llrli rrdo vim paler Joannes Tong h«« Pagina 2 KERSTNUMMER 1953 ★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★★•A"** H Chinese beleefdheid Ik ben een Katholieke Chinees Ik heb mijn vaderland lief maar ook mijn Kerk''' Ten geleide DAT GOl wij iedere met de mei de beschot Kerk beva H. Kerk gt ven wordt het offer t en zij gele wezenlijk wijn tegen Kerstmis voor Tulio TULIO liep door de regen en voelde zijn handen nat tvor- den in de zakken van zijn versleten jas. Zijn vingers speelden met het stuk brood en ineens besloot hij niet te wachten tot hij nog meer honger had. Hij iveekte de korst in een plas naast de trottoirband. Kauwend draafde hij verder. In de straat sprongen de lichten aan. Boven de auto's, boven de scooters, boven de gejaagde mensen. En ook boven het dravende kind. De regen leek van zilver, waar ze langs de lampen viel. De tram kwam voorbij; in de bocht tiaar het water was ze een kronke lende slang met verlichte raampjes. Verderop joeg het rivierwater laag en zwart langs de beschoeiing. Aan de onderkant van de betonnen borstwering streek Tulio de druppels bijeen tot ze als een koud straaltje wegliepen tussen zijn vingers. Het waaide hier straffer dan tussen de huizen en het kind huiverde, toen de kou haar han den om zijn hals legde. De deuren van de San Maria degl'angeli' stonden open, zwarte gaten in de flauw verlichte ge vel, Een jongen en een meisje gingen de kerk binnen en daarna twee schuifelende, oude heren, waarvan er een met zijn stok zwaaide, of hij meende zo een einde te kunnen maken aan het noodweer. Tulio zocht zijn plaatsje op in het portaal. Een kleine schim in het duister met de telkens uit gestoken hand als een bleke, flad derende vogel. Maar de aalmoe zen bleven uit, deze avond. Tulio had gehoopt dat de mensen vro lijk en goedgeefs zouden zijn op Kerstmis. Maar het was te koud; men wilde zo vlug mogelijk naar binnen, waar het warm was en droog. Vijftien lires, dat was alles. Vijftien lires voor Cesare. die op hem wachtte. Achter Tulio op de schemerige deur keek een starre Sint Petrus naar de vangst die hij uit het hout omhoog trok. Hoe hij zich ook inspande, het net kwam niet hoger en de apostelen naast hem hieven hun houten reliëf-armen radeloos ten hemel. Het. wilde niet lukken en zo was het ook met Tulio. Cesare zou het geld betasten, vragen hoeveel het was, om het daarna zwijgend op te bergen in de zakken van zijn oude, mili taire jas. Met zijn hese stem zou hij zeggen waar de soep stond en niet boos zijn. Dat was Cesare nooit, niet op hem en ook niet op de anderen. Cesare. Het kind dacht na over de blinde. Hoe grijs hij was en hoe verweerd zijn gezicht. Hoe hij zijn weg vond door de straten die hij nooit kon zien en hoe hij soms neuriënd de spelonk bin nenkwam met brood en salami als het feest was in de stad en de mensen meer medelijden met hem hadden dan anders, waar hij zat voor het parkhek. Cesare. Tulio overdacht, dat het was of het altijd zo voor hem bestaan had: de blinde, Beppe, Enzo en de spelonk aan de spoor dijk. En werkelijk, zoals hij hier zat neergehurkt, moest hij alle moeite doen om dat andere terug te vinden. Dat van vroeger. Om die beelden weer te zien, die langzaam in hem gestorven sche nen als, buiten, het licht van de verdwijnende dag. kwam iets angstigs over alle dingen, een dreiging die te voor schijn sprong uit de wanden. Het gieren begon, het loeien en de dreunende donder. De donder die de