College voor late priester-roepingen van
de Congregatie der H. Familie
PASEN
De Paasbiecht vari de dichter
DETECTIVE
PAG. 4
Zaterdag 16 April 1949
Unicum in Nederiand
Opnieuw in de schoolbank voor
een groots ideaal
*Geen
half werk!
Zei U iets?
VERRIJZENIS
Dl
tegen wil en dank
|N WIJK AAN ZEE brachten ieder zomerseizoen opnieuw, hon
derden kleine pepers uit onze grote steden een heerlijke
vacantie door. Zij profiteerden van de zon, het strand, de zee
en de frisse wind, die de benauwde stadslucht deden vergeten
en hen een flinke portie gezondheid bezorgden, voldoende om
lange tijd tegen de minder heilzame atmosfeer van de volkswij
ken bestand te zijn. Het gebouw, waarin ze aan de hoede van
nonnen waren toevertrouwd, heet „Maris Stella", maar het heeft
thans een geheel andere bestemming dan voorheen. Jonge man
nen in de leeftijd van 16 tot 24 jaar, bereiden zich hier voor op
het H. Priesterschap, waartoe ze de roeping lang na het verla
ten van de lagere school ontvingen. De Congregatie der Missio
narissen van de H. Familie heeft in September van het vorig jaar
een college geopend, dat als eerste in Nederland uitsluitend op
de late roepingen is ingesteld.
blokken enige tientallen longe
mannen op de gymnasiale vakken.
Ze waren tot voor kort nog tim
merman, landbouwer, loodgieter ot
etaleur en hadden als zodanig met
Latijn en Grieks niets te maken
gehad. De schoolbanken waren at
tributen die ze sinds lang y/aren
ontwend en vooral in het begin
draaide de hersenmachine nog
wat stroef. Maar zij houden
vol, totdat hun roeping in de pries
terwijding bekroning vindt.
J. T.
Pater Jeon Berthier van de
missionarissen van La Salette,
kwam rond de eeuwwisseling tijdens
zijn prediktochten door Frankrijk,
herhaaldelijk onder de indruk van
het grotê aantal jonge mannen, dat
bereid was als* priester onder land
genoten of vreemde volken aan de
verbreiding van het Christendom te
werken, maar ondanks roeping en
capaciteiten, de mogelijkheid tot
priester-opleiding moest ontberen.
Hier lag een nieuw en moeilijk ar
beidsterrein, dat echter zozeer de
activiteit van pater Berthier prik
kelde, dat hij de zorg voor late
roepingen als zijn levenswerk ging
beschouwen.
Het anti-clericale Frankrijk stond
de stichting van een nieuw semi
narie niet toe. Pater Berthier ver
moedde over de grenzen dezelfde
behoeften, en daarom richtte liij
zich op Nederland, waarheen hij in
1895 vertrok, gesterkt door de zegen
van de Paus en de medewerking
van monseigneur Van de Ven, bis
schop van 's-Hertogenbosch. In
Grave aan de Maas opende hij het
eerste Missiehuis van de nieuwe
Congregatie der Missionarissen van
de H. Familie. Zijn studenten waren
jongens uit Nederland. België, Duits
land, Frankrijk en zelfs Zwitser
land, die zich hier met heilige
geestdrift op het Priesterschap
voorbereidden.
Hoezeer pater Berthier ook zijn
aandacht besteedde aan de late roe
pingen, het opleiden van jongere
studenten sloot hij geenszins uit.
En zo kwam het dat na enkele ja
ren in het Antonius-Missiehuis te
Kaatsheuvel meer jongens van 12
en 13 jaar als student stonden in
geschreven, dan ouderen voor wie
het college toch in de eerste plaats
was gesticht. Deze gewijzigde ver
houding, logisch en verheugend op
zich, bracht nieuwe problemen. De
leraren moesten ^zoveel mogelijk
rekening houden met de te volgen
methodiek, die aan de verschillen
de leeftijdsgroepen diende te wor
den aangepast; de paedagogische
eisen verschillen ten aanzien van
12-jarige jongens hemelsbreed met
die, welke voor 20-jarigen gelden
Iedere categorie heeft andere inte
ressen, het werktempo verschilt en
de ontspanning vraagt bijzondere
voorzieningen Ondanks het vor
men van parallelklassen waartoe
men in Kaatsheuvel lang geleden
reeds is overgegaan blijft altijd
nog een groot gedeelte van de op
voeding voorbehouden aan de ge
meenschappelijke regel, waarvan
men terwille van de goede gang
van zaken niet kan afwijken.
