MONlt CASSINO
bakerrriAi der.
Benediciijner^orde
DE BAND TUSSEN AEKMAAR
EN DEABDIJ VAN EGMOND
EIKEN EN MONNIKEN ZIJN EEUWIG
MEERMALEN VERWOEST,
STEEDS HERREZEN!
EEN NIEUW BOEK
HET WAPEN
YAN DE
NIEUWE ABT
SymbooS van
GodUgewijd
leven
De
w^ardfgheid
van Abl
zijn rechlen en
zijn plichien
PAGINA 4
Het wapen van de abdij van Monte Cassino, het moederklooster
in Italië van waaruit alle Benedictijnse nederzettingen in de
loop van de nu ruim veertien eeuwen oude geschiedenis der
Orde zijn voortgekomen en het zo pas volwaardig herstelde
Egmond als een van de jongste spruiten is, vertoont een afge
houwen boomstronk, waaruit nochtans een nieuwe loot krach
tig opschiet. De wapenspreuk daaronder geplaatst luidt: Succisa
virescit, wel is zij geknot, maar toch wordt zij weer groen.
In dit verband wordt de geschie- geneeskundige wetenschappen
de eerbiedwaardige zoals Alfanus, Johannes Affla-
treffende wijzecius en vooral Constantinus
üenis van
aartsabdij op
voorgesteld. Veertien honderd
jaar geleden, rond 529, werd zij
door de H. Benedictus zelf ge
sticht. Meermalen werd zij door
oorlogen en natuurrampen ver
woest. Maar telkens ook herrees
zij weer, vol kracht en leven, zo
als zij ook nu bezig is op te
staan uit de volkomen vernieti
ging waaraan zij in Februari
1944 door bruut krijgsgeweld
werd prijsgegeven.
Boven op de berg Cassino,
aan de voet waarvan het gelijk
namige stadje ligt, niet ver van
Napels, heeft Sint Benedictus,
de Patriarch der Westerse mon
niken, z'n klooster als 'n arends
nest gebouwd. Een oud middel
eeuws versje zegt, hierop zinspe
lend, dat terwijl Bernardus, de
grote stuwer, bevorderaar der
Cisterciënser Orde, de dalen en
het platteland voor zijn abdijen
uitkoos, Benedictus een voor
liefde had voor de bergen. Hoog
boven het rumoer en de bedrij-
Africanus, of die bekend zijn
als theologen en historici: Albe-
rik, Amatus, de geschiedschrij
ver van de Noormannen, Petrus
Diaconus, Johanes, Paulus Di-
dymus, de bijbelgeleerde, Pan-
dulfus, de mathematicus.
In deze bloeitijd werd de gro
te basiliek, tot de bouw waar
van zowel de Noorman Robert
Guiscard als de Byzantijnse kei
zers Michaël en Alexius hadden
bijgedragen, door Paus Alexan
der in 1071 gewijd. Onder de za
lige abt Oderisius (10871105)
zette deze bloei van het mon
niken-leven zich voort in stij
gende lijn. In deze dagen was
de latere Paus Pelagius monnik
te Monte Cassino. In de 12e
eeuw was de abdij de enigste
plaats in heel het Westen waar
het Grieks werd geoefend: men
heeft haar daarom de ,Sinaï
van 't Westen" genoemd, waar
mee werd aangegeven welke
vooraanstaande plaats zij innam
in 't beschavingsleven der toen-
vigheid van de wereld uit ver-1 - -
koos hij de Atilte en het verkeer malige wereld. Haar abt, de H.
met God in de eenzaamheid en l Bruno, die tevens bisschop van
afzondering I Segni was, en de monnik Leo
Maar aan 'de grilligheid vanMarsicanus, die later bisschop
;;i,„ „HcsoWallishe-I van Ostia werd, waren leidende
figuren.
koos hij de yêtilte en
met God in de
de_ afzondering.
ir aan ae
alle menseijke wisselvallighe
den is, hoe duurzaam Benedic
tus' stichting in geestelijk op
zicht ook is, het uiterlijk van z'n
gebouw niet ontkomen. In 581
wordt hij een eerste maal door
de Longobarden verwoest. De
monniken vluchtten binnen de
veilige stadsmuren van Rome,
waar Paus Pelagius II hun een
kloosterlijk onderdak verschafte
bij de basiliek van Sint Jan in
Lateranen.
