IN DE BAN DER STILTE GEDIJT HET WATERWILD
Achter het ijzeren gordijn
van 'n eeuwenoud beroep
Ons land telt 120 eendenkooien
Mak, wild en wildst
leeft vredig samen
Sssst: de eenden
broeden
Eeuwenoude papieren getuigen
van verkregen rechten
Wat de kooikers zoal vangen
I*Ï7
Een verhaal uit het
Rode Rusland
ZATERDAG 24 MAART 1951
PAGINA 9
Geheimzinnig buigt zich links een laantje
voorbij het alarmerend, bord. Van wat
ge daar achter kunt zien, vertelt het
verhaal op deze pagina.
fVan onze speciale verslaggever)
pen rukkerige voorjaarswind joeg wolkenflarden
t langs een grijze hemel, terwijl kooiker Gert
Kanis, van Kampen geboortig, maar reeds twaalf
jaar heer en meester in de aloude eendenkooi
onder Zwaagdijk, ons voorging op zijn domein.
Het hek was al ontsloten, we waren voorbij de
borden „Hier liggen klemmen", „Stop, niet verder
lopen" en „Halt". We droegen allen baggerlaarzen:
Kanis, zijn assistente: Bertie Mensing uit Utrecht,
onze fotograaf en wij, en aan een hengsel in de
hand een blikken busje, waarin een blokje turf
walmde. Er werd niet, of slechts gedempt, gespro
ken. De kooiker droeg een vechtpetje met een
eendenveertj,e en een weitas met eikels, die hij,
rechterhand op de rug, fijnwreef onder het gaan.
Overal rondom snaterden eenden.
We zagen er nochtans slechts weinige, terwijl we voortploeterden
over de modderige paden tussen een open woud van wilgen, waar
onder sneenwklokjes in volle bloei stonden. We liepen buitenom de
muur van riet en hout, opgericht rond het hart van het bedrijf:
de ruime vijver, waar het waterwild vindt wat wij huiselijke
gezelligheid zouden noemen, en waarin, evenzeer door rietschermen
afgeschoten en door gaas en begroeiing gedekt, de vangpijpen
monden; vijf hier. Daarbinnen wemelde het op vijver en wallen
van gevogelte, zoals we zien konden toen we ons gebukt gewrongen
hadden binnen een observeerhokje, van waaruit Pieter Schoen
onlangs een film en wij nu een foto maakten, vogelleven bespiedend
zonder zelf gezien te worden.
heid in de voor hen vreemde om
geving van de kooi, afdwaalt naar
de pijpen waarbinnen zij de voer
eenden zo rustig zien dobberen
en slobberen. Geen echte „stal"-
eend zou zich daardoor laten ver
schalken, evenmin als door de
vertrouwenwekkende aanwezig
heid van de kooihondjes, wier
dikke staarten zo geheimzinnig
wuiven in het schemerdonker.
Daar stonden vijf peinzende
reigers en rukten waterhoentjes
zich driftig een weg over de plas.
Er moesten ook meerkoeten zijn,
en daar waren dan verder eenden
in allerlei variaties: wilde en
slobeenden, smienten, pijlstaarten
en krak-eenden, winter- en zo-
mertaling en het kleine kwaker-
eendje, alles vreedzaam bijeen,
hier en daar een vogel opvlie
gend, anderen luierend op de
kant of dobberend te water: meer
dan duizend vogels in totaal, be
schut, op hun gemak.
De pijpen waren nagenoeg ver
laten; de jacht gesloten. Met des
te meer aandacht had Kanis, ons
voorgaande, links en rechts ge
keken in de gevlochte korven die
overal rondom in de wilgen hin
gen of op stokken stonden, ja
zelfs pal voor het raam van zijn
boerderij met tweeën gebonden
waren in een boom.
Want het broedseizoen was be
gonnen: heel de kooi van Zwaag
dijk één enorme broedplaats,
waar zes tot zevenhonderd kor
ven de eendenmoeders ten dien
ste waren gereedgemaakt, die ook
wel zo maar zaten in een holle
boom, de kop schuw weggedoken
bij het gerucht van onze komst,
maar met onbedwingbare nieuws
gierigheid even later toch weer
met één oog glurend door een
kiertje.
Vele korven waren al bewoond;
door de hals van een ervan wrong
zich een eend die wij in rust
hadden willen fotograferen wild
vleugelkleppend weg, de eieren
latend voor wat zij waren: dank
bare prooi voor een plaatje, dat
ook hier de lente symboliseert
Het jaar rond.