Thans hebben de Paters van de
H. Familie een middel gevonden om
aan de bedoelingen van. hun ver
eerder Stichter meer nog dan voor
heen te beantwoorden. Door ver
schillende oorzaken kon „Maris
Stella" niet meer door kinderen in
vacantietijd worden betrokken,
Kaatsheuvel werd hierop opmerk
zaam gemaakt enna voorspoe
dige onderhandelingen betrokken
6 paters en 27 studenten het ge
bouw, waar eindelijk het onderwijs
systeem volledig op de geaardheid
van de jongemannen kon worden
gericht. Voor de jongens van om
en nabij de twintig, is het besluit
om de priesterstudie te beginnen
een radicale wijziging van de tot
dan toe gevolgde levensregel. Stu
denten van 12 en 13 jaar behoeven
zich voor de toekomst geen zorgen
te maken, wanneer na enkele jaren
mocht blijken dat niet alle voor
waarden om tot een goed priester
te worden gevormd, aanwezig zijn
Iedere gewenste richting kan dan
nog worden ingeslagen. De ouderen
hebben daarentegen een reeds be
gonnen maatschappelijk» carrière
Moeilijkheden met de Latijnse gramaticaP Ze worden met ijver
en doorzettingsvermogen overwonnen.
DE DAAD, die veertien dagen
geleden aan Katholiek Ne
derland werd gevraagd, is een
prachtig stuk werk geweest. Er
was een daad gevraagd tegenover
en naast de vaak nogal gemakke
lijke weg van het protest en de
verontwaardiging, meetings en
brieven, jegens de houding van de
door het godloos communisme ge-
infecteerde landen, die de Kerk
vervolgen en de priesters, tot zelfs
de hoogste waardigheidsbekleders
toe, terroriseren. Een daad, voor
de verdediging van de Paus. Een
daad, die een offer vraagt: een
groot bedrag voor een groot ge
schenk aan Z.H. de Paus, die pas
vijftig jaar priester was en recht
heeft op een tastbaar bewijs van
de aanhankelijkheid van zijn kin
deren in deze lage landen. Geheel
Nederland heeft versteld gestaan,
toen de eerste enorme bedragen
van de collecte-opbrengst genoemd
werden. En nu bekend kan wor
den, dat naar redelijke schatting
en verantwoorde raming, de op
brengst van de eerste collecte het
fabelachtige bedrag van rondom
zes ton heeft opgebracht, staat
Nederland verbaasd. Dat is dan
toch wel waarlijk een tastbaar
bewijs van liefde voor Kerk en
Paus, zoals Goddank nog van
DE PAASBIECHT VAN DE
DICHTER
(Vervolg van 7e kol.)
kilnt u 'ns zien. wat er nog zit. D'r
kan werkelijk niks meer bij, mijn
heer!"
In het schemerduister ontwaarde
de dichter een eindeloze rij. Oude
mannen en jonge mannen, vrouwen
en meisjes, met paternoster en zon
der paternoster, met diep gebogen
hoofden en trots geheven koppen, elk
met hun eigen gedachten, hun eigen
zonden, en hun eigen berouw.
De dichter schudde het hoofd en
keek de koster mistroostig aan. „As
u nou loopt, dan kunt u de paters
misschien nog halen. Daar biechten
ze tot negen uur. Daar hebben ze
meer personeel. Daar kunnen ze om
zo te zeggen mekaar eens aflossen!"
De dichter liep alsof het om zijn
leven ging. Hij haalde het. Hijgend
schoof hij als laatste man de biecht
stoel in en hij legde zijn hart open
voor het onvermoeide paterke, dat
in stilte God dankte, dat opnieuw
een verloren schaap de weg naar de
stal gevonden had.
Een ogenblik later stond de dich
ter in de lentelucht. Hij ademde
diep en de geur van bloemen om-
golfde hem. „Dat" i» het", peinsde
de dichter, „precies zoals vroeger",
en fluitend stapte hij verder, veer
krachtig en jong. alsof er nieuw
bloed door zijn aderen voer, ont
daan van alle vuil, dat de harte-
klop zwaar maakt en de stroom van
het bloed loom en traag. Even ver-
In de vrije tijd worden meningen uitgewisseld en trekt de
debatingclub grote belangstelling.
afgebroken en moeten weten dat
een ontijdig afbreken van de stu
die, materieel gezien, een verloren
periode in hun leven afsluit. Nog
afgezien van de moeilijkheden d^e
ze ondervinden bij het zoeken naar
een nieuwe werkkring, die hen de
garantie op een bestaan kan bieden
Daarom, en mede om het verlan
gen de toekomstige priesters intel
lectueel en godsdienstig op het'
hoogst mogelijke peil te brengen,
worden aanmeldingen van late roe
pingen niet zonder meer geaccep
teerd. De jongemannen worden
overigens heel gemoedelijk aan
de tand gevoeld, waardoor de pater
rector en zijn leraren er van over
tuigd zijn, dat de studenten die zij
aannemen, de vereiste langdurige
studie kunnen volbrengen en ook
aan de geestelijke normen kunnen
voldoen.
