Een soldaat komt terug
Eens komen de Paaschklokken terug
en zingen weer de torens
PAASCHVUREN
EN PAASCHEIEREN
PAASCHTENTOONSTELLING
NIEUW NOORDHOLLANDSCH DAGBLAD Zaterdag 5 April 1947
PAG. L,
ff
Bij de klokkengieters van Aarle-Rixtel C
Alkmaarsche
schilders
In denzelfden tijd, waarin
vroeger de NoOrdhollandsche
boerin haar huis van onder tot
boven ..uithaalde" en haar win-
tersche rommel wegdeed aan
de schooljeugd van haar dorp,
trekken nu nog, vooral in
Twente, tallooze groepjes jon
gens op hunne vrije middagen
met wagens en hondenkarren
door de dorpen om hout bijeen
te garen voor hun Paaschvuur,
hèt groote middelpunt der
volksfeesten in dezen voorjaars-
tijd.
Veelal hoog opgeladen kan men
die karren, getrokken door de zin_
gende schooljeugd, door het rulle
zand zien „schoeven". Soms on'-
aardt de naijver tusschen de jon
gelui der verschillende plaatsen,
om het grootste paaschvuur te heb.
ben in een felle vechtpartij. In
Deventer b.v. tracht de tegenpartij
het paaschvuur reeds in de Goede
Week aan te steken om zoodoende
den vijand op den grooten dag
zonder brandstof te zetten. Begrij
pelijk is het, dat onder dergelijke
omstandigheden een wacht bij het
Paaschvuur werd opgesteld zooals
gebruikelijk is o.a. in Holten en
omstreken. In veel plaatsen in den
Achterhoek is het gebruik van een
teerton als „baken" geen zeldzaam
heid.
Al deze Paaschgebruiken speel
den zich af op een heuvel, den
Paaschberg, dien we nu nog ken
nen in Loehem en Wageningen,
terwijl men in Arnhem de Pa-asch.
weide kent. De Paaschvuren bran,
den nog vaak op Texel en te Nes
op Ameland.
De dubbele Judas.
Een ander gebruik, rond den
Paaschtijd is het eieren garen. Dat
gaat op allerlei manieren. In De
nekamp loopen de jongens getooid
met een palm of buxustakje met
een grooten korf langs de huizen.
De aanvoerder heet Judas, zijn
helper Urioter afgeleid van Isca-
riot. Hier hebben we dus den Ju
das in twee gedaanten! Te Wehl in
Limburg vinden we den Janus met
twee koppen, een figuur die op
Paaschavond door de vlammen
verteerd' wordt. Het eiergaren gaat
in vele plaatsen nog met aardige
gebruiken gepaard. Zoo kan men
b.v. ten zuiden van Den Bosch, in
Helvoirt, Kromvoirt en Haaren jn
de laatste dagen voor „den Paasch"
groepen jongens tegenkomen op de
zanderige binnenwegen, gewapend
met flinke stokken, waarmede zij
op deuren en luiken roffelen, bij
hen, die naar hun gevoelen niet
genoeg eieren gegeven hebben,
vaak begeleid door het hoonenö
gezang van:
Daor is een gaatje in de deur,
Daar kijkt een gierige duivel deur.
Het ratelen.
Een meer kerkelijk gebruik is het
ratelen in de laatste dagen der
Goede Week. Komt men in dezen
tijd in het schilderachtige plaatsje
Thorn, op de Limburgsch-Belgische
grens dan kan men vaak nog ge
tuige zijn van dit merkwaardige
jeugdvermaak. Het oude, vergeten
kloosterstadje, vroeger stond hier
een groote abdij waarvan de ab
dis meesteresse over stad en om
liggend land was, is dan vol ru
moer en geregeld ziet men groep
jes kinderen met de „klup" rond
trekken. Ook te Budel is dit rate
len nog in gebruik.
Het is goed, al deze gebruiken
in eere te houden en als men dan
op een zonnigen voorjaarsdag de
lente in de lucht voelt, herleeft
men. En de woorden, die men dan
veelal door de jeugd hoort zingen
tijdens hun vermaken en rondgan.
gen: „Christus is opgestaan," krij
gen een diepere beteekenis. Hij is
opgestaan om ons weer nieuw le
ven te geven.