Het mocht wel een grote gunst
heten dat wij, vroeg in het voor
jaar, het kooikersbedrjjf van zo
nabij konden gadeslaan, waar het
nu al evenzeer als in andere sei
zoenen meer rust dan belangstel
ling vroeg.
Van de loop der seizoenen in
zijn bedrijf vertelde kooiker Ka
nis ons het boeiend verhaal, waar
van de wijder verbreide kennis
veel misverstand zou kunnen
wegnemen. Want de voor het
bedrijf noodzakelijke eenzaamheid
en afgeslotenheid der eenden
kooien, maakten hen voorwerp
van vele vertelsels die niet met
de feiten kloppen, als zouden het
sinistere plaatsen zijn, waar veel
vuldige moord de wildstand
schaadt
In werkelijkheid heeft een
eendenkooi met vele soorten een
den te maken, maar onderscheidt
daarmede drievoudige betrekkin-
gen" Mak.
Er zijn makke eenden, de vaste
burgers van de kooi, die hier hun
gehele leven slijten en ook kooi-,
pijp- of voereenden worden ge
heten. Alleen in Mei-Juni trekken
ook zij weg, als de gehele kooi
leegvliegt tot aan de langste dag,
waarop het jonge broed weer
volwassen pleegt terug te keren.
Wilder.
Daarnaast is er een „stal" van
wel drie-, vierduizend eenden,
wild, maar toch met vele banden
aan de kooi gebonden, voor een
deel overwinterend en dan ge
voerd, voor het grootste deel hier
broedend en als geheel wel de
kostbaarste have van iedere kooi,
zorgvuldig in stand gehouden en
beschermd. De stal is onontbeer
lijk voor het aanknopen van re
laties met de derde soort: de vol
ledig „wilde" eenden die door
de stal worden meegetroond op
de dagelijkse trek van aasplaats
naar kooi, die ongeveer drie
kwartier voor zonsopgang begint
en door een trek in omgekeerde
richting is voorafgegaan, iedere
avond een half uur na zons
ondergang.
Wildst.
Het zijn die wilder dan wilde
eenden waarvan er een aantal,
gedreven door hun nieuwsgierig -
Maar de oprecht wilde eenden
zwemmen de pijpen binnen, ach
ter de wanden waarvan de kooi
ker tuurt en zijn ogenblik ver
beidt
Is dat gekomen, dan schiet zijn
helper te voorschijn op het smalle
pad binnen de pijp en jaagt de
opvliegende eend dieper naar bin
nen, tot waar vliegnet en vang
hokje de vrijheid definitief be
knotten. En in het jachtseizoen,
van Augustus tot Februari onge
veer, rijdt driemaal per week de
buit naar de poeliers.
Zo vangt de kooiker een deel
van de wilde trekeenden die ons
land passeren. Zo vangt hij ook
en vooral een deel terug
van het eigen jonge broed van de
„stal", waaraan hij tevoren zoveel
zorg heeft besteed als een boer
aan zijn slachtvee. Met dit ver
schil evenwel, dat de kooiker met
veel meer risico, geduld en moeite
eenden vangt dan de boer zijn
vee onder het mes geleidt
Voor alles: rust.
Vandaar dat hij op niets zozeer
is gesteld dan op rast rond zijn
kooi en het vermijden van alles,
wat deze kan verstoren. Vandaar
het kooirecht, dat verbiedt binnen
een afgepaalde cirkel met de kooi
als middelpunt, handelingen te
verrichten waardoor de eenden
daarbinnen worden verstoord of
verjaagd.
Vandaar de walmende turf die
de eenden belet, van mensen de
lucht te krijgen. Niemand be
treedt de kooi die de geur van
parfum of alcohol met zich voert.
Want de eenden gingen zelfs al
de lucht in, toen Kanis een keer
voor het eerst een nieuwe overall
droeg.
