voortaan op 9 April?
of de Zondag die daarop volgt
TUSSEN PASEN EN PINKSTEREN
ACTIE APOSTOLAAT HERENIGING
Bjj Zipii laatste
tocht
GESCHIEDENIS
Biddende Kruistocht naar Heilig Land
Paas-daium, doorn
in hei oog der
hervormers - Op de
allereerste plaais een
kerkelijke aangelegenheid
Tienduizend
zelatricen
zwermen straks
uit over geheel
Nederland
Door
Veronica
verteld
in beschouwing en beschrijving
ZATERDAG 12 APRIL 1952
PAGINA 3
^AT velen ontevreden xijn met onxe
mag als bekend worden geacht. Er
„World Calendar Association", die ijve
den met „een wetenschappelijk verant
der". Ze treden daarbij in het spoor van
op touw heeft gezet en hebben vooral
vonden. Want ze legden de nadruk spe
een gelijkvormige en vaste kalender zou
transport en zelfs aan onderwijs. Enfin,
kleuren in onze krant uiteengezet en
aangetoond hoe de mistroostigheid van
wanneer de heren der „Calendar Assoc!
vraagstuk heeft ook een zijde, waarover
niet hebben gebroken, maar die nog wel
kant van het geval. Deze zijde is aan de
diecongres in Juli 1951 te Maria-Laach
O.S.B. laten we zeggen de godsdienstige
heeft gezet.
Het voorstel der hervormers is in het
kort dit: het jaar blijft 365 dagen tellen,
ook verdeeld in twaalf maanden. Maar de
kwartalen worden precies even lang: elk
dertien weken of 91 dagen. Elk kwartaal
begint met een Zondag en eindigt op Za
terdag. De twee eerste maanden krijgen
elk 31, de laatste maar 30 dagen. Maar 4 x
91 is 364, dus ergens moet een dag inge
schoven worden mogelijk na 30 Decem
ber, de laatste dag in dit schema. En dan:
het schrikkeljaar, want 365 dagen is nog
geen 36514 minus de kleine fractie?
Grote kerkelijke feesten, Pasen op de
eerste plaats, zouden in overleg met de
kerken worden vastgesteld liefst op een
vaste datum. Vooral de steeds wisselende
Paasdatum is een doorn in het oog der her
vormers. Er kan immers meer dan een
maand verschil bestaan tussen de Paasdata
van twee verschillende jaren. In 1940 b.v.
was het Pasen op 24 Maart, in 1943 op 25
April, in 1951 op 25 Maart en in 1954 zal
het op 18 April Pasen zijn.
Drie punten bracht Dom Odilo ter sprake:
voorop de kwestie van een vaste Paasdatum,
dan de positie van de week en de maand
welke bedreigd wordt en als slot enige
liturgische wensen in verband met Vasten-
en Paastijd.
De Paasdatum is op de allereerste plaats
een kerkelijke aangelegenheid, Pasen is
immers het Hoogfeest des Heren. En de
vraag over de Paasdatum is niet bepaald
van moderne oorsprong, ze was er reeds in
de eerste christeneeuwen; men kan zeggen,
dat ze de gelovige wereld nooit met rust
heeft gelaten. In de jeugdjaren der Kerk
was er reeds een Paasstrijd.
Die oudste strijd over de Paasdatum hangt
ten nauwste samen met de betekenis welke
de bekeerlingen uit de Joden en die uit de
heidenen aan Pasen hechtten. Eerstgenoem-
den brachten de viering bij voorkeur in
verband met het oud-testamentische Paas
feest. In de kerken van Klein-Azië vierde
men Pasen op de Joodse datum, de 14de of
15de Nisan. In Rome echter en in het groot
ste deel der Kerk regelde men het Paas
feest zo, dat de eigenlijke viering plaats
had op de tijd van Christus' overwinning
op de dood, de Zondag na de 15de Nisan.
Klein-Azië had toen dus een vaste Paas
datum, de overige christengemeenten niet,
daar vierde men het Paasfeest steeds op
Zondag, die van ouds reeds de wekelijkse
herdenking van 's Heren Verrijzenis vorm
de.
