Kroon in9i iaar vae Gods mildheid
HET ZESDAGENWERK DER SCHEPPING
CINDS DE OUDSTE TIJDEN hebben de
overal ter wereld getuigd en belijden ook wij zelf
nog steeds met de woorden van de Geloofsbelijdenis der
Apostelen welke wij ook de Twaalf Artikelen ran ana
geloof noemen, dat Jeins Christus, Gods enige Zoon en
enne Heer, die is mens geworden, onder de Romeinse
landvoogd van Palestina Ponties Pilatns geleden beeft,
gekruisigd, gestorven en begraven is. Hij daalde af in
bet voorgeborchte waar de zielen der rechtvaardigen
op de ontsluiting van de Hemel door Hem wachtten.
Daama, op de derde dag, in dn vroegte van de morgen,
is Hij opgestaan van dn dodaa.
HET GETUIGENIS
Deze Verrijzenis des Heren uit het dodenrijk
krijgt in het Canongebed onmiddellijk na de
Consecratie waarin wij de heilsmysteries van onze
goddelijke Verlosser indachtig zijn, geen nadere
bepaling op dezelfde wijze als daar Zijn Passie
„heilbrengend" en Zijn Hemelvaart „glorie-rijk"
worden genoemd. Het is elders, b.v. in de grote
Litanie van alle Heiligen of bij de Kruisverering
op.Goede Vrijdag dat de Verrijzenis als „heilig"
wordt aangeduid.
Zijn wij gerechtigd hierin een bizondere aan
wijzing te zien? Het kan toch immers niet louter
willekeurig zijn, als in de Liturgie van de Paas
dag en zijn octaaf elke toelichtende kwalificatie bij
het woord Verrijzenis die anders steeds graag
wordt gebruikt, achterwege blijft. Misschien mogen
wij hier denken, hoe volgens de opvatting van
de Kerk, overeenkomstig het diepste wezen van
de dingen zelf, de Verrijzenis één ondeelbaar geheel
vormt met het lijden, de kruisiging, dood, begra
fenis en nederdaling ter helle, die allen tesamen
worden omschreven als de „heilbrengende Passie".
De liturgische viering daarvan geschiedt immers
als één enkel, aaneengesloten en ononderbroken
,,heilig Triduum". Nu de Paasnacht weer hersteld
is en zijn prachtige oorspronkelijke betekenis heeft
teruggekregen, is het ook tegelijkertijd weer dui
delijk geworden, dat Paaszondag niet los staat van
de Goede Week en zelfs niet van heel de vooraf
gaande tijd van de Veertigdaagse voorbereiding.
Het „heilig Triduum" omvat inderdaad Witte
Donderdag, Goede Vrijdag en Pasen, terwijl de
tussenliggende Zaterdag als het „heilige Sabbat"
zoals van ouds weer een liturgie-loze dag is, de
grote rustdag des Heren waarop Hij na het lijden
in het graf lag.
Het is voor ons geestelijk leven van het hoogste
belang, een verdiept inzicht te hebben in deze
innerlijke samenhang van de Goddelijke Geheimen
waardoor wij verlost zijn. Meer dan wat ook
betreft dit ons meest persoonlijke heil, ons geluk
nu en onze zaligheid later. Het is in ons eigen
voordeel, wanneer wij aan de Liturgie van de
Kerk waarin toch het historisch-eenmalige en nu
voorgoed voorbije heilswerk op een nieuwe,
sacramentele zijns-wij ze wordt tegenwoordig
gesteld, niet achteloos voorbij gaan Laten wij
vooral het Paasfeest vieren met aandacht en toe
gewijde godsvrucht, in waarlijk blij-makende
vroomheid die aan heel ons leven een kleurvoller
zin en rijker inhoud geeft
Wat de Liturgie als een ongebroken eenheid
beschouwt, vat ook Sint Paulus als zodanig op.
Ook in zijn oog is Christus' Lijden, Dood en Ver
rijzenis één enkel groot geheel, waarvan wij de
verschillende fasen Laatste Avondmaal, Kruis
offer en Opstanding wel van elkander kunnen
onderscheiden, maar niet onderling scheiden. Zij
vormen tesamen wat Sint Paulus in zijn eerste
brief aan Timotheus noemt het „getuigenis" dat
Onze Heer Christus Jesus aflegde onder Pontius
Pilatus, en zozeer beeft dit de Apostel ontroerd
dat hij er bewogen aan toevoegt: „Ja, inderdaad,
dit was waarlijk een heerlijk getuigenis!"
