BALLADE VAN DE GEWONE MAN Oud ambacht met nieuwe mogelijkheden HET 'N ZWERVER KEERDE TERUG De DECEMBERMAAND mag wel bij uitstek de maand van het kind genoemd worden. Eerst worden de kleinen met geschenken overladen, 'n pop voor zus en een spoor trein voor broer. Zij geloven in de aanwezigheid van een heilig alwetend man, die het kwade bestraft en het goede loont. En reeds daardoor komen zij in aanraking met het heilige, de sfeer waarin het kind zich thuis voelt. Orgelbouw in Alkmaar De oude fluitspeler van Bethlehem KERSTMIS J Waarom de herder Ludovicus niet meer naar het Kerstkindje wilde Feest van het kind DE MADONNA VAN DE KERSEN V \C. 4 NIEUW NOORDHOLLANDS DAGBLAD - Woensdag 24 December 1947 VEEL JAREN had hij rondgezworven in de vreemde en gepro beerd zijn geboortestreek en alles wat er op die Kerstavond lang geleden gebeurd was, te vergeten. Jéan de Bourgogne was een beroemd man geworden door zijn groot vakmanschap en zijn fijne kunstenaarsgeest. De Lieve Vrouwekerk van Halle droeg zijn merk en de Sint Gilles van Veurne was gebouwd vglgens zijn aanwijzingen. Toen stierf la dame Isabella en voor de diep- betreurde Vorstin der Nederlanden had hij een graftombe ont worpen, waarop haar schoon en groot leven naar waarheid werd uitgebeeld. Kort daarna had de Prins van Condé de grote beeld houwer en schilder meegetroond naar het land der kathedralen; daar zou meester Jéan werken, veel en schoon tot glorie en vooral van Monsieur le Prince. Toen de kunstlievende vorst ge sneuveld was in de velden van Ro- croy zakte Jéan de Bourgogne ver der Zuidwaarts af en kwam ten laat ste in Béarn, aan de grenzen van Spanje. IJeze zomer nu, om nauw keurig te zijn, op het feest van Sint Lodewijk anno 1647, de dag waar op niemand in Frankrijk werkte, had hij daar in een kroeg een Vlaamse steenhakker ontmoet, en die had toen zijn bijna vergeten ver leden als een spel kaarten open op tafel gegooid. Gezeten bij een kruik oude Bordeaux had de man verteld over spoken en heksen die in zijn geboorteland de Kempen, nog steeds ronddwaalden. Tegen het einde van de avond, toen de tongen reeds dubbel sloegen en de ogen zwaar werden, was hij met het ver haal van de gloeiende mens geko men. „Het is gebeurd anno '29 toen Frederik Hendrik, de parel van Brabant, den Bosch, had veroverd. In die tijd trokken veel jonge ke rels uit de Kempen naar het Zuiden, naar de Walenpays, om daar te met selen en te bouwen. Tegen de win ter gingen ze met volle beurzen naar huis en rojid Kerstmis was er dan feest in de grensdorpen. Dan werd de terugkeer der trekvogels gevierd en het zuurverdiende geld wercffiikwijls in enkele dagen ver- Drast. In de zomer van '29 was Jan ■ichippers'uit Steensel ook meege trokken, hij was geen gewone met ser, maar een knap schilder en van oouwkunst wist hij rr^eer dan alle bouwmeesters van Eindhoven bij aekaar. Vroeger had Jan gewerkt an de Sint Jan in den Bosch, maar de zomer van dat jaar lagen de .euzen rond die stad gn zo trok hij ïee naar het Walenland. Daar had ïij geluk gehad, een of andere sin jeur liet hem zijn oud kasteel op- Knappen. Op Kerstavond kwam ^chippers met een troepje gewone arbeiders naar huis. Hun laatste pleisterplaats was een herberg te ieuzel, vlak tegenover de vaart; .aar namen ze met veel bier en jidruchtigheid afscheid van elkaar, foe het kwam weet ik niet, maar vlak vóór 't opbreken kreeg Schip pers ruzie met een andere jongen een zekere van Houten uit Steen sel. Nu was Jan erg driftig aange legd, opeen trok hij zijn mes en stak de ander neer. Hij moet erg geschrokken zijn, want hij holde als een dwaas naar buiten recht de vaart in en verdronk. Sinds die avond spookt zijn ziel elke Kerst avond over de Reuzelse hei, geheel gloeiend als een verdoemde. Maar zijrrmoejler gelooft er niet aan, dat hij dood is en ze gaat elke Kerst nacht naar de Nachtmis in de abdij der Witheren van Postel, om voor de terugkeer van haar zoon te bid den; dit doet ze nu al achttien jaar lang. Men haalt er de schouders over op, want men weet wel beter, Jan Schippers komt elke Kerst avond als de