Anderhalve eeuw lag Monte
Cassino eenzaam en verlaten. In
die tijd moet het gebeurd zijn,
van de Heilige
Ordestichter en dat van zijn -
H. Scholas- j ter «oor een natuurramp, een
rf/sViAol irorurnoet
Dan komt na deze hoogbloei
in de periode van de feodaliteit
de onvermijdelijke terugslag: de
koningen van Sicilië maken het
de abdij lastig. Keizer Frederik
II legde er in 1230 een bezetting
van soldaten en verdreef de
monniken. Abt Bernardus Ay-
gleruis (12631283) slaagde er
echter in, de abdij te vernieu
wen en haar oude luister te
doen herwinnen. Paus Joannes
XXII verleende haar abten de
bisschoppelijke waardigheid,
uie Wpiiipe i Na deze politieke wederwaar-
datJ f!lchaam van zijn digheden wordt in 1349 't kloos-
tweeling-zuster, de
tica, die beiden in een graf wa
ren begraven, door Franse mon
niken, min of meer clandestien,
vervoerd zijn naar Le Mans en
Fleury-sur-Loire in Frankrijk.
Eerst rond 717. onder abt Pe-
tronax, werd Monte Cassino
met medewerking van de Engelse
monnik Sint Willibald, de latere
bisschop van Eichstatt in Beie
ren, die wij ook kennen als een
der medewerkers van Sint Bo-
nifatius bij diens missiewerk in
Duitsland, in zijn oude luister
hersteld. Het wérd opnieuw het
modelklooster waarnaar men
van alle kanten opzag: Sint Bo-
nifatius zond er zijn leerling St.
Sturmi, de eerste abt van Fulda
heen om er de zuivere Benedic
tijnse kloostertradities te leren
kennen en een van onze eerste
Nederlandse Benedictijners deed
eveneens zo. Bij de kerkwijding
in 748 verleende Paus Zacha-
rias de abdij het voorrecht der
exemptie van de bisschoppelijke
macht. Karei de Grote verzeker
de bij z'n bezoek in 787 uitdruk
kelijk haar bezit en eigendom
men.
Een grote opbloei kende het
klooster onder de Heilige abten
Apollinays en Deusdedit (828
834). Vorsten traden er binnen
als eenvoudig monnik: zo Kar-
loman, de Longobardenkoning,
ook de kanselier van de laatste
vorst der Longobarden Paulus
Diaconus, bekend als de ge
schiedschrijver van zijn volk.
Dan wordt rond 883 (884) de
abdij een tweede maal verwoest
nu door de Saracenen. De mon
niken weten te vluchten, maar
talrijke waardevolle handschrif
ten gingen ten nadele van we
tenschap en beschaving door
brand of anderszins voor altijd
verloren. Eerst honderd jaar la
ter, onder abt Aligern (986).
keert dit convent ter plaatse te
rug. De invallen der Noorman
nen belemmeren voorlopig nog
wel de rustige opbloei der abdij,
maar als de invloed van Clunv.
het machtige klooster in Bour-
gondië. zich ook hier doet ge
voelen. breekt van Monte Cassi
no dat werkzame Duitsers als
abten aan het hoofd heeft, in de
elfde eeuw een glansvolle tijd
aan.
Bloeitijd der middeleeuwen
Onder abt Desiderius. de late
re Paus Victor III (1058—1087),
zijn er onder de 200 monniken
meerdere geleerden van hoge
betekenis, die uitblinken in de
Dezer dagen zal verschijnen het
al eerder aangekondigde boek
over de Abdij van Egmond, ont
staan, bloei en ondergang, een
bundel opstellen, verzameld bij
gelegenheid van dit eeuwfeest,
onder redactie van Dom ir. A.
Beekman, die verschillende bij
dragen levert. Verder werken o.a.
mede, de abt Dom Andriessen,
prof. dr. L. J. Rogier, over de
ondergang der kloosters, Dom J.
