Kroon in9i iaar vae Gods mildheid HET ZESDAGENWERK DER SCHEPPING CINDS DE OUDSTE TIJDEN hebben de overal ter wereld getuigd en belijden ook wij zelf nog steeds met de woorden van de Geloofsbelijdenis der Apostelen welke wij ook de Twaalf Artikelen ran ana geloof noemen, dat Jeins Christus, Gods enige Zoon en enne Heer, die is mens geworden, onder de Romeinse landvoogd van Palestina Ponties Pilatns geleden beeft, gekruisigd, gestorven en begraven is. Hij daalde af in bet voorgeborchte waar de zielen der rechtvaardigen op de ontsluiting van de Hemel door Hem wachtten. Daama, op de derde dag, in dn vroegte van de morgen, is Hij opgestaan van dn dodaa. HET GETUIGENIS Deze Verrijzenis des Heren uit het dodenrijk krijgt in het Canongebed onmiddellijk na de Consecratie waarin wij de heilsmysteries van onze goddelijke Verlosser indachtig zijn, geen nadere bepaling op dezelfde wijze als daar Zijn Passie „heilbrengend" en Zijn Hemelvaart „glorie-rijk" worden genoemd. Het is elders, b.v. in de grote Litanie van alle Heiligen of bij de Kruisverering op.Goede Vrijdag dat de Verrijzenis als „heilig" wordt aangeduid. Zijn wij gerechtigd hierin een bizondere aan wijzing te zien? Het kan toch immers niet louter willekeurig zijn, als in de Liturgie van de Paas dag en zijn octaaf elke toelichtende kwalificatie bij het woord Verrijzenis die anders steeds graag wordt gebruikt, achterwege blijft. Misschien mogen wij hier denken, hoe volgens de opvatting van de Kerk, overeenkomstig het diepste wezen van de dingen zelf, de Verrijzenis één ondeelbaar geheel vormt met het lijden, de kruisiging, dood, begra fenis en nederdaling ter helle, die allen tesamen worden omschreven als de „heilbrengende Passie". De liturgische viering daarvan geschiedt immers als één enkel, aaneengesloten en ononderbroken ,,heilig Triduum". Nu de Paasnacht weer hersteld is en zijn prachtige oorspronkelijke betekenis heeft teruggekregen, is het ook tegelijkertijd weer dui delijk geworden, dat Paaszondag niet los staat van de Goede Week en zelfs niet van heel de vooraf gaande tijd van de Veertigdaagse voorbereiding. Het „heilig Triduum" omvat inderdaad Witte Donderdag, Goede Vrijdag en Pasen, terwijl de tussenliggende Zaterdag als het „heilige Sabbat" zoals van ouds weer een liturgie-loze dag is, de grote rustdag des Heren waarop Hij na het lijden in het graf lag. Het is voor ons geestelijk leven van het hoogste belang, een verdiept inzicht te hebben in deze innerlijke samenhang van de Goddelijke Geheimen waardoor wij verlost zijn. Meer dan wat ook betreft dit ons meest persoonlijke heil, ons geluk nu en onze zaligheid later. Het is in ons eigen voordeel, wanneer wij aan de Liturgie van de Kerk waarin toch het historisch-eenmalige en nu voorgoed voorbije heilswerk op een nieuwe, sacramentele zijns-wij ze wordt tegenwoordig gesteld, niet achteloos voorbij gaan Laten wij vooral het Paasfeest vieren met aandacht en toe gewijde godsvrucht, in waarlijk blij-makende vroomheid die aan heel ons leven een kleurvoller zin en rijker inhoud geeft Wat de Liturgie als een ongebroken eenheid beschouwt, vat ook Sint Paulus als zodanig op. Ook in zijn oog is Christus' Lijden, Dood en Ver rijzenis één enkel groot geheel, waarvan wij de verschillende fasen Laatste Avondmaal, Kruis offer en Opstanding wel van elkander kunnen onderscheiden, maar niet onderling scheiden. Zij vormen tesamen wat Sint Paulus in zijn eerste brief aan Timotheus noemt het „getuigenis" dat Onze Heer Christus Jesus aflegde onder Pontius Pilatus, en zozeer beeft dit de Apostel ontroerd dat hij er