In Wijk aan Zee, Voorstraat 42
door R. J. VALKHOFF
OVER HET STRAND van Bagno
Segesta. een van de vele kleu
rige badinrichtingen, die over de
lange strandlijn van Sestri Levante
aan de Tigullische Golf zij aan zij
lagen, kuierde het oude pastoortje.
-li
Endteochn'"winner1w* weï^dSÏ der reed hem An"abel VOOrbii'
de zender minstens acht ton kost
en er nog andere kosten zijn, en
wij herinneren ons, dat gevraagd
is om een m i 111 o e n gulden
voor dit geschenk voor da Paus,
dan weten wij, dat wat nu bereikt
is, hoe prachtig ook, nog maar
half werk is. Dat laat Neder
land niet op zich zitten, nu het
voor de Paus is. In korte spanne
fijds zal gepoogd worden, met
medewerking van de katholieke
pers, die vandaag in alle oorden
van ons lieve vaderland in nieuwe
propaganda-vondsten voor deze
actie uitbarst, het restant bijeen
te krijgen. De leuze is: Geef de
helft van wat u de vorige keer
gaaft. En gireer of stuur een post
wissel, of gebruik een van de
andere middelen en wegen, die de
radio heden. Zaterdagavond, zal
aangeven. Wij doen geen half
werk, zeker niet, als het voor de
Paus is!
lo", straalde ze hem toe: „Je ziet
er zo vrolijk uit, alsof je het lach-
kruid gevonden hebt! „Dat heb ik!
Dat heb ik," riep de dichter en hij
lachte dat hij schaterde. Annabel
sprong van haar fiets: „Vertel het
me eens. Toe, vertel het me!" Ze
keek de dichter aan. trok verbaasd
de wenkbrauwen op, wierp het hoofd
in de nek en weer trilden de boom
blaren van haar parelende lach: „Wat
ben je veranderd mijn dichtertje!
Kom nou. vertel het me!"
De dichter legde zijn hand op haar
hand. „Ik moest een vrolijk verhaal
voor je schrijven niet? Wel. eh.
wel, dat ga ik schrijven. Morgen heb
je het. Eneh.... en dan kun
nen we verder praten!"
En tot grote verbazing van Anna
bel liep hij meteen, met een vaartje
een zijstraat in. Hij holde naar huis,
de trap op, en bij kaarslicht schreef
hij in een ruk het vrolijkste ver
haal, dat ooit ter wereld geschreven
was. B. N.
Telkens pikte hij met zijn knoestige
stok in het zand en hij trok wat
met het linkerbeen. Pastoor leed
aan de hinderlijke kwaal van poda
gra en bovendien was hij wel heel
zwaarlijvig geworden in de vele,
vele jaren, dat hij hier pastoor was.
Maar de stekende pijn aan zijn
.pootje" kon toch niet verhinderen
dat hij genoegelijk glimlachte tegen
de zacht murmelende golfjes van
deze bocht in de Middellandse Zee,
die hem dierbaar was; of tegen de
strak blauwe Italiaanse lucht, die
overkoepeling van dit schone land,
welke al voldoende, volgens pastoor,
bewees, dat dit aardse paradijsje in
Gods schone natuur den Schepper
lief was.
Hij bleef even met zijn tevreden
vollemaansgezicht kijken naar jeug
dige parochiaantjes, die met hun le
nige, gebronsde jongenslijven en
met hun schelle schreeuwstemmen
op dit gladde strand hun spelletje
voetbal speelden, en toen de bal zijn
kant uitrolde, schoot warempel de in
een ouderwetse schoen met een gesp
gestoken rechtervoet zomaar naar
de bal uit, wat juichkreten van de
jeugdige Italiaantjes uitlokte: „Hup,
meneer pastoor, geef 'm een opstop
per!" Doch die overmoedige uitschie
ter gaf Pastoor toch zo'n steek in
het slechte been, dat hij de bal maar
rollen liet en door kuierde. Even
erder stond hij stil en draaide zich
om, zogenaamd om naar het schil
derachtig schiereiland te kijken,
waar een gedeelte van de stad te
genop gebouwd lag. Wel zag hij aan
de voet van dat hoge schiereiland
bewust de kerk. zijn groots monu
ment ter ere Gods, heel machtig
met de stoere marmeren zuilen en
de hoogoprijzende torens, waarvan
een de campgnile of klokketoren
was. Maar in werkelijkheid keek hij
naar die joelende, dravende voetbal
lertjes, die hij zo deksels graag
mocht: grote monden, maar gouden
harten, dacht hij tevreden, zonen
van de zee, wier vaders.en oudere
broers vissers waren; waarvan de
kleurige barken met bollende dek
ken een eind op het strand getrok
ken lagen, klaar voor de nacht, als
de mannen ter visvangst voeren
voorbij de Kaap van Portofino,
ginds, heel in de verte.