verdoemde gloeiende terug in de Kempische hei. Wanneer het oude mens daar iets over hoort, schudt ze het hoofd en zegt, dat haar zoon geen verdoemde kan zijn, want de man die hij gestoken heeft, ,s er niet van gestorvenDaar was opeens een geschuif van stoe ien, de verteller werd bij de schou der gegrepen, een schorre stem vroeg: „is dat waar? Zweer bij God, dat het waar is. Leeft die man nog?1' Het was de deftige messiré Jéan, die in een beschaduwd hoekje ge zeten, stil had toegeluisterd naar iet verhaal over de gloeiende mens over hém. „Ik ben die Jan Schip pers vooruit zweer, dat hij nog .eeftl" De Vlaming was nu volko- uen nuchter geworden en stamelde: Dus, die gloeiige, dat ben jij?". „Er s geen gloeiige vooruit zweer!". Bij God en Zijn Moeder van .buten leeft en is al jaren ge duwd'.. Toen deed de anders zo -iiie en sombere Jean de Bourgog- „i5 een dolleman hij riep dat hij aar huis ging dat hij die avond .net was verdronken, hij kon im- •ers zwemmen als een rat. En hij .et ze allemaal wijn drinken, tot ze net meer konden staan. En ar. was het Kerstavond en Jan ..chippers was op weg naar huis. ïij Wilde' naar de abdijkerk van 'ostel om daar zijn moeder te ont meten en daar een heerlijk weer- .en te vieren in de glorieuze Nacht- his. Die middag was hij uit Turn- aout vertrokken en nu ging hij door e bossen en hei van de Kempen, waar hij in zijn kinderjaren zo dik wijls had rondgezworven. Al had hij toen in Béarn gezegd dat hij direct naar huis zou gaan, het was er met van gekomen. Zijn werk moest eerst afgemaakt worden en geschreven had hjj ook niet. Want r was nog altijd oorlog en brieven ,.wamen toch niet terecht. Rond Mlerheiligen had Schippers zijn 'aak beëindigd en was de weg naar huis ingeslagen. Het was een lange "/eg, dwars door Frankrijk en Lo- iharingen, tussen de vijandelijke le gers door en nu was hij in de bos sen'van de Kempen. In dit met sneeuw overdekte land wist Schip pers de weg, ieder huisje, ieder groepje alleenstaande bomen waren als zovele aanwijzingen voor de te rugkerende zwerver naar het land, zijner jeugd. Toen de avond inviel was het begonnen te sneeuwen heel fijne sneeuw, eerst later aandikkend tot grote vlokken, die het uitzicht bijna onmogelijk maakten. Nu was het moeilijker om de goede weg te houden en de duidelijke merktekens aan de bosrand waren spoedig onder een donzige deken schuilgegaan. De hele avond bleef de sneeuwval aan houden en er kwamen ogenblikken, waarop Schippers elk begrip van plaats en tijd hg.d verloren. Geen enkel herkenningsteken zag hij nog in dit egale sneeuwlandschap. Koud, moe en hongerig voelde de zwerver zich en hij wilde niets liever dan gaan zitten om te rusten en'te sla pen. Maar hij moest verder, naar de Middernachtsmis van Postel, naar zijn moeder om met haar de terug keer van de verlorenzoon te vie ren bij het stalletje van Bethlehem. En hij dacht aan die Kestavond, lang geleden, honderden en honder den jaren terug. Toen waren Maria en Jozef zeker ook op reis, naar Bethlehem. Ook Zij gingen een lange en moeilijke weg, ook Zij waren vermoeid, hongerig en koud en had den' naar het einde van hun tocht verlangd. Hoeveel moeilijker was hun reis geweest. Schippers had het Heilig Tweetal op Hun reis uitge beeld in de kerk van Rhêtel, en toen niet geweten hoe invermoeid Zij zich gevogeld moesten hebben. Zijn beeld was niet gped geweest, die vermoeidheid was niet voldoen de tot zijn recht gekomen. Daarom zou hij de volgende zomer terug gaan naar Rhêtel om dat beeld te veranderen. Het/sneeuwen hield op, het klare maanlicht hulde het land schap in een sprookjesachtige glans. En daar ginder waren nog meer voetgangers, een man en een vrouw op een ezeltje. Schippers voelde zich niet meer vermoeid en koud, hij versnelde zijn pas om hen in te halen. Maar ze bleven even ver voor hem uitgaan, de afstand minderde niet. De man liep rustig naast zijn ezeltje voort; merkwaardig, hoe die man gekleed was. Een lange, bruine kafton omhulde zijn gestalte, een koord om zijn middel hield de plooien bijeen. En op het ezeltje zat de jonge vrouw in