OP VERKENNING DOOR NIE UW - GUINEA
Kerstkaarten uit Chicago
voor de jeugd van Agats
Het hoofd van de pastoor
hing aan 'n zijden draad
Hoe rimboe-pastorie van
pastoor Zegwaard groeide
Op de pastorie likt 'n koppen
sneller de rijstpan uit
Op enkele vierkante meters in
'11 vlakte van grijze modderpap
Op het Kerstfeest bleek de kerk te
kleindoch wat daar voor het altaar
stond was nog maar een heel tenger
lplantjeT zonder naammaar met de
drang naar licht in zich.
'/f Bizarre
lugubere fauna
onder de vloer
Zaterdag 3 April 1954
Een Papoeagezin voor de hut
(Van onze verslaggever)
AGATS Van een Nachtmis zou niets kunnen komen. Er mocht
niet verwacht worden dat de bevolking van Sjoeroe in de nacht het
dorp zou verlaten. De pastoor was al blij, d'at er geen hoog water zou
zijn, zoals een paar dagen tevoren, toen de kerk onbereikbaar was
temidden van een glibberige poel slijkwa'ter. Even na zonsopgang,
toen pastoor Zegwaard aan zijn derde H. Mis begon, kwam het
kerkvolk binnenstappen; de kinderen vooraan, de vrouwen links, de
mannen rechts. En zowaar, de kerk bleek te klein. Tegen de stijlen
van het dak had de pastoor kleine, opvouwbare papieren kribjes vast
gemaakt. Verfoeilijke dingen in artistiek opzicht, maar hier kregen
ze iets ontroerends en tegelijk iets onwezenlijks.
Wat er in het dorp aan textiel
beschikbaar was had men aange
trokken. De vrouwen in het ve-
zedrokje stonden naast de vrouw
in sarong en kabaja, het jongste
meisje met het schaamlapje naast
de vrouw met de jurk en het
sierbot door de neus. Waar een
zuigeling gestild moest worden,
gebeurde dat zo natuurlijk als
zo'n moederlijke handeling ook
werkelijk is. De kinderen dragen
hun kerstkaart van de vorige dag
in de hand en zongen. Zij pro
beerden steun te zoeken bij de
catechist, die de tel kwijtraakte.
Er was nu geen pastoor om met
een zekere stem de dolers terug
te zingen van hun dwaalweg. Het
klonk zo mager en het stierf bij
wijlen besluiteloos weg.
Wat daar voor het altaar stond
was nog maar een heel tenger
plantje zonder naam, een scheut
nog zonder knop of bloem, met
de drang naar licht in zich.
Achter de pastoor stond nog
maar een menigte van mensen,
die om wie weet welke redenen
naar 't feest van de pastoor was ge
komen, en daar nu niet begrij
pend stond. Omdat de kinderen
gingen, omdat het bij de nieuwe
tijd hoorde, omdat het een feest
van de pastoor was, omdat hij
hun toean was, waarvan ze het
liefst zouden willen dat hij zijn
baard afschoor, omdat hij dan een
veel knapper toean zou zijn. Om
dat hij kisten had met tabak, met
bijlen en hakmessen, welke nog
wel eens in hun handen terecht
zouden komen.
Wie zal zeggen wat er onder
zo'n donkere kroeskop aan ge
dachten omgaat? Wie kent de we
gen der genade? Wie-weet welke
waarde God hecht aan het onze
kere, weifelende zoekende gebaar,
waarmee dit versleten vrouwtje en
gindse felle kerel een kruis
maakten voor de kerk te verla
ten?
Later zaten we beiden aan ta'
fel, de priester en de journalist
en we bleten onder ons aanvan
kelijk zwijgen dezelfde gedachte
te hebben gevolgd. We voelden
hoe weinigzeggend deze plechtig
heid van de Kersibmis voor deze
mensen moet zijn geweest, die im
mers nog niiets begrepen van de
zin van ons geloof, volkomen be
griploos stonden tegenover onze
liturgie en voor wie de geest di
rect, verband houdt met kleur
dans, zang en overvloedig voed
sel. Het was 'in dit stadium on
mogelijk deze primitieven nu al
iets mee te geven van de rijkdom
men, welke wij zelf hadden be
leefd. hen iets te laten weten van
de boodschap van vrede, van hoop
en verwachting, welke over hen
was uitgesproken in een taal,
welke zij evenmin begrepen als de
liturgische vormen waarin wij
haar hadden gevierd.
