ALS MENS
GEBOREN
YAN
Kexit mi5 in (2lta.xLotte Stxeet
I
In 1952 kloppen honderdduizend kinderen meer
dan in 1947 aan de schoolpoort!
Zaterdag 24 December 1949
Inderdaad nijpend probleem
Huisvestings- en personeelsmoeilijkheden
voor het onderwijs
SPELLETJE KAART
E
^AG 2
(Vrij naar het Engels van
Katy Gandy)
Het liep tegen Kerstmis toen ik
Mickey Jackson voor het eerst ont
moette. Ik liep met een zak kren
tenbroodjes door de Charlotte Street
en daar stond hij: twee voeten ste
vig op het trottoir geplant, terwijl
hij zijn grote bruine kop telkens
opzij draaide om de voorbijgangers
met een smekende blik aan te zien.
Een klein groepje belangstellenden
stond vlak bij hem twee kleine
jongetjes, een dame met een rode
paraplu en een oude man met een
jong denneboompje in zijn armen,
waaraan Mickey tevergeefs poogde
te knabbelen. Ze zagen er allemaal
overdreven bezorgd uit en allen, be
halve Mickey, die het te druk had
met knabbelen, slaakten een diepe
zucht van verlichting, toen ik het
verwachte offer bracht (een krente-
broodje, een kwart broodhet
was bijna te veel gevraagd).
„Wat ben ik toen bl:j dat U ge
komen bent verzuchtte de dame
„we wisten werkelijk niet wat we
moesten beginnen."
De jongetjes straalden van vol
doening. Ze gingen op de tenen
staan om Mickey over zijn bruine
neus te kunnen aaien. „Hij mag
toch eigenlijk niet op het trottoir
staan, is wel", begonnen ze, toch
vol bewondering. „Vooruit, ga daar
staan, ouwe jongen!"
Mickey maakte niet de minste
aanstalten. Hij kwam zelfs nog een
paar passen verder het trottoir op
en trok daarmee heel het krakende
geval, de wagen van voerman W.
Jackson met zich mee. terwijl hij
zijn bruine ogen verlangend op de
papieren zak richtte. Ik besloot
maar om te gaan en liep juist door
toen Jackson uit de gelagkamer van
„The gost en Compasses" kwam,
waar hij even een biertje had ge
pikt. Ik hoorde een luid geschreeuw,
gesnuif en geschuif en een ogen
blikje later het geratel van wielen
over de hobbelkeien toen Jacksons
span in fikse draf voorbij reed.
Jackson droeg een soort leren kap
op zijn hoofd en zwaaide met een
zweep, die kennelijk slechts voor
uiterlijk vertoon diende. Mickey
zelf draafde door de Charlotte
Street met een snelheid, die hem
minstens een plaats zou bezorgd
hebben in de Nationale Wedrennen.
Mickey is niet het enige slepers
paard dat ik ken; er zijn er ver
schillende waarmee ik op goede
voet sta. Deze wijk, die vlak bij de
dokken ligt en bij de rivier, staat
vol pakhuizen en overal voor die
pakhuizen in de nauwe straten
staan de paarden; in een lange rij
achter elkaar staan ze daar de hele
dag tussen de bomen van de met
zeildoek overtrokken wagens te
wachten, met geen andere bezigheid
dan staren in de zeildoeken diepte
van de wagen daarvoor. Charlotte
Street is een bekende halte voor ze;
iedere dag passeer ik dezelfde paar
den in de bekende ongeduldige of
berustende houding. Ik zou ze wel
als vrienden willen beschouwen,
maar ik ben bang dat die vriend
schap maar van een kant komt,
want het zijn gereserveerde wezens,
die slechts zelden een voorbijgan-,
ger een blik waardig keuren. In hun
grote glanzende ogen is een onver
schilligheid, die niet verdwijnt als
je ze een wortel of wat hooi aan
biedt.
Maar zoals ik al zei, Mickey is
anders. Hij heeft iets vriendelijks
over zich, zodat men zich wel eens
afvraagt of hij zich realiseert dat hij
een paard is. En ofschoon hij wel
het onooglijkste paard is van alle
maal, is hij altijd enorm kwiek. Ik
heb niet veel verstand van het
uiterlijk van een sleperspaard, maar
als ik hem met zijn collega's verge
lijk kan ik toch niet geloven dat
Jackson hem recht doet wederva
ren. Vaak ziet hij er bepaald sjofel
uit; zijn bruine manen hangen in
hopeloze slierten voor zijn ogen, 'n
viezige sik hangt van zijn kin om
laag en zijn voorste manen zijn met
een touwtje opgebonden. Eigenlijk
is het een schande omdat de andere
er wel verzorgd uitzien, maar mis
schien heeft Jackson het te druk.
Mickey klaagt natuurlijk nooit; hij
zou wel het laatste paard in de we
reld zijn om slachtoffer te worden
van een aanval van zelfmedelijden.
Als ik langs hem kom tegen etens
tijd dan kijkt hij me over zijn voe
derzak heen aan alsof hij zeggen
wil: Zie mij nou maar 'ns. Sta ik me
daar in deze prachtige straat op een
prachtige dag en ik eet een uitge
zocht maaltje met alle smaak, die
het maar verdient. Kijk maar eens
naar dat keurige dek, dat over mijn
rug ligt en naar het schone lint om
mijn staart. Heb het hart eens om
medelijden met me te hebben.