Hof, over de stichting der Abdij,
Dom H. Scheerman, over de lot
gevallen van het archief der oude
Abdij, prof. dr. W. Lampen, prof.
W. Nolet, e.a. Het boek verschijnt
bij de uitgeverij de Toorts, te
Heemstede. Dit nieuwe boek over
deze oude Abdij met zijn hoogst
interessante geschiedenis zal ver
schijnen onder de titel „Tien
Eeuwen Egmond".
aardbeving geheel verwoest
Maar Paus Urbanus V riep de
gehele wereld op voor de we
deropbouw, die onder de Z. abt
Andreas de Faënza tot 'n goed
einde werd gebracht.
Latere tijden
Sedert 1454 ondervond de ab
dij veel last van de verwarring
die in het koninkrijk Napels
heerste, en van 't misbruik der
commende, waardoor het kloos
ter van z'n eigen reguliere ab
ten werd beroofd. Doch sinds 't
in 1504 was aangesloten bü de
Benedictijner congregatie van
St. Justina van Padua, waaruit
de tegenwoordig nog bestaande
Cassineese congregatie is voort
gekomen, »ing Monte Cassino 'n
tijdperk van nieuwe bloei tege
moet. Nieuwe abdij gebouwen
verrezen onder abt Squarcialupi
(1510) volg. en Dora Quesada in
de 17e eeuw. Het klooster telde
geleerden van naam o.a. Placidus
Petrucci (1587), abt Angelo del-
la Noce (1691), de gebroeders
Frederico en Angelo Cherubini
die 't bekende „Bullarium Ro-
manum" (1634) hebben uitgege
ven; E. Gattolo ordende het ar
chief met zijn 80.000 oorkonden
waaronder i000 pauselijke en
keizerlijke documenten, dat door
de grote Franse historicus de
Benedictijn Dom Mabillon in de
17e eeuw het belangrijkste van
heel Italië werd geacht. De bi
bliotheek telde ongeveer 70.000
banden met de meest waardevol
le handschriften van werken
zowel uit de heidens-klassieke
als uit de christelijke oudheid.
De drie-beukige renaissance-ba-
siliek, volgens de plannen van
A. Fassanga gebouwd uit Flo
rentijns marmer en versierd met
de prachtige koorbanken uit
1544, verd door Paus Benedic
tus XIII in 1727 gewijd.
Dit heerlijk monument van
Benedictijnse vlijt en kunstzin
werd in 1799 door de Franse en
Napolitanen deerlijk geplunderd
en sinds 1860 door de Piëmon-
tezen. Deze laatsten verklaar
den in 1866 Monte Cassino tot
nationaal monument. De mon
niken, wederrechtelijk van hun
bezit beroofd, mochten er steeds
als bewakers verblijven, vreem
delingen in eigen huis. Toch
hebben zij niet nagelaten de
glans van hun oude abdij te
verhogen. Abt Luigi Tosti (plm.
1897) gaf haar als historicus 'n
nieuwe wetenschappelijke roem,
terwijl de Duitse abt Bonifacius
Krug 1909) aan haar uit
wendige bouw alle aandacht
schonk. Het torengebouw, waar
de H. Benedictus had gewoond,
en de crypte waar hij hegraven
had gelegen, werd versierd met
de beroemde wandbeschilderin-
gen van de Beuroner monniken,
welke gewaardeerd zijn als een
der schoonste decoratie- en
Hunstwcrrken van de tegenwoor
dige tijd.
Gelukkig zijn zij wonderlijk
gespaard gebleven bij de ver
woesting van Februari 1944.
Maar van de andere kostbare
cultuur-schatten der abdij, die
o.a. een rijke schilderijen-gale
rij en een metereologisch obser
vatorium bezat, is helaas veel
onherstelbaar verloren gegaan.
Doch geheel in de lijn van de
ruim veertien honderd-jarige
geschiedenis van hun abdij, zijn
de monniken van nu met onver
moeide ijver bezig het stam
klooster van de Benedictijner-
orde te herstellen. Ook van niet-
katholieke zijde, vooral in En
geland en Amerika, wordt daar
bij belangstelling getoond. Mon
te Cassino zal uit zijn puinen
herrijzen. Want zoals men ge
zegd heeft, eiken en monniken
zijn eeuwig.