Aanvankelijk gunde men ieder zijn opvat
ting, hoewel steeds meer de bekeerlingen
uit de heidenen de overhand kregen en naar
tegenwoordige kalender, de Gregoriaanse,
zijn verenigingen opgericht als de
rig doende zijn om de wereld te verblij-
woorde, gelijkvormige en vaste kalen
de oude Volkenbond, die ook zo iets
in de Nieuwe Were&d instemming ge-
ciaal op de economische voordelen welke
bieden aan handel en industrie, aan
dit alles is vroeger reeds in geuren en
daarbij werd ook op duidelijke wijze
dit ondermaanse leven zou toenemen,
ation" hun zin kregen. Het kalender-
de kalenderhervormers zich het hoofd
iets belangrijker is dan de economische
orde gesteld op een internationaal Stu-
gehouden, waar Dom Odilo Heiming
puntjes op de i der kalenderhervormers
voren brachten, dat het feest van 's Heren
Opstanding op Zondag moest gehouden wor
den. Nu is het zo, dat de term „Pasen" aan
leiding kon geven tot misverstand, met
„Pascha" bedoelde men heel de tijd tussen
Christus' Dood en Zijn Verrijzenis. In Jeru
salem sprak men van Kruis-Pasen en Ver-
rijzenis-Pasen; schrijvers als Tertullianus
gebruikten Pasen nu eens voor Goede Vrij
dag, dan weer voor de Verrijzenis. Steeds
meer viel de aandacht bij dit woord op de
Verrijzenis en Paus Victor (189198) wilde
eenheid. In de Paasviering van de 1415e
Nisan zag hij een vasthouden aan Joods
verband en te weinig het specifiek christe
lijk karakter. Eusebius in zijn Kerkgeschie
denis verhaalt: Er werden synoden en bij
eenkomsten gehouden en allen maakten
eensgezind de kerkelijke regel bekend, dat
het mysterie van 's Heren Verrijzenis uit
de doden op geen andere dag dan de Zon
dag moest gevierd worden en alleen op die
dag moest men de vasten beëindigen. Poly-
crates echter, de bisschop van Ephese, en
andere bisschoppen van Klein-Azië wilden
vasthouden aan het gebruik dat hun van
oudsher was overgeleverd.
Deze tegenstelling groeide uit tot een
conflict, dat de Kerk vele jaren in beroe
ring heeft gebracht. Op de duur namen ook
de Klein-Aziaten de Zondagse Paasviering
over en op het Concilie van Nicea (325)
werd definitief bepaald, dat Pasen moet ge
vierd worden op de eerste Zondag na de
volle maan, die volgt op de lentenachts-
evening (21 Maart).
Daarmee was de oudste Paaskwestie voor
goed van de baan en stond het vast, dat
het christelijk Paasfeest steeds op Zondag
moet gevierd worden.
Twaalf eeuwen later verbeterde Paus
Gregorius XIII de Juliaanse kalender op
grond van juistere astronomische waarne
mingen. Maar deze Gregoriaanse kalender
hervorming bracht nieuwe tegenstellingen
tussen West en Oost. Dit laatste weigerde
de hervorming in te voeren en weer kwam
er een aanmerkelijk verschil tussen de data
der Paasviering in de Westerse en Oosterse
kerken.
Er bestaat allerminst behoefte aan een
nieuwe Paasstrijd, welke de tegenstelling
tussen West en Oost zou verscherpen. Wan
neer men een enigszins vastere datum aan
Pasen wil geven, dan moet men niet enkel
rekening houden met de moderne structuur
der maatschappij en met de economie, maar
bovenal met het christelijk gevoel en met
de mentaliteit der Oosterse christenen, óók
der afgescheidenen, die naar we hopen eens
weer met ons de ene, heilige, katholieke
Kerk zullen vormen.
