voortaan op 9 April? of de Zondag die daarop volgt TUSSEN PASEN EN PINKSTEREN ACTIE APOSTOLAAT HERENIGING Bjj Zipii laatste tocht GESCHIEDENIS Biddende Kruistocht naar Heilig Land Paas-daium, doorn in hei oog der hervormers - Op de allereerste plaais een kerkelijke aangelegenheid Tienduizend zelatricen zwermen straks uit over geheel Nederland Door Veronica verteld in beschouwing en beschrijving ZATERDAG 12 APRIL 1952 PAGINA 3 ^AT velen ontevreden xijn met onxe mag als bekend worden geacht. Er „World Calendar Association", die ijve den met „een wetenschappelijk verant der". Ze treden daarbij in het spoor van op touw heeft gezet en hebben vooral vonden. Want ze legden de nadruk spe een gelijkvormige en vaste kalender zou transport en zelfs aan onderwijs. Enfin, kleuren in onze krant uiteengezet en aangetoond hoe de mistroostigheid van wanneer de heren der „Calendar Assoc! vraagstuk heeft ook een zijde, waarover niet hebben gebroken, maar die nog wel kant van het geval. Deze zijde is aan de diecongres in Juli 1951 te Maria-Laach O.S.B. laten we zeggen de godsdienstige heeft gezet. Het voorstel der hervormers is in het kort dit: het jaar blijft 365 dagen tellen, ook verdeeld in twaalf maanden. Maar de kwartalen worden precies even lang: elk dertien weken of 91 dagen. Elk kwartaal begint met een Zondag en eindigt op Za terdag. De twee eerste maanden krijgen elk 31, de laatste maar 30 dagen. Maar 4 x 91 is 364, dus ergens moet een dag inge schoven worden mogelijk na 30 Decem ber, de laatste dag in dit schema. En dan: het schrikkeljaar, want 365 dagen is nog geen 36514 minus de kleine fractie? Grote kerkelijke feesten, Pasen op de eerste plaats, zouden in overleg met de kerken worden vastgesteld liefst op een vaste datum. Vooral de steeds wisselende Paasdatum is een doorn in het oog der her vormers. Er kan immers meer dan een maand verschil bestaan tussen de Paasdata van twee verschillende jaren. In 1940 b.v. was het Pasen op 24 Maart, in 1943 op 25 April, in 1951 op 25 Maart en in 1954 zal het op 18 April Pasen zijn. Drie punten bracht Dom Odilo ter sprake: voorop de kwestie van een vaste Paasdatum, dan de positie van de week en de maand welke bedreigd wordt en als slot enige liturgische wensen in verband met Vasten- en Paastijd. De Paasdatum is op de allereerste plaats een kerkelijke aangelegenheid, Pasen is immers het Hoogfeest des Heren. En de vraag over de Paasdatum is niet bepaald van moderne oorsprong, ze was er reeds in de eerste christeneeuwen; men kan zeggen, dat ze de gelovige wereld nooit met rust heeft gelaten. In de jeugdjaren der Kerk was er reeds een Paasstrijd. Die oudste strijd over de Paasdatum hangt ten nauwste samen met de betekenis welke de bekeerlingen uit de Joden en die uit de heidenen aan Pasen hechtten. Eerstgenoem- den brachten de viering bij voorkeur in verband met het oud-testamentische Paas feest. In de kerken van Klein-Azië vierde men Pasen op de Joodse datum, de 14de of 15de Nisan. In Rome echter en in het groot ste deel der Kerk regelde men het Paas feest zo, dat de eigenlijke viering plaats had op de tijd van Christus' overwinning op de dood, de Zondag na de 15de Nisan. Klein-Azië had toen dus een vaste Paas datum, de overige christengemeenten niet, daar vierde men het Paasfeest steeds op Zondag, die van ouds reeds de wekelijkse herdenking van 's Heren Verrijzenis vorm de. Aanvankelijk gunde men ieder zijn opvat ting, hoewel steeds meer de bekeerlingen uit de heidenen de overhand kregen en naar tegenwoordige kalender, de Gregoriaanse, zijn verenigingen opgericht als de rig doende zijn om de wereld te verblij- woorde, gelijkvormige en vaste kalen de oude Volkenbond, die ook zo iets in de Nieuwe Were&d instemming ge- ciaal op de economische voordelen welke bieden aan handel