De straat is zonloos en deprime
rend, het dek is tot op de draad
versleten en de strik '.^e maakt
werkelijk een komische indruk) is
zo erbarmelijk verschoten, dat het
wel haast zeker een overblijfsel
moet zijn van een of andere feeste
lijkheid. Maar dit alles kan geen
haar afdoen aan Mickey's onvei-
woestbaar optimisme. Het moet wel
zijn zonnige aard zijn, die hem zo
veel vrienden bezorgt; alle chauf
feurs en pakhuisknechten uit de
omgeving kennen hem en groeten
hem. „En", zeggen vriendelijk
als ze uit het nabijzynde café
komen (en soms brengen ze dan 'n
klont mee) „hoe is 't er mee van
daag, ouwe jongen?"
En Mickey knikt dan eens met
zijn sik en spitst zijn oren op e»r.
typisch eigenwijze manier. Ik geloof
dat hij wel het meest populaire
paard is in de hele buurt.
Er zijn ook nog wel andere be
kende figuren in de straat. Daar heb
je bv. dat grote gevlekte paard, dat
zijn standplaats een paar meter ver
der heeft en dat een zeer deftige
metalen tiara op zijn kop draagt
met de geheimzinnige letters L.M.S.
er in. Het is een goed onderhouden,
een soort militair paard. Hij draagt
het glanzend gepoetst koperen
hoofdstel met een fierheid of het
een of andere militaire onderschei
ding is; hij schudt op een bepaalde
manier met zijn kop en snuift ge
regeld en soms heeft hij van die
aanvallen van koppigheid. Laatst
was ik getuige van een heftige on
enigheid tussen hem en zijn baas,
een vriendelijke man met een rood
gezicht, die zeer bezorgd is voor
zijn welzijn (ik heb hem wel eens
in een sneeuwstorm zien rondkrui
pen over de grond om zijn pupil uit
te rusten met juten beenbekleed
sels). Maar ditmaal scheen het ge
duld var de baas uitgeput. Zijn ge
zicht zag purper van kwaadheid.
„Ik zal je door de modder slepen!"
schreeuwde hij, terwijl hij met een
stuk gareel stond te worstelen.
Ik heb ze maar laten tobben; het
paard trok de ene kant uit in een
opwelling van redeloze dwarsdrij
verij en zijn baas, onder het uiten
van een serie hartige woorden, ruk
te naar de andere kant. Het leek
wel een ruzie tussen een verliefd
stelletje. Ze hebben het waarschijn
lijk vlug bijgelegd, want toen ik ze
de volgende morgen passeerde wa
ren ze weer de beste vrienden, de
baas stond amicaal met zijn arm om
de hals van zijn pupil geleund en
deze stond eigenwijs met een voor
poot stijl uitgestrekt te dromen. Zo
staat hij het liefste en hij ziet er
dan uit als een balletmeisje.
Dan is er nog Jacko, het grote
zwartfluwelen paard van voerman
W. Jenks. Jacko heeft smekende
diepzwarte ogen, zoals geen enkel
ander in de straat. Zijn liefste hob
by is peinzen en vaak staat hij af
wezig in de diepte van de kar voor
zich 'te staren, waar dogrgaans niets
anders te zien is dan een lading
stro of een stapel pakkisten. Maar
soms keert hij wel eens naar de
aarde terug en verwaardigt zich dan
'n klontje suiker aan te nemen van
een of andere bewonderaar. Ik heb
ook wel eens gezien dat hij een
prachtige gevlekte orchidee oppeu
zelde uit het knoopsgat van een rijke
vriend en sindsdien is mijn vertrou
wen in hem toch wel een beetje ge
schokt. Jacko is de erkende sociale
leider van de buurt en heeft maar
twee rivalen, een paar stoere schim
mels, die een kolenwagen trekken
(en ondanks dat vlekkeloos blijven!)
Er is weinig verschil tussen deze
drie paarden; alle dragen ze glin
sterende koperen ornamenten en
mooie zijden dekkleden, alle drie
hebben ze prachtige manen en een
prachtige staart. Die arme Mickey
Jackson ziet er naast hen maar
eenvoudigjes uit.
Op de vooravond van Kerstmis
ging ik voor het laatst door de
Charlotte Street. De zon was juist
ondergegaan en een perzikachtige
nevel hing over de pakhuizen. De
straat was vol mensen, die haastig
in de richting van het station ver
dwenen en zelfs onder de paarden
hing al de sfeer van het aanstaande
Kerstfeest
Ik zag al mijn oude vrienden. De
twee .witte kolenpaarden draafden
lustig door de straat voor een lege
kar. Ze droegen naast de gewone
bellen en teugels een lauwerkrans
op hun kop; de baas, wiegend op
zijn verheven zitplaats, kon wel een
Romeins generaal zijn, die juist van
een zegevierende strijd terugkeerde.
Onder het geluid van de klingelen
de bellen en het hoefgetrappel op
de hobbelkeien passeerden ze en ik
was heus niet de enige die omkeek.
Toen kwam ik Jacko Jens tegen,
WEINIG RUST IN
BETHLEHEM
De rust, waarin Bethlehem an
dere jaren Kerstfeest vierde, zal
ren werd, is op het ogenblik let
terlijk volgepropt met Arabische
vluchtelingen, die als gevolg van
de voortdurende spanning in Pa
lestina, huis en hof hebben moeten
verlaten. Bovendien is bijna
het dit jaar niet kennen. Want het iedereen werkloos nu de voor
kleine dorp, waar Christus gebo-
naamste bron van inkomsten, pro
faan ook wel de pelgrimindustrie,
zo goed als geheel opgedroogd is.