Pastoor Maroni kuierde verder en
staarde nu, in gedachten verzonken,
naar de grond, tot hij plotseling
op en keek in het brutale, knappe
gezicht van Aldo Perri, die hem dui
iemand voor zich voeldë. Hij zag
delijk in de weg trad en geen duim
breed wijken zou. Deze twintigjari
ge vrijbuiter kende hij door en door
en hij vreesde hem niet, al had de
drieste jongeman hem van de week
in de pastorie bedreigd en godlas
terlijke taal tegen hem uitgebraakt.
Pastoor hield van vechten van- dit
soort, nu nog, zo oud als hij was. Die
laatste keer was hij zelf driftig ge
worden en had de jongeman uit zijn
huis gejaagd met de bedreiging:
„jou zal ik krijgen!" Dit was niet
geheel zoals het van een goede her
der behoorde, had hij later bedacht,
maar ja, een mens bleef een mens
met al zijn menselijke hebbelijkhe
den
De pastoor schoof met een schijn
baar onverschillig gebaar zijn ka
lotje, waaronder de witte lange ha
ren van alle kanten uitpiekten, wat
naar achteren. Hij zei niets; Aldo
zou wel wat zeggen. En Aldo zei
wat: „Pastoor, en nou voor 't laatst,
wilt u ons trouwen, ja of nee?"
„Nee," antwoordde de Pastoor vrij
hard en nog eens: „nee. Als jij je
stijve kop niet buigen wil voor Onze
Lieve Heer. dan blijft 't nee! Maar
't is Godgeklaagd, wat jij doet, te
genover Marietta, die haar plichten
wèl nakomt."
Aldo scheen wat uit het veld ge
slagen. Hij draaide met zijn mooie
donkere ogen, maar die ogen bleven
vuur schieten.
Toen deed Pastoor iets vreemds.
Hij maakte een gebaar, alsof hij zijn
knoestige stok aan Aldo overreikte en
zei: „Hier. sla maar; sla je oude
pastoor dan, toe! 't Strand is breed
genoeg, dus ik zou voor je opzij
kunnen gaan, maar dat doe ik niet,
nóóit voor een, die al sinds jaren
z'n Pasen niet meer houdt....!"
Toen deed Aldo een pas opzij en
liet de pastoor voorbij, maar achter
zijn rug schold Aldq toch weer en
slingerde zijn gemeenste vloeken.
De tedere Marietta, Aldo's ver
loofde, werd ziek, zwaar ziek. De
pastoor kwam en diende haar de
Heilige Sacramenten der Stervenden
toe. Toen hij ir^j de witte superpli
achter het misdienaartje met lan
taarn en schel het armelijk huisje in
de Vico del Pozzo, het Putsteegje,
verliet, zag hij vaag buurvrouwen
en kinderen knielen, maar heel goed
zag hijginds tegen de huizenrij
aangedrukt: Aldo. Vreemde gedach
ten kreeg de pastoor. Hij dacht aan
wat hij eens tegen Aldo gezegd
had: „Jou zal ik krijgen". Nu besef
te hij weer. dat hij het toen ver
keerd gezegd had; hij had moeten
zeggen: „Onzelieveheer, die met de
meest verstokten eeuwig geduld en
erbarmen heeft, dfe zal je krijgen,
maar ten goede, jongen!"
Het verbaasde Pastoor Maroni
niet, dat hij die middag in de kerk,
toen hij in de koele ruimte ging
brevieren, in de donkere hoek ach
ter het zijaltaar, waar het miracu
leuze Kruisbeeld hing, een gebogen
figuur vond, in gebed verzonken,
een mensenkind met vermorzeld
hart. Oh, dat beeld, dat nu ingepakt
was, omdat het maar eens per jaar
naar oud gebruik den volke werd
getoond en dan trokken de men
sen van heinde en verre naar deze
heilige plaats ,om het houten an
tieke beeld de voet te kussen (waar
van het iets uitgesleten hout ge
tuigde) was hem dierbaar, zo
verrukkelijk dierbaar, zelfs nu het
voor het oog verborgen was. Want
het was steeds aanwezig, het was er,
zoals er op de hoek van twee smalle
steegjes in het oudste gedeelte van
de stad de beeldjes van Sint Eras
mus en van Sint Nicolaag van Bari
waren, die beschermheiligen der
zeevaarders. Maar nu was het hem
Dat is een qocd idee: geef
voor de zender Radio Anno
Santo nop eens de helft tan
wat u qeqeveh hebt, en de buit
is binnen. Natuurlijk niet zult
u zeqqen, want als er, naar ik
hoor, al zes ton bij elkaar is,
dan is de helft daarvan drie
ton en zes en drie is nepen,
terwijl er tien ton, mitsqaders
een millioen moest zijn. Maar
wie kijkt er in deze omstan
digheden nu zo precies! Dat de
eerste klap zes ton heeft op
geleverd, om en de bij, is een
7 euze-pracht. Daar staat heel
Nederland van te kijken. Daar
past qeen qemier bij. Misschien
hebben de promotors van Ra
dio Anno Santo gedachtje
kunt geen actie voeren 7joor
negen ton, maar wel voor een
millioen. Dat is een kwestie
van reclame-psycholoqie. Er
is dus een millioen gevraagd,
maar met 900.000 gulden komt
de zender voor het Vaticaan er
ook, als de Pietjes Precies het
dan precies willen weten. En
qeef nu de helft van wat a de
vorige keer qeqeven hebt.