Weliswaar had de pastoor een
korte toespraak gehouden in het
Amats om tastend langs de eigen
gedachtengang van deze heidenen
hen te zeggen, hoe Christus vrede
bracht voor alle mensen. Maar
we hadden dit zo graag met hen
samen gevierd op een wijze, welke
zii nu reeds enigszins konden ver
staan Wel was er dan toch een
emmer rijst voor de kinderen en
oyrral zag men de rappe bruine
li.if.ies gebogen over een blad
waarop een kluitje rijst lag.
Pastoor Zegwaard zougewild
hebben dat zij allen, kinderen en
volwassenen, in hun feestelijke
opschik waren gekomen, met hun
veren en pluimen, hun brede
neusschelpen. hun kralen en ket
tingen. hun armbanden van ro
tan. Zodat dit alles gloed en vuur
had kunnen geven aan wat het
grootste en diepste feest der
mensheid is en zo, dat ai deze
bonte, barbaarse dingen althans
een oogwenk een andere beteke
nis zouden hebben gelhad dan ze
nu bezaten. Maar deze Wilden
waren daar afkerig van. Zij bor
gen de meeste van die sieraden
on en kwamen naar de kerk in
wat volgens hen bij ons hoorde;
oe gestreepte korte broekjes, de
baadjes, de jurken en sarongs,
de interloekjes of wat daarvan
aan vellen en flarden nog over
was na een lang en gestadig ge
bruik in de rimboe. Het grote
dorpshoofd Warsekomen had een
gescheurd hemd aangeschoten,
dat in een speciale modderkuil
bleek te zijn bewaard en hij had
daarbij een gerafelde sportpe't
op, een dweil vergeleken bij de
voorname voorhoofdsband van
pels, welke hij doorgaans droeg.
De eigen overgeërfde opschik
bleef bewaard voor de eigen
feesten.
De vestiging van pastoor Zeg-
vogelklauwen welke als vogel-
sprieten uit de neusvleugels ko
men, de bonte gezichts- en ii-
chaamsbesc'hlldering; dat alles
straalt een geheimzinnige kracht
uit, welke de vijand verschrikt
zelfs eer de eerste pijl van de
boog snort.
Met diezelfde opschik worden
de feesten getierd en vrouwen
geworven. Het is geen verrassend
verschijnsel, want is ook niet in
Europa het krijgsmans-uhiform bij
voorkeur de dracht om met een
witte bruid ter kerke te tijgen
en heeft ook niet bij ons van
oudsher de gewapende man een
zekere aantrekkingskracht, waar
van hij graag profijt trekt?
In de oerbossen van Nieuw-
Gu'inea lopen heel wat ijdeltuiten,
dandy's en ladykillers rond en
in de grauwste dorpen vonden
we de meest uitgelezen lieden
van dit soort. Een Marin'd-Anim
laat in el'k van zijn trotse en
luiie stappen weten, dat hij zich
de nobelste mensensoort acht en
geen excellentie, glinsterend van
de ordetekenen, kan onder de
pluimsteek zich zo nobel voelen
als de kustpapoea onder zijn ket-
waard te Agats, midden in het zend bruine kerel uit het oer-
woongebied van de vrjje en ge
vreesde Asmatters, bracht daar
scherpe reacties teweeg. Om niet
geheel te overziene maar wel te
gissen redenen, vormden zich 'n
verbeten pro en contra, waarbij
het donkerblonde hoofd van de
pastoor hetzij vast of los van de
romp werd gedacht. In die dagen
heeft de pastoor niet geheel ge
weten welk een woest onheil hem
onmiddellijk bedreigde. Later liet
men daar wel iets van merken.