Iets is er wel te bereiken: Pasen kan zo
veel mogelijk naar het zonnejaar worden
geregeld, met behoud van het voorschrift
dat het op een Zondag vallen moet. Bij de
vraag wélke Zondag, komt de historische
datum van 's Heren Dood (en Verrijzenis)
aan de orde. Op grond van langdurige astro
nomische berekeningen wordt door vele ge
leerden aangenomen, dat 7 April van het
jaar 30 de sterfdag des Heren is. Dan is
9 April de historische Paasdatum. Men zou
dus Pasen kunnen stellen op 9 April, als
dit een Zondag is, anders op de Zondag
welke op die datum volgt.
Daarmee wordt een zekere beweeglijkheid
van de kerkelijke kalender behouden, alleen
veel minder dan nu, de Paasdata zouden
hoogstens een week kunnen verschillen,
terwijl dat nu bijna vijf weken bedraagt.
Dan zou ook voldaan zijn aan maatschappe
lijke en economische wensen, terwijl men
toch binnen de perken ener geheiligde tra
ditie bleef.
De voorsteller der kalenderhervormers
over de maandindeling en het tussenvoegen
van een of twee dagen (bij een schrikkel
jaar) ergens in een week, worden door
Don Odilo onvoorwaardelijk afgewezen.
De week van zeven dagen mag niet wor
den aangetast. Voor het behoud en de waar
dering van de Zondag is het even gevaar
lijk dagen in te lassen als het verkorten
der week.
De maanden dienen hun tegenwoordige
vorm te behouden, ieder er van is geheiligd
door de natale van martelaars, belijders en
maagden, iedere verandering zou de gehei
ligde traditie aantasten.
In het derde gedeelte van zijn voordracht
behandelde Dom Heiming de kalender in
Vasten- en Paastijd. Vooral in de Vasten
dient de feestviering zeer beperkt te blij
ven: alleen 19 Maart (Sint Jozef) en 25
Maart (Maria Boodschap) komen in aanmer
king. Gewoonlijk is de feestdag van een
heilige zijn dies natalis, zijn geboortedag
voor de hemel, de sterfdag. Opmerkelijk is
het nu, dat twee grote heiligen, wier feest
óf steeds óf dikwijls in de Vasten valt, hele
maal niet op die dag gestorven zijn. Sint
Gregorius de Grote (feestdag 12 Maart)
stierf op 3 September, Sint Leo de Grote
(11 April) is op 12 November gestorven.
Een verplaatsing van hun feest naar de
sterfdag verdient aanbeveling. De Benedic
tijnen hebben voor hun stichter, wiens feest
ook in de Vasten valt (21 Maart), een twee
de feest in de zomer. Wat de Paastijd betreft
daarin is de heiligenverering veel beter op
haar plaats dan in de Vasten, zodat hier een
wijziging niet wenselijk wordt geacht.
Niet minder dan tienduizend zelafricen zullen lussen Pasen en
Pinksteren uitzwermen over geheel Nederland om in iedere
stad, ieder dorp, tot in het kleinste gehucht toe, leden te wer
ven voor het Apostolaat der Hereniging, dat dit jaar zijn vijf
en twintig jarig bestaan viert. Deze werkelijk grootscheepse
wervingsactie heeft ten doel aan Kardinaal Tisserant tijdens
zijn officieel bezoek aan Nederland in Juti minstens 50.000
en liefst 100.000 nieuwe leden als feestgave in dit jubileum
jaar te kunnen aanbieden. Het devies der wervingsactie luidt:
„In ieder katholiek gezin minstens één lid voor het Apostolaat
der Hereniging".
Voorwaarden zijn zo mogelijk
iedere dag een gebed voor het
herstel der eenheid onder de
Christenen en een jaarlijkse bij
drage van één gulden per lid.