H. J.
De Kloosterkerk in de tegenwoordige Abdij'. Hier is het hart
van het Apostolaat van het Gebed, dat de Monniken van Sint
Benedictus vervullen. Hier treden, als vertegenwoordigers
ook van de gemeenschap buiten het klooster, op, om met de
nodige luister aan de Schepper de Hem verschuldigde eer te
brengen, hier staan zij dag en nacht klaar voor Gods lof.
DE OUDE ABDIJ VAN EGMOND, het voornaamste en rijkste
klooster in het Graafschap Holland, heeft een zekere invloed
uitgeoefend op het geestelijk leven in de steden en dorpen in
haar omgeving. Er ontstond een zekere band tussen de monni
ken en de plaatsen uit de omtrek en vooral op het geestelijk
denken en doen van de bewoners van het vermaarde markt
stadje Alkmaar drukten de monniken bijzonder in de 16e eeuw
een eigen stempel. Nu door de feestelijkheden in de nieuwe
abdij onze aandacht weer gevallen is op Egmond en haar be
woners, willen wij graag iets meer weten over de oude ver
houding tussen Alkmaar en het klooster.
„Moge hier dan spoedig de Abdij
weer in oude glorie aan de voet
van het duin boven de verwoeste
graftomben van de doden opstaan,
als een monument van Gods Voor
zienigheid en Liefde, als een
monument ook van Christelijke
verdraagzaamheid, als een sym
bool van de eenheid van het
Nederlandse volk over eeuwen
van strijd en tweedracht heen, als
een bewijs, dat in een waarlijk
nationale taak voor kleinzielig
heid geen plaats is".
(Dr. L. G. Kortenhorst, in een
rede, gehouden op de 5de
Katholiekendag op de Abdij
terreinen te Egmond.)
Egmond en de eerste berlc
In Allernaar.
Vanuit Heiloo, waar St. Willi-
brord op de oude heidense offer
hoogte een houten kerkje had ge
sticht, X) was het geloof gepredikt
in de laag gelegen vissersnederzet
ting aan het water alemaer (al
mere-al water). De zorg voor beide
kapellen droeg St. Willibrord over
aan het grote Benedictijnerklooster
Echternach te Luxemburg. Op de
officiële lijsten van de bezittingen
van Echternach in Holland uit de
10de en 11de eeuw komen de vol
gende namen voor van ons bekende
plaatsen: Heiloo, Egmond, Alk
maar, Schermer, Wognum en het
oude Vroonen (St. Pancras).
Het was echter niet mogelijk om
vanuit een abdij, die ver buiten het
Hollandse graafschap lag, zielszorg
in deze plaatsen uit te oefenen.
Door de Hollandse graven, die
zeer ingenomen waren met het
klooster van Egmond, werden de
bezittingen van Echternach lang-
zam maar zeker in de handen van
de Egmonder monniken gespeeld.
Ofschoon niet van harte, moest uit
eindelijk Echternach er zich bij
neerleggen en zo werden bovenge
noemde kerken op de bezitslijsten
van Egmond geplaatst. Het aantal
plaatsen in Noord Holland, waar
voor Egmond zorgen moest, was
Intussen nog vermeerderd. Met een
zekere trots tekende in 1125 abt
Ascelmus in de officiële boeken van
Een der fraaie kloostergangen in de Abdij van Egmond, waar
herinneringen van eeuwen ruisen in de stilte en waar gasten
zich vermeien, als zij zich terugtrekken uit het gewoel van de
wereld. ,,Aan gasten ontbreekt het nooit in het klooster".
de abdij aan: „Dit zijn de kerken
waarvoor Egmond in West-pS
land en Kennemerland moet zorgen
Alcmaria, Heilghelo, Vranla (Vro-
Ch^Mn St t?ancras l' Outerlece,
Oudtdorp, Heynsbroec, Opdam,
Wadwey, Wognun?, Mil
Rrnee ^me,r' °rshem (Ursem) en
(Broek °P Langendijk)".
Welke invloed heeft het klooster?