en industrie, aan dit alles is vroeger reeds in geuren en daarbij werd ook op duidelijke wijze dit ondermaanse leven zou toenemen, ation" hun zin kregen. Het kalender- de kalenderhervormers zich het hoofd iets belangrijker is dan de economische orde gesteld op een internationaal Stu- gehouden, waar Dom Odilo Heiming puntjes op de i der kalenderhervormers voren brachten, dat het feest van 's Heren Opstanding op Zondag moest gehouden wor den. Nu is het zo, dat de term „Pasen" aan leiding kon geven tot misverstand, met „Pascha" bedoelde men heel de tijd tussen Christus' Dood en Zijn Verrijzenis. In Jeru salem sprak men van Kruis-Pasen en Ver- rijzenis-Pasen; schrijvers als Tertullianus gebruikten Pasen nu eens voor Goede Vrij dag, dan weer voor de Verrijzenis. Steeds meer viel de aandacht bij dit woord op de Verrijzenis en Paus Victor (189198) wilde eenheid. In de Paasviering van de 1415e Nisan zag hij een vasthouden aan Joods verband en te weinig het specifiek christe lijk karakter. Eusebius in zijn Kerkgeschie denis verhaalt: Er werden synoden en bij eenkomsten gehouden en allen maakten eensgezind de kerkelijke regel bekend, dat het mysterie van 's Heren Verrijzenis uit de doden op geen andere dag dan de Zon dag moest gevierd worden en alleen op die dag moest men de vasten beëindigen. Poly- crates echter, de bisschop van Ephese, en andere bisschoppen van Klein-Azië wilden vasthouden aan het gebruik dat hun van oudsher was overgeleverd. Deze tegenstelling groeide uit tot een conflict, dat de Kerk vele jaren in beroe ring heeft gebracht. Op de duur namen ook de Klein-Aziaten de Zondagse Paasviering over en op het Concilie van Nicea (325) werd definitief bepaald, dat Pasen moet ge vierd worden op de eerste Zondag na de volle maan, die volgt op de lentenachts- evening (21 Maart). Daarmee was de oudste Paaskwestie voor goed van de baan en stond het vast, dat het christelijk Paasfeest steeds op Zondag moet gevierd worden. Twaalf eeuwen later verbeterde Paus Gregorius XIII de Juliaanse kalender op grond van juistere astronomische waarne mingen. Maar deze Gregoriaanse kalender hervorming bracht nieuwe tegenstellingen tussen West en Oost. Dit laatste weigerde de hervorming in te voeren en weer kwam er een aanmerkelijk verschil tussen de data der Paasviering in de Westerse en Oosterse kerken. Er bestaat allerminst behoefte aan een nieuwe Paasstrijd, welke de tegenstelling tussen West en Oost zou verscherpen. Wan neer men een enigszins vastere datum aan Pasen wil geven, dan moet men niet enkel rekening houden met de moderne structuur der maatschappij en met de economie, maar bovenal met het christelijk gevoel en met de mentaliteit der Oosterse christenen, óók der afgescheidenen, die naar we hopen eens weer met ons de ene, heilige, katholieke Kerk zullen vormen. Iets is er wel te bereiken: Pasen kan zo veel mogelijk naar het zonnejaar worden geregeld, met behoud van het voorschrift dat het op een Zondag vallen moet. Bij de vraag wélke Zondag, komt de historische datum van 's Heren Dood (en Verrijzenis) aan de orde. Op grond van langdurige astro nomische berekeningen wordt door vele ge leerden aangenomen, dat 7 April van het jaar 30 de sterfdag des Heren is. Dan is 9 April de historische Paasdatum. Men zou dus Pasen kunnen stellen op 9 April, als dit een Zondag is, anders op de Zondag welke op die datum volgt. Daarmee wordt een zekere beweeglijkheid van de kerkelijke kalender behouden, alleen veel minder dan nu, de Paasdata zouden hoogstens een week kunnen verschillen, terwijl dat nu bijna vijf weken bedraagt. Dan zou ook voldaan zijn aan maatschappe lijke en economische wensen, terwijl men toch binnen de perken ener geheiligde tra ditie bleef. De voorsteller der kalenderhervormers over de maandindeling en het