De actie zal geschieden in de
vorm van een biddende kruis
vaart, een geestelijke pelgrims
tocht naar het Heilig Land en
maar de grot van Bethlehem. Zo
als eens de weerbare mannen van
Europa, gehoor gevend aan de op
roep van de Paus, optrokken om
het gevaar van het heidendom
aan de grenzen van Europa te
keren in die eerste der grote
Europese bewegingen, de Kruis
tochten, zo zullen thans de Ka
tholieken van Nederland een bid
dende kruistocht maken naar de
plaats van Christus' geboorte, die
thans verlaten ligt in het Pales
tijnse land. In de plaats van de
1 JI31 l n 1 l.n lon_
honderden pelgrims uit alle lam
den der wereld, die zich in de
vooroorlogse jaren dagelijks ver
drongen in en rondom de geboor
tegrot, komen er nu nauwelijks
enige bedevaartgangers per week.
Intenties
Iedere katholiek krijgt tijdens
deze geestelijke pelgrimstocht
naar Bethlehem de gelegenheid
een speciale intentie in te sluiten
in een enveloppe. Al deze inten
ties die geheim blijven wor
den via het Nationaal Bureau van
het Apostolaat der Hereniging te
Boxtel naar de Pauselijke Inter
nuntius Mgr. Paolo Giobbe ge
zonden.
Deze zal zich belasten met de
doorzending naar de Katholieke
Patriarch van Jeruzalem, Zijne
Gelukzaligheid Mgr. Albertus
Gori. In de Kerstnacht van dit
jaar zal de Patriarch al de inten
ties van de Nederlandse katholie
ken in de grot van Bethlehem
neerleggen en voor deze intenties
te middernacht een pontificale
H. Mis opdragen.
Op deze wijze hoopt het Apos
tolaat der Hereniging bij de Ka
tholieken belangstelling te wek
ken voor het apostolaat tot terug
keer der afgescheiden Christenen
tot de eenheid van Kerk en Ge
loof.
Naar aanleiding van deze actie
schreef Paus Pius XII op 6 Ja
nuari 1952 aan Kardinaal de Jong:
„Wij zijn er zeker van, dat dit
werk, dat voor de katholieke zaak
reeds zoveel verdiensten heeft
FEESTGAVE AAN
KARDINAAL
TISSERANT
gehad, met vernieuwde krachten
tot een nog hogere bloei zal ge
raken".
Kardinaal Tisserant noemt het
herenigingswerk even noodzake
lijk als de geloofsverkondiging
aan de heidenen en het Neder
landse Episcopaat schrijft: „Het
Apostolaat der Hereniging is in
zekere zin geplaatst onder het
getal der missiewerken, die door
iedere Katholiek dienen te wor
den gesteund".
Velerlei acties
Reeds heeft het Apostolaat
schitterende acties kunnen ont
plooien: het heeft een hoog
leraarszetel gesticht aan de Ka
tholieke Universiteit van Nijme
gen, het heeft een heel Oosters
seminarie te Culemborg kunnen
onderhouden en zodoende aan de
Oekraïnse Kerk in ballingschap
priesters geschonken; het heeft
andere seminaries kunnen helpen,
Oosterse priesters en bisschoppen
gesteund in hun moeizaam werk,
acties gevoerd onder de Oosterse
emigranten in ons land;: kerken
en schooltjes helpen bouwen.
Door bemiddeling van het Comité
pro Palestina heeft het de nood
van de Palestijnse vluchtelingen
gelenigd.
Maar het voornaamste resul
taat is, dat door het Apostolaat
de herenigingsgedachte is gaan
leven bij onze Nederlandse ka
tholieken. Door studiedagen, ar
tikelen in kranten en tijdschrif
ten, door verschillende uitgaven
is belangstelling gekweekt bij 'n
gedeelte van het ontwikkelde pu
bliek, parochiegeestelijken, die 'n
afdeling lieten oprichten, zijn
zich er voor gaan organiseren en
hebben hun interesse medegedeeld
aan hun parochianen. De gelovi
gen werden langzamerhand voor
het herenigingsvraagstuk geïnte
resseerd door honderden predika
ties in de kerken, door het orgaan
van het Apostolaat, de Roepstem,
met zijn oplage van 180.000 exem
plaren, door tentoonstellingen en
de plechtigheden in de Oosterse
liturgieën in verschillende talen
in de kerken en voor de radio.