Deze bewust en met opzet gekozen uitdrukking
die de H. Geest Zelf de Apostel heeft ingegeven,
plaatst heel het levens-einde en nog meer de
aanvang van het nieuwe bestaan van onze Zalig-
maker in een geheel andere omlijsting dan die
van een tragische ondergang waarbij een weliswaar
groot maar toch menselijk held voor goed ten
onder gaat. Door Zjjn dood aan het Kruis heeft
Jesus immers de dood overwonnen en door Zijn
heilige Verrijzenis de getuigenis afgelegd van Zijn
Godheid. 73jn Opstanding uit de doden door de
kracht van de Vader is het bewijs dat Hij de Heer
is, verheven in macht en majesteit, aan wie alles
onderworpen is, voor wie alles leeft, wie allen
moeten dienen.
De Verrijzenis van Christus geeft daarom aan
ons geloof zijn onwrikbaarheid. God, de Vader,
heeft Jesus van de doden opgewekt. Daarmee
heeft de Vader op de Persoon, de leer. het leven
en werken en lijden van Jesus het goddelijk zegel
gedrukt en het als goddelijk, waar en heilig
bekrachtigd. Wat Jesus heeft geleerd en gedaan,
wat Hij ons in Zijn aardse leven heeft voor
geleefd, is goddelijk volmaakt, groot, heilig. In
Jesus zijn wij met bedrogen.
GODS MILDHEID
Christus toch is het grote „Ja" op de beloften
die eens waren gedaan. Hij is de vervulling
en bevestiging van alles wat sinds de verdrijving
uit het paradijs aan de zondige mensen door God
was toegezegd en beloofd. In een ondoorgrondelijk
geheim verzoende Zijn rechtvaardigheid zich met
Zijn vredelievendheid én mensenliefde. Niet de
rechtvaardigen, maar juist de zondaars is God
in de Menswording van Zijn Zoon komen roepen.
Zijn Eengeborene heeft Hij gegeven, omdat Hij
de wereld zozeer liefhad, Tot het uiterste toe, zo
ver als maar mogelijk is, heeft Jesus ons liefgehad.
Hij heeft Zijn leven gegeven voor Zijn schapen
die wij zijn.
Op volkomen rechtvaardige wijze had God ons
kunnen straffen. De erfzonde die van nature op ons
rust, en onze talloze eigen, persoonlijke zonden
die zwaar op ons drukken, maken ons terecht tot
kinderen van toorn. Maar ofschoon wij straf en
verwerping, verbolgenheid en uitsluiting verdien
den, betoonde Zijn liefde zich in mildheid. Maar
dan ook op goddelijke wijze mild, d.w.z. dat de
Verlossing overvloedig bij Hem is. Waar de maat
van zonde en ongerechtigheid overliep, was de
vergevingsgezinde mildheid goddelijk volkomener.
Christus is gestorven voor onze zonden, maar
Hij is verrezen om ons rechtvaardig te maken.
Zijn dood alleen delgde alle schuld uit, maar Zijn
Verrijzenis bracht het leven voort in onze zielen.
Uit het hout van de paradijs-boom, zo zegt de
Prefatie van het H. Kruis, had de daad zijn
oorsprong genomen, maar uit het hout dat op
Calvarië was opgericht, stond het leven op.
Meer dan wat Adam had misdreven heeft
Christus goedgemaakt. Het geschenk dat Hij ons
deed toekomen, overtreft verre het verlies dat
ons in het paradijs was aangedaan. Het is in dit
besef dat de Kerk elk jaar bij de wijding van de
Paaskaars in de Nachtwake die aan de Paasdag
voorafgaat, zelfs tot zover gaat dat Zij durft zingen
van de schuld die een gelukkige werd, omdat zij
een zo groot en zo verheven Verlosser verdiende.