bewogen aan toevoegt: „Ja, inderdaad, dit was waarlijk een heerlijk getuigenis!" Deze bewust en met opzet gekozen uitdrukking die de H. Geest Zelf de Apostel heeft ingegeven, plaatst heel het levens-einde en nog meer de aanvang van het nieuwe bestaan van onze Zalig- maker in een geheel andere omlijsting dan die van een tragische ondergang waarbij een weliswaar groot maar toch menselijk held voor goed ten onder gaat. Door Zjjn dood aan het Kruis heeft Jesus immers de dood overwonnen en door Zijn heilige Verrijzenis de getuigenis afgelegd van Zijn Godheid. 73jn Opstanding uit de doden door de kracht van de Vader is het bewijs dat Hij de Heer is, verheven in macht en majesteit, aan wie alles onderworpen is, voor wie alles leeft, wie allen moeten dienen. De Verrijzenis van Christus geeft daarom aan ons geloof zijn onwrikbaarheid. God, de Vader, heeft Jesus van de doden opgewekt. Daarmee heeft de Vader op de Persoon, de leer. het leven en werken en lijden van Jesus het goddelijk zegel gedrukt en het als goddelijk, waar en heilig bekrachtigd. Wat Jesus heeft geleerd en gedaan, wat Hij ons in Zijn aardse leven heeft voor geleefd, is goddelijk volmaakt, groot, heilig. In Jesus zijn wij met bedrogen. GODS MILDHEID Christus toch is het grote „Ja" op de beloften die eens waren gedaan. Hij is de vervulling en bevestiging van alles wat sinds de verdrijving uit het paradijs aan de zondige mensen door God was toegezegd en beloofd. In een ondoorgrondelijk geheim verzoende Zijn rechtvaardigheid zich met Zijn vredelievendheid én mensenliefde. Niet de rechtvaardigen, maar juist de zondaars is God in de Menswording van Zijn Zoon komen roepen. Zijn Eengeborene heeft Hij gegeven, omdat Hij de wereld zozeer liefhad, Tot het uiterste toe, zo ver als maar mogelijk is, heeft Jesus ons liefgehad. Hij heeft Zijn leven gegeven voor Zijn schapen die wij zijn. Op volkomen rechtvaardige wijze had God ons kunnen straffen. De erfzonde die van nature op ons rust, en onze talloze eigen, persoonlijke zonden die zwaar op ons drukken, maken ons terecht tot kinderen van toorn. Maar ofschoon wij straf en verwerping, verbolgenheid en uitsluiting verdien den, betoonde Zijn liefde zich in mildheid. Maar dan ook op goddelijke wijze mild, d.w.z. dat de Verlossing overvloedig bij Hem is. Waar de maat van zonde en ongerechtigheid overliep, was de vergevingsgezinde mildheid goddelijk volkomener. Christus is gestorven voor onze zonden, maar Hij is verrezen om ons rechtvaardig te maken. Zijn dood alleen delgde alle schuld uit, maar Zijn Verrijzenis bracht het leven voort in onze zielen. Uit het hout van de paradijs-boom, zo zegt de Prefatie van het H. Kruis, had de daad zijn oorsprong genomen, maar uit het hout dat op Calvarië was opgericht, stond het leven op. Meer dan wat Adam had misdreven heeft Christus goedgemaakt. Het geschenk dat Hij ons deed toekomen, overtreft verre het verlies dat ons in het paradijs was aangedaan. Het is in dit besef dat de Kerk elk jaar bij de wijding van de Paaskaars in de Nachtwake die aan de Paasdag voorafgaat, zelfs tot zover gaat dat Zij durft zingen van de schuld die een gelukkige werd, omdat zij een zo groot en zo verheven Verlosser verdiende. De verlossing door Christus is geheel en al vol maakt Zij is zelfs overvloedig en niets ontbreekt aan dit oneindig waardevolle offer van de enige Hogepriester enMiddelaar van het Nieuwe Ver bond. Zijn Kruisdood was de meest volmaakte daad van gehoorzaamheid en overgave aan God, Zijn Verrijzenis verleende aan Zijn eigen H. Mensheid de verheerlijking en stelde Hem bovendien aan