Omdat zij geïnteresseerd waren,
gineen zij ook bidden voor deze
grote intentie van de Kerk, niet
alleen in de Internationale Bid
week, die door de intense activi
teit van het Apostolaat steeds
meer en beter wordt gehouden,
maar ook buiten die bijzondere
tijd. Bovendien zijn meer dan
15.000 mannelijke en vrouwelijke
religieuzen aangesloten bij het
Apostolaat: het klooster van Haa-
ren bij Megen heeft zelfs als bij
zonder doel te bidden voor de
terugkeer van Rusland.
Dit alles is echter slechts moge
lijk. indien de Nederlandse ka
tholieken met een klein offer per
jaar dit werk blijven schragen en
indien zij ook door een voortdu
rend gebed de pogingen steunen
om te komen tot de eenheid aller
Christenen, die Christus in Zijn
hogepriesterlijk gebed Zijn Vader
heeft gevraagd.
INLEIDING: Ik was een kind der
zon en schoner dan mijn naam, al
kan 't waarom mijn ziel niet
meer bewegen: Om 't rokend vuur
van dolle vreugd ten dans heb
ik gezengde vleugelen gekregen;
maar danste ik mee dan remden
mü Twee Ogen; en danste ik niet:
waartoe was ik dan schoon? Zo
zweefde ik, vlinder, in te nauwe
bogen, of zat op bloem en blad
ten troon.
Maar nu? 't Is uitEr is
een man gekomen, méér dan een
man: Profeet! Méér: God!
Die heeft behoedzaam bei mijn
vleugelen genomen en mij in het
Licht gezet van Eigen Lot.
Het licht is waarlijk wonderlijk
genoeg, dat ik mijzelf de Sabbath -
dag vervroeg en nieuwgesluierd
in mijn witste kleed het uur van
het mysterie binnentreed.
Gedreven ben ik, zonder mij te
richten, naar deze straat vol haat-
gezichten, waar niet de zang bij
t palmenwaaien, maar 't krijsen
klinkt van papegaaien.
Vergeten, de Profeten, en hun
woorden liggen stom in perka
menten rollen van 't Farizeeër-
dom. Daar komt, hetgeen in
jaren niet gebeurde, de droeve
stoet terdoodgesleurden. Ach, uit
de namen, die men noemde van
drie gelijk ten kruis gedoemden,
blinkt de Zijne Naam, welks
klank gelijk een lied, als een
mysterie, mij bevangt.
'k Hoor kruisen op de keien
bonzen en 't galmt: „Zijn bloed
kome over ons en de onzen!"
Zelfs moeders hieven die kreet
mee aan, de kinderen hebben het
goed verstaan, die boven het ge
joel uit krijsen, en wetgeleerden
staan te wijzen van wijs- en
waardigheid ontdaan en prijzen
hen er kraait geen haan!
D'apostelen schuilen op de da
ken met Jezus opgaan durft er
geen en spieden langs de steile
straten, verborgen achter luik en
steen. Gedurfder plaatsen inge
nomen, zien zij Hem slepend
Zijn Kruis alléén tegen de
helling opwaarts komen: hoe spert
van angst hun mond, hun oog.
Beschreien zij de doodvan
hun dromen?
Nu kruipen zij weg, dan rijzen
ze omhoog en bukken bij het gal
men langs de huizen van 't zins-
verbijsterend: „Kruisen! Kruisen!
De kruisen waggelen boven de
hoofdenEen troebel oog gaat
allen vóór, een moordenaar, die
nooit geloofde, dat hij de dood
liep in het spoor. Een slag
dreunt van gestorte balken, een
rauw gekrijs van haviken en val
ken: mijn God, één Kruis ploft
neer:: het Zijne! Maar zwepen
zwiepen langs de lijnen van het
wijkend volk en de stoet gaat
dóórWaar schijnt de goede
zon nog voor?
De tweede moordenaar gaat
voorbij en schrijnend stijgt zijn
leed in mij: kon ik hem helpen!
Deze zondaar is milder, als voor
het einde klaar, vraagt om geen
meelij, maar ontroert.