grond deed trillen, die dich terbij kwam, die zijn moeder deed opspringen uit haar stoel bij het raam. Zij riep zijn naam. Ze wankelde. Viel. Achter haar vlogen de duiven van Enrico op in een gele smoor, een gele walm, die naar binnen sloeg door de verbrijzelde ruit, rondom hem was en overal. Brandende mist, waarin hij rende "met de anderen. Door de donder, die opnieuw begon. Hij kon de schimmen niet bijhouden. Hij gleed uit. Ze liepen over hem heen. Hij stond weer op, huilde en iemand riep: „Ze komen terug, over de brug voor het te laat is, ze komen terug", alsmaar het zelfde met een hoge, gillende stem. Wagentjes, volgeladen met kle ren, tafels en stoelen. Mensen, mensen; maar zij was er niet bij. De gele smook kwam hen achter op over de rivier .en bleef han gen in de straten. Hij wachtte onder een boom, vanwaar hij de brug nog kon zien. brood. Hij zei, dat hij maar niet langer wachten moest, maar met hem meegaan naar Cesare, de blinde. Cesare had ook Enzo en hemzelf opgenomen in zijr. spe lonk, toen ze op straat wilden .slapen. De blinde had eeltige handen, maar ze waren zacht toen ze die avond langs zijn gezicht streken. Hij zei, dat Tulio zolang mocht blijven als Beppe en Enzo wat wilden opschuiven onder het zeil. Hij bleef. Hij zat naast Cesare's hoed. Ze wierpen daar geld in. Hoge schoenen, lage schoenen brume, zwarte en sommige met witte vlakken. Een duif, die op de stenen kwam pikken in je ha'nd. Hoge hakken, sandalen met riempjes, versleten schoenen en laarsjes met fonkelende gespen. Soms zag hi.i omhoog, als hij vlugge stappen hoorde, maar ze was net nood. Toen, op een nacht, begon op- rnpuw de aonder. De hele dag bleven ze in de spelonk, maar de andeie morgen reden vreemde wagens de stad binnen. Met sol daten erin, die niemand kon verstaan. De mensen verdrongen elkaar om te zien, waar de wa gens weggescholen stonden onder ae bomen ui hei park. Diepe geu len stonden in het zand, waar se gereden hadden. De mensen dansten gearmd dooi de straten. Ze zongen. Ze trokken elkaar mee. Hij Keek ui zoehl, maar ze was er niet bij. Hij wachtte. Hij huilde. Maar op een avond nam Ce sare hem bij zich. Hij tasttemet de hand langs zijn voornoofd en streek hem over "de haren. Hij haalde een rood papier te voor schijn uit de jas, die hij van de vreemde soldaten gekregen had, en Beppe moest het voorlezen. Tulio begreep het niet. En toen ze: Cesare, dat zijn vader dood was. Dat hij op niemand meer hoefde te wachten. Nooit neer. Omdat ook zijn moeder dood was. et kind stond op in de sche mering. Zijn kleren kleefden aan zijn rug en het huiverde, toen de wind de regen naar bin nen joeg. Door de kier van de tussendeur viel een smalle licht streep over de vloer. Tulio duw de de deur open en ging de kerk binnen. Twee marmeren engelen torsten het wijwatervat en het kind moest op de tenen gaan staan om er bij te kunnen. „Wij moeten God dankbaar zijn", riep een stem, „dat de gesel van de oorlog van ons werd af genomen. Dat Hij in Zijn almach tige goedheid erbarming heeft gekregen met hst lot dat het onze was. En nu Hij geboren is in een stal, moeten wij hem aan bidden, nederig zoals tlij zelf was. Wij moeten bidden: Godde lijk Kind, van de rampspoed, de bombardementen en het oorlogs leed hebt Gij ons verlost, nu zul len wij weer worden als de kin deren. Wij zijn hoogmoedig ge weest, hovaardig en zonder lief de. Nu keren wij terug naar Uw stal. Wij zullen blijven keren. Uit liefde