KERSTMIS
1944: KERSTMIS IN POLEN
Kerstnummer Nieuw NoordhollandscFi DogbTaclDINSDAG 24 DECEMBER 1946
Toch was er vrede in onze harten....
J
0
QRIE AFGEKNOTTE torenhooge schoorsteenen staan rank
tusschen reuzengehoVLicen. De thermometer is omlaag ge
sprongen. Acht en twintig graden onder nul. Langs de wegen
ligt de droge sneeuw, ruim een meter hoog. Het is half vijf
en de nacht daalt over het Foolsche land. Sterren prikken in
het donkerblauw. De fabriekssirene heeft drie felle korte
stooten gegeven. Voor vandaag is het werk ten einde. Voor
vandaagen morgen zal het Kerstmis zijn. De arbeiders
smijten de houweelen weg, drommen door den uitgangspoort.
Een stoet van vijf en vijftig duizend mannen, jonge en oude,
Duitschers en Italianen, Russen en Spanjaarden, Franschen
en Belgen en nog tien nationaliteiten. Het meerendeel der
Duitschers praat opgewekt ondanks de striemende vorst
FeierabendHeiligenabend! De soldaat bij den bunker
staart gedachtejiloos voor zich uit, denkt misschien aan vorige
jaren. Kerstmis bij den eigen haard En nu hier duizend
en meer kilometer Oostwaarts.
duizenden Auslander stap
pen in ferme pas naar de
stinkende barakken, diep weg
gedoken in wollen lappen.
Winterjassen, die hier zoo hard
noodig zijn, zijn er immers
niet meer. De buitenlanders
zijn hier nu eenmaal een min
derwaardig volk. Textiel heb
ben zij niet noodig. Het weini
ge dat zij nog bezaten, is al-'
lang bedolven onder het puin
van de dagelijksche bombar
dementen. Maar zij lamentee-
ren niet, liever dragen zij hun
leed alleen, in alle eenzaam
heid, ver van huis en hof, op
vreemden bodem. De pot
kacheltjes in de barakken
staan even later wit-heet. De
stank is er ondragelijk. De
Italianen maken natuurlijk
spaghetti, de Russen snijden
magorka, kneden en koken
Poolsche aardappelen voor een
imitatie-wodka. De Tsjechen
bakken kerstkoek met extra-
zoete marmelade.
In eindelooze rij dringt dit
babyion, gewapend met het
roodbruine etenspannetje, naar
de bedrijfskeuken. Een half
uur, soms een uur duurt het.
Dan keeren zij terug met de
buit. Een lepel drabbige wa
tersoep, een schep purée, alles
koud geworden. Daarop kan
men teren tot morgen
Achter de barakkenstad
klinken verstorven voetstap
pen. Daara stappen in de
sneeuw in moedelooze pas de
duizenden verbannenen voort.
Elke vijftig meter bewaakt
door de SS, met de karabijn
in den aanslag. Zijn het er
tweeduizend of nog meer? Ik
weet het niet. Maar eiken
avond opnieuw duurt 't voor
bijtrekken vgn deze slavenka-
ravaan ruim een uur. Ge
streepte uniform en davidster.
Toch is het nog een gunst voor
hen, hier te mogen werken.
Beter hier in sneeuw en ijs
SLAVENKARAVAAN
neer te vallen en niets meer
te weten van het leven, dan
door den schoorsteen te ver
dwijnen, hier achttien kilo
meter vandaan. Bij helder
weer zie je immers al de rook
van Auswitz!.. Daarom slee
pen zij zich voort, eiken dag
opnieuw, tot zij er bij neer
vallen, daarom laten eiken
dag tientallen zich door ka
meraden meesjouwen op ge-
improviseerde draagbaren
daarom riskeeren zij de prik
met de kolf van het geweer in
de lendenen.