tot „levend-makende Geest" van wie de genade in rijker overvloed dan aan de zonde was mogelijk geweest, tot ons is gekomen. Christus heeft veel meer teruggegeven dan Adam had verloren. In het Se hoofdstuk van zijn Brief aan de Romeinen, een der diepste en meest fundamentele plaatsen van heel het Nieuwe Testament, stelt Sint Paulus dit onderscheid wat de maat betreft uitdrukkelijk vast: „Veel overvloediger is de genade van God en de genadegift van de ene Mens Jesus Christus over al die velen (ons allen, alle mensen) uitgestort". De gave van Christus wordt door de Apostel de „overvloed der genade" en het „geschenk der gerechtigheid" genoemd en hij maakt de grote vergelijking die voor het Christendom een zo centrale betekenis heeft: „Zoals door één mens (Adam) de zonde in de wereld is gekomen en door de zonde en de dood, zo ook is de dood over alle mensen gekomen, omdat allen hebben gezondigd". Welnu, zo is door een Mens (de God-Mens Jesus Christus) de gerechtigheid in de wereld gekomen co door «Je gerechtigheid het leven en dit leven is op alle mensen overgegaan, omdat allen recht vaardig zijn geworden. DE VERRIJZENIS DES HEREN Naar een schilderij van C. Schut A LS WIJ DE BIJBEL OPENSLAAN BIJ HET BEGIN, vinden wij er het verhaal van de schepping van de wereld in zes dagen. Onder alle verhalen der H. Schrift zijn er weinig, die zo belangrijk zijn als dit, weinig ook die door hun geweldige inhoud en machtige vorm zulke indruk hebben gemaakt. De oude Israëliet was diep overtuigd van het feit der schepping, het was hem een dogma, dat hem de klaar blijkelijkheid'zelf leek. In veel psalmen heeft hij haar vermeld of bezongen, op veel plaatsen der H. Schrift wordt van haar gewaagd. Nergens wordt ze echter zo uitdrukkelijk en krachtig geleerd als in het eerste hoofdstuk van Genesis, dat daarom een der belangrijkste van de H. Schrift is. Gen. L 1 In het begin schiep God de hemel en de aarde. 2 Maar de aarde was een vormloze massa, duisternis was boven de wereldzee en de geest Gods zweefde boven de wateren. 3 Toen sprak God: „Daar zij lichtf En het licht was er, 4 en God zag dat het licht goed was. Nu scheidde God het licht van de duisternis; 5 het licht noemde Hij „dag" en de duisternis noemde Hij „nacht". En het werd avond en het werd morgen, de eerste dag! 6 God sprak: „Er zij een firmament in de wateren en het scheide de wateren van elkander!" Zo geschiedde. 7 God maakte het firmament, en scheidde het water onder het firmament van het water boven het firmament; 8 en God noemde het firmament „hemel". En het werd avond en het werd. morgen, de tweede dag! 9 God sprak: „Het water onder de hemel vloeie naar één plaats en het droge worde zichtbaar!" Zo geschiedde. 10 Het droge noemde God „land" en het saamgevloeide water noemde Hij „zeeën"; en God zag, dat het goed was. 11 God sprak: „Het land brenge groene planten voort, zaaddragend gewas, vruchtbomen, die élk naar zijn soort, vruchten met zaad erin dragen, op het land!" Zo geschiedde. 12 Het land deed groene planten ontspruiten, zaaddragend gewas, elk naar zijn soort, geboomte, dat elk naar zijn soort, vruchten met zaad erin draagt; 13 En het werd avond en het werd morgen, de derde dag! 14 God sprak: „Dat er lichten zijn aan het firmament des hemels om de dag en de nacht van elkaar te scheiden: dat zij dienen tot tekenen, en om vaste tijden, dagen en jaren aan te geven; 15 en om als lichten te staan aan het firmament des hemels om de aarde te verlichten!" Zo geschiedde. 16 God maakte de twee grote lichten het grootste licht om de dag te beheersen en het kleinste om de nacht te beheersen en de sterren. 