Dan verhaalden de mannen uit
Sjoeroe en hun aanhang, hoe zij
hun krachtige naakte lichamen
hadden opgesierd en hoe hun vij
anden schrokken van die op
schik. Dat is dan ook dle voor
naamste reden tot opschik: de
vijand vrees aanjagen, zoals som
mige dieren doen met hun schrik-
M'euren. Zijn opschik aanhebben
betekent; behangen zijn met ma
gische voorwerpen. De kettingen
van hondentanden, de armbanden
van mensenhaar, de grote kleuri
ge rugtassen bedekt met de blik
kerend witte veren van de witte
kakatoe, de hoge veren pluimen
op Indiaanse manier in het dikke
haar gestoken, de neus- en oor
ringen van casuaris-pennen, de
tingen, veren, ringen, neusversier-
selen en kalkstrepen. Zo'n glan-
woud weet gewoonlijk heel goed
wat hem staait, weet zijn kleuren
te kiezen, en laat in de schik
king van een rotan enkelband
hier en een sprietje daar, goed
merken, dat hij smaak heeft.
Meermalen zagen we er een, op
een glibberige boomstam zittend,
zich critisch bekijkend in een
stukje spiegel.
Op die Kerstmiddag kwam er
een hijgende, modderige man in
de deur staan. Hij was uit het
binnenland en had vier uur ge
roeid. Men had zijn vrouw gesto
len en of de pastoor hem nu hel
pen wOu. En even later stond er
weer een andere boodschapper;
een vrouw lag in het naastgele
gen dorp te sterven en of de
pastoor een geneesmiddel had.
Met beenwindsels aan en wat pil
len in zijn broekzak liep pastoor
Zegwaard naar buiten. Zijn macht
in dit ruwe land is nog niet groot
genoeg om ook maar een van de
vele vrouwen die ontvoerd wor
den, te helpen, maar hij kan wel
aan een sterfbed staan en bid
den. dat God een arme ziel ge
nadig wil zijn.
De pastoor hij de jeugd
(Van onze verslaggever)
AGATS De pastorie van Agats ligt vrij gunstig. Het dichtst-
bijgelegen dorp Sjoeroe is niet anders bereikbaar dan per
prauw oj, als het ivater niet te hoog is, over omgehakte bomen
en takken door het mangrovebos, maar toch is er voortdurend
passage. Men komt uit het dorp langs de pastorie om verderop
drinkwater te halen uit een moerasgreppeltje. Dat is werk
voor vrouwen en kinderen. Zij komen vanuit de verte over de
boomstammen aangetrippeld, terwijl de dikke bamboe's,
waarin het water gehaald wordt vanuit de draagnetten hoog
boven hun hoofd uitsteken. Of zij komen per prauw en dan
is het gezinshoofd bijwijlen wel zo goed het gezelschap te
roeien om dan achter de vrouwen om de vlonder naar de
pastorie op te draaien en zich daar in de deuropening of op
de „veranda" neer te poten.
Daar zit hij dan op de grond,
ongewassen en meestal zoals hij
gewassen is. Want hier in deze
streek gaan veel mannen prat op
hun overgeërfde klederdracht en
deze klederdracht is: hoegenaamd
niets. De jeugd, welke ter cate
chismus komt, draagt het lapje
dat door 'de pastoor is verstrekt.
De getrouwde vrouwen hebben 'n
gordel, welke smaakvol kan ge
vlochten zijn en waarvan een
vezelrokje afhangt, dat zij tussen
de benen doorslaan en dan op de
rug vastbinden.
Het is de dag vóór Kerstmis en
de pastoor heeft nog een hartig
woordje te spreken met Warse
komen, het dorpshoofd van Sjoe
roe. Sedert enkele weken is er in
Sjoeroe 'bij tussenpozen een groot
feest aan de gang. Binnenkort
komt er hier een bestuurspost en
dan is het met feestvieren voor
goed afgelo pen. En daarom zet
men nu de bloempjes nog eens fiks
buiten, zo heeft men de pastoor
gezegd. Dezer dagen is er weer
een feestdag op til en om te voor
komen dat die dag en Kerstmis
samenvallen, is er een afspraak
gemaakt. Morgen zal de pastoor
zijn feest hebben, de dag daarna
hét dorp. Maar het geheugen van
een Asmatter faalt nog wel eens.
De pastoor is een beetje ongerust.
Hij meent gehoord te hebben dat
alle kinderen uit vissen zijn ge
stuurd. Er zou dwarsdrijverij in
het spel kunnen zijn.