Contact met de buitenwereld
heeft Bethlehem niet. Af en toe
komen er wat vrachtauto's om
voedsel voor de vluchtelingen aan
te voeren. De grote weg waar
langs men in een kleine tien mi
nuten van Jeruzalem naar de kerk
van de Geboorte komen kan, is in
handen van Israel. De énige nor
male verbinding met Bethlehem
is nu een kronkelend en hobbelig
pad dat zich over en langs de on
vriendelijke heuvels van Judea
slingert.
In het dorp en de naaste omge
ving bevinden zich op het ogen
blik 55.000 vluchtelingen, terwijl
de normale bevolking van Bethle
hem nooit meer dan twaalfdui
zend zielen telde. De levensom
standigheden zijn er dan ook niet
veel beter dan in China en de
meest overbevolkte stadjes van
West-Duitsland. Bethlehem heeft
echter één hoop: het Heilig Jaar.
Men hoopt dat dit weer talrijke
pelgrims naar de Geboortegrot zal
brengen.
een volmaakte kerstboom. Twee
rose chrysanten waren in zijn voor
ste manen gevlochten, op zijn plaats
gehouden door een stuk rose lint.
De rest van zijn haardos was ver
sierd met groene takjes en een
sneeuwstorm van watten, terwijl
zijn staart was getooid met rode en
groene strikken. Ik wenste hem Za
lig Kerstfeest en liep door langs de
lange rij wachtende paarden, die
hun aandeel in de feestelijkheid
bijdroegen in de vorm van hulst
takjes en papieren wimpels. Ik keek
uit naar mijn gunsteling, want ik
had een klein kerstpresentje voor
hem in een papier, maar hij was
nergens te zien. Ik besloot bij me
zelf dat hij waarschijnlijk een of
andere speciale boodschap moest
doen en pas laat zou zijn. Ik liep
juist de Charlotte Street uit toen ik
het geratel van een wagen hoorde,
die duidelijk zichtbaar werd in de
verkeerslichten.
Ik kon me niet vergissen in dat
lachwekkende sikje. Ik gaf hem m'n
cadeau, een sappige wortel, die hij
gretig aanvaardde; terwijl hij hem
opknabbelde ving ik een blik op uit
zijn ogen. Voor het eerst sinds ik
hem ken, was er iets voornaams in
zijn houding.
„Heb je mijn versiering gezien?"
scheen hij te vragen.
Toen flitste het verkeerslicht van
rood naar groen en in minder dan
geen tijd was hij weer weg: maar
niet voordat ik de tijd had gekregen
me te realiseren wat hij eigenlijk
bedoelde. Boven op zijn slordige
manen was een klein, sprietefig ge
lig takje mistletoe bevestigd, ken
nelijk ergens van het trottoir opge
raapt. En midden in zat een prach
tige bes.
„Zalig Kerstfeest!" riep ik de
wagen na, Jackson riep me weder
kerig zijn beste wensen toe. Mijn
vriend schonk slechts aandacht aan
de straatstenen voor zich, maar er
lag een wereld van begrijpen in de
wijze waarop hij met zijn oren
kwispelde.
„Er is geen tegenstelling tussen
de wetten, die het leven der ge
lovige Christenen regelen, en de
postulaten der ware menselijk
heid; integendeel zij steunen el
kaar en werken gemeenschappe
lijk. In het belang der lijdende,
in haar stoffelijke en geestelijke
verhoudingen zo diep geschokte
mensheid, hebben Wij geen vuri
ger verlangen dan dit: dat de
tegenwoordige noden de ogen van
velen enmogen openen, opdat men
Jesus Christus en de zending
Zijner Kerk op aarde in het ware
licht zie en opdat allen die de
macht uitoefenen besluiten aan
de Kerk de weg vrij te laten om
te werken aan de vorming der
toekomstige geslachten volgens
de beginselen van gerechtigheid
en vrede."
(Paus Pius XII in Zijn
eerste encycliek
„Summi Pontificatus")
Het zojuist genoemde kindertal,
waarmee Nederland in 1946 ver»
blijd werd, is rond 100.000 groter
dan dat van 1941. Het jaar 1946
was werkelijk een top-jaar. Het
sluiten van veel door de oorlog
uitgestelde huwelijken, het herstel
van het gezinsleven na de bevrij
ding en andere factoren kunnen
dienen tot verklaring.
Maarverklaring of niet, het
feit is er. Aan het eind van de re
gelmatig stijgende geboortecijfers
van de oorlogsjaren, draagt het
jaar 1946 de levensfakkel hoger
dan ooit in de jongste geschiedenis
van Nederland, met een geboorte
cijfer van 30 per duizend.
