IN DE BAN DER STILTE GEDIJT HET WATERWILD Achter het ijzeren gordijn van 'n eeuwenoud beroep Ons land telt 120 eendenkooien Mak, wild en wildst leeft vredig samen Sssst: de eenden broeden Eeuwenoude papieren getuigen van verkregen rechten Wat de kooikers zoal vangen I*Ï7 Een verhaal uit het Rode Rusland ZATERDAG 24 MAART 1951 PAGINA 9 Geheimzinnig buigt zich links een laantje voorbij het alarmerend, bord. Van wat ge daar achter kunt zien, vertelt het verhaal op deze pagina. fVan onze speciale verslaggever) pen rukkerige voorjaarswind joeg wolkenflarden t langs een grijze hemel, terwijl kooiker Gert Kanis, van Kampen geboortig, maar reeds twaalf jaar heer en meester in de aloude eendenkooi onder Zwaagdijk, ons voorging op zijn domein. Het hek was al ontsloten, we waren voorbij de borden „Hier liggen klemmen", „Stop, niet verder lopen" en „Halt". We droegen allen baggerlaarzen: Kanis, zijn assistente: Bertie Mensing uit Utrecht, onze fotograaf en wij, en aan een hengsel in de hand een blikken busje, waarin een blokje turf walmde. Er werd niet, of slechts gedempt, gespro ken. De kooiker droeg een vechtpetje met een eendenveertj,e en een weitas met eikels, die hij, rechterhand op de rug, fijnwreef onder het gaan. Overal rondom snaterden eenden. We zagen er nochtans slechts weinige, terwijl we voortploeterden over de modderige paden tussen een open woud van wilgen, waar onder sneenwklokjes in volle bloei stonden. We liepen buitenom de muur van riet en hout, opgericht rond het hart van het bedrijf: de ruime vijver, waar het waterwild vindt wat wij huiselijke gezelligheid zouden noemen, en waarin, evenzeer door rietschermen afgeschoten en door gaas en begroeiing gedekt, de vangpijpen monden; vijf hier. Daarbinnen wemelde het op vijver en wallen van gevogelte, zoals we zien konden toen we ons gebukt gewrongen hadden binnen een observeerhokje, van waaruit Pieter Schoen onlangs een film en wij nu een foto maakten, vogelleven bespiedend zonder zelf gezien te worden. heid in de voor hen vreemde om geving van de kooi, afdwaalt naar de pijpen waarbinnen zij de voer eenden zo rustig zien dobberen en slobberen. Geen echte „stal"- eend zou zich daardoor laten ver schalken, evenmin als door de vertrouwenwekkende aanwezig heid van de kooihondjes, wier dikke staarten zo geheimzinnig wuiven in het schemerdonker. Daar stonden vijf peinzende reigers en rukten waterhoentjes zich driftig een weg over de plas. Er moesten ook meerkoeten zijn, en daar waren dan verder eenden in allerlei variaties: wilde en slobeenden, smienten, pijlstaarten en krak-eenden, winter- en zo- mertaling en het kleine kwaker- eendje, alles vreedzaam bijeen, hier en daar een vogel opvlie gend, anderen luierend op de kant of dobberend te water: meer dan duizend vogels in totaal, be schut, op hun gemak. De pijpen waren nagenoeg ver laten; de jacht gesloten. Met des te meer aandacht had Kanis, ons voorgaande, links en rechts ge keken in de gevlochte korven die overal rondom in de wilgen hin gen of op stokken stonden, ja zelfs pal voor het raam van zijn boerderij met tweeën gebonden waren in een boom. Want het broedseizoen was be gonnen: heel de kooi van Zwaag dijk één enorme broedplaats, waar zes tot zevenhonderd kor ven de eendenmoeders ten dien ste waren gereedgemaakt, die ook wel zo maar zaten in een holle boom, de kop schuw weggedoken bij het gerucht van onze komst, maar met onbedwingbare nieuws gierigheid even later toch weer met één oog glurend door een kiertje. Vele korven waren al bewoond; door de hals van een ervan wrong zich een eend die wij in rust hadden