tussenvoegen van een of twee dagen (bij een schrikkel jaar) ergens in een week, worden door Don Odilo onvoorwaardelijk afgewezen. De week van zeven dagen mag niet wor den aangetast. Voor het behoud en de waar dering van de Zondag is het even gevaar lijk dagen in te lassen als het verkorten der week. De maanden dienen hun tegenwoordige vorm te behouden, ieder er van is geheiligd door de natale van martelaars, belijders en maagden, iedere verandering zou de gehei ligde traditie aantasten. In het derde gedeelte van zijn voordracht behandelde Dom Heiming de kalender in Vasten- en Paastijd. Vooral in de Vasten dient de feestviering zeer beperkt te blij ven: alleen 19 Maart (Sint Jozef) en 25 Maart (Maria Boodschap) komen in aanmer king. Gewoonlijk is de feestdag van een heilige zijn dies natalis, zijn geboortedag voor de hemel, de sterfdag. Opmerkelijk is het nu, dat twee grote heiligen, wier feest óf steeds óf dikwijls in de Vasten valt, hele maal niet op die dag gestorven zijn. Sint Gregorius de Grote (feestdag 12 Maart) stierf op 3 September, Sint Leo de Grote (11 April) is op 12 November gestorven. Een verplaatsing van hun feest naar de sterfdag verdient aanbeveling. De Benedic tijnen hebben voor hun stichter, wiens feest ook in de Vasten valt (21 Maart), een twee de feest in de zomer. Wat de Paastijd betreft daarin is de heiligenverering veel beter op haar plaats dan in de Vasten, zodat hier een wijziging niet wenselijk wordt geacht. Niet minder dan tienduizend zelafricen zullen lussen Pasen en Pinksteren uitzwermen over geheel Nederland om in iedere stad, ieder dorp, tot in het kleinste gehucht toe, leden te wer ven voor het Apostolaat der Hereniging, dat dit jaar zijn vijf en twintig jarig bestaan viert. Deze werkelijk grootscheepse wervingsactie heeft ten doel aan Kardinaal Tisserant tijdens zijn officieel bezoek aan Nederland in Juti minstens 50.000 en liefst 100.000 nieuwe leden als feestgave in dit jubileum jaar te kunnen aanbieden. Het devies der wervingsactie luidt: „In ieder katholiek gezin minstens één lid voor het Apostolaat der Hereniging". Voorwaarden zijn zo mogelijk iedere dag een gebed voor het herstel der eenheid onder de Christenen en een jaarlijkse bij drage van één gulden per lid. De actie zal geschieden in de vorm van een biddende kruis vaart, een geestelijke pelgrims tocht naar het Heilig Land en maar de grot van Bethlehem. Zo als eens de weerbare mannen van Europa, gehoor gevend aan de op roep van de Paus, optrokken om het gevaar van het heidendom aan de grenzen van Europa te keren in die eerste der grote Europese bewegingen, de Kruis tochten, zo zullen thans de Ka tholieken van Nederland een bid dende kruistocht maken naar de plaats van Christus' geboorte, die thans verlaten ligt in het Pales tijnse land. In de plaats van de 1 JI31 l n 1 l.n lon_ honderden pelgrims uit alle lam den der wereld, die zich in de vooroorlogse jaren dagelijks ver drongen in en rondom de geboor tegrot, komen er nu nauwelijks enige bedevaartgangers per week. Intenties Iedere katholiek krijgt tijdens deze geestelijke pelgrimstocht naar Bethlehem de gelegenheid een speciale intentie in te sluiten in een enveloppe. Al deze inten ties die geheim blijven wor den via het Nationaal Bureau van het Apostolaat der Hereniging te Boxtel naar de Pauselijke Inter nuntius Mgr. Paolo Giobbe ge zonden. Deze zal zich belasten met de doorzending naar de Katholieke Patriarch van Jeruzalem, Zijne Gelukzaligheid Mgr. Albertus Gori. In de Kerstnacht van dit jaar zal de Patriarch al de inten ties van de Nederlandse katholie ken in de grot van Bethlehem neerleggen en voor deze intenties te middernacht een pontificale H. Mis opdragen. Op deze wijze hoopt het Apos tolaat der Hereniging bij de Ka tholieken belangstelling te wek ken