De verlossing door Christus is geheel en al vol
maakt Zij is zelfs overvloedig en niets ontbreekt
aan dit oneindig waardevolle offer van de enige
Hogepriester enMiddelaar van het Nieuwe Ver
bond. Zijn Kruisdood was de meest volmaakte daad
van gehoorzaamheid en overgave aan God, Zijn
Verrijzenis verleende aan Zijn eigen H. Mensheid
de verheerlijking en stelde Hem bovendien aan tot
„levend-makende Geest" van wie de genade in
rijker overvloed dan aan de zonde was mogelijk
geweest, tot ons is gekomen. Christus heeft veel
meer teruggegeven dan Adam had verloren. In het
Se hoofdstuk van zijn Brief aan de Romeinen, een
der diepste en meest fundamentele plaatsen van
heel het Nieuwe Testament, stelt Sint Paulus dit
onderscheid wat de maat betreft uitdrukkelijk vast:
„Veel overvloediger is de genade van God en de
genadegift van de ene Mens Jesus Christus over
al die velen (ons allen, alle mensen) uitgestort".
De gave van Christus wordt door de Apostel de
„overvloed der genade" en het „geschenk der
gerechtigheid" genoemd en hij maakt de grote
vergelijking die voor het Christendom een zo
centrale betekenis heeft: „Zoals door één mens
(Adam) de zonde in de wereld is gekomen en door
de zonde en de dood, zo ook is de dood over alle
mensen gekomen, omdat allen hebben gezondigd".
Welnu, zo is door een Mens (de God-Mens Jesus
Christus) de gerechtigheid in de wereld gekomen
co door «Je gerechtigheid het leven en dit leven
is op alle mensen overgegaan, omdat allen recht
vaardig zijn geworden.
DE VERRIJZENIS DES HEREN
Naar een schilderij van C. Schut
A LS WIJ DE BIJBEL OPENSLAAN BIJ HET BEGIN,
vinden wij er het verhaal van de schepping van de
wereld in zes dagen. Onder alle verhalen der H. Schrift zijn
er weinig, die zo belangrijk zijn als dit, weinig ook die door
hun geweldige inhoud en machtige vorm zulke indruk hebben
gemaakt. De oude Israëliet was diep overtuigd van het feit
der schepping, het was hem een dogma, dat hem de klaar
blijkelijkheid'zelf leek. In veel psalmen heeft hij haar vermeld
of bezongen, op veel plaatsen der H. Schrift wordt van haar
gewaagd. Nergens wordt ze echter zo uitdrukkelijk en
krachtig geleerd als in het eerste hoofdstuk van Genesis, dat
daarom een der belangrijkste van de H. Schrift is.
Gen. L
1 In het begin schiep God de hemel en de aarde.
2 Maar de aarde was een vormloze massa,
duisternis was boven de wereldzee
en de geest Gods zweefde boven de wateren.
3 Toen sprak God: „Daar zij lichtf
En het licht was er,
4 en God zag dat het licht goed was.
Nu scheidde God het licht van de duisternis;
5 het licht noemde Hij „dag"
en de duisternis noemde Hij „nacht".
En het werd avond en het werd morgen,
de eerste dag!
6 God sprak: „Er zij een firmament in de wateren
en het scheide de wateren van elkander!"
Zo geschiedde.
7 God maakte het firmament,
en scheidde het water onder het firmament
van het water boven het firmament;
8 en God noemde het firmament „hemel".
En het werd avond en het werd. morgen,
de tweede dag!
9 God sprak: „Het water onder de hemel vloeie
naar één plaats
en het droge worde zichtbaar!" Zo geschiedde.
10 Het droge noemde God „land"
en het saamgevloeide water noemde Hij „zeeën";
en God zag, dat het goed was.
11 God sprak: „Het land brenge groene planten voort,
zaaddragend gewas,
vruchtbomen, die élk naar zijn soort,
vruchten met zaad erin dragen, op het land!"
Zo geschiedde.
12 Het land deed groene planten ontspruiten,
zaaddragend gewas, elk naar zijn soort,
geboomte, dat elk naar zijn soort,
vruchten met zaad erin draagt;
13 En het werd avond en het werd morgen,
de derde dag!
14 God sprak: „Dat er lichten zijn aan het firmament
des hemels
om de dag en de nacht van elkaar te scheiden:
dat zij dienen tot tekenen, en om vaste tijden,
dagen en jaren aan te geven;
15 en om als lichten te staan aan het firmament des hemels
om de aarde te verlichten!" Zo geschiedde.