voor U en uit liefde voor elkaar en dit beloven wij U bij de liefde van Uw Godde lijke Moeder, die ook onze moe der is tot het einde der tijden. Amen." Tulio was heengegaan van de engelen. „Die onze moeder is tot het einde der tijden"; hij zag hoe de priester de preekstoel verliet en hoorde het liedje: „Keer terug naar Surriento." Twee ogen, waarin het raam klein weerspie geld stond. „Tulio!", riep ze en ze viel met achter haar de opflad- derende duiven. Hij dacht, dat ze ergens moest zijn. Hij liep de kerk door. De regen Daarover kwamen ze. Ze huil den, ze riepen onverstaanbare woorden, ze kermden, ze werden gedragen, ze hieven hun handen ten hemel. Zij was er niet bij. Hij wachtte totdat er niemand meer over de brug kwam. De schaduw gleed langzaam over de boom en de zon zakte weg ach ter de huizen. Hij had honger. De avond viel over de straten en jachtende auto's met lichtende spleetogen gierden langs hem, de brug over, waar een brandends gloed hoog opsprong naar de hemel. Toen kwam Beppe. Met slor dige haren tot over de ogen en een jasje, dat ook in het donker veel te lang was. Beppe gaf hem uit zijn schoenen besmeurde het marmer van de vloer. Hij liep de stoelen langs. Langs gezichten die naar hem zagen. Hij liep langs de kandelaars, waarm de kaarsen stonden als een bran dend woud, tot vóór de stal, die daar in een zijkapel stond op gesteld. Een donkergrijze grot, bijna zo groot als de spelonk bij de spoordijk, waarin hij sliep onder het zeil. Maar deze werd binnenin verlicht door 'n prach tig rood schijnsel, dat uit de rots scheen te komen. Hij keek naar de schapen, die roomkleurig in het mos stonden, naar de her ders op hun bruine sandalen en naar de bambino in het kribje, dat zijn handjes uitstrekte naar zijn moeder. Maar er kwam geen warmte in hem. Ergens moest ze zijn. Hij wilde de kerk weer uitlo pen, maar hij bedacht zich en keerde terug. „Gesu Maria", bad hij. Het was alles, wat hij kende. Maar daar was ze,nu toch. Hij wist het wel: het was zijn moeder. Een golf van warmte overspoelde hem. Er was ook het huis. Nu zag hij het duidelijker: het gele, hoge huis met de rozen onder het bal kon en hij was daarbinnen met zijn moeder. Ook bewoog er een man, maar hoe hij ook keek, deze figuur kreeg geen gezicht, liep met de rug naar hem toe, bukte zich, kwam dan overeind en ging opnieuw iets zoeken in de hoek. Het was de winkel. De winkel, waar hij toen woonde; de man zonder gezicht was zijn vader. Hijzelf stond in de hoek en zag hoe zijn moeder lachend op hem afkwam om hem op haar arm tp nemen. Zwarte ogen, waarin het raam heel klein weerspiegeld stond. En daar begon ineens het liedje: „Keer terug naar Surrien- to." Heel zacht en Tulio hield de adem in bij 'die vertrouwde stem. „Waarom doe je me verdriet, keer terug naar Surriento." Dat zong ze altijd. Nu waren er ook de duiven. Zij kantelden zich wit boven de cypres achter het huis en hij klom in de boom, om vandaar het water te zien met de grote schepen en de kranen op. .de muur. Enrico van de buren zwaaide naar hem. Hij had blok jes voor hem meegebracht uit de fabriek. Hij was terug in het huis. De klok, het kruiwagentje van schelpen, de kwastjeslamp en de plaat met de maaier. Maar er men bij aanvallen altijd onder scheid maken. Maar in de werke lijkheid is God één en de gezant van de Paus is één en de Paus is één, Geen enkel onderscheid, geen enkele verdeling is hier aan vaardbaar. De beweging voor