Volgens het oude militaire zak
boekje is de eerste klap een
daalder waard. Wanneer we
nu voor de tweede klap drie
kwartjes rekenen. mutatis-
mutandis! dan. is de -zaak
O.K. Doen we het? Vandaag
nog. Luister naar de K.R..O.
vanavond!
De winden waaien zoeler,
De winter is vergaan,
Het licht komt snel gerezen
Langs d' eeuwenoude baan,
En alle bomen bloeien,
En alle vogels slaan,
Daar komt geen eind aan 't zingen:
Het lijden is gedaan.
Het zonlicht over 't lover.
Dat langs de takken glijdt,
Waaraan de bloesems blinken,
Maakt weer de hof bereid
Tot het geweldig leven,
Dat breekt in heerlijkheid,
En van geen rust wil weten:"
Dat is de goede tijd.
O Zon van schoner leven,
Drie dagen schuil gegaan,
En uit het graf verrezen,
Wij zien Uw stijgen aan,
Die geen seizoenen binden,
Die telt noch zon noch maan.
O Christus, in dit leven,
Gebonden aan de tijd,
Maak Gij ons met Uw stralen
Tot graf en dood bereid,
Dat wij daaruit verrijzen,
Met U, in eeuwigheid.
JOS. PANHUYSEN.
E DICHTER zat boven op zijn
zolderkamer en staarde door
het dakraam naar de hemel, die
helderblauw was, gelijk dat in de
lente betaamt. Nu en dan dreven
witte wolkenstoeten als geweldige
zeilschepen langzaam voorbij. De
dichter verbeeldde zich, dat dit
de droomschepen waren, die boor
devol geladen waren met de ver
halen, die nog geen mens ter
wereld ooit gelezen of geschreven
had. kortom, dat zij zulk een rijke
lading bevatten, dat hij de be
roemdste dichter van de wereld
zou zijn, als hij maar een ogen
blik uit zijn dakraam kon stap
pen, het blauwe luchtruim door
zeilen en iets wegkapen van de
schatten, die Gods adem aan de
hemel had geschreven. Maar ter
wijl hij zo vruchteloos stond te
dromen, daalde er een dikke spin
wel heel dierbaar, nu er een mens
voor lag. die met zichzelf worstelde,
a, wel uitgeworsteld was.
Pastoor tikte met zijn stok extra
hard op de uitgesleten plavuizen en
toen dit de geknielde Aldo nog niet
op hielp, klopte hij met een innig
vaderlijk gebaar de jongeman op
een schouder. „Aldo", zei hij, „ik zei
dat laatst, dat ik je wel krijgen zou,
maar ik heb daar spijt van ik be
doelde, dat God je wel krijgen zou.
Nu heeft Onzelieveheer je gekregen,
dat wéét ik
In die duistere hoek sprak de kop
pige, altijd brutale, drieste Aldo, die
visserszoon, die in de oorlogsjaren
in het leger der illegalen de vrese
lijkste dingen bedreven had uit lief
de voor zijn vaderland, met het
hoofd tegen de versleten soutane
van zijn pastoor zijn lange biecht.
Het was een telkens door snikken
onderbroken gesprek met Onzelieve
heer. met af en toe een luide kreet
als van een gewond dier: „Oh God,
maak mijn Marietta beter
Toen de pastoor zacht en ontroerd
de absolutie uitgesproken had, klonk
zijn stem opeens hard en schor. Hij
zei: „Nog ruim twee weken en het
is Pasen, hét feest van de Opstan
ding. Bidden, kerel, in die weken
bidden, dat God je wel verhoren
móét!.... Ik beloof je, dat ik je
helpen zal en zo vurig en hemelbe
stormend zal bidden als ik nog
nooit gedaan heb. Ik zal een novene
houden, dat jouw Marietta voor je
behouden blijft!"