Wat het zeggen wil om deze
284.000 te kleden en te voeden zul
len de moeders wel het beste weten,
en er is dat jaar zeker een extra
dividend geweest voor de aandeel
houders van fabrieken' van zuigfles-
en kinderwagens
Ze zijn opgegroeid, de 284.000, en
zeer voorspoedig in 't algemeen
(daar verdienen behalve de moe
ders ook de consultatiebureau's een
(Secreta van de Dageraads-Mis)
Er moge dan al een positieve
goede zijde te vinden zijn in het
moderne Humanisme, dat tegen
woordig in niet-katholieke krin
gen een zekere opgang maakt, het
beeld van de mens, zoals het door
deze niet-christelijke geestelijke
stroming als ideaal wordt inge
dacht, is noodzakelijkerwijze ver
minkt en reeds bij voorbaat tot
onvruchtbaarheid gedoemd, nu
het uitgangspunt, een wereldbe
schouwing gebaseerd op een dui
delijk erkend Gods-bestaan, uit
drukkelijk wordt afgewezen. De
term Humanisme (menselijkheid,
mens-zijn) is met deze moderne
bijsmaak gevaarlijk en misleidend;
het is in de diepste grond een
begrip, dat tot een leeg, inhouds
loos woord is vervaagd, waaraan
geen volle en Volledige werkelijk
heid meer beantwoordt. Zó gelijk
het Humanisme het voorstelt, is
het gave beeld van de mens niet.
Hoe geheel anders in het beeld
van de ideale mens, dat ons als
gelovige Christenen wordt voor
gehouden en zoals wij katholieken
het ten voeten uit vinden uitge
tekend in de Liturgie van ons
Missaal gedurende de tijd van de
Advent en Kerstmis. Wie zich ook
maar enigszins moeite geeft de
liturgische teksten van dit ge
deelte van de Kerkelijke Jaar
kring met meer aandacht te be
schouwen, kan daar al het mate
riaal bijeen lezen waaruit het
enige, juiste Humanisme, het
christelijk mensheids-beeld wordt
opgebouwd. In de onvergelijkelijk-
prachtige taal van deze oude,
maar altijd nieuwe, zinrijke litur
gische teksten (waar is degene
die de bewering durft volhouden
alsof het christelijk Latiin minder
zou zijn dan dat van de z.g. klas
sieken?) vindt men daarvoor al
de elementen in uitdrukkingsvolle
woorden als deze: oorsprong, oud
heid, dienstbaarheid, herstel, uit
wisseling, vorm, nieuwheid e.a.
Wat is dan dit christelijk beeld
van de mensheid, de opvatting
omtrent de mens, zijn wezen en
bestaan, zoals wij gelovigen hem
zien in de zeer concrete feitelijk
heid van de dagelijkse omstandig
heden waarin hij door dit leven
is geplaatst?
Kerstmis wordt door de Litur
gie, die een zeer fijne smaak heeft
voor symboliek (men vergelijke
slechts de Mis-gebeden van deze
dag in zijn Missaal!), gezien als
het feest van het Licht. Christus
is de onoverwinnelijke Zon. Even
als in de natuur de zon op het
donker van deze korte winterda
gen steeds meer de overhand gaat
krijgen, zo overwint Hij de duis
ternis, het donkere kwaad, de
macht van Satan en de zonde.
Wij zijn hiermede midden in de
kern van een der hoofdgedachten
van het Sint Jans-Evangelie.
Sinds het onloochenbare feit
van de erfzonde, waarvan de ge
volgen maar al te zeer waarneem
baar zijn, heersen de duisternissen
in de menselijke geest. Is het
blinde mensdom niet vol verstan
delijke en zedelijke afdwalingen?
Het is niet nodig hier op de ge
schiedenis van onze eigen tijd te
wijzen. Onverschilligheid voor
hogere idealen, geloofsafval, ont
kerkelijking, genotzucht en sport-
verdwazing, het zijn slechts en
kele hedendaagse verschijnselen
van het geestelijk verval en van
de ouderdomszwakte waaraan de
mensheid zonder God en buiten
Christus steeds lijdende is. Onder
het juk der moderne zonde ligt
heel een wereld gebonden in een
ware slavernij, die door het
schenden van de menselijke per
soonlijkheid en waardigheid niet
minder erg is dan die welke wij
in haar gruwzame werkelijkheid
uit de oudheid kennen.
In dit onheilvolle, uitzichtloze
duister schijnt het opgaande
nieuwe Licht van Christus' Ge
boorte. De Nachtmis, de Dage
raadsmis, de Dagmis (bemerkt
men de steeds klimmende stij
ging in deze fijn-gevoelde sym
boliek?) op Kerstmis evenals de
Liturgie van heel de Kersttijd
komen op deze gedachte telkens
terug. De duisternissen hebben
dit Licht niet aangenomen. God
wordt niet erkend. Zijn rechten
worden miskend, Zijn Kerk
wordt vervolgd. Maar wij, die
geloven, hebben dit Mysterie van
het Licht aanvaard.
In de Menswording heeft het
Eeuwige Woord, de enige Zoon
van de Vader, Zijn verblijf onder
ons gendmen. De komst van God
Zelf ih een mensen-gestalte ge
heel gelijk aan de onze. met uit
zondering van de zonde, is een
binnengaan, een intrek nemen in
onze menselijke natuur, een wo
nen onder dezelfde tent, waar
mee naar een Oosters beeld, dat
zowel door Sint Petrus als door
de Apostel Paulus en de Evange
list Sint Jan wordt gebruikt, ons
menselijk lichaam wordt aange
duid. Gods Zoon daalt af van de
Hemel op aarde, maar dit bezoek
is véél meer dan uitwendig bui
ten blijven staan, het 'is een in
gaan in de mensheid zelf, een
intrede in de wereld, zoals de
Hebreënbrief het noemt, langs de
gewone, natuurlijke, algemeen-
menselijke wegen van menswor
ding en geboorte heen, ook al
blijft over heel dit mysterie de
sluier yan de ongeschonden maag
delijkheid onaangeroerd liggen.