Alles is immers menschelij
ker dan die wreede, barbaar-
sche menschenovens
j^CHTER het Waldlager, hier
tusschen Slawentzitz en
Ujest, gonzen vreemde klan
ken. Hier is het houten dorp
van Oekrainers en Wit-Roe-
theenen, van Polen en Geor-
giërs. Ook zij maken zich op
voor het Kerstfeest. Eerst bui
ten, zoolang het licht nog
brandt, straks zullen zij onder
elkaar de viering voortzetten.
In wijde kringen staan de
Oosterlingen bijeen, in lompen
en lappen. Hen deert geen
kou. Zij zijn het nog erger
gewend, thuis in de krotten
van achter het Kremlin of in
de plaggenhutten van de
Zwarte Aarde. Gefascineerd
staren zij naar het midden van
den kring. Hier dansen en
huppen Russische mannen en
vrouwen, jongens en meisjes
in onbegrijpelijke figuren,
eerst langzaam, dan snel en
sneller, tot zij den adem ver
ifier dansen en huppen Russische mannen
en vrouwen
liezen en hijgend door den IN EEN HOEK tusschen twee
kring breken. Dan komen de kribben met drie verdiepin-
invallers, die hetzelfde spel gen, zijn Russen bezig de
beginnen. De weeë klanken
van Wolgaland zwellen aan en
veranderen in opgezwiepte
melodieën als de vlucht van
een rendier in de toendra's.
Nee, zoo had ik mij de Rus
sen nooit voorgesteld. Dit spel
is geen vermaak, maar een
brok leven met alle sentimen
ten. Het is bekoorlijk, ook
voor hem, die het niet be
grijpt. Je kunt het niet losla
ten. Je wilt verder, maar het
gaat niet, zóó boeiend, zóó vol
zin en uitbeelding is dit on
gedwongen tooneel.
Zelfs de Lagerfuehrer, die
anders heusch niet mis is,
wordt er door verteederd en
kijkt gespannen toe. Misschien
gaat er iets in hem om tus
schen dne ballingen.
Als het geluid wegsterft
schiet ik een barak in, waar
ik vaker kom, waar ik zelfs
maanden geleden in een inge
nieur een prima Russischen
leeraar gevonden heb. On
danks de rommel en de on
dragelijke stank, ondanks de
bonkige gezichten en onge
schoren baarden, kan men zich
hier op zijn gemak gevoelen.
Anderzijds zijn de Russen ge
lukkig, dat er Hollandski's zijn
in dit oord, die smachten naar
vrijheid, zooals zij. Vrijheid
in eindelooze verte....
Eindelooze verte? Neen, dat
niet, want eiken dag wordt
het kanongebulder sterker,
eiken dag rukken de Russen
verder. De Duitschers ontken
nen dat in legerbericht, ge
sprek en krant. Maar de wei
nige arbeiders, die het voor
recht hebben af en toe op het
meest nabije station te Kand-
zrin een kijkje te nemen, zien
steeds meer lijnen op de dienst
regeling vervallen. De dienst
op Lemberg is gestaakt. Prmyzl
is ook al van de kaart en de
trein recht naar het Oosten
gaat al niet verder dan Kra-
kau. Dat zijn onloochenbare
feiten. De stationschef kijkt
steeds zuurder. Misschien zal
hij morgen wéér minder te
doen hebbenHet is zelfs
waarschijnlijk, als wij het
kristalontvangertje in de stroo-
zak van Borchevsky, de „ka
meroudste", mogen gelooven.
laatste hand te leggen aan
ruwe driekoningenbeeidjes ui4
vochtig dennenhout. Anderen
zijn er op uit, het bosch in
achter barakkenstad. Zij zul
len kerstboomen' meebrengen.
Zij hebben blijkbaar het kerst
gebeuren niet vergeten in al
die jaren, dat in hun land de
kerk een ongeziene gast was.
Achter het potkacheltje zit er
nog een, draait een papyros
van onhandelbare magorka.