willen fotograferen wild vleugelkleppend weg, de eieren latend voor wat zij waren: dank bare prooi voor een plaatje, dat ook hier de lente symboliseert Het jaar rond. Het mocht wel een grote gunst heten dat wij, vroeg in het voor jaar, het kooikersbedrjjf van zo nabij konden gadeslaan, waar het nu al evenzeer als in andere sei zoenen meer rust dan belangstel ling vroeg. Van de loop der seizoenen in zijn bedrijf vertelde kooiker Ka nis ons het boeiend verhaal, waar van de wijder verbreide kennis veel misverstand zou kunnen wegnemen. Want de voor het bedrijf noodzakelijke eenzaamheid en afgeslotenheid der eenden kooien, maakten hen voorwerp van vele vertelsels die niet met de feiten kloppen, als zouden het sinistere plaatsen zijn, waar veel vuldige moord de wildstand schaadt In werkelijkheid heeft een eendenkooi met vele soorten een den te maken, maar onderscheidt daarmede drievoudige betrekkin- gen" Mak. Er zijn makke eenden, de vaste burgers van de kooi, die hier hun gehele leven slijten en ook kooi-, pijp- of voereenden worden ge heten. Alleen in Mei-Juni trekken ook zij weg, als de gehele kooi leegvliegt tot aan de langste dag, waarop het jonge broed weer volwassen pleegt terug te keren. Wilder. Daarnaast is er een „stal" van wel drie-, vierduizend eenden, wild, maar toch met vele banden aan de kooi gebonden, voor een deel overwinterend en dan ge voerd, voor het grootste deel hier broedend en als geheel wel de kostbaarste have van iedere kooi, zorgvuldig in stand gehouden en beschermd. De stal is onontbeer lijk voor het aanknopen van re laties met de derde soort: de vol ledig „wilde" eenden die door de stal worden meegetroond op de dagelijkse trek van aasplaats naar kooi, die ongeveer drie kwartier voor zonsopgang begint en door een trek in omgekeerde richting is voorafgegaan, iedere avond een half uur na zons ondergang. Wildst. Het zijn die wilder dan wilde eenden waarvan er een aantal, gedreven door hun nieuwsgierig - Maar de oprecht wilde eenden zwemmen de pijpen binnen, ach ter de wanden waarvan de kooi ker tuurt en zijn ogenblik ver beidt Is dat gekomen, dan schiet zijn helper te voorschijn op het smalle pad binnen de pijp en jaagt de opvliegende eend dieper naar bin nen, tot waar vliegnet en vang hokje de vrijheid definitief be knotten. En in het jachtseizoen, van Augustus tot Februari onge veer, rijdt driemaal per week de buit naar de poeliers. Zo vangt de kooiker een deel van de wilde trekeenden die ons land passeren. Zo vangt hij ook en vooral een deel terug van het eigen jonge broed van de „stal", waaraan hij tevoren zoveel zorg heeft besteed als een boer aan zijn slachtvee. Met dit ver schil evenwel, dat de kooiker met veel meer risico, geduld en moeite eenden vangt dan de boer zijn vee onder het mes geleidt Voor alles: rust. Vandaar dat hij op niets zozeer is gesteld dan op rast rond zijn kooi en het vermijden van alles, wat deze kan verstoren. Vandaar het kooirecht, dat verbiedt binnen een afgepaalde cirkel met de kooi als middelpunt, handelingen te verrichten waardoor de eenden daarbinnen worden verstoord of verjaagd. Vandaar de walmende turf die de eenden belet, van mensen de lucht te krijgen. Niemand be treedt de kooi die de geur van parfum of alcohol met zich voert. Want de eenden gingen zelfs al de lucht in, toen Kanis een keer voor het eerst een nieuwe overall droeg. Het is nu ook wel duidelijk, dunkt ons, dat men de eenden kooien niet mag verwijten dat ze alleen maar dood en verderf in de wildstand zaaien. De cijfers bewijzen zelfs het tegendeel. Het geheel van zorg aan broedplaats en voederen