Het ongeschapen Woord is waar
lijk mens geworden en geboren
uit een Vrouw, de Maagd Maria,
in de stal van Bethlehem.
Wij weten echter dat deze als
mens Pas-geborene, rond wiens
kribbe het wonderbare licht van
de nachtelijke hemel straalt, dat
de herders op de velden aan
schouwden, vol is van de onuit
sprekelijke glans der Godheid.
Deze menselijke natuur, die door
de Zoon werd aangenomen, is met
de goddelijke verenigd in de een
heid van de ene goddelijke Per
soon, die de Tweede is van de
Allerheiligste Drieëenheid. Heel
de „vorm", de gestalte, de ge
daante van de God-Mens Jezus
Christus aanschouwen wij volgens
de letterlijke woorden van het
Sint Jans-Evangelie vol heerlijk
heid en luister. Die hier in deze
nacht als mens is geboren, die
zelfde is ook omgeven door de
stralen van de goddelijke glorie.
Het is juist deze gedachte, die
zozeer benadrukt wordt door de
Liturgie van Kerstmis.
In Hem, die St. Paulus noemt
„de Mens Jezus Christus" en el
ders „de nieuwe Adam", is het
oorspronkelijke beeld van de men
selijke natuur, eenmaal geschon
den door de zonde, in zijn volle
gaafheid hersteld. Christus is in
Zijn Mensheid de meest ideale,
aan het eerste scheppingsplan be
antwoordende menselijke figuur
en terecht zal dan ook de Kerst-
iiturgie van Hem het Psalmwoord
herhalen, dat Hij is „de schoonste
der mensen-kinderen en dat be
valligheid over Zijn lippen ligt
uitgespreid". Wonderbaar was de
schepping van de menselijke waar
digheid, méér wonderbaar nog
haar omvorming, haar vernieu
wing en herstel.
Het zijn deze woorden, die in
de liturgische teksten van de
Kersttijd hun volle betekenis krij
gen. Wij belijden in het Credo,
dat Christus gekomen is omwille
van ons mensen en van onze zalig
heid. Hij is mens geworden en
geboren met het doel om ons te
kunnen verlossen uit de dienst
baarheid aan Satan en zonde.
Kerstmis is het feest van het her
stel van onze waardigheid als
mens. Daarom juist is er zoveel
sprake van „slavernij" en „bevrij
ding", daarom is er die telkens
terugkerende tegenstelling van
„oudheid" en „nieuwheid".
Is de H. Mensheid van Christus
het verheven toonbeeld van al wat
er aan schoon-menselijks mogelijk
en denkbaar is, zij is, als werk
tuig en instrument onmiddellijk
met de Godheid verbonden, er ook
de bewerkende oorzaak van, dat
wij, die in Hem geloven, aan deze
zelfde nieuwheid van Zijn pas
geboren leven aandeel hebben. De
Verlosser der wereld, die heden
is geboren, is de oorzaak en be
werker van die goddelijke weder
geboorte, waardoor wij kinderen
van God genoemd worden en het
ook werkelijk zijn. Tussen Hem
en ons bestaat een hoogheilige
uitwisseling en ruil: Hij neemt
onze menselijke natuur aan, wij
ontvangen aandeel aan de godde
lijke. In Hem en door Hem wor
den wij teruggevoerd naar het
begin en de oorsprong van ons
leven, de Vader, uit wiens schep
pende almacht en liefde ook wij
zijn voortgekomen. God ziet ons
„in Christus", opgenomen in het
goddelijke leven, .waarvan Hij in
Zijn H. Mensheid de volheid bezit
en waaruit wij allen ontvangen
de ene genade na de andere.
Christus wordt met Kerstmis
opnieuw in ons geboren: Hij om
kleedt zich met ons leven, met
ons menselijk lichaam, om van
ons nieuwe mensen te maken. Wij
zijn verlost, de waardigheid van
onze menselijke persoon is her
steld: een nieuwe mens rijst op,
Christus Zelf is het die in de
waarachtige christen leeft en in
hem Zijn eigen leven voortzet.
Christus hernieuwt met Kerstmis
het Mysterie van Zijn Geboorte
in elke ziel die Hem gelovig en
zuiver van zonde-smetten, als
Maria, ontvangt.
„Is men in Christus, dan is men
een nieuwe schepping" (2 Cor. 5,
17). Het was deze onschokbare
geloofszekerheid, die aan het
eerste Christendom, dat van de
Apostelen en Martelaren uit de
oude Kerk, dat vreugdevolle be
wustzijn gaf, iets geheel „anders",
iets geheel „nieuws" te zijn. Het
is niet meer het „oude", voortaan
is het alleen maar het „nieuwe",
datgene wat de ware gelovige, de
echte leerling van Christus onder
scheidt in heel zijn denken en
handelen.
Het beeld van de volwaardige
mens, van het christelijk „huma
nisme" is dat hetwelk vol luister
ons tegenstraalt in het Mensge-
worden Woord en dat zijn weer
spiegeling vindt in al wie het met
zijn geloofsbeleving ernstig neemt.
Het Epistel van de Nachtmis met
Kerstmis vat het samen: „Want
Gods genade is verschenen, red
ding brengend aan alle mensen.
Ze voedt ons op om goddeloosheid
te verzaken en wereldse begeer
lijkheid; om ingetogen, recht
schapen, godvruchtig in deze we
reld te leven: om de zalige hoop
te verwachten en de openbaring
der glorie van onze grote God en
Zaligmaker Christus Jezus. Hij
:ieeft Zich voor ons gegeven om
ons van alle ongerechtigheid te
verlossen en ons te reinigen als
Zijn eigen volk, vol van ijver in
goede werken.