Het dorpshoofd is een grote,
langzame, 'knokige kerel met een
expressief paardengezicht. Op het
voorhoofd draagt hij een met
grijze vruchtenpitten omzoomd
vel van 'n geelbruin boombeertje
en rond de tanige nek een lange
ketting van hondentanden. Zijn
modderkleurige khaki-broek is op
een bedenkelijke plaats doorgesle
ten. Er zijn piet veel dagen dat
hij een bezoek aan de pastorie
vejrzuimt. Er zijn weinig dagen
waarin er geen prauwen aanleg
gen met volk uit andere dorpen
en dan fungeert hij als chef de
reception. Hij legt uit, terwijl het
bezoek de toewan pastoor en „zijn
jongere broer", zoals ik flatteus
genoemd wordt, bezichtigt. Voorts
geeft hij aanwijzingen voor het
verkeer met de rode toeans (voor
de Papoea's zijn wij .geen '"blanken,
maar roodhuiden) en soms zie ik
hem, de grote koppensneller, de
hoek van het huis omslippen om
in de keuken de rijstpan uit te
likken. Hij is een groot vriend
van de pastoor, heeft op diverse
plaatsen verspreid zes vrouwen
(in het geheel moet hij er twaalf
gehad hebben), kan heel vertrou
welijk zijn, maar toch niet zo,
dat hii de pastoor verteld heeft
hoeveel koppen hij al in zijn
leven snelde.
De pastoor schat dat het er een
vijftal moeiten zijn. Warsekomen's
eerste vrouw draagt het bamboe
teken. dat enkel vrouwen van
multi-koppensnellers mag sieren.
Zijn erkend overwicht in het dorp
en elders kan trouwens moeilijk
op iets anders berusten. Wel heeft
hij de pastoor als een goede grap
verteld, dat hij een van zijn vrou
wen heeft doodgeslagen. Terug
komend van een tocht vond hij
haar zonder neushot-versiering en
dacht toen aan huwelijksontrouw.
Het was een vergissing, want een
kind had het bot gebroken. Daar
op is hii met de zuster van die
vrouw getrouwd.
Ja, het. blijft zo afgesproken.
Morgen heeft de pastoor feest en
de dag daarna zal voor de vrou
wen een sagolarvenfeestmaal wor
den aangericht. Er is inderdaad
niets aan de hand.
Even later, als de donker loei
ende snelhoorn de kinderen in de
kerk heeft geroepen, horen we
daar in de beginnende hitte van
een zonnevolle hemel vol trotse
witte wolkengevaarten een aar
zelend „Stille Nacht". Daarna
volgt ineens in het Maleis het
„Venite Adoremus" en dan wordt
de gezongen Mis gerepeteerd. Het
klinkt alles onbeholpen en af en
toe met toewijding vals, er is geen
hegeleiding en de Papoea-catechist
is zelf maar een angstige figuur
in de zangkunst. Maar die dertig
kinderen, jongens en meisjes. do»n
hun best en er zit de belofte in,
van toeh nog een mooie Kerstmis.
Het zijn heiden-kinderen, die
daar zingen. Ze zijn nog veel te
kort bij de pastoor om iets te be
grijpen van het grote zinrijke
Vredesfeest, dat we morgen gaan
vieren. Misschien begrijpt Warse
komen 'het, die veel met de
pastoor heeft gepraat. Misschien
Sjimnee, de oudere zanger uit
Sjoeroe, die de pastoor op veel
van zijn tochten naar vijandige
groepen heeft vergezeld. Wie kan
zeggen waar het zaad al ligt te
kiemen?
Verder wordt er niet veel om
slag 'gemaakt. Wat hier kerk heet
is niet meer dan een omheind stuk
modder met een dak van sago-
blad erboven. Tussen de halve
stammetjes op de grond sohieten
kleine krabben weg en af en toe
speelt een kreeft het klaar een
verse modderhoop tot stand te
brengen in het middenpad. De
kinderen scheuren enkele be'bla-
derde takken af in het bos. Dat
is zoveel als dennegroen. Er wor
den wat palmtakken uit elkaar
gescheurd, waardoor een lange
fijne geel-groene franje ontstaat
en ook daarmee wordt de kerk
ruimte wat opgesierd. Ja, de kerk
in Agats is klaar om het Kerst
kindje te ontvangen, in een schrij
nende, koninklijke armoe. Er is
het Kerstkindjje in Agats nog
niets anders aan te bieden dan
het sterke vertrouwen van een
pastoor dat hij eens niet alléén
bij het kribje zal staan, maar om
ringd door het gelovige volk der
Asmatters.