de drievoudige autonomie zou mij van iedere mogelijkheid beroven om Katholiek te blijven, want Een oude Chinees, die in Sibu, (Brits-Borneo) woont, kreeg uit communistisch China een brief van zijn zoon, die daar studeerde en om schoolgeld vroeg. Doordrongen van de communistische beginselen, schreef zoonlief boven de brief: „Beste Kameraad"De vader antwoordde: „Beste landgenoot. Breng de communistische beginselen in prac- tijk. Ik zend U hierbij enige centen. Als alle 400 millioen landgenoten in China dit nu, volgens uw heil-leer, ook doen, heeft U meer dan genoeg voor Uw schoolgeld." Op 3 Juni van het jaar 1951 werd in Chung King, de hoofd- derdaad^nv^eïigbalr81 mef 'de stad der Chinese provincie Szechwan, een bijeenkomst gehou- drievoudige autonomie, die aan i iii i- „i de Katholieke Kerk eigen is. oen, waaraan behalve vertegenwoordigers der Chinese commu- Mijne Heren, ik heb maar één nistisehe regering ook een groot aantal Christenen en niet- ziel en.die kan ik niet verdelen i-,, ii m.i i i-i- i maar ik heb een lichaam, dat Christenen deelnamen. IVlen was aan de voorbereiding, om de verdeeld kan worden. Het beste Apostolische Internuntius Mgr. Riberi uit China te verbannen; zou 2Ün' de ziel aan God te of- i r i i t? .i i- i i -. -■■- feren en het lichaam aan het va- en men wilde, dat ook de Katholieken aan deze „vrijwillige derland; als het vaderland mijn campagne zouden deelnemen. Voor deze vergadering stond de üphaam verlangt, zal ik het dit niet weigeren. Goede matenalis- Chmese priester Joannes long op om te spreken,, en hier ten, die het bestaan der ziel loo- schrijven wij een gedeelte van zijn toespraak over. Twee jaar P'kenen, moeten wel voldaan zijn i nil* ir\fo >1 rr i GOOT llGt ScUlDlGuSIl VcLIl mijn 11- later, Z Juli 1953, werd de priester long gearresteerd en van chaam. Als de staat en de Kerk hem weetmen sindsdien niets meer. konden samenwerken, dan, ge loof ik, zou de beweging der drie voudige autonomie, die eigen is In den Naam van de Vader en (Buiging voor het portret van aan de Kerk. aangezien worden de Zoon en de Heilige Geest President Mao Tse Tung en daar- als een vaderlandse beweging èn Heilig Hart van Jezus, ontferm U na voor het publiek). voor de Kerk, èn voor de staat, over ons Maria, zonder zonde Hoge regeringsautoriteiten, Maar hoemeer de tijd verloopt, ontvangen. Middelares van alle Hoogwaardigheidsbekleders der des te meer verwijderen zich Genaden, bid voor ons Heilige Kerk. Christenen, getrouw aan Kerk en staat van elkaar; men is Apostelen Petrus en Paulus. bidt uw Geloof, mijne Heren, het on- bijna zo ver gekomen, dat iedere derwerp van deze toespraak is terugkeer onmogelijk is. Weldra dit: het offer, dat ik van mijzelf zal de laatste draad, waaraan on wil brengen aan de twee hoogste ze hoop nog kan vasthouden, ver machten. broken zijn. Ik word boos op me Lieden, die niet geloven noch zelf, dat ik niets kan doen. Maar in het bestaan van God. noch in wijl ik niet bij machte ben. om het bestaan der ziel, die de Paus uitkomst te vinden in deze situa- als vertegenwoordiger van Jezus tie kan ik niets doen, dan aan Christus niet erkennen en ook één der beide partijen mijn ziel niet de Katholieke Hiërarchie, als offer aan te bieden, en mijn stellen de beweging der drievou- lichaam aan de andere, in. de dige autonomie voor als een zui- hoop, daardoor hun wederzijdse ver vaderlandse beweging; ze er- verstandhouding te helpen bevor- kennen