De Derde Drager komt: ver
voerd hecht ik mij aan de Blik
dier Ogen tot ik mijzelf niet meer
herken. Hij is 't die zei: „Ik ben
Die ik ben!" Neen, Hij is niet
meer die Hij is. Ben ik nog wel
Veronica, die lijdzaam hoor hoon
en verwensing, ik, medeschuldig
aan de ontmensing? O, tocht der
kruisebalken, o, haviken, en val
ken!
Hij ziet mij aan, maar uit geen
klacht al torst Hij met Zijn laatste
kracht, al spreekt Zijn Oog: „Ve
ronica. gij Ziet Mijn Bloed, Mijn
Golgotha, gij ziet Mijn Tranen en
Mijn Zweet, gij, een der weinigen
die weet waarom die zware last
Mü drukt!"
Maar woedend wordt Hij voort-
gerukt: soldaten duwen 't volk
op zij.
Zie, zie! gebaart de valkenrij
Ik hoor geen kreten, zie geen
knoet, alleen Die Mens, Zijn
Zweer, Zijn Bloed, de Doornen
kroon in 't Hoofd gehaakt en
't Kruis dat op de keien kraakt
en bonstHij heft Zijn Hoofd
en zegt heel zacht: „Eén, die ge
looft!"
Mijn nieuwe sluier reik ik toe
en snik „Mijn Heer", en droog
Zijn moe, Zijn totderdood gekweld
gelaat; en als ik 't vouwen wil
dan slaat het gaas als door een
wonder dicht't Is of het heller
blinkt dan licht, maar binnenin
dit sneeuwen schrijn gloeit het.
Mijn God, wat mag dit zijn?
Ik jaag. en voel mij nauwelijks
gaan Hoe kan een mens dit
Lijden aan. waar ik mijn deernis
niet kan dragen: die Ogen,die
mij dwingend vragend om méé te
lijden: veel te zwaar is dit een
vrouw van twintig jaar.
Zó diepverstoten, zó verheven,
als kon Hij nog aan allen geven
wat niemand gevensmooglijk acht,
heb ik mij nooit een mens ge
dacht. 'k Moet bij Hem zijn, maar
ik bezwijk als 'k in de milde
glans der brekende Ogen kijk.
Ik haast mij door de straten,
mijn God, naar welk geluk?
en loop mijn zwakke voeten van
puur verlangen stuk. Wat dringt
mij binnen muren, wèg uit het
spiedend oog? Geen last, die zo
bezwaarde maar 't hart zó diep
bewoog als deze gazen sluier met
de uitgebloede Kracht in zich
van Deze Meester van ongemeten
Macht. Ik kan niet, kan niet we
nen, hoe mij het leed ontvloeit
en het geluk niet uiten dat in mij
openbloeit. De deur ontsluit zich-
zelve het gaas beeft in mijn
hand, ontvouwt zich voor mijn
zinnen alsof het zelf zich spant:
o God, Uw Heilig Aanschijn, ver
eeuwigd op dit Kleed in verf
van Bloed, en Olie van Tranen
en van Zweet!
Wordt nu bij volle dag het zon
licht uitgebannen? De aarde
kreunt, de mm en splijten: 't ver
schrikt mij niet: ik zie Uw Beeld
alleen hier vóór mij uitgespannen
in dit Uw Uur, het Uur waarin
Het is geschied.
Zal deze storm in mij nog ooit
bedaren? Voor U dit hart, de
harp van mijn gemoed, waarvan
Gij, Heer, alleen, de snaren naar
Uw Wil spannen, naar Uw Wil
trillen doet. Maar U, mij zo nabij,
ben ik onwaardig, 'k ben als Uw
aarde; al te ongewis. Zal ik die
Ogen vol verwijt verdragen, waar
geen Apostel toe genaderd is?
Ik acht mij 't lichaam vèr ont
heven, maar voel Zijn doornen
en het geselkoord, de nagelen al
tijd dieper doorgedreven, maar
ook de balsem van het Laatste
Woord, de Glorie der gewonde
Voeten, van Handen, Heilig Bloed
en Zweet, de Zegen van dit God
delijke Boeten, de Zege op dit
Goddelijk Leed. Zo lig ik uren in
Zijn Geest geborgen en lijd Zijn
Leed en onderga Zijn hoop, maar
rijs met Hem naar de ongerepte
Morgen, onzegbaar licht en meer
dan menselijk schoon.