De pastoor deelt 's middags
plaatjes uit. Van die uitvoerige
bontgekleurde Kerstkaarten, zoals
ze in Amerika worden verstuurd
en die een meisje uit Chicago hem
voor zijn missie toezond. Er staan
sneeuwbergen op, zilvergekleurde
kerstbomen, hupse schaapjes en
bedachtzame ossen en ezels, alle
maal zaken, waarvan een Papoea
geen benul heeft. Maar de kleuren
zijn voor die bruine peuters een
feest voor het oog. De voorraad
is niet toereikend en wordt aan
gevuld met kaarten, waarop red
dingboten tegen huizenhoge gol
ven opsteigeren, de beschouwer
aansporend het Dorus Rijkers
fonds te steunen. Nog lang kun
nen we de prauwen volgen als ze
naar Sjoeroe terugglijden, zo blij
en hel klinkt hef gekakel van de
ODgewondpn kinderen. Ook in
Agats is een kinderhand gauw ge
vuld.
Papoea's zijn zeer bedreven op
het water. In hun ranke kano's
uitgeholde boomstammen
'jagen zij behendig door
stroomversnellingen en langs
ondiepten.
(Van onze verslaggever)
SJOEROE In onze begrippen is een hut een bouwwerk van be
scheiden afmetingen. Bij ons kost bouwmateriaal altijd geld en veel
geld mag er niet aan besteed worden om een hut hut te doen blijven.
In Agats is pastoor G. Zegwaard (uit Zandvoort) er in geslaagd, met
de bouwmaterialen des lands (die men uit het bos kosteloos betrekt)
een hut samen te stellen van niet geringe afmetingen. Als niettemin
dit geval in Nederland stond zou men het overheidsapparaat rood
gloeiend opzwepen om het in de kortste keren onbewoonbaar ver
klaard te krijgen. De pastoor bergt er niet alleen zijn eigen forse
gestalte in op, al zou dit reeds genoeg zijn, de medebewoner, pastoor
Welling (uit Boxtel) mag ook bogen op meer dan gewone lichaams
formaten. Bovendien lopen er overdag twee donkerkleurige huisjon
gens rond en het is maar zelden dat er niet een paar spiernaakte
kerels languit liggen te dutten en op het balconnetje of in een hoekje
van het woonvertrek zitten. De deur staat immers altijd open. Daar
enboven komt er vanuit de kerk-school als eb en vloed om de beurt
een groepje kleine jongens of meisjes binnenschuiven. Ze zitten stil
op de grond begerig te wachten of pastoor een beetje met hen wil
stoeien. Van hun ouders zijn ze dat niet gewend.
korst oii. Op die manier en door
het moeras wat te draineren,
kwamen een paar vierkante meter
vrij, waar men tenminste niet
bij elke stap kniediep in de mod
der verdween. En daar bouwde
pastoor Zegwaard zijn pastorie.
Dat alles is een zware beproe
ving voor die ihoogst wankele fun
deringen. We hebben een soort
gelijk gebouw half in de grond
zien zakken bij gelegenheid van
het slachten van een varken,
waarbij nogal wat belangstelling
was. Hoe het zo groeide, deze
rimboe-pastorie, dat vraagt enige
historische verklaringen.
Pastoor Zegwaard kwam voor
het eerst met de Asmatters in
aanraking toen een groep van
drieduizend man uit de eigen
streek was weggevlucht om niet
bij de onderlinge moordpartijen
te worden afgeslacht. Die groep
vestigde zich in het naastgelegen
Mimika-gebied, waar zij vroeger
vaak op sneltocht waren geweest
en waar nu onder invloed van
d? Missie en het bestuur vrede
en veiligheid heersten. Bij hen
leerde pastoor Zegwaard de As-
mat-taal, waardoor hij de sleutel
in handen kreeg om 'het Asmat-
geibied zelf binnen te komen. Ge
wapend. met die taalkennis
waagde hij het door te dringen
in het woongebied van deze meest
gevreesde van alle koppensnellers.