een hemelsblauw kleed en een witte sluier1 om haar hoofd. Dan, ineens wist Schippers, dat hij hen méér gezien had, zoals ze daar gingen waren ze afgebeeld in de grote abdijkerk van Postel. Nu wist hij ook, wie ze waren. Maria en Jozefop weg naar Bethlehem. Ze gingen daar zo vre dig voor hem uit, geheel in overeen stemming met het bijna onwezelijk- stille sneeuwlandschap. Ze scljpnen goed de weg te weten in de Postel- se bossen. Natuurlijk wisten ze dat, ze wisten immers overal de weg. Daar sloegen ze van de grote zand weg af, een klein zijpaadje in. Schip pers begon te lopen om Hen niet uit het oog te verliezen, en als het kon Hen in te halen, want in Hun gezel schap zou hij volkomen veilig zijn. Maar toen hij het paadje bereikte, zag hij Hen niet meer; diep onge lukkig en verlaten voelde hij zich. Op eens begon er een klokje te lui den, nog een en daar beierde een statig klokkenspel door de stille nacht. Dan klonken er twaalf slagen Nu wist hij waar hij was dat wa ren de klokken van Postel die klonken zo in zijn jongensjaren, zo hadden ze vaak in zijn verbeelding geklonken en nu waren ze vlakbij. Een feestelijke stemming kwam over hem, hij liep het bospaadje af en daar lag he,t klooster der Withe ren vóór hem. Vergeten was alle vermoeienis, koude en honger, hij liet de heften klopper vallen op de reeds gesloten kloosterpoort. De broeder, die opende, zei alleen: „Gauw maar, laatkomer, de Nacht mis is al begonnen." Hjj ging door de oude bekende kloostergangen en kwam in de kerk, die straalde in het licht van honderden kaarsen. On wennig door het licht eerst, staarde hij een ogenblik als verblind voor zich uit, dan zag hij enkele meters vóór hem een oude vrouw zitten, ze had een witte lintmuts op, z'n moe der. En boven het hoofdaltaar zag hij Maria en Jozef op reis naar Bethlehem, juist zoals hij Ze die avond gezien had. Vóór aan het altaar zong de pries ter „Gloria!" W. van de Pas Wie kent de geschiedenis van de arme herders, die in de koude Kerstnacht met hun schaapjes in de velden buiten Bethlehem lagen? Elk kind weet, dat zij plotseling een hejdgr licht aan de hemel za gen en wonderlijke muziek hoorden. Er kwamen ongein naar hen toe, die zongen, dat de Zoon van God geboren was. De vier herders moes ten Hem gaan zoeken. Zij zouden eeij klein Kindje vinden, dat in doekjes gewikkeld was en in een kribbe lag. De herders durfden niets tegen de engelen te zeggen. Zij zaten doodstil. Pas toen het weer stil en hpnker om hen was, wierpen zij de dekens van schapen vacht van zich af. Zij sprongen vlug op. De scherpe Noorderwind blies door hun kleren heen, maar zij voelden het niet. Zij gingen de lange zandweg af, die tussen de weiden slingerden en aan het einde daarvan vonden zij een kleine grot, waarin de schaapjes meestal wacht ten, als het buiten sneeuwde of stormde. Maar nu lag daar een heel lief kindje in een kribbe. Aan de ene kant knielde Zijn Moeder Ma-, ria en aan de andere kant de goede Jozef. De herders knielden ook neer en' zij wisten dat het Kindje de Zoon van God was, die voor alle mensen op de aarde was gekomen. Zij waren nog nooit zo gelukkig geweest. Waren zij niet de eerste, die bij het Kerstkjndje mochten ko men? Zij vroegen Maria en Jozef of zij Hem nog eens mochten bezoe ken én de ouders van het kindje knikten. Blij liepen de herders naar hun kudden terug. De volgende avond gingen zij weer naar het Kindje en de avonden daarop ook weer. Maar er was één herder, di.e niet mger mee wilde. Het was de oude Ludovicus. Wat was er met Ludo vicus? Hield hij dan niet van het Kindje, dat hij in de Kerstnacht had gezien? Ach, luister maar eens. Ludovicus was eigenlijk ziek. Hij had rheumatiek en daardoor kwam het, dat zijn oude handen helemaal stijf waren. Hij kon er niets mee doen; hij kon geen wol spinnen van de dikke schapenvachtjes,' hij kon geen kaas maken van de vette gei tenmelk en hij kon zelfs de herders staf niet vasthouden, als hij achter de schapen liep. De herder Martinus had al vaak een stukje kaas gege ven, dat hijzelf had bereid, Andreas had een dekentje van schapenwol