Het is nu ook wel duidelijk,
dunkt ons, dat men de eenden
kooien niet mag verwijten dat ze
alleen maar dood en verderf in
de wildstand zaaien. De cijfers
bewijzen zelfs het tegendeel. Het
geheel van zorg aan broedplaats
en voederen besteed (14000 pond
mais en spinaziezaad in één sei
zoen, zegt Kanis, om van de eikels
nog te zwijgen), samen met de
aandacht voor het behoud van
stal- en voereenden, schept alle
voorwaarden zelfs voor een ver
bétering van de wildstand ter
plaatse. Dat is ook feitelijk ge
constateerd. Zie b.v. hoe de beide
van Asperenkooien in N.O. Fries
land, jaren geleden aan It Fryske
Gea gelegateerd onder voorwaar
de dat er niet meer zou worden
gevangen, op een gegeven mo
ment nog maar twintig eenden
telden, terwijl er een stal van 4
tot 5000 lag in een nabije, inten
sief geëxploiteerde kooi.
Een werkzaam beroep, dat van
kooiker: het gehele jaar druk in
de opeenvolging van jacht, broe
den en kooi-onderhoud in de
maanden dat alles is uitgevlogen;
voortdurend waakzaam tegen de
gevaren die de stal van de kant
van mensen, ratten en ziekten
bedreigen, op de hoogte van weer,
wind en wild als weinig anderen,
gedwongen tot een isolement, dat
voedsel geeft aan het verzinsel.
Zal Gert Kanis jr. de kooikers
stappen van zijn vader drukken?
Voorlopig houdt hij het meer bij
de witte muizen die hij, tien in
getal, in een soort terrarium in
de huiskamer heeft met een zelf-
aangelegd lampje er boven. Zijn
oudere zusje zagen wij niet in de
kamer. Die zat buiten bij de
eenden.
HET IS LENTE, OOK IN DE EENDENKOOI.
Eendenkooien vormen een merkwaardig, oud en specifiek
Nederlands jachtbedrijf. Hóe oud het is, mag, geloven wij,
mede worden afgeleid uit het veelvuldig voorkomen van namen
die er aan ontleend schijnen. Wat dunkt u van Kooiman, van
der Kooy, KooistraP Het schijnt ook min of meer erfelijk:
geen passender naam kon men er zich voor denken dan b.v.
die van de dames Korver, die een kooi exploiteren in Oudesluis
in de polder de Zijpe. Om nog maar te zwijgen van kooiker
Kees Kooiman, die, gehuwd met Geertje Kooi, dochter van de
familie Kooi-Rotgans, vroeger een kooi had op Wieringen.
Zeer oud, ja. Kooiker Kanis van
Zwaagdijk ontvouwde ons een
„Apostil bij de Heeren Schout en
Scheepenen der Stadt Medemblik,
verleent op de Requeste van
Gerbrand Zemeijn, kooyman van
de vogelkooy tot Swaagdijk" d.d.
18 Januari 1757.
Dat is een historisch document,
waarvan de geschiedenis zich nog
telkens herhaalt. Want Schout en
Scheepenen herinnerden er aan,
dat reeds bij Placaat van 12 Sept.
1676 door hen voor de vier
kooien, gelegen tussen Enkhuizen
en Medemblik was verordineerd,
dat niemand zich zou veroorloven
„bij daage off bij nagte binnen
de distantie van vijfhonderd roe
den (1318 meter) van deselve
vogelkoyen te schieten, kloppen,
raasen offt ander diergelyk ge-
luyd te maaken". Edoch: „eenige
quaataardige offt baatsoekende
lieden hadden sich niet ontsien"
dat verbod te overtreden, zeggen
de dat de kring van het hier aldus
omschreven kooirecht niet
juist door palen was aangegeven,
't Apostil schrijft nu voor, dat „de
paaien door neutrale en daartoe
gequalificeerde persoonen" zou
den worden gecontroleerd. En uit
een nadere aantekening op het
zwaar gezegeld stuk kan blijken,
dat zulks door zekere Jan Smit
is verricht geworden.
Het mogen dan al geen quaat
aardige lieden meer zijn: het
kooirecht vormt nog steeds het
onderwerp van overtredingen, die
voor de Kantonrechter hun na
spel vinden. De kooikers hebben
hun zorgen aan dit botsen van
hun rechtmatige ondernemersbe
langen (Kanis becijferde heel
wat schade uit het lawaai van de
reparatie van een ijzeren schuit
en het draaien van een dorsma
chine, die vorig jaar enkele keren
zijn stal op de vlucht joegen),
met die van de bedrijfsvoering
van anderen, wier onbekendheid
met het kooikersbedrijf hen dat
niet altijd doet ontzien.