de vrijheid van het Ka- deren tholiek Geloof, ze geven toe. dat Anders kan ik niet handelen, er zuiver godsdienstige verhou- zolang deze wederkerige ver dingen kunnen bestaan tussen'de standhouding niet een feit is ge- gelovigen en de Paus. Maar een worden; maar ik heb er niet de beweging, die zich beweegt bui- minste spijt van. Alleen smeek ik ten de hiërarchie om, nodigt ons God, medelijden te hebben met vandaag uit, de afgezant van de de zwakheid mijner natuur en mij Paus. Mgr Riberi, aan te vallen, bovennatuurlijke moed te schen- Waarom zal men ons overmor- ken en tot de dood zal ik onwrik- gen niet vragen, onze Heer en baar zijn. Ook smeek ik de auto- onze God. Jezus Christus, aan te riteiten, mijn offer te willen aan vallen? Zeker, in theorie kan vaarden en vooral niet toegevend jegens mij te zijn, en als ik zou wankelen, deze zwakheid met te dulden. Zijn de zwakken met de gesel der maatschappij? Om nnj dus reeds van te voren veilig tè stellen tegen iedere zwakheid, maak ik gebruik van dit ogenblik, waarop ik nog het volle gebruik van mijn verstand geniet, nu reeds plechtig te verklaren, dat, als het zou gebeuren, dat ik de controle over mij zelf verlies en woorden van zwakheid zou spre ken, ik nu reeds van te voren zulke zwakheden verloochen en zulke woorden van dit ogenblik af beschouw als van generlei waarde en als niet gezegd.... Kan een christen er ooit aan twijfelen, dat hi.i het Geloof dankt aan God? Waarom zou hij dan het Geloof vaarwel moeten zeg gen alleen maar door het feit, dat hij niet bij machte is, zich zege vierend te verdedigen en zich overwonnen zou moeten verkla ren in naam van heel de Kerk? Tenslotte zou hij er toe komen, de Leer te vervalsen, de Kerke lijke tucht te verstoren, God en zijn ziel te verraden, wie zou er dan voor instaan, dat ik niet te vens mijn vaderland zou verra den en het volk? Juist daarom weiger ik te wankelen in het Ge loof, en nog meer, het Geloof van andere christenen aan het wanke len te brengen en misbruik te maken van mijn positie als pries ter om het Geloof der christenen te verzwakken. De communisten, die ik bewon der, de regering die zij leiden, hebben voor de Katholieke Kerk, die ik liefheb, een ware achting, en trachten de achting der chris tenen te winnen. Ik beken, dat ik er mij geëerd door gevoel. Waar om dan niet alle inspanning te verdubbelen, om een onwrikbaar christen te zijn, die kan beant woorden aan de edele bedoeling der regering? Ik zal geen scha penkop tentoon stellen, om het voor honden vlees te verkopen, want hondenvlees, hoe het ook ruikt, is altijd hondenvlees. Ik beperk mij niet alleen tot het bewonderen van de onwrik bare moed der communisten en hen te bedanken voor de edele bedoeling, de Christenen te win nen: ik ben bovendien nog be zield van een groot verlangen, dit namelijk, om ook aan hen de Ka tholieke Kerk aan te bieden, die mij zo dierbaar is, om ook hen tot God te brengen, en ook hen tot onze broeders in het Geloof te maken. Denkt niet. dat ik gek ben of hardop aan het ijlen, denkt niet. dat ik onoprecht ben. Ik ben er zeker van, dat de communisten op de .dag, dat zij de Katholieke Kerk naar waarheid zouden ken- Bijgaand ontroerend Credo van een Chinees priester werd ons toegezonden door een goede vriend, die het vertaalde uit het Italiaans het kwam voor in de „Os- servatore Romanovan 18 October 1953. Het leek ons belangwekkend ge noeg, om het in onze krant op te nemen