Lou S.
Broeders: Indien Gij met Christus
verrezen zijt, zoekt dan wat boven
is, waar Christus is, zittende aan
Gods rechterhand; zint wat op bo
ven, niet wat op aarde is. Want ge
storven zijt ge en Uw leven is met
Christus verborgen in God. Wan
neer Christus, uw leven, zal ver
schenen zijn, dan zult ook gij met
Hem verschijnen in heerlijkheid.
Epistel van Paaschzaterdag.
van de appèlplaatsen en de massa
graven, van de wachttorens en de
barakken. Door de puinen van
Duitschland ging het gonzende lied
der auto's. Zij waaierden uit over
de landen, hartstochtelijk bijtend
naar de bloemenharten der steden.
Hier woon iken hier
en hier
De auto's gonsden naar Amster
dam en Brussel, Gent en Maastricht
naar Parijs en Antwerpen, naar de
steden in vele landen. Overal da
verde het lied der auto's. In de
Brabantsche stad was het goed te
zeggen:
Hier woon ik
over de plavuizen en den gekalkten
gang. Dan komt het meisje.
Ook die is hetzelfde gebleven,
denkt de man. Iets voller en rijper
misschien.
N'n goeien avond, zeggen z'n dro
ge lippen. Waarom zegt ze niets. En
waarom zijn haar oogen zoo ont
daan?
Ik kreeg geen brieven meer
stamelt ze dan. De man begrijpt 't
niet. Waarom is ditzoozoo
anders dan hij zich had voorgesteld?
Kom-t-erin, vraagt ze. D'n baas is
nog niet 'thuis. Even leunt de man
tegen de deurstijl. Hij voelt zich dan
plotseling heel moe worden. Lang
zaam gaat hij het begrijpen, nog
voor ze het heeft verteld. Toch wil
hij alles nog hooren, als ze even la
ter onwennig zitten tegenover el
kaar in d'opkamer. En ze vertelt,
met afgewende oogen, terwijl haar
vingers een dwaze dans maken met
haar bonte schort.
Het duurde zoo lang, ziede. En er
was oorlog. Van jou kwamen er
geen brieven toen. We dachten, da'
ge dood was.
Zachtjes begint ze te snikken. O,
het was alles zoo verward toen. Er
kwam een ander, die zei da' ge we-
zelijk dood was. D'r kwamen geen
brieven meer. De oorlog was, na
dagen beschieting, voorbij. Toen ben
ik getrouwd. Twee kinderen zijn er.
Hij vraagt niet verder meer. Wat
zou er nog te vragen zijn? Al deze 1
jaren, ze waren nutteloos en zin
loos. Onmogelijk was het, om steeds
te blijven vechten. Juist zooals het«
onmogelijk is, om hiertegen te gaan
vechten.
Dan ga ik maarmompelt hij
verwezen.
Jazegt de vrouw.
Maar voor hij weer zal stappen
vanuit den lichtkring naar de don
kerte buiten moet hij eerst nog wat
rusten en eten. Zwarte koffie en
korrelige sneden roggebrood. Dan
moet hij nog even alles zien. Zwij
gend gaan ze de kamers door, de
stallen met het onbekende vee. Hij
voelt de goede aanwezigheid van de
vrouw binnen zijn ontreddering.
Warm is het hier, in deze kamers.
Ze voert hem een trap op. Daar zijn
de kinderen. Nauw merkbaar ade
men ze. Er valt licht op hun dichte
oogen en hun toegeknepen handjes.
Een kreunt er even in z'n slaap.
Zie, zegt de vrouw stil.
Dan gaat er iets breken in den
man. Wat zei ook weer de student
in het kamp?
Ook als wij er niet meer zullen
zijn, zal het leven voortgaan. Altijd
zal het voortgaan.
Ja, het leven is voortgegaan, het
goede, sterke leven. Nu zal hij
eigenlijk alles kunnen begrijpen, als
z'n pijngevoel voorbij zal zijn.
Lijk den rog en den haver al
le jaar weer opnieuw groeien gaan
naar een nieuw leven, zoo moeten
wij dat ook, zegt traag de vrouw.
De man knikt stom.