Dit bezit moet men zich echter
niet al te groots voorstellen. De
dg mocht alleen de benoeming
van een nieuwe pastoor officieel be
vestigen. De graaf of soms ook wel
mL£fT-iSSie Uit de gelovigen,
maakte bij een vacature een lijst op
en stuurde deze door naar de abt,
n de ftc'dende gewoonte
altijd de eerste aanstelde. Voor dit
eeni !"?esten de ParocWps jaarlijks
i k'ei"e sor" aan de abdij afdra-
f®"' r?ndT deze omstandigheden
kon men dan ook niet spreken van
een ingrijpende invloed van Eg-
versehrn 7' greestel«k leven in deze
verschillende parochies.
b,.^aV VOOJ, enkele P'aatsen in de
ders F 7®, v:erho"ding iets an-
oers. Egmond had enkele paro-
zbhSelntrdvi,15eoeeUW reheeI aan
abc 2) en toen z'i ook
be^h!* e" Va" deze P^ochies in
gnomen .beloofde zij ook
r zorÉT te dragen voor
chie.<f° k hei' Va" deze Paro"
AIkmaar onder de abdij,
a?Ê7 EpT°nd en He"oo kwam ook
'k™aar door een bijzondere be-
1472 ml Paus Sixtus in
(-li vS e dij' te staan. Abt
Gerardus van Poelgeest, die na de
de'nver 7®''7® °etoberstormen en
de overstroming in het gebied van
gl^akt iï „ff^eriegenheid was
geraakt en niet meer vist, hoe hii
knonen aan het andere moest
ETSJE,1» d® Paus ala 'aat-
berifffJ^ 1 gevraagd om de rijk
ekrendrf, kerk van Alkmaar in
InnSlf te mog-en hebben. Hij be
loofde goed voor het geesteliik heil
van de bewoners te liHenTorgen
aineziin°P deZC Wijze kon hij nog
va" het klooster aan-
elde, ging op het voorstel in en
zo kwam Alkmaar op het einde der
moendeeteWstaantStreekS °nd®r E*-|
Egmond Iaat zich niet onbetuigd
voo^,1^ in ZiJn verzekering
voor de bijzondere zorg voor de
parochie Alkmaar zeker niet over
dreven. Toen in 1477 de parochie
vacant was geworden, benoemde
zeker Mm.Va" ZiJ" monniken een
pastoor Da aaS Va" Ho°gwoud tot
pastoor. Daar men door de instor-
nt^fhlIT de beide oude kerken plan
nen had gemaakt voor de bouw van
zeke? van *7?* *°dshUis' was hrt
a „ÜL belang, dat Egmond
daannee volkomen op de hoogte
he7Vbes°tUden ®n ind*t gevMwas
alV T.» .te 0m een ei^en monnik
ti sturin TT"!" de Stad Alkmaar
te sturen. Het was wel geen ge
woonte dat Benedictijnen optraden
als pastoor alleen voor de paro
zondert^0™ maakte mpn een uit"
ernstlg" reden.maar h'er
Ook onder de laatste pastoors ko-
S/JL eens monniken voor.
Rond 1500 wordt als pastoor te
Alkmaar genoemd de monnik Adri-
aen van Foreest. een priester uit
een bekend Noord-Hollands ge
slacht. Waarschijnlijk wist hij Eg
mond heel sterk voor de nieuwe
kerk te interesseren en abt Mein-
dert de Man te bewegen om een
prachtige klok cadeau te doen aan
de parochie. En zo kwam de mooie
luidklok, die de Alkmaarders ook
thans nog wel bij bijzondere gele
genheden horen, onder de naam
van „Verlosser" in de kleine dak
ruiter te hangen. 3).
De verzorging va^ de H. Geest-
kapel (Waag), waar de gaande en
komende man liefderijk werd opge
nomen en verpleegd, werd ook aan
de monniken opgedragen.
Strijd tegen de vervlakking
Ofschoon de abdjj met allerlei
middelen de geestelijke uitgroei van
Alkmaar steunde, kon zij toch niet
verhinderen, dat de onverschillig
heid ook binnen de oudé veste om
zich heen greep. De abdij kon niet
beletten, dat in het begin van de 16e
eeuw de wettig aangestelde pastoor
buiten de stad verbleef en het werk
liet doen door een slecht-betaalde
plaatsvervanger (vice-cureyt).