en het nummer van Kerstmis 1953 bood daartoe een ongezochte gelegenheid. nen, volkomen aan hun Geloof toegewijde Katholieken en dui zendmaal beter Katholiek zouden zijn dan ik. Ik smeek God, dat er in de communistische partij heel veel Saulussen mogen zijn, om Paulussen te worden en mij, ar me priester, verreweg te over treffen. Dat is mijn vurigste ge bed en het is er niet ver vanaf, om verhoord te worden Daarvoor is geen offer mil te groot, en ik bid en hoop, dat het aardse leven, dat ik nu opoffer, het onderpand moge zijn van de bekering der toekomstige geslachten.... Ik ben een Katholieke Chinees. Ik heb mijn vaderland lief, maar ik heb ook mijn Kerk lief. Met alle kracht verwerp ik alles, wat tegenstrijdig is aan de wetten van mijn Kerk en vóór alles ver werp ik alles, wat de onenigheid zou bevorderen. Maar als de Kerk en de regering niet tot een ver gelijk kunnen komen, zal iedere Katholieke Chinees vroeg of laat moeten sterven. En als dit zo is, waarom dan niet terstond zijn leven opofferen, teneinde het we derzijdse begrip der partijen te verhaasten? Als men mijn aan bod niet aanvaardt, wil dat zeg gen, dat men zich verzet tegen iedere verstandhouding en dat men de vrede verwerpt. Toch denk ik niet .dat de regering de drie millioen zevenhonderd dui zend Katholieken, die wij zijn, onherroepelijk ter dood wil brén gen Hij vond de brug zonder moeite. De straatverlichting was hel der genoeg, ook al striemde de regen de stenen en de bomen langs het water. Hier was het. Hier was het. „Over de brug voor het te laat is." Tulio hief het hoofd op en luisterde. Er was niemand. Cesare zei, dat hij niet meer hoefde te wachten. Maar als het liedje er was zoals vanavond, dan kon het toch niet anders of zijzelf was daarbij. En ook zou de winkel er zijn en de man die met zijn rug naar hem toe stond, de duiven, de cypres en het krui wagentje van schelpen. Hier was bijna geen licht meer. Niets dan ontzagwekkende brok ken steen, "die meen waren ge stort over elkaar. De regen glbrr op het asfalt. „Keer terug naar Surriento". Soms, als de straat weg klom, waren over de kale vlakte heen de lichtjes van de verre schepen te zien en de ruk kende schijnsels van het zoek licht. Het kind liep en liep. De regen zong over het puin of liep met een triestig geluid weg in de on zichtbare afvoerputten en steeds meer stierf het liedje in hem. Het werd zwakker en zwakker, tot hij het niet meer horen kon en er niets bleef dan de regen en het waterige zingen van de verlatenheid. Het kind liep de straten terug. Ze was er niet. De straatlantaarns vingen het opnieuw in hun cirkels. De scoo ters, de auto's en de tram. Cesare zei, dat hij nooit meer hoefde te wachten. Een rood papier, dat Beppe voorlas. In de restaurants brandden de lichten. Er hingen groene slin gers en ergens stond een kerst boom. Misschien had hij op haar moe ten wachten, toen ze gevallen was aan het venster. Langs de spoordijk schommel den de lampen op de wind en Tulio zag hoe zijn dansende scha duw groter en kleiner werd 'te gen de huizen. Hij ging langs het rotspad door de struiken. Cesare had het olie lampje buiten opgehangen om hem de weg te wijzen. Hij was te laat. Met 't flakkerende lichtje ging hij naar binnen. Cesare was in slaap gevallen. In de hoek stond zijn soep. En daarnaast brood met salami. Omdat het Kerstmis was. Tulio legde de weggegleden zak terug over de oude man. Hij at zijn soep, de salami en 't brood. Hij