Sigarettenpapier is er wel niet,
maar och, de „Oberschlesier
Zeitung" is overal goed voor!
Ik mag niet weggaan voor
dat de kroes aardappeljenever
van mond tot mond is gegaan
ën ik mijn deel heb genad. i
Weiger het maar niet, want
dan ben je in de ban! Zelfs
moet ik nog jadzo mee eten.
Wat deert het of de bordjes
vuil zijn en de lepels ver- j
roest. Dan is het goed, mag
ik gaan. Gastvrije Russen!
Plots komt het klopsignaal
van de aangrenzende barak.
De barakkenwacht is in de
buurt. Dat wil zeggen: weg
gaan, om een tik, of minstens
een uitbrander te voorkomen.
Zij zien Hollandski's niet graag
tusschen'de Russen. Die weten
te veel en zeggen nog meer.
En wij? Wij willen wel. De
knoet steekt immers altijd
agressief uit de moffenlaars.
Nee, vandaag zal hij geen
dienst doen. Kerstmis, vrede..
Als ik den hoek omdraai
naar de barakken der Tsje
chen en Slowaken, waar ik
ook een stroomatras op de
derde sport van de bedden
ladder heb, verblinden mij de
schijnwerpers van het straf
kamp, officieel het „Arbeits-
erziehungslager". Dat moet
weer strafappèl zijn. Kerst
mis.. vredeMaar hier is
de vrede ver zoek. Drie bewa
kers, die zich kennelijk zat
gezopen hebben, schreeuwen
en vloeken tegen v^erloozen.
Zestig, zeventig ungemergel-
gelde menschen zijn in loop
pas. Wee hem, die het tempo
niet bijhoudt. Het gevaar ligt
niet in, maar op het hoekje,
waar een SS'er strategisch
staat opgesteld. De knoet voor
den onmachtige. Anderen kun
nen in kou en sneeuw het ha
kenkruis boetseeren.
Ik voel me „bij" komen, als
ik de behagelijke warmte
snuif van de driemaal vier
meter, die ik met de Slowa
ken deel. Aan de tafel speelt
er een gitaar. Hou op! Het
stopt de kelen dicht. Er gaat
teveel om in deze uren voor
den kerstnacht. Buitien kwa
ken en sputteren de bergeend-
jes. Met deze kóu zullen ze
ook zwemmen in de grachten
van mijn geboortestad. Had
den wij ook maar vleugels om
_de vrijheid op te zoeken.
Vannacht zullen wij mis
schien even uit volle borst
zingen. We gaan, al mag dat
niet, met den trein naar Peis-
kretscham. Daar zullen we de
nachtmis bijwonen. Dat heb
ben de Duitschers nog niet
kunnen verbieden. De pastoor
wil, dat wij er zingen. Dat zal
gebeuren, als de bommenwer
pers ons met rust laten
Dat moet weer sttafappèl zijn
Twee uur later waren wij
op weg, zochten den weg door
het donkere bosch naar den
lichtenden kerstnacht. En on
danks de angstig zoemende
Russische verkenningsvlieg
tuigen boven pnze hoofden,
die het nabije front afzochten,
was er vrede in onze harten.
P. S.
Wat ligt Gij koud, daar in die stal,
Verheven Koningskind!
Schepper, Maker, Heer van 't al,
Door velen niet bemind.
Maria, Uw moeder, z' is zoo arm!
St. Jozefs houdt de wacht,
D' os en 't ezelken houden U warm,
Wat spreekt hier van Uw macht?
En Engelen komen en Engelen gaan,
Ze zingen te zamen een lied,
Over de velden schijnt eenzaam de maan,
Slechts Gij kent van al het bedied.
Zoo groot die Schepper, zoo klein dat Kind!
Toch een wonder! - door vromen geloofd,
Geprezen, aanbeden, gedankt en bemind,
Dank, Kindje, G' hebt me van 't lk-zijn beroofd.
1946 JOS VAN GEMERT Jr.
I