besteed (14000 pond mais en spinaziezaad in één sei zoen, zegt Kanis, om van de eikels nog te zwijgen), samen met de aandacht voor het behoud van stal- en voereenden, schept alle voorwaarden zelfs voor een ver bétering van de wildstand ter plaatse. Dat is ook feitelijk ge constateerd. Zie b.v. hoe de beide van Asperenkooien in N.O. Fries land, jaren geleden aan It Fryske Gea gelegateerd onder voorwaar de dat er niet meer zou worden gevangen, op een gegeven mo ment nog maar twintig eenden telden, terwijl er een stal van 4 tot 5000 lag in een nabije, inten sief geëxploiteerde kooi. Een werkzaam beroep, dat van kooiker: het gehele jaar druk in de opeenvolging van jacht, broe den en kooi-onderhoud in de maanden dat alles is uitgevlogen; voortdurend waakzaam tegen de gevaren die de stal van de kant van mensen, ratten en ziekten bedreigen, op de hoogte van weer, wind en wild als weinig anderen, gedwongen tot een isolement, dat voedsel geeft aan het verzinsel. Zal Gert Kanis jr. de kooikers stappen van zijn vader drukken? Voorlopig houdt hij het meer bij de witte muizen die hij, tien in getal, in een soort terrarium in de huiskamer heeft met een zelf- aangelegd lampje er boven. Zijn oudere zusje zagen wij niet in de kamer. Die zat buiten bij de eenden. HET IS LENTE, OOK IN DE EENDENKOOI. Eendenkooien vormen een merkwaardig, oud en specifiek Nederlands jachtbedrijf. Hóe oud het is, mag, geloven wij, mede worden afgeleid uit het veelvuldig voorkomen van namen die er aan ontleend schijnen. Wat dunkt u van Kooiman, van der Kooy, KooistraP Het schijnt ook min of meer erfelijk: geen passender naam kon men er zich voor denken dan b.v. die van de dames Korver, die een kooi exploiteren in Oudesluis in de polder de Zijpe. Om nog maar te zwijgen van kooiker Kees Kooiman, die, gehuwd met Geertje Kooi, dochter van de familie Kooi-Rotgans, vroeger een kooi had op Wieringen. Zeer oud, ja. Kooiker Kanis van Zwaagdijk ontvouwde ons een „Apostil bij de Heeren Schout en Scheepenen der Stadt Medemblik, verleent op de Requeste van Gerbrand Zemeijn, kooyman van de vogelkooy tot Swaagdijk" d.d. 18 Januari 1757. Dat is een historisch document, waarvan de geschiedenis zich nog telkens herhaalt. Want Schout en Scheepenen herinnerden er aan, dat reeds bij Placaat van 12 Sept. 1676 door hen voor de vier kooien, gelegen tussen Enkhuizen en Medemblik was verordineerd, dat niemand zich zou veroorloven „bij daage off bij nagte binnen de distantie van vijfhonderd roe den (1318 meter) van deselve vogelkoyen te schieten, kloppen, raasen offt ander diergelyk ge- luyd te maaken". Edoch: „eenige quaataardige offt baatsoekende lieden hadden sich niet ontsien" dat verbod te overtreden, zeggen de dat de kring van het hier aldus omschreven kooirecht niet juist door palen was aangegeven, 't Apostil schrijft nu voor, dat „de paaien door neutrale en daartoe gequalificeerde persoonen" zou den worden gecontroleerd. En uit een nadere aantekening op het zwaar gezegeld stuk kan blijken, dat zulks door zekere Jan Smit is verricht geworden. Het mogen dan al geen quaat aardige lieden meer zijn: het kooirecht vormt nog steeds het onderwerp van overtredingen, die voor de Kantonrechter hun na spel vinden. De kooikers hebben hun zorgen aan dit botsen van hun rechtmatige ondernemersbe langen (Kanis becijferde heel wat schade uit het lawaai van de reparatie van een ijzeren schuit en het draaien van een dorsma chine, die vorig jaar enkele keren zijn stal op de vlucht joegen), met die van de bedrijfsvoering van anderen, wier onbekendheid met het kooikersbedrijf hen dat niet