gemaakt en zelfs het jongste her dertje van 10 jaar, de kleine IJie- terke, had steeds iets voor 't Kind je meegenomen. Alleen Ludovicus kon het Kind je geen geschenken gevep, omdat hij met zijn stijve vingers niets kon maken. En daarom durfde hij het Kerstkindje en zijn ouders niet te bezoeken. „Ik wil niet elke keer met lege handen aankomen", zei hij op een avond, toen de drie andere herders weer naar het Kindje wilden. „Nee, ik ga niet mee". De herders pro beerden Ludovicus over te halen, maar hij liet hen alleen vertrekken. Zij hadden deze keer een klein ezeltje bij zich, dat hun nieuwe ge schenkjes moest dragen. Ludovicus zag hen in het heldere maanlicht gaan. Het ezeltje liep voorop en de kleine Pieterke danste er naast. An dreas en Martinus hielden hun man tel hoog dicht, want het was bitter koud. Al verder en verder gingen de herders, en hoe verder zij kwa men, hoe groter het verlangen van Ludovicus werd om mee te gaan. „Als ik nu toch eens ging", zei hij in zichzelf, „als ik nu alleen maar zei, dat ik van het kindje houd? Zou het dan niet blij zijn?" Hij werd plotseling bang, dat hij het Kindje niet meer zou zien. Het zou niet altijd in die grot blijven, o nee. Opeens stond hij op. „Andreas" riep hij hard over de weg, „Andreas, Martinuj, Pieterke!!! Kom eens te rug! Ik ga toch mee!" De drie her ders hoorden het niet meer. Zij praatten druk over het Kerstkind en zij keken niet om naar Ludovi cus die alleen op de zandweg stond. Zeker, Maria en Jozef waren blij met de geschenken, die de herders hadden meegebracht. Toch was het, of zij iets mistpn. „Waart gij de eerste keer niet met vieren" vroeg Maria opeens, „ik denk steeds, dat er nóg een herder was". „Ja", zei den de herders een beetje schuchter, „die eerste nacht was Ludovicus er ook". En toen vertelden zij van de oude herder die niet meer durfde te komen omdat hij niets voor het Kindje had. „Maar dat is toch niet erg", zeiden Maria en Jozef tegelijk. „Dan moet hij juist komen. Als hij de armste is, moet hjj het dichtst bij ons Kindje zijn". De herders knikten. „Kan een van U niet te rugkeren, om de oude man te ha len?" vroeg Jozef. Maria keek hem aan. „De weg is zo lang", sprak zij, „en de herders zijn pas hier". „Ik weet het", riep de kleine Pieterke toen, „laten wij de ezel terugsturen. Die loopt vanzelf naar de schapen terug en dan kan Ludovicus op zijn rug hier naar toe rijden." „Maar zal hij wel komen?" aarzelde An dreas. „Leg het schapenwollen de kentje van het Kindje op de rug van de ezel", zei Maria, „dan zal hij zeker weten, dat wij op hem wachten." Zo gebeurde het. De ezel kreeg het dekentje van het Godde lijk Kind op zijn rug en binnen een uur klonken zijn voetstappen weer Doch er is nog een ander feest: Kerstmis, en ook dat is een feest voor het kind. Voor het kind, omdat dit een feest is van het kind. Ook de oude en verstandige mensen ontroert het mysterie van Bethlehem's grot, maar ze zijn er zich van bewust, dat het een mysterie is. Zij weten dat de kribbe een God draagt en de schone menselijkheid van het heilig gezin dringen zij te veel achter de luister en de macht van Zijn goddelijkheid. Zij aanbidden de Go,d, Die Mens is. Indien de kinderen dan al geen aanspraak kunnen maken op een volledig zich bewust zijn van de goddelijkheid van het Jezuskind, dan is het toch hun voorrecht dat zij zich beter dan wie ook kunnen inleven in Zijn Menselijkheid. Immers zij zien in de mens-geworden God allereerst een kind. Een kind, dat Jezus heet en het schoonste en vol- maakste is, dat ooit op aarde geleefd heeft. Zij zien in Christus allereerst zich zelf, zij herkennen in Hem een der hunnen. En al weten zij de zingende engelen bij Zijn kribbe en de wondere ster boven de stal, dat zal hen niet afschrik ken, omdat Zijn lach voor hen sterker is dan de verborgen kracht van Zijn Godheid. Zij zien in Hem een bijzonder Kind, maar een kind. De menselijkheid van Christus wordt nimmer sqhoner aanbeden dan door kinderen, die bij Zijn" kribbe staan. VICTOR DE JONGE voor de grot. Vlak bij de kribbe ging hij liggen, zodat Ludovicus