Hij sluit de oogen, die pijn doen.
Het werd Paschen. De putten
tusschen de huizen lagen volgego
ten met blij licht. Van de kerk met
den gehavenden toren begon een
klok te luiden, helder. Duiven vlo
gen klapwiekend de gaten uit. De
boeren in trouwpak naast de for-
sche boerinnen met de blozende ge
zichten in Brabantsche muts, ze
zeiden het tegen elkaar:
Kêk, Soo van Tiste is 6k weer
verrezen. Zes jaar. 't is vreed lank.
Hij liet ze praten. Ze wisten im
mers niets van een kamp en een
thuiskomst? Van het diepe wonder
van het leven. En van de pijn en
toch de goedheid van deze Paschen.
door JOOP VAN DEN BROEK
ALS HET Paaschzaterdag is en de
middagklokken over de vlakte
ontwaken, dan begint er een nieu
we tijd in de Lage Landen. Ge
zoudt denken, dat de wereld als 'n
pas gewasschen kind zijn eerste
stappen zet op een looper van v/it
en blauw en groen. Eén ding
moogt ge daarbij dan niet vergeten:
dat het gezicht, het blijde, klare
gezicht van het kind, te vinden is
in Brabant. De heiden liggen er
geelbruin, het goede geel van bo
tersaus en het levendige bruin van
potten paterkesbier. Roerloos staan
de dennenbosschen met hun ge
dempte groen geplakt tegen het
warme blauw van de lentelucht.
Vennen zijn er als knipperende
oogen, met rietkragen en water
planten: gekleurde stukken glas
met fijne, Japansche teekeningen.
De zandwegen gaan op-neer, op-
neer voorbij de schrale akkers en
de magere weiden, de lage boerde
rijen met het rieten dak, braam
struiken en brem, de einders tege
moet, waar een trage molen wielt
en een spitse torenvinger prikt in
de lucht.
Het is goed, deze dingen te zien
en er den daver van te voelen in
uw lijf. De man op het pad glim
lacht. Hij glimlacht om de trouwe
dingen rondom, om den langen
weg, om den gang van den Bra-
bantschen boer, die weer terug
komt in zijn beenen, om den
Paaschzaterdag en den bronzen
klank van een verre klok. Hij
wendt zijn moede oogen en zijn
geschonden mond naar het boeren
meisje op de hondenkar met de
melkbussen, dat „nen goeien mid
dag" zegt, naar de eeuwig-roode
geraniums op de vensterbanken der
boerenhuizen, naar de kippen langs
den weg, de zon, de koeien en de
bottende boomen.
Bij dit alles kan hij glimlachen
om de jaren die voorbij zijn. De
week van vuur en bloed in de Peel,
heelemaal in het begin. De maan
den krijgsgevangenschap, het jaar
werken in Duitschland, de sabotage
en de jaren concentratiekamp. Wat
blijft er over na zoo'n tijd? De
herinnering aan S.S.'rs en vierkant
afgesneden helmen, aan slagen,
steeds maar slagen, die een felle
pijn geven in het onderlijf en die
tanden doen breken in een mond,
die lippen en idealen scheuren.
Maar stralend over alles heen de
belofte van het meisje, dat wach
ten zal.
De bevrijding kwam. Russen.
Eerst lang daarna waren er de
autokolonnen, die hen wegvoerden
Hier ergens
De man overdenkt dit, verstild en
peinzend. Hij denkt en loopt, loopt
tot het avond wordt langs de we
gen, loopt tot eindelijk het dorp
daar is.
Het dorp en het meisje.
Het is alles hetzelfde gebleven,
denkt hij. De huizen en de winkel
tjes. Het kroegske van Krommen
Leen. Het stadhuis met de hard-
steenen trappen en de slapende
leeuwen. De notarisgevel met de
blinkend gepoetste bellestang. Alles
is nog hetzelfde. Stil alleen, zonder
de menschen zijn de smalle straat
jes met de kasseien. Hier en daar
gapen open plekken voorbij van
weggeschoten huizen. Dan komen
de boerderijen, 't Huis van het
meisje is er nog. Een vreugdevolle
verwachting klopt in zijn keel, als
hij de klink oplicht en binnengaat.