altijd doet ontzien. De kooikers hebben trouwens nog vele zorgen meer. Door land- ontginning en drooglegging ver minderde het aantal kooien de laatste vijftig jaar in ons land met ongeveer een derde. Ten hoogste 120 zijn er nog over. Zo heeft Texel er vier, waar van er een ook door een Korver wordt gedreven en een andere eigendom is van de Veren, tot behoud van Natuurmonumenten, die ook een kooi heeft aan het Naardermeer en voorts de Grote Otterskooi bij Giethoorn en de Bakkerskooi bij Wanneperveen. Wieringen telt nog twee kooien, de polder de Zijpe drie, Friesland wel twintig, Groningen drie of vier, Drente geen. Talrijk zijn ze nog in de kop van Overijsel: Zwartsluis, Blokzijl, Staphorster- veld (nog maar één), tussen Has selt en Zwolle etc. Vooroordelen. Behalve door onvoldoende res pect voor het kooirecht (ook van de zijde van overheidsinstanties zelf, als b.v. in de Wieringermeer en op Schiermonnikoog) en de voortgezette ontginning, wordt dit oude bedrijf ook bedreigd, door wat wij wel mogen zien als het gevolg van de vele vooroordelen die er over bestaan. Want hoe verklaart men anders dat van de deskundigheid van de kooikers inzake de onderhavige materie geen gebruik is gemaakt door een van hun vertegenwoor digers te benoemen in de Com missie tot Herziening van de Jachtwet 1923? Die commissie heeft zich bezig gehouden met zulke levensbelan gen van de kooikers als het open stellen en de sluiting van de jacht, de oprichting van nieuwe kooien en hun registratie en recht van afpaling. Met recht mogen de kooikers zuchten, dat voor en over hen is bedisseld zónder hen. Van de groepen die de jacht daadwerkelijk beoefenen is slechts één vertegenwoordiger lid der Commissie, de voorzitter van de Kon. Ned. Jagersvereniging, waar van de leden in hoofdzaak de jacht slechts als sport beoefenen. Maar de kooikers moeten er van léven. Geen wonder dat zij zich on langs met een goed-gedocumen- teerd adres hebben gericht tot minister Manholt en de leden van de Tweede Kamer, om alsnog hun visie tot gelding te brengen, waar dit niet voldoende mogelijk is ge weest in de Commissie die haar rapport heeft voltooid. Men mag hopen dat dit adres de aandacht krijgt die het verdient. Dit typisch vaderlands bedrijf mag niet ver dwijnen. We hadden graag deze interieur-foto van een een den- vang-pijp, gezien in de richting van de vijver (rechts om de hoek), willen stofferen met enkele dobberende eenden. Mak of wild, dat was om het even. Maar hoeveel eikels kooiker Kanis ook te water gooide, en hoe Kooike, de witte kooihond en haar moeder Puckie ook heen en weer stapten: het wilde niet baten. Dan maar zonder, dachten wij. Wat u boven het water ziet hangen is geen feest verlichting van lampions maar een serie broedkorven. Bertie Mensing had voor niets oog, dan voor wat zij zag, al loerend door een luikje in de wand. Wat zij in het vizier kreeg, staat rechts hiernaast. Het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de Natuur heeft, met volledige medewerking van de kooikers en hun vereniging (die in Giethoorn, in De Wijk, gevestigd is) tn het seizoen 1949/50 gegevens verzameld over de gemiddelde vangsten van 35 land-, 26 rivier- en 23 zee kooien. Zij bedroeg van Augustus tot en met half Januari 1594 vogels per kooi. 48 kooien vingen minder dan 1000 war, waarbij 1 ivar gelijk werd gesteld aan 1 eend, 3 talingen, 2 smienten, 2 slobeenden en 2>3 pijlstaart. Van de 85 kooien waren er maar 12 die voor meer dan de helft taling en het zgn. blauwgoed vingen, zodat deze zeldzamer soorten van deze zijde zeker geen overmatige schade ondervonden. En