17 God plaatste ze aan het firmament des hemels om licht te geven op aarde; 18 om te heersen over de dag en de nacht en om licht en duisternis van elkaar te scheiden; en God zag, dat het goed was. 19 En het werd avond en het werd morgen, de vierde dag! 20 God sprak: „Dat het water krioele van levende wezens en dat de vogels boven het land vliegen langs het firmament des hemels!" 21 God schiep nu de grote zeegedrochten en alle levende wezens waarvan het water krioelt, naar hun soorten, en alle gevleugelde dieren, elk naar zijn soort; en God zag, dat het goed was. 22 God zegende ze en sprak: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en bevolkt het water der zeeën, en dat de vogels talrijk zijn op het land!" 23 En het werd avond en het werd morgen, de vijfde dag! 24 God sprak: „Dat het land levende wezens voortbrenge, elk naar zijn soort; vee, kruipende dieren en het wild van het veld, elk naar zijn soort!" Zo geschiedde. 25 God maakte het wild van het veld, elk naar zijn soort, het vee, elk naar zijn soort, alles wat over de grond kruipt, elk naar zijn soort; en God zag, dat het goed was. 26 God sprak: „Laat Ons mensen maken, als Ons beeld, op Ons gelijkend; dat zij heersen over de vissen der zee, over de vogels in de lucht, over het vee, en over heel de aarde met al het kruipend gedierte, dat kruipt over de grond!" 27 Toen schiep God de mens als Zijn beeld, als het beeld Gods schiep Hij hem, man en vrouw schiep Hij hen. 28 God zegende hen en sprak tot hen: „Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u en bevolkt de aarde; onderwerpt haar, en heerst over de vissen der zee, over de vogels in de lucht, en over al het gedierte dat zich op aarde voortbeweegt!" 29 Nog sprak God: „Ik geef u al het zaaddragend gewas op de hele aarde, en al het geboomte met zaaddragende boomvruchten; het zal u tot voedsel dienen. 30 Maar aan al het wild van het veld,, aan alle vogels in de lucht, aan al wat kruipt over de grond en waarin levens is, geef ik al het groen kruid tot voedsel!" Zo geschiedde. 31 En God bezag alles wat Hij had gemaakt, en zie, het was zéér goed! En het werd avond en het werd morgen, de zesde dag! Gen. IL 1 Zo werden de hemel en de aarde voltooid met al hun heir. 2 Op de zevende dag was God klaar met het werk, dat Hij had verricht; en Hij rustte op de zevende dag van al het werk, dat Hij had verricht. 3 God zegende de zevende dag en verklaarde hem heilig, omdat God toen gerust had van al Zijn werk, dat Hij geschapen had en verricht. 4a Dit is de scheppingsgeschiedenis van de hemel en de aarde. HET HOOGFEEST VAN PASEN Niet Adam, de eerste mens, maar eerst Christus is de ware stamvader van het menselijk ge slacht. Christus is de nieuwe, de tweede Adam. Evenals wij naar het vlees van Adam afstammen en met hem een verband vormen met het gevolg dat wij door onze gemeenschappelijke menselijke natuur van hem de zonde hebben geërfd, bestaat er voor ons met Christus en Diens verlossing een verbinding, een band waardoor wij met Hem verenigd zijn en van Hem de gerechtigheid erven. Christus' eigen gerechtigheid, Zijn eigen heilig heid nu vloeit ons toe doordat wij met Hem in verbinding treden. Van Adam hebben wij de staat van afgekeerdheid van God en van de geneigdheid tot het kwade geërfd. Van Christus erven wij de staat van gekeerdheid naar God en van liefde tot Hem. Wij ontvingen immers de macht om kinderen van God te worden. Aan de vleselijke afstamming van Adam beantwoordt iets in de geestelijke orde, maar dit is des te geestelijker naarmate de