blies het lampje uit en legde zich onder het zeil naast Enzo en Beppe. Als iemand viel, zoals zijn moeder viel.... Hij wilde slapen en nergens meer aan denken. Niet meer aan haar en niet meer aan 't liedje. Zijn ogen vielen dicht. Buiten sloeg een klok. De regen kletter de tegen de rots en op het lege benzineblik, waarin Beppe water haalde. Maar voor Tulio was dit alles gestorven. Er was iets anders voor hem. Hij liep door een ontzaglijke kerk, waar het droog was. Hij liep tot helemaal vooraan, waar in een zijkapel de stal stond. Binnenin was een schitterend licht. En ineens gingen de room kleurige schapen en de herders bewegen. Ze gingen opzij, opdat hij beter kon zien. En hij keek en toen zag hij het. Daar, naast de bambino: de Madonna. Ze lachte naar het kindje in de kribbe. En toen lachte ze naar hèm. Ze lachte naar hèm. Er kwam een golf van warmte over hem. Het was of er iets in hem begon te zingen, een liedje dat hij nog niet kende. En ze bleef naar hem zien. Ze kreeg zwarte haren en zwarte ogen. Ze kreeg het gelaat van zijn moeder. Ze strekte de handen naar hem uit. „Tulio, Tulio", fluisterde ze. En de duiven wiekten om haar. De duiven van Enrico. En hij glimlachte in zijn slaap. Onzichtbaar onder het zeil. On zichtbaar in de nacht. Alsof Ma ria zelf zijn wang beroerd had. EDMOND DE CLERCQ. lh Dat in de H. M stellen wij voort als Sacrament e een genademidd doortocht door de hemel, het 1 noemen, zo gaf tocht op aarde gelijk een Engel voedde, om vee: de berg Gods, z wij de kracht zo die wij hier op Ondanks de vi christendom zou droefheid zijn. „h aan u slaan, had zelf aangekondigi fen, u in synagc rengen, u slepei en landvoogden ti Naam. Dat zal u dat gij getuigeni: Gij zult overgi door ouders en bloedverwanten sommigen van u En tot-in onze ti; vreselijk de ,voo Heiland waar t Wij verliezen trouwen niet, on Sacrament gegei twee gedaanten Brood tot kracht Kelk voor onze Het H. Sacram meer dan het ge der de sacramei ook tegenwoordi alle genaden, de die Christjjs stel van zijn leven. 1 ten Egypte uittr zij eerst het Paa dit met ongedese was een figuur Paaslam, dat ge den en waarva zouden eten o: Land in te kunt ook ons Pascha dat is Christus. Derhalve ontv de H. Mis eer maar dit niet all zijn wij tevens heid gesteld d van eredienst t God door ons aai ten hi.i die van welke Hij steld En dit is ooi Christus zelf we achtig tegenwoo alleen om het ontvangen, dan zijn, zoals de P dat Christus wél delt, zoals Hij d Doopsel en de ten, maar dat 1 noclig is dat H en waarachtig i de materia, hi< van het Sacram genade medege een handeling daad van eredic •nu de genade w in een aanzittei maaltijd, in het 1 die door de toe in het bezit gek een spijs van sfeer, Gods ord voor ons christ Offer meer da Christus, waarii gave is die aar gewijd, en Chri spijze is van de tijd, waaraan de mogen aanzitter Het is duidel loofsleer omtrei drievoudige inh Mis verschaft middel om het I op te voeren i met het leven Mis is de herr Offer van Chr is de Consecrat en de wijn in Slachtoffer en d Christus, wezer tig tegenwoord daanten van br Historis Overeenkoms! van Christus zoi dat deze drie H. Mis volkome leefd zouden zij lijke gemeenscf Mis wordt op, schrijft Dom. A nedictijns Tijds mond. In de wij echter dat, loof bewaard t dikwijls juist v; op de voorgront

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Noordhollands Dagblad : dagblad voor Alkmaar en omgeving | 1953 | | pagina 8