En terwijl hij zijn beide handen
op de schouders van de geknielde
jongeman legde en hem dan zacht
jes optilde, liet hij er weer fluiste
rend op volgen, als een kind, dat
zijn Vader dankt voor een gunst:
„Dank, m'n jongen, voor dit ogen
blik en....eh.... zalig Pasen...."
Er kwam geen antwoord, maar de
fluwelen ogen van Aldo spraken
duidelijke taal.
uit de hanebalken, die juist op
zijn neus belandde.
Met één slag braken zijn dromen
in scherven. „Bah!", zei de dichter
hartgrondig. Hij veegde zich de
neus af en blies de spin van het
blanke vel papier, dat voor hem op
de tafel lag. De spin belandde in
een hoek van de zolder, waar ze
haastig wegkrabbelde tussen het
vuil-van-jaren, dat daar geduldig
wachtte op een veger, die nooit ko
men zou.
De dichter ging echter door met
op zijn pen te knabbelen.
Maar noch de pen. noch de hemel
met de witte wolken konden hem
geven, waarnaar hij wékenlang ver
geefs aan het zoeken was.
Want de dichter wilde een vrolijk
verhaal schrijven. In vroeger dagen
had hij bittere verzen geschreven,
vol duistere drift. En vertellingen,
die de argeloze lezer de haren ten
berge deden rijzen. „De wereld is
slecht", placht de dichter te zeggen
„En de mensen zijn slec„ Mijn
kunst moet oprecht zijn. Zij moet
weerspiegelen wat er op de wereld
en in de mensen leeft. En dat is
vuil. De aarde is één mesthoop, en
de mensen zijn de kevers, die daarin
met welbehagen aan het wroeten
zijn. Maar op zekere dag begon er
iets te zingen in zijn donker hart.
Het was alsof in zijn rijkbesnaarde
ziel tot dan toe alleen de bassen
gebromd hadden, en dat er nu plot
seling snaren hoog en fijn aan het
trillen waren gegaan. Want de dich
ter was verliefd geraakt. Nu raken
dichters en waarom deze niet
vaak en gemakkelijk verliefd, maar
hjt voelde, dat het deze keer de
ware, grote liefde was, die slechts
eenmaal in een mensenleven voor
komt Wie die kans grijpt, is al zijn
levensdagen een gelukkig mens.
Wie haar mist komt slecht terecht,
gedoemd tot aan zijn stervensuur
het trieste bestaan van een vrijge
zel te leiden. Zijn liefste was een
bloeiende roos, ja, een mensgewor-
den zonnestraal. Duizend-en-een
maal op een dag kon zij het hoofd
met de gouden lokken in de nek
werpen en dan parelde haar lach
licht en helder op, dat ieder, die
het hoorde er door werd aangesto
ken en meelachte. En als zij op
straat voorbijging, glimlachend en
stralend, dan bleven de mensen
staan en zeiden: „Kijk, daar gaat
lieve, vrolijke Annabel"! en zij
keken haar na tot ze op de hoek
van de straat verdwenen was.
„Ja, kijk eens", zei Annabel tot
de dichter, toen hij haar zijn liefde
verklaarde. „Ik houd van iedereen,
behalve van zwartkijkers. Ik heb
één gedicht van je gelezen en toen
kon ik de moed niet meer vinden,
om ook nog aan de andere te be
ginnen. Schrijf nu eens een verhaal,
dat de mensen vrolijk maakt, en
dan kunnen we wellicht verder
praten."
En daarom staarde de dichter nu
naar de hemel en knauwde hij ver
geefs op zijn penhouder, die het al
voor de helft begeven had.
„Kom", dacht hij toen, „laat ik
door H. VöLMER
FEUILLETON
Neen, zij deed Jiet met een injectie
naald. De man is naar een zieken
huis overgebracht en het zal een
lubbeltje op zijn kant zijn of hij er
bovenop komt. In 't gunstigste ge
val duurt 't wel een dag of wat
eer hij verhoord kan worden."
„Wat was 't motief?"
„Mogelijk waren er verschillende
motieven. Roof is er één van ge
weest."
„Hoe weet je dat een vrouw het
deed
„Zij zat met hem in de taxi zei
ik je toch? In de buurt van de
Vastra Tradgoradgaten moest de
chauffeur stoppen wegens een lek
ke band. Van die gelegenheid
maakte de vrouw gebruik om uit
de wagen te glippen. Waarschijn
lijk is zij in 't een of andere obscure
hotel neergestreken. Zo'n gribus
als 't „Sint Olaf" bijvoorbeeld."
Söderman zette zwijgend zijn
laatste ontbijt voort. Het liet hem
koud, hoe Uppström over het „Sint
Olaf" dacht.
„Volgens de verklaring van de
verklaring van de chauffeur piepte
de helft van zijn vrachtje hem om
kwart voor drfe. Is 't dametje hier
geweest?"