De kooikers hebben trouwens
nog vele zorgen meer. Door land-
ontginning en drooglegging ver
minderde het aantal kooien de
laatste vijftig jaar in ons land
met ongeveer een derde. Ten
hoogste 120 zijn er nog over.
Zo heeft Texel er vier, waar
van er een ook door een Korver
wordt gedreven en een andere
eigendom is van de Veren, tot
behoud van Natuurmonumenten,
die ook een kooi heeft aan het
Naardermeer en voorts de Grote
Otterskooi bij Giethoorn en de
Bakkerskooi bij Wanneperveen.
Wieringen telt nog twee kooien,
de polder de Zijpe drie, Friesland
wel twintig, Groningen drie of
vier, Drente geen. Talrijk zijn ze
nog in de kop van Overijsel:
Zwartsluis, Blokzijl, Staphorster-
veld (nog maar één), tussen Has
selt en Zwolle etc.
Vooroordelen.
Behalve door onvoldoende res
pect voor het kooirecht (ook van
de zijde van overheidsinstanties
zelf, als b.v. in de Wieringermeer
en op Schiermonnikoog) en de
voortgezette ontginning, wordt dit
oude bedrijf ook bedreigd, door
wat wij wel mogen zien als het
gevolg van de vele vooroordelen
die er over bestaan.
Want hoe verklaart men anders
dat van de deskundigheid van de
kooikers inzake de onderhavige
materie geen gebruik is gemaakt
door een van hun vertegenwoor
digers te benoemen in de Com
missie tot Herziening van de
Jachtwet 1923?
Die commissie heeft zich bezig
gehouden met zulke levensbelan
gen van de kooikers als het open
stellen en de sluiting van de
jacht, de oprichting van nieuwe
kooien en hun registratie en recht
van afpaling. Met recht mogen de
kooikers zuchten, dat voor en
over hen is bedisseld zónder hen.
Van de groepen die de jacht
daadwerkelijk beoefenen is slechts
één vertegenwoordiger lid der
Commissie, de voorzitter van de
Kon. Ned. Jagersvereniging, waar
van de leden in hoofdzaak de
jacht slechts als sport beoefenen.
Maar de kooikers moeten er van
léven.
Geen wonder dat zij zich on
langs met een goed-gedocumen-
teerd adres hebben gericht tot
minister Manholt en de leden van
de Tweede Kamer, om alsnog hun
visie tot gelding te brengen, waar
dit niet voldoende mogelijk is ge
weest in de Commissie die haar
rapport heeft voltooid. Men mag
hopen dat dit adres de aandacht
krijgt die het verdient. Dit typisch
vaderlands bedrijf mag niet ver
dwijnen.
We hadden graag deze interieur-foto van een een den-
vang-pijp, gezien in de richting van de vijver (rechts om
de hoek), willen stofferen met enkele dobberende eenden.
Mak of wild, dat was om het even. Maar hoeveel eikels
kooiker Kanis ook te water gooide, en hoe Kooike, de
witte kooihond en haar moeder Puckie ook heen en weer
stapten: het wilde niet baten. Dan maar zonder, dachten
wij. Wat u boven het water ziet hangen is geen feest
verlichting van lampions maar een serie broedkorven.
Bertie Mensing had voor niets oog, dan voor wat zij zag,
al loerend door een luikje in de wand. Wat zij in het vizier
kreeg, staat rechts hiernaast.
Het Instituut voor Toegepast Biologisch Onderzoek in de
Natuur heeft, met volledige medewerking van de kooikers
en hun vereniging (die in Giethoorn, in De Wijk, gevestigd
is) tn het seizoen 1949/50 gegevens verzameld over de
gemiddelde vangsten van 35 land-, 26 rivier- en 23 zee
kooien. Zij bedroeg van Augustus tot en met half Januari
1594 vogels per kooi. 48 kooien vingen minder dan 1000
war, waarbij 1 ivar gelijk werd gesteld aan 1 eend, 3
talingen, 2 smienten, 2 slobeenden en 2>3 pijlstaart. Van
de 85 kooien waren er maar 12 die voor meer dan de
helft taling en het zgn. blauwgoed vingen, zodat deze
zeldzamer soorten van deze zijde zeker geen overmatige
schade ondervonden. En de nog zeldzamer krakeend
loordt in het geheel niet gevangen, tenzij om geringd
te wordenHet instituut verzamelde die gegevens in het
kader van een onderzoek naar de stand van het waterwild
in het algemeen, dat geleid en gefinancierd wordt door
een Comité voor Jachtonderzoek, waarin alle belangheb
bende partijen zijn vertegenwoordigd. Dat onderzoek
vordert natuurlijk jaren, maar blijkens een voorlopige
conclusie, is de eendenstand sedert 1900 eerder toe dan
afgenomen, waarbij behoorlijk bewerkte, intensief geëx
ploiteerde eendenkooien hebben gewerkt als mogelijk wel
de belangrijkste factoren tot behoud.