16 God maakte de twee grote lichten
het grootste licht om de dag te beheersen
en het kleinste om de nacht te beheersen
en de sterren.
17 God plaatste ze aan het firmament des hemels
om licht te geven op aarde;
18 om te heersen over de dag en de nacht
en om licht en duisternis van elkaar te scheiden;
en God zag, dat het goed was.
19 En het werd avond en het werd morgen,
de vierde dag!
20 God sprak: „Dat het water krioele van levende wezens
en dat de vogels boven het land vliegen
langs het firmament des hemels!"
21 God schiep nu de grote zeegedrochten
en alle levende wezens
waarvan het water krioelt, naar hun soorten,
en alle gevleugelde dieren, elk naar zijn soort;
en God zag, dat het goed was.
22 God zegende ze en sprak:
„Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u
en bevolkt het water der zeeën,
en dat de vogels talrijk zijn op het land!"
23 En het werd avond en het werd morgen,
de vijfde dag!
24 God sprak: „Dat het land levende wezens voortbrenge,
elk naar zijn soort;
vee, kruipende dieren en het wild van het veld,
elk naar zijn soort!" Zo geschiedde.
25 God maakte het wild van het veld, elk naar zijn soort,
het vee, elk naar zijn soort,
alles wat over de grond kruipt, elk naar zijn soort;
en God zag, dat het goed was.
26 God sprak: „Laat Ons mensen maken,
als Ons beeld, op Ons gelijkend;
dat zij heersen over de vissen der zee,
over de vogels in de lucht, over het vee,
en over heel de aarde met al het kruipend gedierte,
dat kruipt over de grond!"
27 Toen schiep God de mens als Zijn beeld,
als het beeld Gods schiep Hij hem,
man en vrouw schiep Hij hen.
28 God zegende hen en sprak tot hen:
„Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u
en bevolkt de aarde;
onderwerpt haar, en heerst over de vissen der zee,
over de vogels in de lucht,
en over al het gedierte dat zich op aarde voortbeweegt!"
29 Nog sprak God:
„Ik geef u al het zaaddragend gewas op de hele aarde,
en al het geboomte met zaaddragende boomvruchten;
het zal u tot voedsel dienen.
30 Maar aan al het wild van het veld,,
aan alle vogels in de lucht,
aan al wat kruipt over de grond en waarin levens is,
geef ik al het groen kruid tot voedsel!" Zo geschiedde.
31 En God bezag alles wat Hij had gemaakt,
en zie, het was zéér goed!
En het werd avond en het werd morgen,
de zesde dag!
Gen. IL
1 Zo werden de hemel en de aarde voltooid met al hun heir.
2 Op de zevende dag was God klaar
met het werk, dat Hij had verricht;
en Hij rustte op de zevende dag
van al het werk, dat Hij had verricht.
3 God zegende de zevende dag
en verklaarde hem heilig,
omdat God toen gerust had van al Zijn werk,
dat Hij geschapen had en verricht.
4a Dit is de scheppingsgeschiedenis van de hemel en de aarde.
HET HOOGFEEST VAN PASEN
Niet Adam, de eerste mens, maar eerst Christus
is de ware stamvader van het menselijk ge
slacht. Christus is de nieuwe, de tweede Adam.
Evenals wij naar het vlees van Adam afstammen
en met hem een verband vormen met het gevolg
dat wij door onze gemeenschappelijke menselijke
natuur van hem de zonde hebben geërfd, bestaat
er voor ons met Christus en Diens verlossing een
verbinding, een band waardoor wij met Hem
verenigd zijn en van Hem de gerechtigheid erven.
Christus' eigen gerechtigheid, Zijn eigen heilig
heid nu vloeit ons toe doordat wij met Hem in
verbinding treden. Van Adam hebben wij de staat
van afgekeerdheid van God en van de geneigdheid
tot het kwade geërfd. Van Christus erven wij de
staat van gekeerdheid naar God en van liefde tot
Hem. Wij ontvingen immers de macht om kinderen
van God te worden. Aan de vleselijke afstamming
van Adam beantwoordt iets in de geestelijke orde,
maar dit is des te geestelijker naarmate de uitwer
king geestelijker, ja goddelijker is. Wjj zijn, zoals
Sint Paujus het uitdrukt, „deelachtig geworden aan
de goddelijke natuur" en onze Zaligmaker Zelf
noemt het, in tegenstelling met de geboorte uit
het vlees, uit Adam, een geestelijke geboorte, een
geboorte uit de geest.