DOM H. J. SCHEERMAN OSB
Egmond.
Aantal levend-geboren in
Nederland 1941—1948
Jaar
Aantal geb.
Index
1941 ïoo
1941
181.959
100.0 I
I 1942
189.975
104,5
11 1943
209.379
111,5
1944
219.946
115,0
1945
209.607
121,0
1946
284.456
151,0
1947
267.288
147,0
1948
248.144
i37,0
Econ.
Stat. kwartaalbericht j
pluim voor) en nu, na het leren lo
pen, en na het leren praten, zien
we de dag naderen, dat ze aan de
schoolpoort komen kloppen.
Dat zal zijn, dat zal zijn(net
als in het kinderliedje) dat zal 1952
zijn.
2000 klassen méér.
Wat betekent dat, vader en moe
der? Wat betekent dat, burge
meester, schoolbestuur en regering
Dat betekent een extraatje van
100.000 kinderen, vergeleken met
1947 is aangemeld, en 75.000 meer
dan in 1949.
Vijf en zeventig duizend kinde
ren meer, dat betekent tweeduizend
goedgevulde klassen méér, dat be
tekent tweeduizend onderwijzers
méér, dat betekent tweeduizend
schoollokalen of ruim 300 scholen
méér dan in een gewoon jaar.
Hiermede zijn de zorgen, die hun
schaduw vooruit werpen, nog niet
voldoende getekend.
Want ook reeds vóór 1952 is er
een gestadige groei; ook in het jaar
1950 zullen zich reeds 10 duizend
kinderen méér aanmelden dan in
1949.
Bovendien wordt in 1950 de leer
plicht verlengd, zodat er minder
kinderen dan normaal de lagere
school verlaten.
Ten slotte bestaat er reeds nu een
aanzienlijk tekort aan schoolloka
len en van een overschot aan on
derwijzend personeel is reeds lang
geen sprake meer.
Maar nog om een andere reden
is met het getal van de vijf en ze
ventig duizend het probleem niet
volledig getekend. Het is niet zó,
dat deze golf de school in 1952 bin
nenkomt en haar in 1953 weer ver
laat. Zes of zeven jaar lang zal de
school deze kinderen moeten her
bergen, en ondertussen komen de
nieuwe lichtingen, die weliswaar
geleidelijk kleiner worden, maar
toch nog zeer groot zijn, en die elk
ook zes zeven jaar onderwijs vra
gen. Een berekening, waarin welis
waar enkele onzekere factoren ver
werkt zijn, maar die toch voorzich
tig kan genoemd worden, leert dat
de stijging snel voortgaat tot 1955,
daarna zich geleidelik voortzet tot
1958, om dan, als de voorspellingen
van de bevolkingssatistici bewaar
heid worden, geleidelijk of te ne
men en zelfs voor een daling plaats
te maken.
En hiermede vertoont zich een
ander kant van het probleem.
Als de verwachtingen juist zijn,
dat het geboortecijfer evenals na de
vorige oorlog, in de komende jaren
verder zal dalen, dan mag er met
recht van een puzzle gesproken
worden. Want dan zullen de ruim
10.000 schoollokalen, die, enkel om
de grote aanwas op te vangen,
vóór 1955 moeten gebouwd worden,
in de verdere toekomst van weinig
nut zijn.
En dan zullen ook de 10.000 extra
onderwijzers, die vóór 10.000 extra
opgeleid worden, in de daarna vol
gende jaren geleidelijk naar een
ander beroep moeten uitzien.
Eb en vloed in de scholen
Het probleem van het tekort aan
onderwijzend personeel en scholen
is niet uitsluitend Nederlands. Het
bestaat in nagenoeg alle West-
Europese landen en in de Verenigde
Staten van Amerika is het even
als alles van gigantische afme
tingen. De onderwijspers tracht al
daar met groot tam-tam de publie
ke opinie te overtuigen van de
noodzaak om drastische maatrege
len te nemen. In de eerstvolgende
jaren zullen in Amerika een extra
millioen leerkrachten (voor het
overgrote deel dames) moeten op
geleid worden en 30.000 schoolloka
len moeten bijgebouwd worden.
Over enige tijd kunnen zowel de
dames als de lokalen gemist wor
den. Voor beide weet men al een
oplossing. De dames in het huwe
lijksbootje en de lokalen afbreken,
dat wil zeggen niet de nieuwe ge
bouwde maar de oude. Overigens
zit men daar nu reeds midden in
het probleem van het tekort. Men
lacht er fén beetje mee en tekent
carricaturen van uitpuilende scho
len, waar de leerlingen door het
dak heen naar buiten kijken en
waar de schuttingen openbarsten
vanwege het gedrang op de speel
plaatsen.
Een eigenaardige zijde van het
probleem we keren weer terug
tot Nederland bestaat hierin,„dat
de vloedgolf van kinderen achter
eenvolgens de kleuterschool, de la
gere school en 't voortgezet lager
onderwijs bereikt.
In de kleuterschool is ze reeds
binnengedrongen, de lagere school
is over een paar jaar aan de beurt
en rond 1960 zal de vloed de Ulo-
en Middelbare school bereiken. In
de lagere scholen treedt dan de eb
in.