Iwan Iwanowitsj Kroetilkin
ging het postkantoor binnen en
begaf zich naar de afdeling,
waar men brieven kan afhalen.
Hij sloot zich bij de rij wachten
den aan en kwam al spoedig
voor het loket te staan. Voor het
loket bevond zich 'n afrastering.
Daarachter kon Iwan Iwano
witsj een knap, roodharig meisje
zien zitten.
„Uw persoonsbewijs," vroeg het
meisje, na een achteloze blik op
zijn fabriekspas die ze meteen
terug schoof. Iwan Iwanowitsj
begon te stotteren van verlegen
heid.
,Ja, ziet u", zei hij, „Het zit
zo. Ik ben hier voor de viering
van de Meidag en ik wacht op
brieven van huis. Ik
„Heeft u een persoonsbewijs
bij u?
„Ja, ik heb het bij mij".
„Nu, kameraad, geef het me
dan".
„Dat kan ik niet".
Iwan Iwanowitsj stak zijn
hoofd door het luikje en fluis
terde: ,Jk heb het in mijn laar
zen verstopt.'
„Daar heb ik niets mee te ma-
trekken óf het beenof allebei.
Iwan Iwanowitsj sloot in afgrij
zen de ogen. De grote man be
gon aan zijn laars te rukken en
sleurde Iwan Iwanowitsj over de
grond. Hetzelfde gebeurde iedere
keer wanneer hij trok.
„Haal een bankschroef!" brul
de de reus.
Iwan Iwanowitsj steunde met
zijn linkervoet tegen een plank.
De man rukte hem overeind en
liet hem weer vallen. ,JIaal een
bankschroef!" schreeuwde hij op
nieuw. „Een stuk hout, alles is
goed, als het hem maar tegen
kan houden!"
Maar er was niets van die aard
in het postkantoor te vinden.
En zo werd Iwan Iwanowitsj
tien minuten lang over de vloer
gesleurd. De menigte keek toe.
toen er twee rondjes door het ge
bouw waren gemaakt ging de
grote ian tenslotte zitten, dood
moe.
„Je kan het niet doen zonder
een soort bankschroef of iets
van die aard," zei hij, met zijn
hand het zweet van zijn gelaat
vegend. Vijf mensen kwamen
naar voren en grepen elkaar om
ken. Zonder vertoon van papie
ren worden hier geen brieven
afgegeven."
„Kameraad, asjeblieft, doe me
een plezier."
„Nee, zei 't meisje, „onmoge
lijk. Voorschriften zijn voor
schriften."
„O," zei Iwan Iwanowitsj. „Dat
betekent dus dat ik mijn laars
moet uittrekken." Hij verwijder
de zich van het loket en keek
in vertwijfeling de wachtzaal
rond. Er was geen zitplaats meer
vrij.
Hij trok zijn jas uit en spreid
de die op de vloer uit. Toen ging
hij erop zitten legde zijn porte
feuille naast zich neer en begon
aan zijn rechterlaars te trekken.
Al spoedig verrees er een haag
van mensen om hem heen en be
gon het opmerkingen te regenen.
Wat is er aan de hand? Waar
om trekt hij zijn laars uit?"
„Hij heeft zijn enkel verstuikt
en hij tracht hem weer in 't ge
lid te trekken."
„Onzin," zei een norse vent,
„Likdoorns heeft-ie."
„Likdoorns? Nee, hij heeft
er wat in zitten!"
De roodharige schone stak haar
hoofd door het loket heen en be
keek Kroetilkin met belangstel
ling en genoegen. Hij zat op de
grond en het zweet liep langs zijn
gezicht. De laars wilde maar niet
uit. Toen legde Iwan Iwanowitsj
zijn linkervoet op de hak van
zijn rechter, en troken
troken er kwam bewe
ging in de laars. Kroetilkin keek
triomfantelijk in 't rondmaar
plotseling bleef de laars weer
steken bij de hak.