Iedere mens afzonderlijk moet geestelijkerwijze
uit Christus worden geboren en dient met Hem
in verbinding te treden, wil hij het leven, dat het
ware en eeuwige is, naar zijn ziel en eenmaal
ook naar zijn lichaam bezitten. Juist daarom is het
dat de Verlosser van de doden wilde verrijzen en
dat Hij van Zijn verheerlijkt leven in de hemel
bezit wilde nemen. Hij Zelf moest leven en
voortaan een leven leiden dat een geheel ander
karakter draagt dan zijn aardse leven eenmaal
op de wereld was geweest. Hij moest door Zijn
Verrijzenis van dit hemelse, verheerlijkte leven
bezit nemen om Zich met ons te kunnen verenigen
en Zijn eigen leven der verheerlijking aan ons te
kunnen meedelen. Daarom dan ook had Hij op
het Laatste Avondmaal vóór Zijn afscheid tot Zijn
leerlingen gezegd: „Ik zal u niet als wezen achter
laten. Ik kom tot u terug. Nog korte tijd, en de
wereld aanschouwt Mij niet meer; gij echter aan
schouwt Mij. Want Ik leef, en ook gij zult leven.
Ik ga heen, maar Ik kom tot u terug".
Pasen nu is de goddelijke invulling van deze
belofte: Christus is opgestaan uit de doden. Hij
leeft en sterft niet meer. En ook wij leven. Dit
alles is van het hoogste gewicht. Het toont ons,
waarom niet Goede Vrijdag, maar Pasen het grote
feest van onze verlossing is. Ons immers moeten
juist de verdiensten van Christus niet enkel
uiterlijk aangerekend worden. Zo leert dit
het Protestantisme dat zegt dat onze zondigheid
op zich blijft bestaan, doch dat God omwille van
de verdiensten van Christus daar niet op ziet.
Maar in duidelijk onderscheid daarvan nemen wij,
Katholieken, aan dat deze oneindige verdiensten
van onze enige Middelaar ons ook inwendig
toegevoerd moeten worden, dat wij ook inwen
dig daarin deel hebben.
Want met de Kruisdood van Christus zou onze
verlossing nog niet voltooid zijn geweest. Wij zijn
eerst door Christus' Verrijzenis werkelijk verlost.
Eerst toen Hij Zelf de volheid van het hogere,
verheerlijkte leven in Zijn Heilige Mensheid bezat,
was de geestelijke afstamming uit Hem als Hoofd
en Vader van het nieuwe geslacht mogelijk die de
eerste vereiste is waardoor ons Zijn werk, Zijn
verlossingswerk ten deel valt.
Is het de zin en betekenis van heel de wonderlijk-
rijke feestkring der Liturgie dat wij ons daarin de
vrucht van het goddelijk Verlossingswerk met
steeds meer ijver en toeleg eigen maken, dan is
het duidelijk dat van dit ganse „Jaar van Gods
mildheid" Pasen waarlijk „de kroon" is. Pasen
is ten volle voor ons het Hoog-feest bij uitstek.
DE VERREZEN VERLOSSER EN WIJ
De Verrijzenis is Jesus' verheerlijking. Zij is de
Heer. Zo noemen Hem voortaan de Apostelen
en sindsdien de Christenen. In deze verheerlijkte,
hemelse toestand leidt Hij het hogere goddelijke
leven en is Hij in staat, het door te geven en mee
te delen aan ons die met Hem in aanraking komen.
Hij heeft niet enkel als onze plaatsvervanger
voor ons voldoening gebracht, Hij wil het ook i n
ons doen. Zo zijn we gerechtvaardigd, niet enkel
doordat Zijn verdiensten ons uiterlijk toegerekend
worden (terwijl wij inwendig even zondig blijven
als tevoren), maar ook innerlijk. Wij worden wer
kelijk inwendig rechtvaardig en heilig, omdat de
verdiensten van Christus in ons worden over-
gestort.