de nog zeldzamer krakeend loordt in het geheel niet gevangen, tenzij om geringd te wordenHet instituut verzamelde die gegevens in het kader van een onderzoek naar de stand van het waterwild in het algemeen, dat geleid en gefinancierd wordt door een Comité voor Jachtonderzoek, waarin alle belangheb bende partijen zijn vertegenwoordigd. Dat onderzoek vordert natuurlijk jaren, maar blijkens een voorlopige conclusie, is de eendenstand sedert 1900 eerder toe dan afgenomen, waarbij behoorlijk bewerkte, intensief geëx ploiteerde eendenkooien hebben gewerkt als mogelijk wel de belangrijkste factoren tot behoud. Iwan Iwanowitsj Kroetilkin ging het postkantoor binnen en begaf zich naar de afdeling, waar men brieven kan afhalen. Hij sloot zich bij de rij wachten den aan en kwam al spoedig voor het loket te staan. Voor het loket bevond zich 'n afrastering. Daarachter kon Iwan Iwano witsj een knap, roodharig meisje zien zitten. „Uw persoonsbewijs," vroeg het meisje, na een achteloze blik op zijn fabriekspas die ze meteen terug schoof. Iwan Iwanowitsj begon te stotteren van verlegen heid. ,Ja, ziet u", zei hij, „Het zit zo. Ik ben hier voor de viering van de Meidag en ik wacht op brieven van huis. Ik „Heeft u een persoonsbewijs bij u? „Ja, ik heb het bij mij". „Nu, kameraad, geef het me dan". „Dat kan ik niet". Iwan Iwanowitsj stak zijn hoofd door het luikje en fluis terde: ,Jk heb het in mijn laar zen verstopt.' „Daar heb ik niets mee te ma- trekken óf het beenof allebei. Iwan Iwanowitsj sloot in afgrij zen de ogen. De grote man be gon aan zijn laars te rukken en sleurde Iwan Iwanowitsj over de grond. Hetzelfde gebeurde iedere keer wanneer hij trok. „Haal een bankschroef!" brul de de reus. Iwan Iwanowitsj steunde met zijn linkervoet tegen een plank. De man rukte hem overeind en liet hem weer vallen. ,JIaal een bankschroef!" schreeuwde hij op nieuw. „Een stuk hout, alles is goed, als het hem maar tegen kan houden!" Maar er was niets van die aard in het postkantoor te vinden. En zo werd Iwan Iwanowitsj tien minuten lang over de vloer gesleurd. De menigte keek toe. toen er twee rondjes door het ge bouw waren gemaakt ging de grote ian tenslotte zitten, dood moe. „Je kan het niet doen zonder een soort bankschroef of iets van die aard," zei hij, met zijn hand het zweet van zijn gelaat vegend. Vijf mensen kwamen naar voren en grepen elkaar om ken. Zonder vertoon van papie ren worden hier geen brieven afgegeven." „Kameraad, asjeblieft, doe me een plezier." „Nee, zei 't meisje, „onmoge lijk. Voorschriften zijn voor schriften." „O," zei Iwan Iwanowitsj. „Dat betekent dus dat ik mijn laars moet uittrekken." Hij verwijder de zich van het loket en keek in vertwijfeling de wachtzaal rond. Er was geen zitplaats meer vrij. Hij trok zijn jas uit en spreid de die op de vloer uit. Toen ging hij erop zitten legde zijn porte feuille naast zich neer en begon aan zijn rechterlaars te trekken. Al spoedig verrees er een haag van mensen om hem heen en be gon het opmerkingen te regenen. Wat is er aan de hand? Waar om trekt hij zijn laars uit?" „Hij heeft zijn enkel verstuikt en hij tracht hem weer in 't ge lid te trekken." „Onzin," zei een norse vent, „Likdoorns heeft-ie." „Likdoorns? Nee, hij heeft er wat in zitten!" De roodharige schone stak haar hoofd door het loket heen en be keek Kroetilkin met belangstel ling en genoegen. Hij zat op de grond en het zweet liep langs zijn gezicht. De laars wilde maar niet uit. Toen legde Iwan Iwanowitsj zijn linkervoet op de hak van zijn rechter, en troken troken er kwam bewe ging in de laars. Kroetilkin keek