er gemakkelijk af kon komen. Wat was de oude man blij! Hij liep wat dichter naar het Kindje toe en toen toen greep hij een fluit uit zijn zak en begon een herdersliedje voor het Kerstkindje te spelen. Ja, de oude Ludovicus, die al zo lang stijve handen had, vloog met zijn vingers over het fluitje, dat het een lieve lust was. De tonen van het deuntje klonken vrolijk door de grot en Maria, Jozef en de herders luisterden ademjoos. God had een wonder gedaan. Hij hield veel van de oude en daarom had Hij Ludo vicus beter gemaakt toen hij het dekentje van het Kindje aanraakte. Eindelijk was het liedje uit. Het Kindje opende zijn oogjes en het leek wel of het lachtte. Ludovicus wist het niet zeker, maar hij voel de wel in zijn binnenste, dat het Kindje heel blij was. Bijna dansend ging hij met Pieterke en de twee andere herders naar de schaapjes terug. Hij had ook iets voor het Kindje gedaan en hij jubelde op zijn herdersfluit, dat het ver over de velden van Bethlehem klonk. Toen iedereen Gods Zoon liet gaan heb ik stil in Zijn stal gestaan. De wereld lag in vuur en as, maar niemand, die aanwezig was. Een kleine herder zong een lied, meer licht en warmte was er niet. En eeuwen lang trok door Gods land de dodenengel, hand in hand met vuur en zwaard en oorlogsleed, maar niemand, die er iets aan deed. De dodenengel trok maar voort, en niemand had het lied gehoord, dat engelen zongen in de nacht, waarop de aarde had gewacht. Maar in het bange nood-getij trok iedereen de stal voorbij. Het Kindje wacht en ziet de fluit en snikt Zijn kindertranen uit: „Een kleine herder zong een lied meer licht en warmte was er niet." Maar ieder, die het weten wil, zit voor zijn raam en houdt zich stil, Want in de wonder-grote nacht, heeft Hij Zijn vrede meegebracht. T. v. d. H. Kennen jullie het verhaal, of eigenlijk de legende van de Madon na van de Kersen. Dat is een bijzon dere gebeurtenis, in het leven van Maria, die Maria, die niemand kent. Toen Jezuke geboren was had de slechte Herodes het plan hgt kind te doden. Doch de engel kwam en waarschuwde Jozef. Haastig ver dwenen zij, en trokken weg. Zij vluchtten. Maria zat op het ezeltje en be schutte het kindje dat nog maar zo heel klein was. Zij dacht aan niets dan aan het kind. Langzaam hobbelend en schok kend vorderden zij over de buiten wegen. Geen sterveling passeerde hen. Zij zochten immers de meest verlaten en smalle paden op. Josef had wat voedsel meegenomen in zijn knapzak en daar leefden zij van onderweg. Hier en daar aan 'n afgelegen hoeve vulden zij de veldfles met melk voor het kind. Dóch na enige tijd van trekken werd het landschap, steeds woester. Huizen waren er bijna niet meert Langs hun pad zagen zij geen spoor van mensen en vol angst over de toekomst, die hen misschien de hongerdood zou brengen trokken zij voort. Voor hen lag een verlaten wilde streek, waar geen ploeg was doorgegaan, geen pad was gebaand, geen mens wenkte. Achter hen joeg Herodes met zijn beulen, ieder kindje vermoordend op zijn pad. Zij gingen verder. Hun dorst lesten zij met water, het kindje kneeg de laatste melk. Te eten had den zij niet meer. Maria werd zeer moe. Het was 'n zware reis en nu zij geen voedsel meer tot zich nam, begaven Haar krachten Haar. Toen zij alle hoop opgaven om nog mensen aan te treffen, waar zij voedsel zouden kunnen vinden, za gen zij heel in de verte tegen de horizon een huisje. Het was vast een boerenhuis. Er stonden wat bomen rfondom. Er moest dus ook een waterput zijn. Misschien hield men daar vee, en was daar melk te kopen voor het kind. Vol vreugde en met nieuwe moed trok de heilige Familie voort in de richting van het pad. Toch, toen zij dicht bij kwamen voelden zij zich beklemd. Geen spoor van leven vertoonde zich om het huis. Geen vee, geen gekletter van vaatwerk. Geen was goed aan de zonzijde op het gras. Het huis was leeg, verlaten. De deuren hingen uit de posten. Er was geen meubelstuk in de kamers. En het ergste van alles was, dat de put droog was. (Zie vervolg pag. 5, le kol.) op DE VELE hoogtijdagen, die ons kerkelijk leven