Pech," zei iemand. De om
standers begonnen nu los te ko
men met raadgei:ingen.
,.Op de tenen drukkenop de
tenen!" riep een burger met een
bolhoed op.
„Niks op m'n tenen!" scheeuw-
de Kroetilkin terug. .Met zit 'm
in de hak."
„Jammer dat je geen veters
los kunt maken," kwam 't rood
harig meisje er tussen.
Iwan Iwanowitsj zweette ge
weldig en voelde zich volkomen
op. Zijn pogingen waren ver
geefs get veest. De laars wou niet
van de voet af. Dat was zeker.
Met vragende, angstige ogen
keek hij de de menigte langs.
„Burgers!" zei hij. Kamera
denriep hij. „HELP!"
Iemand met een pince-nez op
en een wandelstokje onder de
arm kwam op Iwan Iwanowitsj
af. greep de laars en begon te
trekken. Hij trok. blies en hijgde
maar er gebeurde niets, behalve
dat zijn bril afviel. Toen gaf hij
het op en trok zich tertig. Een
ander trachtte Iwan Iwanowitsj
te helpen, doch eveneens zonder
succes. Toen kwam er uit de me
nigte een man naar voren met
handen als spaden e* verbazend
dikke vingers. Hij zou het wel
eens proberen. De menigte zweeg
en keek toe. Iedereen kon zien
dat de man óf de laars zou af
liet middel, terwijl de laatste
Iwan Iwanowitsj vastpakte. De
grote man keek verheerlijkt.
„Da s goeie." zei hij en greep
iwan Iwanowitsj' laars weer
beet en begon er weer aan te
trekken. De rij mensen werd
meegetrokken. De man trok weer
en hetzelfde gebeurde.
„Burgers!" schreeuwde de man
„We hebben nog twee vrijwilli
gers nodig!"
Nog drie mannen kwamen
naar voren. De reus greep Iwan
Iwanowitsj laars weer beet en
het getrek begon van voren af
aan, doch de laars gaf geen
kamp. De reus probeerde het
nog één keer en toen viel hij
plotseling achterover, en hield de
laars in zijn handen. De men
sen zuchtten van opluchting.
Iwan hvanowitsj sprong overeind
snelde op de man af en stak
zijn had in de laars. Toen keek hij
erin. draaide haar ondersteboven
schudde het ding, maar er kwam
niets uit.
„Het is deze niet. Het is de
andere." mompelde hij.
„Wat is er nu weer?" zei de
man wanhopig.
,Je hebt de verkeerde laars
afgetrokken."
De man werd bleek. „Wat be
doel je?"
„Je zult de linker uit moeten
trekken!"
„De andere. Ja, dat kan je net
denken," zei de man en smeerde
'm, het postkantoor uit. Iwan
Iwanowitsj ging maar weer op
de grond zitten. Hij was zo ver
moeid dat hij zich niet kon ver
roeren. Maar 't roodharige meis
je zei plagend tot de mensen
..Blijven jullie er zo bij staan?
Waarom helpen jullie de man
niet?"
Uit de menigte kwam weer
een tevoorschijn, niet zo'n grote
ditmaal. Hij ging op Iwan Iwano
witsj af, rolde zijn hemdsmou
wen op en greep de linkerlaars
beet. Toen gaf hij een ruk, en
hield de laars in zijn hand. De
menigte gaapte van verbazing.
De kleine man keek de mensen
een tikje minachtend aan, draaide
zich. zonder uitleg te geven, om,
en stapte trots de deur uit.
„Wat een kracht," zei een van
de burgers, naar Iwan hvano
witsj toelopend. „Wat ik wil we
ten is dit. Hoe kwam het, dat de
rechterlaars met zoveel moeite
uitging terwijl de linker een-
twee-drie uitschoot?"
„Omdat de maat van de ■rech
terlaars 39 is en die van de Un
ieer 41," zei Iwan.
„Maar hoe zit dat dan?"
„O, ik had me vergist by de
schoenmaker."
En Iwan Iwanowitsj stapte, de
laarzen onder de arm, op zijn
kousevoeten op het loket of en
toonde zijn persoonsbewijs.
„Mag ik nu mijn post hebben?"
Het meisje bestudeerde het
persoonsbewijs, keek het stapel
tje brieven door en zei op onver
schillige toon: „Er is niets bij
voor Kroetilkin."