(Van een bijzondere medewerker)
Het is alweer bijna een hatf jaar geleden, dat het Economisch
Statistisch Kwartaalbericht luid alarm sloeg en de aandacht
van de lezer vroeg voor wat men naderhand genoemd heeft:
het „rampjaar 1952". Al de ouderparen, die in 1946 verblijd
werden met de geboorte van een zoon of dochter (het waren
er welgeteld, ruim 284.000) zullen toendertijd niet gedacht
hebben, dat hun jonge spruit nog eens een bijdrage zou leveren
tot het ontstaan van een groot probleem, en veel zorgen zou
verschaffen aan de Overheid.
De noodzakelijke te nemen maat
regelen zullen moeten dienen ter
bevordering van een versnelde
bouw van kleuterscholen en lagere
scholen, en een versnelde toestro
ming van leerkrachten via de
kweekscholen.
Geen werkloosheid
De laatste verloopt niet geheel
bevredigend. De toevloed naar de
kweekschool was dit jaar weliswaar
1200 groter dan in 1948, maar dit
komt op zijn vroegst in 1952 ten
goede aan het lager onderwijs, en
dit heeft in dat jaar een extra be
hoefte van meer dan drieduizend.
Andere middelen zjjn het in het
leven roepen van spoedopleidingen,
het geven van vrijstelling van mili
taire dienst aan de onderwijzers en
het toelaten van gehuwde onder
wijzeressen. De beide laatste mid
delen worden reeds toegepast.
Er is dus bij het onderwijs voor
lopig geen werkloosheid te vrezen.
Ook de eb van de zestiger jaren be
hoeft geen catastrofe te worden a's
het onderwijzend personeel zich met
kracht op de studie voor nijver
heidsonderwijs- en middelbare ak
ten werpt.
Vermoedelijke toename van
het aantal benodigde onder
wijzers (en schoollokalen),
vergeleken met 1949
Jaar Toename v. h. aantal
benodigde onderwijzers
t.o.v. '49
1950
1.270
1951
2.440
1952
3.310
1953
6.320
1954
8.930
1955
10.700
1956
11.470
1957
11.750
1958
11.770
1965
'5.9OO
Econ.
Stat- kwartaalbericht
KORTE KERSTVERTELLING
door Lou Ste js er
In de namiddag, in het uur tus
sen licht en donker, als het op
straat nog druk is, maar het in de
huizen allengs rustiger pleegt te
worden, neemt Van Hoogstraten
zijn krant ter hand. Het is een
oude gewoonte, die hij altijd trouw
is gebleven, ook in de jaren, waar
in nij zijn gezin van grote zonen
en dochters langzaamaan heeft zien
wegslinken, ook'in de tijd, waarin
zijn vrouw aan het ziekDea lag ge
bonden en hij werd voorbereiu op
een definitieve scheiding, die toch
nog, zoals dat veelal gaat, onver
wacht is gekomen. Het rs een van
de weinige, oude gebruiken van het
gezin Van Hoogstraten, die door de
eenzame oude man worden gehand
haafd.
Vanmiddag echter kan hij er niet
toe komen, de krant, dubbel zo dik
ais anders, het is het Kerstnum
mer, nu reeds ter hand te nemen.
Als het meisje in de keuken de
weinige borden afwast loopt hij
langzaam naar zolder, daar staat hij
dan voor de grote kartonnen uuos,
die in andere jaren allang naar
beneden zou zijn gebracht door
rappe jonge handen, de doos met
de kerststal en de beelden. Nu
staat Van Hoogstraten er naar te
turen. Het heeit geen zin de stal
nu nog op te zetten, de kinderen,
die allen hun gezin hebben en thuis
hun Kerstmis vieren, zouden er
niets aan hebben. De paar vrien
den, die ai en toe aan komen lopen
kijken er nauwelijks meer naar om
en het meisje Cato, dat misschien
gedurende de Kerstdagen even
komt voor het eten en het oprui
men van de boel, gaat natuurlijk
naar haar broertje en zusjes.
Neen, de kerststal hoeft nu geen
dienst meer te doen. Van Hoogstra
ten, langzaam de trap aflopend,
denkt er over ze aan een of ander
gezin cadeau te doen.
Nadien zit hij in het vallende
duister met de kaarten voor zich,
in. het schijnsel van een kleine
schemerlamp vallen ze een voor
een neer, klaver-aas, hartenboer,
schoppenvrouw, ruitentien. Van
Hoogstraten speelt het spel der
'eenzamen, patience. De kaartvrien-
den uit vroeger jaren zijn hem een
voor een ontvallen. Eerst het oude
schoolhoofd, Mertens, twee jaar
later de gepensionneerde kolonel
Van den Boogerd, kort geleden nog
de houtvester uit Zeist. Nu speelt
Van Hoogstraten zijn spelletje
kaart alleen en terwijl de kaarten
hem een voor een uit de vingers
glijden, met een korte tik op het
gladde tafeltje neervallen, rijzen
de oude, vertrouwde gezichten voor
hem op, achter zijn vrienden het
gelaat van zijn zorgzame, gastvrije
vrouw, die de bijeenkomsten thuis
altijd zo'n prettige sfeer wist te ge
ven.
Het is rond etenstijd als Van
Hoogstraten eindelijk aan zijn
krantje toe komt. Hij zal het maar
niet te laat maken, de Nachtmis
op kerstdag is er nog en dan komt
er in de loop van de dag natuur
lijk de nodige visite aanlopen Ver.
diept in de lectuur, hoort hij am
per de bel. In gedachten loopt hij
naar de deur Daar staan zijn doch
ter en schoonzoon, achter hen de
twee kinderen. Hij had ze niet ver.
wacht. Het is een plotselinge druk
te in het stille huis, waarin de
jongensstemmen hel opklinken.
