soep, de salami en 't brood.
Hij blies het lampje uit en legde
zich onder het zeil naast Enzo
en Beppe.
Als iemand viel, zoals zijn
moeder viel....
Hij wilde slapen en nergens
meer aan denken. Niet meer aan
haar en niet meer aan 't liedje.
Zijn ogen vielen dicht. Buiten
sloeg een klok. De regen kletter
de tegen de rots en op het lege
benzineblik, waarin Beppe water
haalde.
Maar voor Tulio was dit alles
gestorven.
Er was iets anders voor hem.
Hij liep door een ontzaglijke
kerk, waar het droog was. Hij
liep tot helemaal vooraan, waar
in een zijkapel de stal stond.
Binnenin was een schitterend
licht. En ineens gingen de room
kleurige schapen en de herders
bewegen. Ze gingen opzij, opdat
hij beter kon zien. En hij keek
en toen zag hij het. Daar, naast
de bambino: de Madonna. Ze
lachte naar het kindje in de
kribbe. En toen lachte ze naar
hèm. Ze lachte naar hèm. Er
kwam een golf van warmte over
hem. Het was of er iets in hem
begon te zingen, een liedje dat
hij nog niet kende. En ze bleef
naar hem zien. Ze kreeg zwarte
haren en zwarte ogen. Ze kreeg
het gelaat van zijn moeder. Ze
strekte de handen naar hem uit.
„Tulio, Tulio", fluisterde ze. En
de duiven wiekten om haar. De
duiven van Enrico.
En hij glimlachte in zijn slaap.
Onzichtbaar onder het zeil. On
zichtbaar in de nacht. Alsof Ma
ria zelf zijn wang beroerd had.
EDMOND DE CLERCQ.
lh
Dat in de H. M
stellen wij voort
als Sacrament e
een genademidd
doortocht door
de hemel, het 1
noemen, zo gaf
tocht op aarde
gelijk een Engel
voedde, om vee:
de berg Gods, z
wij de kracht zo
die wij hier op
Ondanks de vi
christendom zou
droefheid zijn. „h
aan u slaan, had
zelf aangekondigi
fen, u in synagc
rengen, u slepei
en landvoogden ti
Naam. Dat zal u
dat gij getuigeni:
Gij zult overgi
door ouders en
bloedverwanten
sommigen van u
En tot-in onze ti;
vreselijk de ,voo
Heiland waar t
Wij verliezen
trouwen niet, on
Sacrament gegei
twee gedaanten
Brood tot kracht
Kelk voor onze
Het H. Sacram
meer dan het ge
der de sacramei
ook tegenwoordi
alle genaden, de
die Christjjs stel
van zijn leven. 1
ten Egypte uittr
zij eerst het Paa
dit met ongedese
was een figuur
Paaslam, dat ge
den en waarva
zouden eten o:
Land in te kunt
ook ons Pascha
dat is Christus.
Derhalve ontv
de H. Mis eer
maar dit niet all
zijn wij tevens
heid gesteld d
van eredienst t
God door ons aai
ten hi.i die van
welke Hij steld
En dit is ooi
Christus zelf we
achtig tegenwoo
alleen om het
ontvangen, dan
zijn, zoals de P
dat Christus wél
delt, zoals Hij d
Doopsel en de
ten, maar dat 1
noclig is dat H
en waarachtig i
de materia, hi<
van het Sacram
genade medege
een handeling
daad van eredic
•nu de genade w
in een aanzittei
maaltijd, in het 1
die door de toe
in het bezit gek
een spijs van
sfeer, Gods ord
voor ons christ
Offer meer da
Christus, waarii
gave is die aar
gewijd, en Chri
spijze is van de
tijd, waaraan de
mogen aanzitter
Het is duidel
loofsleer omtrei
drievoudige inh
Mis verschaft
middel om het I
op te voeren i
met het leven
Mis is de herr
Offer van Chr
is de Consecrat
en de wijn in
Slachtoffer en d
Christus, wezer
tig tegenwoord
daanten van br
Historis
Overeenkoms!
van Christus zoi
dat deze drie
H. Mis volkome
leefd zouden zij
lijke gemeenscf
Mis wordt op,
schrijft Dom. A
nedictijns Tijds
mond. In de
wij echter dat,
loof bewaard t
dikwijls juist v;
op de voorgront