Ik hef mij op, dreig te ver
zinken als ik opnieuw Dit Gelaat
aanschouw, in 't meer van geluk
en leed te verdrinken; niet ik
derf troost, maar wie dieper
rouwt, Maria beeft het Hart van
moeheid door schuldeloos geleden
pijn, Maria zij die Gaaf der Goed
heid méér dan een kostbare me
dicijn
De sluier heb ik opgenomen en
in een gebalsemde vaas gevlijd;
zo ben ik bij de Vrouwen geko
men, die waakten waar Hij was
heengeleid.
„Maria, ach zie: Gij kunt niet
meer schreien, maar U zal een
nieuw verdriet en geluk die ik uit
mijn sluier moet openspreien ge
leiden uit deze dalen van druk!"
En Maria, die nauwelijks licht
kan ontwaren, ziet diep in Het
Licht, bovenmenselijk schoon, het
beminde Gelaat en de zieleklare
en levende Blik van Jezus, Haar
Zoon.
Terwijl ik nog schrei, vraagt
Maria, onttogen aan 't Licht, zon
der woord, alleen met haar ogen:
„Hoe is het geschied?"
„Maria, wat zouden mijn woor
den vermogen? Ik droogde Zijn
Aanschijn en anders niet."
VERRUIMING EN JUISTHEID VAN BLIK
Geschiedschrijvers zijn niet op de eerste plaats wijsgeren,
alhoewel ze het natuurlijk tegelijkertijd wel kunnen zijn. Maar
gewoonlijk zijn zij het ook dan slechts in de beperkte, on
eigenlijke zin. Uit een bepaalde verzameling concreet feiten
materiaal trachten zij op te maken welke b.v. de meer alge
mene, diepe wezens-eigenschappen en wetten van een of
ander historisch verschijnsel zijn.
Nederlands wordt er gespro
ken, ook in de beide Indien, Opst
en West, en in de Unie van Zuid-
Afrika. Ook deze gebieden beho
ren derhalve binnen het gezichts
veld betrokken te worden, al val
len deze taalgrenzen niet samen
met die van de Nederlandse Staat.
Deze verruiming van blik gaat
samen met de juistheid van kijk
op de verschillende facetten van
de historische gang die de Ne
derlandse stam door de tijden en
landen tot op heden volbracht.
Geschiedbeschouwing mag zich
evenmin beperken tot het staat
kundige, politieke gedeelte, dat
immers ook heden slechts een
klein en lang niet het meest be
langrijke aspect van het leven
weerspiegelt. Het godsdienstig le
ven, de economische ontwikkeling
en het culturele peil vragen even
zeer, zo niet meer, voortdurend
om aandacht.
Standpunt en preciese afbake
ning van het terrein dat in ogen
schouw wordt genomen, zijn dus
doorslaggevend voor de geschied
beschouwing en -beschrijving. Zij
zijn het ook die de waarde bepa
len van' een geschiedwerk.
Voor wie dit inzien, is daarom
een boek als dat van G. J. Rooy-
mans buitengewoon waardevol.
Deze inductieve methode heeft
noodzakelijk een intrinsieke be
perktheid en onvolmaaktheid en
benadert de waarheid nooit zo
tenvolle als die welke de deduc
tie is. De omschrijving of bepa
ling, door haar gegeven, zal
meestal nooit meer zijn dan een
louter beschrijvende, met al de
tekorten vandien.