„Neen"
„Hoe kun je dat zo pertinent be
weren? Ik heb je haar nog in het
geheel niet beschreven! De chauf
feur zegt, dat ze jong was, blond
en een lange zwarte mantel droeg.
Van fluweel of iets dergelijks."
„Na middernacht is geen enkele
gast ingeschreven. August vond
dat zijn stem niet al te vast klonk
maar Uppström scheen er geen
acht op te slaan. Hij was bezig de
brand in zijn peukje sigaar te ste
ken.
„Wie was bij je?"
„Matts Holm, de liftjongen."
„Waar is hij op 't ogenblik?"
„Vermoedelijk thuis. Maar ik kan
je niet zeggen waar hij woont. Ik
weet alleen, dat zijn vader melkbe
zorger is."
„Dat vis ik wel uit."
„Hoe heet die kerel, die werd
vergiftigd
„Gunnar Lundqvist. De snuiter
moet bulken van het geld. Vast
staat, dat hij met de vrouw de
Orient Club heeft bezocht. Tussen
twee haakjes, het is je gewoonte
toch niet in diensttijd te maffen?"
„Dat laat ik aan politielui over,"
gaf August giftig terug.
.Hou je brutale opmerkingen voor
je knaap! Wanneer mocht blijken
lat je me om de tuin hebt geleid,
zul je er van lusten! De inspecteur
kwam overeind en beende de recre
atiezaal uit.
Söderman besefte, dat zijn galan
terie wel eens lelijke gevolgen voor
hem kon hebben. Wanneer hij zijn
verklaringen tegenover Uppström
terugnam en bekende, dat hij een
jonge vrouw die in verschillende
opzichten aan het signalement be
antwoordde, nachtverblijf had ver
leend, dan moest hij tevens beken
nen, dat h(j haar toeliet zonder ba
gage, zonder inschrijving en haar
zijn eigen kamer afstond. Het be
tekende onverbiddelijk zijn ontslag.
Door te ontkennen, dat zij in
„Sint Olaf" was geweest, maakte
hij zich tot haar medeplichtige
naar alle waarschijnlijkheid de me
deplichtige van een moordenares.
Het één was erg, het ander erger.
Toch had hij het de natuurlijkste
zaak van de wereld gevonden, in
specteur Uppström voor te liegen.
Omdat het er bij hem niet in wilde,
dat de vrouw die door de politie
voor een ernstige misdaad werd ge
zocht, dezelfde kon wezen als de
aantrekkelijke blondine, ook al
droegen beiden toevallig een lange
zwart fluwelen mantel. De blondi
ne was niet tot zo'n gruwelijke daad
in staat, daar wilde hij de hand
voor in 't vuur leggen. Met geen
stok zou hij er dan ook toe te bren
gen zijn, inspecteur Uppström eni
ge aanwijzing te geven, waardoor
z\jn in moeilijkheden geraakte. In
haar nood had zij zich tot hem ge
wend.
Het enige wat inspecteur Upp
ström met zekerheid tegen haar
meende te kunnen inbrengen, was,
dat zij in de omgeving van Vastra
Tradgoardsgaten heimelijk 'n taxi
had verlaten. Söderman vertoefde
nu lang genoeg in de stad om op
de hoogte te zijn, hoe het in het
Stockholmse nachtleven toeging.
Doorgaans werd er zwaar gedron
ken en niet zelden draaide het op
ruzie of handtastelijkheden uit. De
mogelijkheid was geenszins uitge
sloten, dat meer dan één vrouw
zich in de afgelopen nacht genood
zaakt had gezien een taxi te verla
ten om van beschonken gezelschap
te worden bevrijd. Blondines waren
in Stockholm geen zeldzaamheid
en bij blond kleurt zwart bijzonder
goed. Hoe dan ook - Söderman
legde de belofte af dat hij gein
woord losliet over het gebeurde in
t „Sint Olaf"; liever beet hij zich
een stuk van de tong. Matts Holm
zou hij nog eens terdege onder han
den nemen. Als de liftjongen het
hart had de politie in te lichten,
kreeg deze met hem te doen.
Na zijn laat ontbijt kuierde Au
gust door de hoofdstraten van
Stockholm en kocht een exemplaar
van het juist verschenen „Afton-
bladet". Op de voorpagina vond hij
"'J®, hij zocht, groot opgemaakt
Geheimzinnige poging tot moord
in een taxi".
(Wordt vervolgd).
I me maar weer eens tot de aarde
wenden,"
Hij keek door het raam over het
land. De bomen en struiken stonden
in hun prilste groei. Het gras was
fris en mals en de lammeren spron
gen hups rond. De koeien herkauw
den traag, loom en zelfvoldaan de
inhoud van hun maag. -De zon ging
onder. Er viel een gouden licht over
deze jonge aarde en het streek over
de boeren, die met volle emmers
melk huiswaarts keerden, over de
tuinen metde bloeiende perelaren
en zelfs de grijze daken van de
oude, onderhouden huizen glansden
helder op, als in hun beste dagen.