Wij begrijpen nu beter waarom het Mysterie van
's Heren Verrijzenis bij voorkeur als „heilig" wordt
aangeduid. Deze omschrijving wijst zeer zeker ook
op deze betekenis dat zij de heiligheid in ons
bewerkt. Christus, zegt Sint Paulus, werd over
geleverd om onze ongerechtigheden, maar Hij werd
opgewekt met het doel om ons te rechtvaardigen.
Enkel en alleen door Zijn Verrijzenis kan onze
rechtvaardigmaking bewerkt worden.
De Zaligmaker is verheerlijkt, om Zich met ons
te verenigen en zo de verlossing, het heil door
Hem aan het Kruis verdiend, op ons toe te passen.
Het is door de Sacramenten die als het verlengstuk
van Zijn H. Mensheid en de instrumenten van Zijn
Godheid zijn, dat Hij tot ons komt en wij van
onze kant in geloof met Hem in verbinding treden.
Het Doopsel is de eerste, alles-beslissende ontmoe
ting tussen Hem en ons. Het is méér dan dat.
Het is een volledige, algehele opname in Hem, een
in-gedompeld-worden in Zijn Dood en Verrijzenis,
een allerinnigst betrokken worden in Zijn Myste
ries, een allernauwste en allerintiemste verbintenis
met Zijn Persoon. Hij is het hoofd, wij zijn de
ledematen van Zijn mystiek Lichaam. Hij is de
wijnstok en wij zijn de ranken.
Wij, Christenen, zouden ons veel meer deze
heerlijke .onuitsprekelijke werkelijkheden bewust
moeten zijn! Wij hebben veelal een zo enghartige,
bekrompen opvatting van ons Christen-zijn, wij
zijn dikwijls zo kleinzielig-bang om ten volle ons
geloof te beleven, wij zjjn zo vaak geneigd om er
alleen maar min of meer kleinerend om te glim
lachen, alsof dit alles niet het hoogste, het ver-
hevenste, het heiligste, het schoonste, het meest
gelukkigmakende en troostende, het alleen-red
dende voor iedere mens zou zijn!
De oude Paas-vigilie werd in ere hersteld en
daarmee de heerlijke Doop-gedachte. Wij zijn
betrokken in het leven dat Christus in Zijn heilige
Verrijzenis heeft verworven. Wij zijn gedoopt, wij
willen ons Doopsel beleven! Wij willen in deze
hoogheilige Paasnacht de genade van ons Doopsel
weer opwekken en onze Doopbeloften hernieuwen.
Pasen brengt ons in onze parochiekerk tesamen
waar in het H. Misoffer de verrezen Christus
midden onder ons verschijnt. Wij kennen het
verhaal van Zijn Opstanding in de schemering van
die morgen. Hij leeft! En wij leven door Doopsel
en Eucharistie met Hem mee, door Hem, in Hem.
Hij is het leven van ons leven, Hij vervult en
doordringt ons, Hij de verrezen, verheerlijkte Heer!
Zijn Paas-geest is in ons en stuwt ons voort in
onze ziel! Hoe geheel anders, hoe schoon-christelijk
en pas waarlijk ten volle schoon-menselijk wordt
daar ons bestaan in dit wondere Paaslicht dat
onze verrezen Verlosser en ook ons omgeeft!
„Ik ben de Ware wijnstok en mijn Vader is
de wijngaardier. Elke rank aan Mij, die geen vrucht
draagt, snijdt Hij af, en elke rank die wel vrucht
draagt, zuivert Hij, opdat ze nog meer vrucht mag
dragenBlijft in Mij, en Ik blijf in u. Zoals
de rank uit zichzelf geen vrucht kan dragen,
maar alleen wanneer ze aan de wijnstok blijft,
zo kunt ook gij het niet, wanneer ge niet blijft
in Mij. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken.
Wie in Mij blijft, en Ik in hem, hij draagt rijke
vrucht. Want zonder Mij kunt ge niets doen. Zo
iemand in Mij niet blijft, dan wordt hij weggewor
pen als de rank en verdort; men raapt ze bijeen,
werpt ze in het vuur en ze verbranden. Maar zo
ge in Mij blijft en mijn woorden in u blijven,
vraagt dan al wat ge wilt en ge zult het verkrijgen.
Dit is het wat Mijn Vader verheerlijkt: dat ge
veel vruchten draagt en Mijn leerlingen wordt"
(Joan. 15, 1—8).
Egmond. DOM. H. J. SCHEERMAN O.S.B.