telt, is het steeds weer „Het lied dat uit den orgel vliedt", zoals Guido Gezells zo mooi zegt in zijn gedicht „Regina Coeli", dat iedere kerkbezoeker treft tot in het diepste van zijn ziel. Juist door het onpersoonlijk karakter en de verheven klank heft het ons uit boven de materie en bevrijdt ons van de beslommeringen van het leven, om ons nader te brengen tot Hem, Die wij, ook als is het vaak slechts een enkele dag in de week, onze hulde betuigen. Met recht noemt dan ook de grote Bach, wiens muziek nog steeds als een machtige orgeltoon door de we reldruimte galmt, het orgel: „Die liebe Herr Gottes Stimme". Het or gel is inderdaad, zoals de Parijse organist Tournemire zo typerend zei; „1' Instrument de la prière". Ons Nederlands orgelbezit is een cultuurgoed dat slechts in weini ge landen zo onggrept is bewaard gebleven. De orgelbouw is dan ook een der oudste handwerken die wij in ons land, kennen. Weliswaar hebben ook in deze tak van in dustrie moderne werkwijzen hun intrede gedaan, doch in grote trek ken is het in de orgelbouw nog pre cies hetzelfde als een twee a drie honderd jaar geleden. Orgelbouwers, ze zjjn er geweest de tijden door en in vele plaatsen hebben zij hun schone handwerk uitgeoefend, doch Alkmaar kan er zich op beroemen momenteel wel de voornaamste plaats in Nederland te zijn waar dit edele ambacht wordt uitgeoefend. Sinds jaar en dag heeft zich de orgelbouw hier ontwikkeld tot een industrie die 't slechts met weinig plaatsen gemeen heeft. Tot ver buiten de landsgren zen is Alkmaar bekend om zijn orgels en het vak verschaft aan vele handen werk. Daarbij kan de stad er trots op gaan een der oudste families van orgelbouwers hier werkzaam te weten. Het is de fa milie Vermeulen, die van vader op zoon, reeds vanaf de eerste helft der achttiende eeuw het mooie doch moeilijke beroep van orgelbouwer uitoefent. Was hun bedrijf aanvan kelijk in Weert gevestigd, rond de eeuwwisseling kwamen de Vermeu- lens naar Alkmaar waar zij zich verbonden met de, sinds 1835 hier gevestigde firma Ypma, wier zaak geheel in die der Vermeulens op ging. In die tijd begon ook Bernard Pels, die o.a. bij de Vermeulens ge werkt had, voor zich zelf en zo heeft Alkmaar al ongeveer vijftig jaar lang twee orgelfabrieken bin nen haar muren. Wij zijn door de directies der beide bedrijven daartoe welwillend in de gelegenheid gesteld, op een zekere dag eens een rondgang gaan maken door de werkplaatsen waar tientallen werkers ziph beijveren om de achterstand, door de oorlog ook in dit bedrijf veroorzasfkt, in te halen. Fijn meuhelmakerswerk De basis van het bedrijf, het klinkt wel vreemd,'ligt °P zolder. Daar vinden wij het hout opgesla gen, keurig gesorteerd in soorten en maten. Er komt voor een derge lijk bedrijf heel wat hout kijken want de orgelbouw is voor een groot deel eigenlijk niets anders dan fijn meubelmakerswerk. De houtsoorten die de orgelbouwers gebruiken zijn voornamelijk eiken, vuren en mahoniehout. Ook fijn naaldbomenhout wordt verwerkt, doch dat is momenteel zeer moeilijk te bemachtigen. Voor de oorlog was dat begrijpe lijkerwijze anders, doch nu gelden ook voor deze bedrijven tal van be perkende bepalingen bij de aan koop van het benodigde materiaal. Waar echter de orgelbouw een voorname plaats inneemt bij het herstel van ons land, wij denken b.v. aan de talloze kerken en kloosters die werdén verwoest, heeft ook de dienst Wederopbouw een open oog voor de noden in dit bedrijf. Van de houtopslagplaats komen wij in de meubelbiakerij waar de speeltafels, de orgelkasten en de grote houten pijpen worden ge bouwd. Het beeld is er zoals in alle meubelmakerswerkplaatsen, een pot lijm op het vuur, gedreun van ma chinale zagen, gewrijf en geschuur van politoerders. Voor de fabrikatle van de houten pijpen, die de lagere tonen voort brengen is vakman schap vegeist. Deze stukken móeten met de meeste accuratesse worden vervaardigd. Het eigenlijke hart van het orgel, het windwerk, de blaas balgen, de kleppen, de windladen, kegelladen of sleepladen, ze worden hier vervaardigd. Alles wordt luchtdicht