Als de eerste drukte voorbij is en
de kamer is omgetoverd in een ge
zellige zit, neemt Annie met een
resoluut gebaar de kaarten van het
tafeltje. Nu geen patience meer!
En voor de avond voorbij is, is
toch de kerststal naar beneden ge.
komen. De jongens helpen uitpak-
ken en het is of met ieder beeld de
sfeer feestelijker wordt.
Als rond twaalf uur door de ra
dio de eerste kerstklokken in de
kamer galmen, lijkt het oude gezin
Van Hoogstraten herboren. In de
mahonie-houten doos liggen de
kaarten, klaver-aas, hartenboer,
schoppenvrouw en hartentien, die
nu geen dienst behoeven te doen,
de komende dagen.
IN het jaar des Heren 167!
de winter laat. De her
mild geweest; tot jn De
stonden de ossen des nacl
in de wei.
Maar half December trok
dunne, koude vriesadem o
land. De schepers dreve
kudden in de kooien en d
loeiden in de benauwenis
bedompte stal, alsof ze h
hadden naar de wijde he
de eindeloze ruimte van h
veld.
De boeren zaten de god
liike dag achter het rokerij
genvuur, de grove handel
stijve knieën. Ze gingen n
als het donkerde en krot
kreunend weer omhoog, a.
stal de os om eten loeide
zaam en onverbiddelijk 1
verveling hen aan. Ze
norser en zwijgzamer. Nóg
en zwijgzamer dan ze al
en ze hoopten in stilte dat
gebeuren zou, dat een ei
maken aan deze verdoe
vereenzaming in de afgt
heid van hun doorrookt hi
Maar wat zou er kunr
beuren in dit gehucht, d
duister in de grijze Kempei
de strooien daken zó laag
dat ze bijna vastvroren
grond?
MAAR op zekere dag xi
van de kant van
troepje ruiters. Het waren
ten. Ze zaten slecht in de
maar droegen musketten
vaarlijke degens, en zoc
boeren, die voorzichtig d<
opening van hun deuren 1<
ontdekten wat voor volkje
de afgeslotenheid van hui
was doorgedrongen, verwe
fel hun vrouw en dochter
het achterhuis, gchoyen 1
de balk voor hun wankeli
ep wachtten af met ingel
adem. Het troepje trok
naar het dorpsplein tot i
voet van de toren. Hier 1
ze halt en in de herberg „I
Lindekens", waar Lamber
rits de scepter zwaaide m
ze kwartier.
„Eten"; brulde de lui
maar hü dged het in een vr
taal, waarvan Lambert ge«
tergreep verstond. „EtenJ"
„Kannietverstaan!" zei L
en zonder verder af te w
rende hij weg, om de pasto
zeer geleerd was, om ht
vragen in zijn grote nood.
Zodra de pastoor binnen
sprong de luitenant haast
Een officier des konings i.
met de heren, en hij stapti
voren en nodigde de pastoor
rig uit om bü het vuur pl
nemen.
„U spreekt Frans, eerwa
„Een beetjeNiet ve
leerde het in onze abdü. 1
een Norbertijn, ziet ge...
geleden. Maar ik had no
gelegenheid me in het spre
bekwamen, want, ziet je.
ben nooit in Brussel of Par
weest," antwoordde de p
aarzelend naar woorden zoi
Dumoulins glimlachte
„Aha, u bent van de Wi
dus? Ik heb een broer d
was in C: heel onze familie
te, dat hij eenmaal kardina
worden."
De pastoor herademde. E
tenant moest wel van goed
lovige familie ziin.
„Enwérd hu kardina
„Nee, meesmuilde de luit
„Hij is weggelopen.
Maar terzake, u begrijp
wü niet voor ons plezier na
vervloekte nest gekomen
Wii zijn gekomen om uw k
vorderen, uw torenklok. Hu
mijn orders."
Hii haalde een papier u
borstzak en gaf het de p<
die het langzaam openvo
Pastoor Adriaen van Postel
de er zwijgend op neer, ma
las geen woord, want een
ling had hem bevangen
regels vervaagden en d
grillig op en neer. Want p
Adriaen van Postel hield va
klok, zoals een moeder var
kind kan houden. Hoeveel et
al hing zij boven in die
toren? Hoeveel eeuwen h
met haar .bronzen stem he
gezongen van leven en van
Zij dreunde de doden naa
graf en zij deed de lucht
harten der mensen triller
vreugde op de feestdager
wekte de slapenden. nep
venden en zong de lof des
die het al geschapen heeft
het niet waar zijn," prevek
icii mek waai
God. laat het niet waar zin
Ongelezen gaf hu het
terug, rillend als
sprakeloos bleef hi) stan
grijze hoofd gebogen. V
uitenant zweeg, alsof JJ1'.
vroedde van het verdrie
van hii de oorzaak was. h
naar het raam, staarde naa
ten en terwijl hil y,
loos stond, wijdbeens, a
op de heupen, zei hil '!I1L
„Ik meen te voelen,
met dit bericht verdrie
heb. Maar het kan nier
Frankrijk is in oorloA -ye
hoort tot onze vhaj)„ Élke
ben kanonnen nodig- -
is een kanon. Elk kanon
ons een stap dichter0
torie." Hij draaide zich P