uitwer king geestelijker, ja goddelijker is. Wjj zijn, zoals Sint Paujus het uitdrukt, „deelachtig geworden aan de goddelijke natuur" en onze Zaligmaker Zelf noemt het, in tegenstelling met de geboorte uit het vlees, uit Adam, een geestelijke geboorte, een geboorte uit de geest. Iedere mens afzonderlijk moet geestelijkerwijze uit Christus worden geboren en dient met Hem in verbinding te treden, wil hij het leven, dat het ware en eeuwige is, naar zijn ziel en eenmaal ook naar zijn lichaam bezitten. Juist daarom is het dat de Verlosser van de doden wilde verrijzen en dat Hij van Zijn verheerlijkt leven in de hemel bezit wilde nemen. Hij Zelf moest leven en voortaan een leven leiden dat een geheel ander karakter draagt dan zijn aardse leven eenmaal op de wereld was geweest. Hij moest door Zijn Verrijzenis van dit hemelse, verheerlijkte leven bezit nemen om Zich met ons te kunnen verenigen en Zijn eigen leven der verheerlijking aan ons te kunnen meedelen. Daarom dan ook had Hij op het Laatste Avondmaal vóór Zijn afscheid tot Zijn leerlingen gezegd: „Ik zal u niet als wezen achter laten. Ik kom tot u terug. Nog korte tijd, en de wereld aanschouwt Mij niet meer; gij echter aan schouwt Mij. Want Ik leef, en ook gij zult leven. Ik ga heen, maar Ik kom tot u terug". Pasen nu is de goddelijke invulling van deze belofte: Christus is opgestaan uit de doden. Hij leeft en sterft niet meer. En ook wij leven. Dit alles is van het hoogste gewicht. Het toont ons, waarom niet Goede Vrijdag, maar Pasen het grote feest van onze verlossing is. Ons immers moeten juist de verdiensten van Christus niet enkel uiterlijk aangerekend worden. Zo leert dit het Protestantisme dat zegt dat onze zondigheid op zich blijft bestaan, doch dat God omwille van de verdiensten van Christus daar niet op ziet. Maar in duidelijk onderscheid daarvan nemen wij, Katholieken, aan dat deze oneindige verdiensten van onze enige Middelaar ons ook inwendig toegevoerd moeten worden, dat wij ook inwen dig daarin deel hebben. Want met de Kruisdood van Christus zou onze verlossing nog niet voltooid zijn geweest. Wij zijn eerst door Christus' Verrijzenis werkelijk verlost. Eerst toen Hij Zelf de volheid van het hogere, verheerlijkte leven in Zijn Heilige Mensheid bezat, was de geestelijke afstamming uit Hem als Hoofd en Vader van het nieuwe geslacht mogelijk die de eerste vereiste is waardoor ons Zijn werk, Zijn verlossingswerk ten deel valt. Is het de zin en betekenis van heel de wonderlijk- rijke feestkring der Liturgie dat wij ons daarin de vrucht van het goddelijk Verlossingswerk met steeds meer ijver en toeleg eigen maken, dan is het duidelijk dat van dit ganse „Jaar van Gods mildheid" Pasen waarlijk „de kroon" is. Pasen is ten volle voor ons het Hoog-feest bij uitstek. DE VERREZEN VERLOSSER EN WIJ De Verrijzenis is Jesus' verheerlijking. Zij is de Heer. Zo noemen Hem voortaan de Apostelen en sindsdien de Christenen. In deze verheerlijkte, hemelse toestand leidt Hij het hogere goddelijke leven en is Hij in staat, het door te geven en mee te delen aan ons die met Hem in aanraking komen. Hij heeft niet enkel als onze plaatsvervanger voor ons voldoening gebracht, Hij wil het ook i n ons doen. Zo zijn we gerechtvaardigd, niet enkel doordat Zijn verdiensten ons uiterlijk toegerekend worden (terwijl wij inwendig even zondig blijven als tevoren), maar ook innerlijk. Wij worden wer kelijk inwendig rechtvaardig en heilig, omdat de verdiensten van Christus in ons worden over- gestort. Wij begrijpen nu beter waarom het Mysterie van 's Heren Verrijzenis bij voorkeur