gemaakt met het fijnste schapenleer dat in grote hoeveelhe den wordt verwerkt. Wat hier ge beurt is alles handwerk. De metalen pijpen, meestal lood of zink, komen van elders. Daar behoeft men weinig aan te doen, ze worden slechts op hun geluid ge test, geïntoneerd. De meeste orgel bouwers betrekken die pijpen van een fabriek te Zeist, slechts de fa. Verschueren te Heythuizen maakt ze zelf. Van alle markten thuis. De moderne orgelbouwer moet eigenlijk van alle markten thuis zijn. Naast een goed meubelmaker moet hij vooral,een vakkundig elec- triciën zijn. De electrische pneuma tische orgels immers werken met talloze contacten, relais, weerstan den en magneten, apparaten die vroeger uit het buitenland betrok ken werden en nu in eigen bedrijf moeten worden vervaardigd. Er is dus wel een verscheidenheid van werk. Hij moet natuurlijk ook een goed metaalbewerker zijn en tevens verstand hebben van het le dervak. Bij de orgelbouw worden de modernste snufjes toegepast. Zo zagen wij bij de firma Pels aan het Verdronkenoord een orgel met een geheugen. Een vernuftige combina tie zorgt er voor dat de organist, door een druk op een bepaalde knop, groepen van stemmen kan la ten terug komen die hij reeds eer der gebruikt heeft. De nieuwste vindingen op natuurtechnisch ge bied worden ook in deze aloude in dustrie gebruikt en ingenieurs uit Delft, zoals de heer B. J. A. Pels, die in de zaak van zijn vader is ge komen als medefirmant, kan men er best gebruiken. Tekort aan personeel. Het liedje dat mgn overal bijna hoort, hoorden we ook hier n.l. dat men te kampen heeft met een chro nisch tekort aan personeel. Daarbij komt dan nog het feit dat een goe de orgelbouwer wej een opleiding nodig heeft van een jaar of zeven acht, dan begrijpt men wel', vooral als de militaire dienst vele jonge lieden weghaalt, hoe het er mede staat. Men heeft het euvel voor een deel kunnen verhelpen door zich meer op serie-werk toe te leggen, maar een bevredigende oplossing is nog niet gevonden. Zoals in schier elke tak van be drijf spelen ook hier de deviezen een grote rol. Op de eerste plaats bij de invoer van materiaal en voorts bij de export. Onze regering exporteert gaarne onze orgels, maar de bouwer wil graag weten waar zijn product naar toe gaat en hoe en waarvoor het wordt gebruikt. Hij wil zien waar het komt te staan, hoe de accoustiek van de kerk is, hij wil de atmosferische ge steldheid van het klimaat kennen, allemaal factoren waar hij rekening mede móet houden, maar de rege ring zegt: Dat geeft allemaal niets, als wij maar deviezen zien. Een zienswijze die de fabrikant nu een maal niet delen kan. De meeste orgels gaan momenteel naar Zuid Afrika terwijl er ook in Indonesië belangstelling be'staat voor het Nederlandse orgel. Opdrachten? ze zijn er genoeg. De firma Pels bouwde orgels, in sa menwerking met de eigen fabriek te Lier, in Antwerpen, voorts in het ziekenhuis aan het Westeinde te Den Haag, voorts in tal van kerken, zowel protestantse als katholieke, in heel het land. De firma Vermeulen zoekt het meer in eigen kring. In het begin van 1948 hoopt zij een or gel te plaatsen in de Cenakelkerk van de H. Landstichting. Het orgel van de St. Antonius Abt te Scheve- ningen is wel een der grootste, dat zij gebouwd hebben, nu doet men het op bescheidener schaal. Meestal zijn het instrumenten met een der tig tot veertig stemmen, twee soms ook drie manualen, voorts pedalen en tal van andere speelhuipen en koppelingen. Het bouwen van een orgel'kost vrij veel tijd, vooral als men bedenkt dat voor één stem soms vier, of meer pijpen nodig zijn. Een gewoon orgel telt soms wel 2500 a 3000 pijpen. Het ligt voor de hand dat waar iedere kerk anders is gebouwd, ook de orgels steeds verschillend zijn, tweemaal een zelfde orgel bou wen komt practisch niet voor. Zelfs het bouwen van kamerorgels, zoals men te Alkmaar ook doet, gaat steeds volgens andere gegevens. De orgelmuziek staat tegenwoor dig weer in het middelpunt der be langstelling, getuige het bezoek aan de orgelconcerten. Onze kerkmu- ziekschool te Utrecht zorgt voor een