voor het apostolaat tot terug keer der afgescheiden Christenen tot de eenheid van Kerk en Ge loof. Naar aanleiding van deze actie schreef Paus Pius XII op 6 Ja nuari 1952 aan Kardinaal de Jong: „Wij zijn er zeker van, dat dit werk, dat voor de katholieke zaak reeds zoveel verdiensten heeft FEESTGAVE AAN KARDINAAL TISSERANT gehad, met vernieuwde krachten tot een nog hogere bloei zal ge raken". Kardinaal Tisserant noemt het herenigingswerk even noodzake lijk als de geloofsverkondiging aan de heidenen en het Neder landse Episcopaat schrijft: „Het Apostolaat der Hereniging is in zekere zin geplaatst onder het getal der missiewerken, die door iedere Katholiek dienen te wor den gesteund". Velerlei acties Reeds heeft het Apostolaat schitterende acties kunnen ont plooien: het heeft een hoog leraarszetel gesticht aan de Ka tholieke Universiteit van Nijme gen, het heeft een heel Oosters seminarie te Culemborg kunnen onderhouden en zodoende aan de Oekraïnse Kerk in ballingschap priesters geschonken; het heeft andere seminaries kunnen helpen, Oosterse priesters en bisschoppen gesteund in hun moeizaam werk, acties gevoerd onder de Oosterse emigranten in ons land;: kerken en schooltjes helpen bouwen. Door bemiddeling van het Comité pro Palestina heeft het de nood van de Palestijnse vluchtelingen gelenigd. Maar het voornaamste resul taat is, dat door het Apostolaat de herenigingsgedachte is gaan leven bij onze Nederlandse ka tholieken. Door studiedagen, ar tikelen in kranten en tijdschrif ten, door verschillende uitgaven is belangstelling gekweekt bij 'n gedeelte van het ontwikkelde pu bliek, parochiegeestelijken, die 'n afdeling lieten oprichten, zijn zich er voor gaan organiseren en hebben hun interesse medegedeeld aan hun parochianen. De gelovi gen werden langzamerhand voor het herenigingsvraagstuk geïnte resseerd door honderden predika ties in de kerken, door het orgaan van het Apostolaat, de Roepstem, met zijn oplage van 180.000 exem plaren, door tentoonstellingen en de plechtigheden in de Oosterse liturgieën in verschillende talen in de kerken en voor de radio. Omdat zij geïnteresseerd waren, gineen zij ook bidden voor deze grote intentie van de Kerk, niet alleen in de Internationale Bid week, die door de intense activi teit van het Apostolaat steeds meer en beter wordt gehouden, maar ook buiten die bijzondere tijd. Bovendien zijn meer dan 15.000 mannelijke en vrouwelijke religieuzen aangesloten bij het Apostolaat: het klooster van Haa- ren bij Megen heeft zelfs als bij zonder doel te bidden voor de terugkeer van Rusland. Dit alles is echter slechts moge lijk. indien de Nederlandse ka tholieken met een klein offer per jaar dit werk blijven schragen en indien zij ook door een voortdu rend gebed de pogingen steunen om te komen tot de eenheid aller Christenen, die Christus in Zijn hogepriesterlijk gebed Zijn Vader heeft gevraagd. INLEIDING: Ik was een kind der zon en schoner dan mijn naam, al kan 't waarom mijn ziel niet meer bewegen: Om 't rokend vuur van dolle vreugd ten dans heb ik gezengde vleugelen gekregen; maar danste ik mee dan remden mü Twee Ogen; en danste ik niet: waartoe was ik dan schoon? Zo zweefde ik, vlinder, in te nauwe bogen, of zat op bloem en blad ten troon. Maar nu? 't Is uitEr is een man gekomen, méér dan een man: Profeet! Méér: God! Die heeft behoedzaam bei mijn vleugelen genomen en mij in het Licht gezet van Eigen Lot. Het licht is waarlijk wonderlijk genoeg, dat ik mijzelf de Sabbath - dag vervroeg en nieuwgesluierd in mijn witste kleed het uur van het mysterie binnentreed. Gedreven ben ik, zonder mij te richten, naar deze straat vol haat- gezichten, waar niet de zang bij t palmenwaaien, maar 't krijsen klinkt van papegaaien. Vergeten, de Profeten, en hun woorden liggen stom in perka menten rollen van 't Farizeeër- dom. Daar komt, hetgeen in jaren niet gebeurde, de droeve stoet terdoodgesleurden. Ach, uit de namen, die men noemde van drie gelijk ten kruis gedoemden, blinkt de Zijne Naam, welks klank gelijk een lied, als een mysterie, mij bevangt. 