als „heilig" wordt aangeduid. Deze omschrijving wijst zeer zeker ook op deze betekenis dat zij de heiligheid in ons bewerkt. Christus, zegt Sint Paulus, werd over geleverd om onze ongerechtigheden, maar Hij werd opgewekt met het doel om ons te rechtvaardigen. Enkel en alleen door Zijn Verrijzenis kan onze rechtvaardigmaking bewerkt worden. De Zaligmaker is verheerlijkt, om Zich met ons te verenigen en zo de verlossing, het heil door Hem aan het Kruis verdiend, op ons toe te passen. Het is door de Sacramenten die als het verlengstuk van Zijn H. Mensheid en de instrumenten van Zijn Godheid zijn, dat Hij tot ons komt en wij van onze kant in geloof met Hem in verbinding treden. Het Doopsel is de eerste, alles-beslissende ontmoe ting tussen Hem en ons. Het is méér dan dat. Het is een volledige, algehele opname in Hem, een in-gedompeld-worden in Zijn Dood en Verrijzenis, een allerinnigst betrokken worden in Zijn Myste ries, een allernauwste en allerintiemste verbintenis met Zijn Persoon. Hij is het hoofd, wij zijn de ledematen van Zijn mystiek Lichaam. Hij is de wijnstok en wij zijn de ranken. Wij, Christenen, zouden ons veel meer deze heerlijke .onuitsprekelijke werkelijkheden bewust moeten zijn! Wij hebben veelal een zo enghartige, bekrompen opvatting van ons Christen-zijn, wij zijn dikwijls zo kleinzielig-bang om ten volle ons geloof te beleven, wij zjjn zo vaak geneigd om er alleen maar min of meer kleinerend om te glim lachen, alsof dit alles niet het hoogste, het ver- hevenste, het heiligste, het schoonste, het meest gelukkigmakende en troostende, het alleen-red dende voor iedere mens zou zijn! De oude Paas-vigilie werd in ere hersteld en daarmee de heerlijke Doop-gedachte. Wij zijn betrokken in het leven dat Christus in Zijn heilige Verrijzenis heeft verworven. Wij zijn gedoopt, wij willen ons Doopsel beleven! Wij willen in deze hoogheilige Paasnacht de genade van ons Doopsel weer opwekken en onze Doopbeloften hernieuwen. Pasen brengt ons in onze parochiekerk tesamen waar in het H. Misoffer de verrezen Christus midden onder ons verschijnt. Wij kennen het verhaal van Zijn Opstanding in de schemering van die morgen. Hij leeft! En wij leven door Doopsel en Eucharistie met Hem mee, door Hem, in Hem. Hij is het leven van ons leven, Hij vervult en doordringt ons, Hij de verrezen, verheerlijkte Heer! Zijn Paas-geest is in ons en stuwt ons voort in onze ziel! Hoe geheel anders, hoe schoon-christelijk en pas waarlijk ten volle schoon-menselijk wordt daar ons bestaan in dit wondere Paaslicht dat onze verrezen Verlosser en ook ons omgeeft! „Ik ben de Ware wijnstok en mijn Vader is de wijngaardier. Elke rank aan Mij, die geen vrucht draagt, snijdt Hij af, en elke rank die wel vrucht draagt, zuivert Hij, opdat ze nog meer vrucht mag dragenBlijft in Mij, en Ik blijf in u. Zoals de rank uit zichzelf geen vrucht kan dragen, maar alleen wanneer ze aan de wijnstok blijft, zo kunt ook gij het niet, wanneer ge niet blijft in Mij. Ik ben de wijnstok, gij zijt de ranken. Wie in Mij blijft, en Ik in hem, hij draagt rijke vrucht. Want zonder Mij kunt ge niets doen. Zo iemand in Mij niet blijft, dan wordt hij weggewor pen als de rank en verdort; men raapt ze bijeen, werpt ze in het vuur en ze verbranden. Maar zo ge in Mij blijft en mijn woorden in u blijven, vraagt dan al wat ge wilt en ge zult het verkrijgen. Dit is het wat Mijn Vader verheerlijkt: dat ge veel vruchten draagt en Mijn leerlingen wordt" (Joan. 15, 1—8). Egmond. DOM. H. J. SCHEERMAN O.S.B.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1951 | | pagina 7