prima opleiding van organisten en een katholieke orgel- en klokken- raad zorgt er voor dat er bij het plaatsen van orgels geen beunha zerij kan bedreven worden. Onze organisten kunnen jiiet in de kerken concerteren. Zij moeten het hebben van hun voor en naspelen. Laten wij hun werk waarderen en luisteren wij na de Hoogmis naar hun spel, we kunnen er iets van le ren en we worden er beter van. L. S. ORGEL ST. VITUSKERK, BUSSUM TEVREDEN na schuin opston< de zijn pijpje. Zijn hij aan het roer ei grijze rookwolkjes hij het stenen pjjp scherper en scheri geweest, onbarmhi men of hij zo onde bal, een uitgeraak de hof, achter de akkers. Een zomer liest. Opgenomen in de verloor Peer zich in Hij tuurde de rookwi t d tot tijd kwam e lachje om zijn mond. Mieke keek op va: werk. „Wa hedde ge toch Peer schrok op uil rijen. „Och Mieke, ik w; weg. Ik zag ons Pet wjpgske liggen. Wa 1 menneke. Wilde gelei ik de tijd bekant nie ten". „Da zulde toch we is nog lank eer 't Kt „Toe schenk nog t koffie in dan stop ik piepke nog eens", zei Mieke legde haar b stoel en slofte het a Peer wroette met z tabakszak. „Sakkerdie, als 't t jongen wier, wa zou zijn". Hij streek een het doosje en trok he! geurige herenbaai. „As 't toch eens wier". Van plezier kletste hand op zijn knie. „Allé Mieke, komde in de richting van dt „We zullen maar ei nen gaan kieke" mo Hjj schoot in zijn klo over het zand op de van het gangetje en weerde kop om de keukendeur. Hij schrok. Daar sti rug naar hem toej hoofd leunend op de 1: lijst van de schouw v In drie stappen" wa en pakte haar'bij de „Wa is 'r Mieke?" Langzaam draaide zi Hij zag een lichte blo zicht. „Wa hedde ge dan t Zij richtte haar hoi nig op. „Ach Peer, ons kien ik 't Peer voelde een gel kige trilling door heen gaan. Peerke „Kom meid, geef de kumkes maar". Sar gingen ze w.eer achter husi en slurpten daar hun koffie, bang d woorden de'intens gel kige ogenblikken te r jagen. Mieke keek eens op zag een vochtige glan: Peer's ogen, dan bre ze weer verder aan klein'broekje. Kerstnacht. Het zilveren geluid de kerkklokken spi door de neerdwarrele: sneeuwvlokken, het zi door de grillige bot takken, het danst over donzige sneeuwvloer dringt door de deuren vensters der huizen, wa achter hoe langer meer lichtjes optwih len. Op de paden en wei kraakt de verse snee reeds onder de voel waar zich allen naar punt spoeden, naar plaats vanwaar de Kei ouverture weerklinkt. Ook Graad heeft deur achter zich dicht trokken. Diep in zijn d fel gedoken verdwijnt achter de heg om b nendoor bij Peer aan gaan. Van jongsaf-i waren zij altijd san naar de Nachtmis ge we en daar had het trouv van Peer geen veran ring in gebracht. Bij Peer's huis ge] men lichtte hij de kli en stapte naarbinn Peer kwam hem al te, moet. „Deze keer zal ik toe slaan Graad, óns Keri ook ieder ogenblik kij; „Zo Peer, en da juist nacht, wa schon. Gullie gelukkig. Ik kom stra langs„Om 'n boi op Peerke" vulde Peei en sloot de deur achte Peer-ke, Peer-ke, jui hem op de maat van „Mijn menneke is no uit de hemel." Van tijd tot tijd kl stem uit de opkamer. Peer telkens de vier keek ietwat bedremme onder het hagelblanl knikte haar dan onbel delijk toe. „Bid nog maar een; onske en een Weesgegi dan telkens. „Nog ef' Mieke." Dan ging hij weer t< (Vervolg van p Toen Maria dat za§ elkaar en bleef tege geleund moedeloos ziti vlakbij de opgedroogd Ook" Jozef was ten Alleen het kind speel niets bewust, tiet di zijn moeder, die het frommelde tussen de dan weer los liet. Maria en Jozef spr; keken elkander aan. 1 Maria haar handen e hoe haar lippen zich gebed en hoe haar o| hieven naar de heme Op dat ogenblik b kruin van de boor Maria leunde, alsof was geworden van ee vracht. Zij boog en boog, zo onderste takken voor van Maria heen en v Toen zag Maria! De takken waren b kersen. Grote nonde leken open te sprin, en vruchtvlees. Zjj plukten en ater het kindje. De vruchten leken heerlijke smaak te h brachten de arme reiz kracht, dat de tocht n; hervat kon worden; zak zat vol kersen.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1947 | | pagina 4