triomfantelijk in 't rondmaar plotseling bleef de laars weer steken bij de hak. Pech," zei iemand. De om standers begonnen nu los te ko men met raadgei:ingen. ,.Op de tenen drukkenop de tenen!" riep een burger met een bolhoed op. „Niks op m'n tenen!" scheeuw- de Kroetilkin terug. .Met zit 'm in de hak." „Jammer dat je geen veters los kunt maken," kwam 't rood harig meisje er tussen. Iwan Iwanowitsj zweette ge weldig en voelde zich volkomen op. Zijn pogingen waren ver geefs get veest. De laars wou niet van de voet af. Dat was zeker. Met vragende, angstige ogen keek hij de de menigte langs. „Burgers!" zei hij. Kamera denriep hij. „HELP!" Iemand met een pince-nez op en een wandelstokje onder de arm kwam op Iwan Iwanowitsj af. greep de laars en begon te trekken. Hij trok. blies en hijgde maar er gebeurde niets, behalve dat zijn bril afviel. Toen gaf hij het op en trok zich tertig. Een ander trachtte Iwan Iwanowitsj te helpen, doch eveneens zonder succes. Toen kwam er uit de me nigte een man naar voren met handen als spaden e* verbazend dikke vingers. Hij zou het wel eens proberen. De menigte zweeg en keek toe. Iedereen kon zien dat de man óf de laars zou af liet middel, terwijl de laatste Iwan Iwanowitsj vastpakte. De grote man keek verheerlijkt. „Da s goeie." zei hij en greep iwan Iwanowitsj' laars weer beet en begon er weer aan te trekken. De rij mensen werd meegetrokken. De man trok weer en hetzelfde gebeurde. „Burgers!" schreeuwde de man „We hebben nog twee vrijwilli gers nodig!" Nog drie mannen kwamen naar voren. De reus greep Iwan Iwanowitsj laars weer beet en het getrek begon van voren af aan, doch de laars gaf geen kamp. De reus probeerde het nog één keer en toen viel hij plotseling achterover, en hield de laars in zijn handen. De men sen zuchtten van opluchting. Iwan hvanowitsj sprong overeind snelde op de man af en stak zijn had in de laars. Toen keek hij erin. draaide haar ondersteboven schudde het ding, maar er kwam niets uit. „Het is deze niet. Het is de andere." mompelde hij. „Wat is er nu weer?" zei de man wanhopig. ,Je hebt de verkeerde laars afgetrokken." De man werd bleek. „Wat be doel je?" „Je zult de linker uit moeten trekken!" „De andere. Ja, dat kan je net denken," zei de man en smeerde 'm, het postkantoor uit. Iwan Iwanowitsj ging maar weer op de grond zitten. Hij was zo ver moeid dat hij zich niet kon ver roeren. Maar 't roodharige meis je zei plagend tot de mensen ..Blijven jullie er zo bij staan? Waarom helpen jullie de man niet?" Uit de menigte kwam weer een tevoorschijn, niet zo'n grote ditmaal. Hij ging op Iwan Iwano witsj af, rolde zijn hemdsmou wen op en greep de linkerlaars beet. Toen gaf hij een ruk, en hield de laars in zijn hand. De menigte gaapte van verbazing. De kleine man keek de mensen een tikje minachtend aan, draaide zich. zonder uitleg te geven, om, en stapte trots de deur uit. „Wat een kracht," zei een van de burgers, naar Iwan hvano witsj toelopend. „Wat ik wil we ten is dit. Hoe kwam het, dat de rechterlaars met zoveel moeite uitging terwijl de linker een- twee-drie uitschoot?" „Omdat de maat van de ■rech terlaars 39 is en die van de Un ieer 41," zei Iwan. „Maar hoe zit dat dan?" „O, ik had me vergist by de schoenmaker." En Iwan Iwanowitsj stapte, de laarzen onder de arm, op zijn kousevoeten op het loket of en toonde zijn persoonsbewijs. „Mag ik nu mijn post hebben?" Het meisje bestudeerde het persoonsbewijs, keek het stapel tje brieven door en zei op onver schillige toon: „Er is niets bij voor Kroetilkin."

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1951 | | pagina 9