Deze man, die geen herder is, maar
een huurling, trok zich het lot van
de schapen niet aan. Zo moest, tot
grote verwondering van de officiële
ambtenaren, die in 1514 door Karei
V waren aangesteld om een telling
in 't land te houden, de Alkmaarse
vice-cueyt Arn. Hoeften tot zijn spijt
bekennen „dat hij 't getal van den
selven communicanten niet en sou
den wel connen specificeren." Hij
en zijn kapelaan, Lubbrant Hilloo
hadden zich in de parochiezaken,
die hen persoonlijk niet aangingen
niet verdiept.
Daar de geestelijkheid zelf de
greep op de parochie verloren had,
hadden de propagandisten van de
nieuwe religie vrij spel. De voor
zichtige Laurens Zas, die rond 1555
pastoor was van de Laurentiuskerk,
strooide op sluwe wijze onder het
volk zijn verkeerde theoriën uit.
Een van zijn leerlingen, Cornells
Cooltuyn bracht het in praktijk en
toen hij zich als pastoor te Enk
huizen onmogelijk had gemaakt,
haalde hij hem in Alkmaar en
droeg hem op om aan de Latijnse
school les te geven. Egmond zag
dit alles met lede ogen aan, maar
kon er niets aan doen. Maar toen
na de dood van Laurentius Zas in
1557 Cooltuyn tot diens opvolger
werd aangewezen, aanvaardde Eg
mond deze voordracht niet. De ab
dij stond nu heel sterk, want het
was bekend „dat hij sedert langen
tijd geen Mis had gelezen en de
Vespercn en het lof en de bedevaer-
den der katholjjken niet hoog en
schatte en zijne predikaatzien en
vermaningen geen groot genoegen
aan het volk gaven". Zij deed nu
haar rechten gelden en klaagde de
weerspanninge priester aan bij de
bisschoppelijke rechtbank. Cooltuyn
begreep, dat hij tegen de macht en
de invloed van de oude abdij niet
opkon en daarom vluchtte hij naar
Embden. Op deze wjjze had de abdij
Alkmaar behoed voor de uitgroei
naar de nieuwe religie.
Wraak
De propagandisten van de nieu
we religie namen dit de abdij hoogst
kwalijk. Ze zochten naar een goede
gelegenheid om zich te wreken,
Daar hadden zij in de eerste jaren
nog geen kans voor. Door de in
vloed van Egmond werden over het
algemeen zeer goede priesters naar
Alkmaar gezonden. Vooral de vro
me Eilardus van Waterland, die in
1570 de wat te voortvarende Elbert
Huyck, een ketterjager bij uitstek
was opgevolgd, kon zijn schapen
nog zoveel mogelijk binnen de
schaapstal houden. Maar toen in de
vrijheidsroes van 1573 pastoor Ei
lardus slachtoffer van het woeden
de gepeupel gevallen was hij
werd beschuldigd van vriendschap
met de gehate Spanjaarden kre
gen de belijders van de nieuwe re
ligie, die nog zeer klein in aantal
waren, de overhand en hielpen ook
andere plaatsen met de invoering
van de hervorming. En ook een
kleie groep van deze fanatieke
nieuwe leiders trok naar de abdij
om daar alles te vernielen en de
laatste banden waarmee Alkmaar
was verbonden aan dit convent te
verbreken. Egmond had opgehou
den te bestaan en aan haar invloed
op het geestelijk leven van de ont
stelde bevolking was een einde ge
komen. Maar nu het nieuwe Eg
mond weer herrijst, vertrouwen wij
vast, dat de Alkmaarse bevolking
aan het klooster de gelegenheid zal
geven, om op nog intenser wijze als
vroeger zijn invloed ten goede uit
te oefenen en zo zich op christelijke
wijze te wreken op wat verdwaasde
voorouders aan Egmond en aan
Alkmaar misdeden.