In de verte zqng hoog en hel een
lijster zijn avondlied.
Misprijzend wilde dc dichter zich
afwenden, toen zijn aandacht werd
getrokken door de buurman, die
zich op onopvallende wijze door de
tuin bewoog. Hij bukte zich telkens
alsof hij iets van de grond opraap
te. Toen kroop hij diep weg in de
heg, die de tuin omzoomde en la
ter klom hij in een appelboom. De
dichter zag scherp toe en ontdekte,
dat de buurman een mandje aan
zijn arm droeg. Maar door de in
vallende schemering, en ook wel,
omdat zijn ogen door het lezen bij
kaarslicht bedorven waren, kon de
dichter onmogelijk zien, wat zich in
die mand bevond. Toen kwam buur-
mans vrouw naar buiten. „Heb je
de eieren goed weggestopt?" hoor
de hij haar vragen. „Heremetijd nog
aan toe! Dat was het natuurlijk.
Eieren! Voor die negen rakkers van
kinderen, die altijd aan zijn slip
pen hingen en lachten om zijn lan
ge haren."
Met een schok drong het tot de
dichter door, dat dit Paaseieren
moesten zijn. En als buurman op
deze avond de eieren verstopte,
wel.wel.dan moest het mor
gen Pasen zijn. Het was alsof er
een steen in de vijver van zijn ziel
viel! Vroeger, in zijn jeugd, was
dit een hoge dag geweest. Om de
eieren, en om het nieuwe pak, dat
hij van zijn moeder kreeg. Maar
vooral om het lichte gevoel van
weer helemaal schoon te zijn, om
als het ware met een nieuwe ziel
het feest van de verrijzenis te vie
ren.
„Leuterkoek!" mompelde de dich
ter. Want al jaren was Pasen voor
hem niet méér dan een schone le
gende, goed voor vrome zielen en
argeloze knapen, die hun zonden en
tekortkomingen neerlegden aan de
voeten van een onnozele pastoor of
een simpel paterke.
Maar diep in zijn innerlijke be
gon een angeltje te steken. Had
hij zich nog ooit zo licht en blij
gevoeld als toen, nadien? Telkens
opnieuw als het verschoten gor
dijntje van de biechtstoel achter
hem neerviel, vroeger, had hij lust
gehad, om te dansen en te sprin
gen, iedereen te omhelzen zonder
enige reden en naar hartelust een
deuntje te fluiten. Zo maar. Sol la
si, sol la 'siLeuterkoek'
gromde de dichter voor de tweede
maal. Toen docht hij aan Annabel.
Zijn Annabel, die de vreugde nog
kende, die hij verloren had.
,Je kunt alleen vrolijk zijn, als je
een zuiver geweten hebt," had zij
eens gezegd. „Ja", had hij geant
woord en in zijn hart had hij haar
uitgelachen. Maar nu op deze avond
voor het zolderraam, priemde de
waarheid van haar worden als een
vlijmscherp mes in zijn dichterziel.
„Godnogantoe", riep de dichter.
Hij sloeg zich met de platte hand
voor het voorhoofd, smeet zijn pen
op het papier, dat de inktspatten in
het rond vlogen, stormde de trap
af en liep de straat op. Terwijl hij
zich met grote stappen verder haast
te. overdacht hij zijn zonden van de
laatste jaren.
„Hoovaardij, een eerste zonde te
gen de H. Geest! Een vermetel ver
trouwen, idem. Mooie meisjes te
diep in de ogen gekeken. Minder
belangrijk, maar toch niet te ver
geten. Gestolen? Neen! Gelasterd?
Neen!" Het hele scala van zijn grote
en kleine zwakheden stond hem hel
der voor de geest, toen hij de deur
van de kerk wilde openduwen. De
deur was gesloten. De dichter ram
melde heftig aan de klink. Er rin
kelden sleutels aan de binnenkant.
Het slot klikte en de deur draaide
langzaam op een kier. De koster
stak zijn hoofd door de opening.
„Het spijt me voor u meneer, maar
ik mag er u zo gezegd niet meer
inlaten." De dichter vond geen
woorden van verbazing. „Ja, kijk
u 'ns", zeide de koster, „ik ben zo
gezegd de engel voor het paradijs.
Ik moet de deur hier bewaken."
..Jamaar, jamaar", stamelde de
dichter. „Het spijt me wel, mijnheer
maar we kunnen maar tot acht uur
biechthoren. De pastoor is ook een
mens. Dat had u niet gedacht, niet
waar? Nou, komt u 'ns binnen, dan
Vervolg zelfde pag. 2e kol.