En tenslotte vestigde hij zich, nog
geen twee jaar geleden, temidden
van hen op een plaats, welke
omstreeks 1940 korte tijd be
stuurspost was geweest, te Agats.
Toen daar een stuk rimboe was
weggekapt bleef een vlakte over
van grijze modderpap tussen
boomstompen; geen plekje om op
te staan. Om dat mogelijk te
maken moest men met de handen
een brok modder uit de oever
glooiing los maken om er de
hoogste plek mee op te hogen en
als het vloedwater lang genoeg
weg bleef, droogde de zon er een
De wanden ervan zijn eigen
lijk maar schuttingen. Ze zijn
van sagofolad-nerven (gabe-gaba)
gemaakt. Ik leg er mijn ellebogen
op en sta naar buiten te kijken.
Wat ik zie is een knoestige
vlakte met boomstompen, waarop
wat droefgeestig groen groeit en
waartussen water blinkt. Hon
derd meter verder begint het
oerwoud; eindeloze mangrove-
bossen, tamelijk ijl met een on
dergroei van varens en ander
gewas, dat de gestadige heen en
weerstroming van het zeewater
verdraagt. Links staat een open
loods, welke 'kerk genoemd wordt
en daaromheen ligt een platge
trapt modderveldje met natte
molshopen. Als men wat langer
naar die modder staart, ziet men
hoe af en toe de grote schaar
van een of andere krab of kreeft
aehtig gedierte verveeld uit de
bodem reikt en no,g wat brei aan
die hopen toevoegt. In de grep
pels onder de wanden van de
pastorie is een voortdurende
'drukte van slijkspringers glib
berige en springerige halfdoor-
zichtige wezens en zich scheef
wegreppende krabben met een
grote schaar. Die schaar hangt
nog uitnodigend buiten, als het
dier het vege lijf in een putje
m de drab wegbergt.
In de eindeloze zoute modder
pap van Nieuw Guinea, tussen
de onafzienbare wortelkluwens
van de mongroven, huist een
bizarre, lugubere fauna. Wezens,
welke half leguaan zyn en half
kikker, paarsblinkende en ci
troengele krabben, aalachtige
slangen, gedrochten die hologig
en met scheve vluchtbewegingen
wegijlen in slijkgaten.
Om daar het een en ander van
te zien, hoef ik niet naar buiten
■te gaan. Ik zet mijn stoel zo dat
ik niet zo direct met de poten
wegzak en kijk 'dan door de kie
ren belangstellend naar de plas
sen en modderhopen onder de
vloer. De pastorie staat namelijk
op palen, zodat het daglicht over
dit schouwspel kan strijken. Die
palen zijn met rotan vastgebonden
op een raam van boomstammen,
maar desondanks is de pastorie
in staat van voortdurende ver
zakking. Om de kwaliteit van
zijn bouwterrein te demonstreren
springt de pastoor over een grep
peltje, pakt een soort bonenstaak
die zowat zolang is hij zelf
en dat is op een paar vingers
na twee meter en duwt deze
in twee tellen met zijn duim de
brei in en nu ,kan hij er nog
zo'n stok bovenop zetten en met
hetzelfde gemak de grond in drij
ven, zo zegt hij.
De pastorie is als een ooie
vaarsnest van stokken, takken
en blad in elkaar geknutseld. Maar
een voordeur ontbreekt er niet
aan. Het is een stevige deur
welke in Nederland als achter
deur bij een keuterboertje niet
zou misstaan. Alleen zou hij dan
anders gesloten worden dan met
een kromme spijker en een
haakje. Dat die deur bij tijden
dicht gaat is trouwens maar een
formaliteit.
Toen maanden geleden een
aantal lieden uit een verder ge
legen dorp hij de pastoor in
braken en daar behalve gereed
schappen ook een miskelk stalen,
hoefden ze enkel maar even door
de wand heen te schoppen. Se
dertdien blijft altijd eeji van de
twee pastoors thuis.
Neen. het zijn geen pastoors
van de bloeiende wijngaard, daar
in Agats!
Moeder en kind