Licht komt er uit de kier van de
kamerdeur. Hol slaat z'n roepen
Vóór de klok luidt.
„Vóór de klok luidt, vóór de
2000 in Nederland gestolen klok
ken weer luiden, moet nog heel
wat gebeuren", zegt de jongeman
bedachtzaam.
„Eerst moeten we het brons
hebben, dat, dank zij de mede
werking der regeering, vrij ruim
wordt ingevoerd. Dan kan be
gonnen worden, volgens de me
thode van den beroemden He-
mony in de 17e eeuw. Drie onder-
deelen zijn hiertoe noodig.
KOOS STIKVOORT
Stilleven (olieverf]
J. DE WOLF
Portret van den heer
D. van Dijk (olieverf)
Gemeente-
Museum
Alkmaar
IN HET BRABANTSCHE
PLAATSJE Aarle-Rixtel
stilte tusschen de bruine
beukenhagen, de simpele hui
zen en de ronde muziektent
op de markt is te vinden
de grootste en naast de klei
nere in Heiligerlee ook de
eenige klokkengieterij van
Nederland, die van Petit
Flitsen. Hier vandaan komen
ze, de carillons en de klokken,
de stemmen der Nederland-
sche torens, sonoor biddend
of vreugdig kleppend. Uit dit
hart van Brabant vertrokken
ze ook, om boven de Ha-
waiian-stranden, de geloovi-
gen der missiegebieden, de
barre ijswoestijnen van IJs
land, overal ter wereld, te
spreken van leven en dood,
van stormen en branden, van
feesten en treurnis Van het
edelste ambacht ook der Lage
Landen.
Er zweefden wolken stof door
de bundels zonlicht en naast ons
was het heldere geluid van een
klok» die gepolijst werd'. Even
dit alles te ondergaan, deze stoe
re handenarbeid van zwijgende
mannen, deze geluiden, en het
kost niet veel moeite om te gaan
leven in het verhaal, dat een der
j enigste telgen van het klokken -
gietersigeslacht Petit ons deed
Er was eens.
Eens was er een tijd, dat ker
ken en kathedralen verrezen op
het gouden zand van een jonge
wereld. Ze stegen gestaag hoo-
ger, tot de spitse, gothisohe to
rens het blauw van d'e lucht
binnendrongen. Na tientallen ja
ren arbeid stonden ze er, in al
hun pracht van luchtbogen en
spitsvensters, van beelden en
schilderwerk.
Dan kwamen de ambachtslie
den, vreemden, trekkend van land
tot land en van stad tot stad, over
bergen en rivieren, om een lied
te brengen in de torens. De klok
kengieters.
Aan den voet der torens wer
den de klokkekuilen gegraven en
dan, ter plaatse, werden ze ge
goten. Burgers en dorpelingen
ontblootten de hoofden (een nu
nog bestaand gebruik) en het
vloeibare brons stroomde binnen
in de vormen. Als het lukte en
de klok kon worden gehesdhen
in den toren, dan trokken de gie
ters weer voort, naar de volgende
torens en de volgende klokken.
bijtonen zijn er, als teris,
quint, prime, octaaf.
Niet zooals buitenlanders gaan
we dit na het gieten berekenen.
Van te voren maken we de mal
len zóó, dat direct „op toon" ge
goten kan worden, zoodat er niet
veel meer „bij te draaien" is."
Met hetzelfde enthousiasme
wijst hij ons op meer: de klepel-
houders, de kroon, opschriften en
ornamenten, die gelijk aan de
klok gegoten worden, op de voor-
deelen van polijsten boven het
buitenlandsche „zandstralen" enz.
Hij gaat in op een listig vraagje
over carillons, daarbij wijzend op
de speciale moeilijkheden van dit
facet aan de gieterij.
„De nieuwe klokken moeten in
toonhoogte en toonkleur geheel
aansluiten bij de oude klokken,
dat is de moeilijkheid, mijnheer."
Foto's komen te voorschijn van
carillons en klokken in Brielle,
in Veere, in Den Bosch. De 45
klöbken van het S tockholmsche
stadhuis worden besproken, prij
zen, brons, belangstelling, alles
bont dooreen met een prachtig
enthousiasme voor het vak.