De Nederlandse stam
Men moet zich dit wel bewust
zijn, als men zijn standpunt bij
het beschouwen en schrijven der
geschiedenis wil innemen. Jaren
en eeuwen lang heeft men
de dingen bezien door de eenzij
dige, bekrompen, enge bril van
wat men „Holland" noemde en
dat men vereenzelvigde met een
paar machtige regenten-families
pf een tyrannieke regeringskliek
in de Hofstad. Uit egoïsme, han
dels- en geldzucht, uit machts
wellust en laatdunkelijke eigen
waan was deze houding voortge
komen, maar zij was even dom
als onjuist. Wij zijn allen nog
min of meer de dupe geweest van
deze opvatting. Het onderwijs in
onze jeugd was in deze richting
ge-oriënteerd. Men hoorde er in
de lessen van geschiedenis, aard
rijkskunde en dergelijke vakken
slechts bijna uitsluitend over het
alleen-zaligmakende „Holland"
vanaf de 17e eeuw. De andere ge
westen der Nederlanden golden
als tweede-rangs, of erger nog,
als zij bovendien nog het ongeluk
hadden katholiek te zijn. In het
practische dagelijkse leven zijn
nog altijd het aantal klachten over
de achteruitzetting der andere
provincies legio, maar ook ge
rechtvaardigd.
En toch liggen de dingen in
feite anders en men doet ze gro
telijks geweld aan, wanneer men
ze in het benanwde Hollandse
keurslijf zou willen wringen.
Maar de tijd van zulke modes is
nu wel voorgoed achter ons, al
moet men er zich voor hoeden te
denken, alsof de Groot-Neder
landse geschiedbeschouwing er
een zou zijn op dezelfde lijn of
van dezelfde waarde als de „Hol
landse". Pioniers voor historische
waarheid als Geyl hebben de
mythe Holland wel voor goed de
wereld uit geholpen.
Er is slechts en alleen de Ne
derlandse stam, het geheel van
volken en volksgroepen voor wie
het Nederlands de moedertaal is.
Deze definitie van Geyl is aan
vaardbaar. Zij is het uitgangspunt
en voortdurende standpunt bij de
beschouwing en beschrijving van
de geschiedenis der Nederlandse
gewesten, die gelijkberechtigd het
aandeel kunnen opeisen waar zij
recht op hebben.
Het heet „Stam en Staat, geschie
denis van het Nederlandse volk
van de vroegste tijden tot op he
den" en is een uitgave van Urbi
et Orbi te Amsterdam. Stad en
platteland hebben inderdaad alle
belang bij een werk als dit. Het
is geschreven in de ruime, brede
geest van de Groot-Nederlandse
geschiedbeschouwing en werd sa
mengesteld door iemand die door
zijn werkkring bij het onderwijs
een alleszins gelukkige invloed
kan doen gelden. Een grotere
kring kan nu door de publicatie
van dit boek daarvan profiteren.
Dat kan slechts ten goede zijn.
Geleerd-wetenschappelijk appa
raat wordt er niet in aangetroffen,
maar schrikt daarom ook niet af.
Dit is op zichzelf reeds een aan
beveling. Doch vooral: de dingen
worden er in zo'n rustige, heldere
sfeer uiteen gezet, dat men er
iets van de grote, ruime Neder
landse luchten in ontwaard. Dit
boek leert ademhalen omdat het
de benauwenis van eng Hollands
provincialisme weg neemt en be
vrijdend en zuiverend werkt. In
bevattelijke, maar onweerlegbaar
sprekende vorm brengt het de
juiste kijk op onze Nederlandse
geschiedenis bij. Meer dan hon
derd historische portretten en 47
kaarten veraanschouwelijken het
betoog.
Geschreven voor bredere krin
gen, moge het daar het onthaal
vinden waar het ten volle recht
op heeft. De vormende, opvoe
dende taak van deze geschiede
nis is groot.
H. J., pr.
Nu zal de wereld lichter wezen;
Een heilig vuur aan witte was,
Verteert ons kwaad tot zuiver as
Sinds Christus Alleluja is verrezen!
Verlicht, geheeld, in bloed verwant
Aan Wie de dood uit leven bant,
Heb ik nóg asse der vergetelheid ter hand
Mij groots verheugd; en groots verstaan,
De oude pijn, in vuur vergaan,
Sinds Alleluja God is opgestaan!
P. GEERINCKX
(„H.K.S.")