'k Hoor kruisen op de keien bonzen en 't galmt: „Zijn bloed kome over ons en de onzen!" Zelfs moeders hieven die kreet mee aan, de kinderen hebben het goed verstaan, die boven het ge joel uit krijsen, en wetgeleerden staan te wijzen van wijs- en waardigheid ontdaan en prijzen hen er kraait geen haan! D'apostelen schuilen op de da ken met Jezus opgaan durft er geen en spieden langs de steile straten, verborgen achter luik en steen. Gedurfder plaatsen inge nomen, zien zij Hem slepend Zijn Kruis alléén tegen de helling opwaarts komen: hoe spert van angst hun mond, hun oog. Beschreien zij de doodvan hun dromen? Nu kruipen zij weg, dan rijzen ze omhoog en bukken bij het gal men langs de huizen van 't zins- verbijsterend: „Kruisen! Kruisen! De kruisen waggelen boven de hoofdenEen troebel oog gaat allen vóór, een moordenaar, die nooit geloofde, dat hij de dood liep in het spoor. Een slag dreunt van gestorte balken, een rauw gekrijs van haviken en val ken: mijn God, één Kruis ploft neer:: het Zijne! Maar zwepen zwiepen langs de lijnen van het wijkend volk en de stoet gaat dóórWaar schijnt de goede zon nog voor? De tweede moordenaar gaat voorbij en schrijnend stijgt zijn leed in mij: kon ik hem helpen! Deze zondaar is milder, als voor het einde klaar, vraagt om geen meelij, maar ontroert. De Derde Drager komt: ver voerd hecht ik mij aan de Blik dier Ogen tot ik mijzelf niet meer herken. Hij is 't die zei: „Ik ben Die ik ben!" Neen, Hij is niet meer die Hij is. Ben ik nog wel Veronica, die lijdzaam hoor hoon en verwensing, ik, medeschuldig aan de ontmensing? O, tocht der kruisebalken, o, haviken, en val ken! Hij ziet mij aan, maar uit geen klacht al torst Hij met Zijn laatste kracht, al spreekt Zijn Oog: „Ve ronica. gij Ziet Mijn Bloed, Mijn Golgotha, gij ziet Mijn Tranen en Mijn Zweet, gij, een der weinigen die weet waarom die zware last Mü drukt!" Maar woedend wordt Hij voort- gerukt: soldaten duwen 't volk op zij. Zie, zie! gebaart de valkenrij Ik hoor geen kreten, zie geen knoet, alleen Die Mens, Zijn Zweer, Zijn Bloed, de Doornen kroon in 't Hoofd gehaakt en 't Kruis dat op de keien kraakt en bonstHij heft Zijn Hoofd en zegt heel zacht: „Eén, die ge looft!" Mijn nieuwe sluier reik ik toe en snik „Mijn Heer", en droog Zijn moe, Zijn totderdood gekweld gelaat; en als ik 't vouwen wil dan slaat het gaas als door een wonder dicht't Is of het heller blinkt dan licht, maar binnenin dit sneeuwen schrijn gloeit het. Mijn God, wat mag dit zijn? Ik jaag. en voel mij nauwelijks gaan Hoe kan een mens dit Lijden aan. waar ik mijn deernis niet kan dragen: die Ogen,die mij dwingend vragend om méé te lijden: veel te zwaar is dit een vrouw van twintig jaar. Zó diepverstoten, zó verheven, als kon Hij nog aan allen geven wat niemand gevensmooglijk acht, heb ik mij nooit een mens ge dacht. 'k Moet bij Hem zijn, maar ik bezwijk als 'k in de milde glans der brekende Ogen kijk. Ik haast mij door de straten, mijn God, naar welk geluk? en loop mijn zwakke voeten van puur verlangen stuk. Wat dringt mij binnen muren, wèg uit het spiedend oog? Geen last, die zo bezwaarde maar 't hart zó diep bewoog als deze gazen sluier met de uitgebloede Kracht in zich van Deze Meester van ongemeten Macht. Ik kan niet, kan niet we nen, hoe mij het leed ontvloeit en het geluk niet uiten dat in mij openbloeit. De deur ontsluit zich- zelve het gaas beeft in mijn hand, ontvouwt zich voor mijn zinnen alsof het zelf zich spant: o God, Uw Heilig Aanschijn, ver eeuwigd op dit Kleed in verf van