B. VOETS, kapelaan, Alkmaar
1). De plaats waar het witte kerk
je nu nog staat, ligt nog hoog,
Men kan hier de oude vorm ken
nen. 2). Men noemt dit incorpo
reren in het klooster. 3). De klok
van 4200 pond was te zwaar voor
de dakruiter (kleine toren boven
een kruispand) en vandaar mag
deze slechts bij bijzondere gelegen
heden worden gebruikt. Wegens
haar ouderdom viel zij niet onder
de klokkenroofbepalingen van
Duitsers.
„Iter para tutum", zo luidt het
devies, dat onder het wapen van
de pasgekozen abt van Egmond,
Dom P. Andriessen O.S.B., is aan
gebracht. In deze spreuk, „Bereidt
een veilige weg", is de taak van
de abt als klooster-overste wel
zeer juist opschreven. Want hij,
die is aangesteld als leider van
een kloostergemeenschap, zal het
als eerste en voornaamste taak
moeten zien, de hem toever
trouwde monniken een veilige
weg te banen, waarlangs ze het
doel van hun kloosterleven, voor
zichzelf het Eeuwige Leven en
voor de wereld genade te ver
werven, kunnen bereiken, De text
is genomen uit de Maria-hymne
„Ave Maris Stella", het gebed,
dat de monniken zo vaak ter ere
van de H. Maagd plegen te bid
den.
Heraldisch omschrijft men het
zes rijen van goud en sabel met
een band van keel over alles".
Het wapenschild stelt een tour-
nooiveld voor in de kleuren goud
en zwart en is een symbool van
de wisselvalligheden des levens,
met hun zonnige en hun donkere
zijden. De rode band (het heral
dische keel) is een teken van de
liefde tot God en de evennaaste,
die ieder Christen tot leidraad
in het leven dient te kiezen.
Boven het wapen zelf treft men
nog aan de mijter en de staf, twee
OVER DE WAARDIGHEID
van de Abt, de vader van de
klooster-familie, vinden we
reeds bij Paus Greqorius de
Grote, die de Abts-wifdinq al
kende, het een en ander ver
meld. Uit die tijd is er zelfs
een qebed bekend, dat bij de
Abtswijdinq werd qebeden.
Met het erkennen van de
kloosterqemeenschap erkende
de Kerk ook de autoriteit van
de kloostervooqd en door alle
tijden heen heeft de Kerk de
waardiqheid van het ambt van
Abt qeëerbiediqd.
In de middeleeuwen had deze
waardigheid een tweeledige bete
kenis. Op de eerste plaats het
geestelijke leiderschap over een
kloostergemeente, ten tweede dat
van heer en gebieder over het
kloostergoed. Ook St. Benedictus
heeft direct aan de waardigheid
van abt een grote betekenis toe
gekend, dat komt geregeld in zijn
leer tot uiting. In hoofdstuk 36
van de Regel van Benedictus b.v.
wordt gezegd, dat de abt betiteld
moet worden met „Heer" en „Va
der", omdat hy voor zijn omge
ving optreedt als Christus' plaats
bekleder. In het volgende hoofd-
stuk wijdt Benedictus uitvoerig
uit over de persoon van de abt
en ook hier blijkt wel, dat de
orden-stichter een hoge opvat
ting heeft gehad over deze waar
digheid.
Van de H. Gregorius is bekend,
dat hij de kloosters de vrijheid
liet, zelf de abt te kiezen; in en
kele uitzonderingsgevallen maakte
hy van zijn pauselijk recht ge
bruik. om zelf in een bepaald
klooster een abt te benoemen. Bij
het Concilie van Trente echter
werd het recht der kloosters, en
speciaal gold dat toen voor de
Benedictijnen, om zelf hun over
sten te kiezen, hersteld.
De plicht van de abt ligt in de
eerste plaats in de taak, zijn
monniken voor te gaan op de weg
der zelfheiliging, waartoe de mid
delen aangegeven worden in de
regel van de Orde van St. Bene
dictus. Het beleid van de abt
wordt in de volgende regelen, ge
nomen uit de H. Kloosterorde van
Benedictus, zeer duidelijk om
schreven: Dat hij, die als abt is
aangesteld, steeds indachtig zij
wat een verheven taak het is, die
nij op zich heeft genomen en aan
Wien hy rekenschap van zyn
rentmeesterschap zal hebben af
te leggen. Hij moet het er meer
op gemunt hebben van dienst te
zijn, dan te heersen...."