„De eerste tien jaar is er nog
werk plenty", zegt Hij. „We gaan,
als de regeering de vergunningen
geeft, uitbreiden en dan...."
Ja, dan zal er nog meer ge
werkt en gegoten worden, dan
krijgen in binnen- en buitenland
de torens hun stemmen weer te
rug, dan is er weer hun bronzen
geluid over het land.
Dan zingen weer de torens
J. v. d. B.
Zoo deden ook de Petit's.
Reeds in 1660 waren zij werk
zaam in Frankrijk, het Rijn
gebied, Vlaanderen en Bra
bant. In deze laatste streek
vestigden zij zich tenslotte en
thans nog bloeit hier een
bedrijf, waar de kunst van
generaties wordt voortgezet.
Eerst komt de uit ruwe steen
gemetselde kern, die den
vorm van den binnenkant der
toekomstige klok heeft. Over
deze kern komt, vervaardigd
met behulp van een mal, de
z.g. valsche klok, waarop
reeds ornamenten en op
schriften zijn aangebracht.
Over de valsche klok tenslotte
wordt de mantel geplaatst,
bestaande uit verschillende
lagen leem.
„De vrede zij met U
Het is de groet vaii den verrezen Christus.
Vrede aan een moede wereld, aan allen, die nog hoop hebben en aan allen,
die hun hoop verloren, aan de zwervers op de vele wegen, die voeren naar
God.
Vrede in een nieuw leven
Vrede op het grootste feest der Christenen.
Paschen blijft het feest, waarboven triomfant de Christus staat,, die met zijn
doornagelde handen zegent, juist zooals Hij dat deed op den eersten Paasch-
morgen.
„Want een engel des Heeren daalde van den Hemel, trad toe, wentelde
den steen af en zejte zich daarop neder. En zijn aangezicht was als een blik
sem en zijn kleed wit als sneeuw. En de wachters sidderden voor Hem en
werden als dooden. De engel nu nam het woord en zeide tot de vrouwen:
„Vreest niet, want ik weet, dat gij Jezus den gekruiste zoekt: Hij is nier hier,
want Hij is verrezen, gelijk Hij gezegd he<=ft
Hij is verrezen, gelijk Hij gezegd heeft
Verrezen, stralend staande in het blauw van den jongsten dag.
Verrezen, na pijnen en dood.
Verrezen, glorievol voleindend Zijn verlossingswerk.
En dit is Zijn groote wensch aan de wereld onzer dagen: „Vrede zij met U".
De vervulling van dezen wensch moge ons omstralen op dezen Paaschdag.
onzen
specialen
verslaggever)
Deze drie deelen worden over
elkaar heen boven een houtvuur
geplaatst. Na eenige dagen ge
stookt te hebben, wordt de man
tel opgelicht en komt de valsche
klok bloot. Deze wordt stukge
slagen en de kern blijft over. De
wanden van de kern en van den
mantel worden zorgvuldig bijge
werkt en nu heeft men, als men
den mantel weer over de kern
laat zakken, een holle ruimte, die
precies denzelfden vorm heeft als
eersl de valsche klok had. In deze
holte stroomt de gloeiende klokke-
spijs, die reeds tevoren in een
oven gesmolten is. Om dit gieten
mogelijk te maken, worden de
vorimen in een soort kuil ge
plaatst, welke gestut wordt door
zeer zware muren. De ruimte in
den kuil wordt stevig opgevuld
met zand en nu kan de geweldige
druk van d'e ontsnappende gassen
en het gloeiend metaal rustig
worden opgevangen", zoo luidt de
technische uiteenzetting in „Edele
Brabant". Na het gieten worden
de vormen uitgegraven, de man
tel wordt verwijderd en de ver
dere afwerking, de „finishing
touch", kan beginnen.
„En dan, dan luidt de klok?"
vragen we aarzelend. De jonge
man lacht.
„Ja, dan luidt-ie, maar niet
zooals we dat willen. Een klok
heeft niet één toon. Naast den
slagtoon zijn er nog tal van
bijtonen, die met den slagtoon
zuiver moeten klinken. Ac-
coorden moeten we vinden om
een geheel te krijgen. Hoofd-