Bloed, en Olie van Tranen en van Zweet! Wordt nu bij volle dag het zon licht uitgebannen? De aarde kreunt, de mm en splijten: 't ver schrikt mij niet: ik zie Uw Beeld alleen hier vóór mij uitgespannen in dit Uw Uur, het Uur waarin Het is geschied. Zal deze storm in mij nog ooit bedaren? Voor U dit hart, de harp van mijn gemoed, waarvan Gij, Heer, alleen, de snaren naar Uw Wil spannen, naar Uw Wil trillen doet. Maar U, mij zo nabij, ben ik onwaardig, 'k ben als Uw aarde; al te ongewis. Zal ik die Ogen vol verwijt verdragen, waar geen Apostel toe genaderd is? Ik acht mij 't lichaam vèr ont heven, maar voel Zijn doornen en het geselkoord, de nagelen al tijd dieper doorgedreven, maar ook de balsem van het Laatste Woord, de Glorie der gewonde Voeten, van Handen, Heilig Bloed en Zweet, de Zegen van dit God delijke Boeten, de Zege op dit Goddelijk Leed. Zo lig ik uren in Zijn Geest geborgen en lijd Zijn Leed en onderga Zijn hoop, maar rijs met Hem naar de ongerepte Morgen, onzegbaar licht en meer dan menselijk schoon. Ik hef mij op, dreig te ver zinken als ik opnieuw Dit Gelaat aanschouw, in 't meer van geluk en leed te verdrinken; niet ik derf troost, maar wie dieper rouwt, Maria beeft het Hart van moeheid door schuldeloos geleden pijn, Maria zij die Gaaf der Goed heid méér dan een kostbare me dicijn De sluier heb ik opgenomen en in een gebalsemde vaas gevlijd; zo ben ik bij de Vrouwen geko men, die waakten waar Hij was heengeleid. „Maria, ach zie: Gij kunt niet meer schreien, maar U zal een nieuw verdriet en geluk die ik uit mijn sluier moet openspreien ge leiden uit deze dalen van druk!" En Maria, die nauwelijks licht kan ontwaren, ziet diep in Het Licht, bovenmenselijk schoon, het beminde Gelaat en de zieleklare en levende Blik van Jezus, Haar Zoon. Terwijl ik nog schrei, vraagt Maria, onttogen aan 't Licht, zon der woord, alleen met haar ogen: „Hoe is het geschied?" „Maria, wat zouden mijn woor den vermogen? Ik droogde Zijn Aanschijn en anders niet." VERRUIMING EN JUISTHEID VAN BLIK Geschiedschrijvers zijn niet op de eerste plaats wijsgeren, alhoewel ze het natuurlijk tegelijkertijd wel kunnen zijn. Maar gewoonlijk zijn zij het ook dan slechts in de beperkte, on eigenlijke zin. Uit een bepaalde verzameling concreet feiten materiaal trachten zij op te maken welke b.v. de meer alge mene, diepe wezens-eigenschappen en wetten van een of ander historisch verschijnsel zijn. Nederlands wordt er gespro ken, ook in de beide Indien, Opst en West, en in de Unie van Zuid- Afrika. Ook deze gebieden beho ren derhalve binnen het gezichts veld betrokken te worden, al val len deze taalgrenzen niet samen met die van de Nederlandse Staat. Deze verruiming van blik gaat samen met de juistheid van kijk op de verschillende facetten van de historische gang die de Ne derlandse stam door de tijden en landen tot op heden volbracht. Geschiedbeschouwing mag zich evenmin beperken tot het staat kundige, politieke gedeelte, dat immers ook heden slechts een klein en lang niet het meest be langrijke aspect van het leven weerspiegelt. Het godsdienstig le ven, de economische ontwikkeling en het culturele peil vragen even zeer, zo niet meer, voortdurend om aandacht. Standpunt en preciese afbake ning van het terrein dat in ogen schouw wordt genomen, zijn dus doorslaggevend voor de geschied beschouwing en -beschrijving. Zij zijn het ook die de waarde bepa len van' een geschiedwerk. Voor wie dit inzien, is daarom een boek als dat van G. J. Rooy- mans buitengewoon waardevol. Deze inductieve methode heeft noodzakelijk een intrinsieke be perktheid en onvolmaaktheid en benadert de waarheid nooit zo tenvolle als die welke de deduc tie is. De omschrijving of bepa ling, door haar gegeven, zal meestal nooit meer zijn dan een louter beschrijvende, met al