Vooral in de bloeitijd van het
kerkelijk leven, de Middeleeuwen
was de abt, na de bisschop, de
voornaamste kerkelijke en we-
hh I1J„AeJautori,teit in zi'n gebied,
ny nad dan ook, naast zijn zware
verantwoordelijkheid op geeste
lijk gebied, een gelofte af te leg-
gen betreffende het beheer van
zyn kloostergoederen, die hij niet
mocht vervreemden of verkopen.
Deze gelofte wordt ook nu nog
afgelegd. Naast plichten heeft de
abt natuurlijk ook vele rechten:
op de eerste plaats zijn alle mon
niken hem volledige gehoorzaam
heid schuldig en heeft hij als
„pater familias", als vader' des
huizes, het recht, zyn onderhori
gen bepaalde werkzaamheden od
te dragen.
Evenals de bisschop heeft de
abt het recht, de staf te dragen als
symbool van zijn herderlijke taak.
Dit gebruik wordt reeds in de 9de
eeuw vermeld. Het recht om de
staf te dragen schijnt niet speciaal
aan de regulare abten voorbehou
den te zyn, wel is dat het geval
geweest met de ring, handschoe
nen, sandalen en dalmatiek, als»
ül do Daarbij was be
paald dat de exempte abten, dus
de abten die regelrecht onder de
Raus stonden, goudbestikte mijters
mochten dragen, terwijl de niet-
exempte abten mijters van een
voudige witte stof moesten ge
bruiken. Het was alleen aan de
bisschoppen voorbehouden, de
mijter met edelstenen te versieren
Later verkreeg het gebruik, dat
alle gewyde abten staf, ring en
Handschoenen droegen, burger
recht, evenals trouwens 't dragen
van het borstkruis. De abt nullius,
die het bestuur over een klooster
voert, met een aan een diocees
gelijkgesteld grondgebied, mag
ook het violette schedelkapje dra-
gen. En de abten, die de juris»
dictie over een klooster bezitten,
hebben ook het recht in hun eigen
kapel of kloosterkerk een Ponti-
ticale godsdienst te houden.
Wat het toedienen van wijdin-
gen betreft, alleen de abten nul
lius hebben het recht, het Heilig
Vormsel toe te dienen. De regu
lare abten kunnen dat recht uit-
siuitend verkrijgen bij Pauselijk
Indult. Ookde wijding van abten
is aan de bisschop voorbehouden,
maar van deze regel kan ook door
een pauselijk bevel worden afge
weken. De abten kunnen 't recht
krijgen altaren te consacreren,
kerken, klokken, paramenten en
heuige vaten te wijden, alsmede
een kerkhof te zegenen, doch al
leen voor het gebruik van de eigen
kloostergemeenschap.
wapen als volgt: „Geschaakt in plaats is.
symbolen van de waardigheid van
de abt, terwijl ook aan de hoed"
die het geheel overspant, twaalf
kwasten zijn getekend. In het
priors-wapen kwamen er zes voor.
Een mooi en zinvol wapen, dat
juist in deze tijd wel zeer op zijn
„Door zoveel moqelijk we
der bijeen te brenqen van het
geen vroeger tot die gewijde
plek behoorde, door bij een
aldaar op te richten Gedenk
teken wederom eer te bewij
zen aan de nagedachtenis der
oude Landsheren en Vorstin
nen, die aldaar begraven lig
gen, kunnen en moeten wij
tonen gevoel te hebben voor
achtbare herinneringen uit de
voortijd, en voor het eerbied
wekkende ener grafplaats,
waar de beenderen liggen van
zoveel Vorsten en Helden, in
die voortijd door de Landzaat
gehuldigd, geliefd en ontzien'"
(Uit een redevoering van Mr.
D. J. van Lennep, in tegen
woordigheid van Z.M. Koning
Willem II gehouden op 14
April 1841 voor het Kon. Ned.
Instituut.)