de tekorten vandien. De Nederlandse stam Men moet zich dit wel bewust zijn, als men zijn standpunt bij het beschouwen en schrijven der geschiedenis wil innemen. Jaren en eeuwen lang heeft men de dingen bezien door de eenzij dige, bekrompen, enge bril van wat men „Holland" noemde en dat men vereenzelvigde met een paar machtige regenten-families pf een tyrannieke regeringskliek in de Hofstad. Uit egoïsme, han dels- en geldzucht, uit machts wellust en laatdunkelijke eigen waan was deze houding voortge komen, maar zij was even dom als onjuist. Wij zijn allen nog min of meer de dupe geweest van deze opvatting. Het onderwijs in onze jeugd was in deze richting ge-oriënteerd. Men hoorde er in de lessen van geschiedenis, aard rijkskunde en dergelijke vakken slechts bijna uitsluitend over het alleen-zaligmakende „Holland" vanaf de 17e eeuw. De andere ge westen der Nederlanden golden als tweede-rangs, of erger nog, als zij bovendien nog het ongeluk hadden katholiek te zijn. In het practische dagelijkse leven zijn nog altijd het aantal klachten over de achteruitzetting der andere provincies legio, maar ook ge rechtvaardigd. En toch liggen de dingen in feite anders en men doet ze gro telijks geweld aan, wanneer men ze in het benanwde Hollandse keurslijf zou willen wringen. Maar de tijd van zulke modes is nu wel voorgoed achter ons, al moet men er zich voor hoeden te denken, alsof de Groot-Neder landse geschiedbeschouwing er een zou zijn op dezelfde lijn of van dezelfde waarde als de „Hol landse". Pioniers voor historische waarheid als Geyl hebben de mythe Holland wel voor goed de wereld uit geholpen. Er is slechts en alleen de Ne derlandse stam, het geheel van volken en volksgroepen voor wie het Nederlands de moedertaal is. Deze definitie van Geyl is aan vaardbaar. Zij is het uitgangspunt en voortdurende standpunt bij de beschouwing en beschrijving van de geschiedenis der Nederlandse gewesten, die gelijkberechtigd het aandeel kunnen opeisen waar zij recht op hebben. Het heet „Stam en Staat, geschie denis van het Nederlandse volk van de vroegste tijden tot op he den" en is een uitgave van Urbi et Orbi te Amsterdam. Stad en platteland hebben inderdaad alle belang bij een werk als dit. Het is geschreven in de ruime, brede geest van de Groot-Nederlandse geschiedbeschouwing en werd sa mengesteld door iemand die door zijn werkkring bij het onderwijs een alleszins gelukkige invloed kan doen gelden. Een grotere kring kan nu door de publicatie van dit boek daarvan profiteren. Dat kan slechts ten goede zijn. Geleerd-wetenschappelijk appa raat wordt er niet in aangetroffen, maar schrikt daarom ook niet af. Dit is op zichzelf reeds een aan beveling. Doch vooral: de dingen worden er in zo'n rustige, heldere sfeer uiteen gezet, dat men er iets van de grote, ruime Neder landse luchten in ontwaard. Dit boek leert ademhalen omdat het de benauwenis van eng Hollands provincialisme weg neemt en be vrijdend en zuiverend werkt. In bevattelijke, maar onweerlegbaar sprekende vorm brengt het de juiste kijk op onze Nederlandse geschiedenis bij. Meer dan hon derd historische portretten en 47 kaarten veraanschouwelijken het betoog. Geschreven voor bredere krin gen, moge het daar het onthaal vinden waar het ten volle recht op heeft. De vormende, opvoe dende taak van deze geschiede nis is groot. H. J., pr. Nu zal de wereld lichter wezen; Een heilig vuur aan witte was, Verteert ons kwaad tot zuiver as Sinds Christus Alleluja is verrezen! Verlicht, geheeld, in bloed verwant Aan Wie de dood uit leven bant, Heb ik nóg asse der vergetelheid ter hand Mij groots verheugd; en groots verstaan, De oude pijn, in vuur vergaan, Sinds Alleluja God is opgestaan! P. GEERINCKX („H.K.S.")

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1952 | | pagina 11