Onoverwinnelijk kasteel Radboud zoekt nu waardige bestemming In 1932 en 1934 was Prinses Juliana ook reeds in de Wieringermeer Schat van schoonheid herinnert aan Enkhuizens groots verleden Bezetting capituleerde eerst voor „levende" borstwering Puin van de torens verzwaarde dijken BLOEDWARM LEVEN IN GOUDEN EEUWS DECOR Geschiedenis van een jong land met een veelbewogen verleden Keurige dorpen missen eigen sfeer Stadhuis - 'n klein paleis - wekt heimwee naar guldener tijden „Het Rode Paard sprong over de zee" PAGINA 6 DONDERDAG 19 JUNI V952 V\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\\m (Van onze verslaggever) MEDEMBLIK Met kraaien krassend rond de tinnen, duiven minzaam loerend door eenmans-gaten in de Westelijke muur, een hond dromend op het voorplein en aan een .lijn ter linker zijde vrolijk wapperend op de wind een blauwe overall van huisbewaarder N. P. Bakker, schatten wij zo presenteerde zich aan het Oudevaartsgat te Medemblik voor onze ogen het Kasteel Radboud, of liever: wat er nog van over is. Want met de herinnering aan een bezoek op het Muiderslot nog vers in het geheugen, viel met één oogopslag de wond te meten, die de eeuwen hier sloegen in een bouwwerk, eertijds even indruk wekkend als 't Hoge Huys te Muiden en dan opk in dezelfde tijd en door dezelfde Floris V gebouwd. Hoe dan ook: Floris wist voor zijn dwangburchten het strategisch punt goed te kiezen indertijd, en zo is het ook hier aan de Medemelacha, de Mate Leek, het smalle water waarlangs de Kromme Leek mondde in de Meer en Drechterland te water werd beheerst. Het verhaal wil overigens zoals ge weet dat Kasteel Radboud heel wat ouder is dan van even na 1282, het jaar waarin Floris V troepen aan land zette bij Wijdenes. slag leverde bij Schellinkhout en zijn voor dé zoveelste maal oproerige landza ten achtervolgde tot Dij Hoog woud, daar waar op 28 Januari 1256 zijn vader, de Roomsch Ko ning Graaf Willem II, door een paar boeren was verinoord toen hij op de Berkmeer met zijn paard door het ijs was gezakt. Graaf Floris begon sterkten te bouwen zoals zijn vader met Too- renburg bij Alkmaar had gedaan: ditmaal drie bij Alkmaar, Mid delburg, Nieuwburg en Eenighen- burg, een bij Wijdenes en een in Medemblik. Voor deze laatste zal hij de plaats gekozen hebben, waar volgens Dirk Burger van Schoorel (en misschien is het wel waar) in 334 al een slot was ge bouwd door Diderich. een klein zoon van Asconius, de eerste Her tog van Friesland en waar later Koning Radboud der Friezen (en dat is uiterst waarschijnlijk) zijn Karolingische rondburcht had opgetrokken. Van die rondburcht is niets meer over dan de naam van de man die hem stichtte, Radboud, in 689 bij Dorestad door Pepijn verslagen én jaren later biina door Sint Wulfram gedoopt bijna, omdat hij tenslotte „liever bij de grooten hoop sijner Voor ouderen in de Helle dan bij het arm hoopken der Christenen in de Hemel woude sijn". Hij stierf in 719 en drie eeuwen daarna herbouwde enen Jonker Roelan- dus de toen deerlijk vervallen burcht, die tenslotte onder Floris V werd wat hij nadien bleek te zijn: eeuw in. eeuw uit onneem baar. Niet ten profijte van Medem blik overigens, dat in de schaduw van het kasteel in 1288 toen de vrije Westfriezen eindelijk de graaf hun trouw beloofden stadsrechten had gekregen, 34 jaar na Alkmaar (1254), 68 jaar vóór Enkhuizen (1356) en Hoorn (1357). Het kasteel trok het krijgsvolk aan als een lamp de muggen, zegt de oude heer Doos jes zeer ter snede, en de stad legde het loodje. Medemblik is herhaaldelijk ht vlammen opgegaan, laatstelijk in 1517, toen de „Zwarte Hoop" der Gelderse Friezen, Lange Pier aan het hoofd, met 150 grote en kleine schepen het stadje kwam overvallen en plat brandde, op het slot na, „daer sy deur den kasteleyn Joost van Buyren vroomlyk uytgehouden werden". Ook Twisk en Opperdoes wer den platgebrand, maar Midwoud kwam er genadig af, omdat de pastoor uit zijn eigen zak 150 gulden gaf.... Wel: het zou tot 1572 duren eer het kasteel ooit werd genomen. De Spaansgezinde Jonker Corne- lis van Rijswijck verdedigde het dapper tegen twee vendels krijgs volk van de Prins van Oranje onder de hoplieden Jacob Cabe- liau en Nicolaas Ruychaver en twee vendels Enkhuizer schutters. Maar toen de aanvallers de ach tergebleven vrouwen en kinderen van de Medemblikker verdedigers als levende borstwering gingen gebruiken, capituleerden de bra ve lieden. Wie zal het hen euvel duiden? Wie heel die historie over denkt zij is nog veel langer maar genoeg over het verleden schaamt zich eigenlijk een beetje als hij nu over de slotbrug bin nentrekt. Het gaat zo gemakke lijk, het is zo rustig in deze uit hoek aan het water, dat hier ruim gebleven is (als ge maar niet teveel omziet naar waar de Lely de Meer heeft drooggema len) zelfs de hond van Bakker blaft niet. De bezoeker schaamt zich ook een beetje om wat het midden der vorige eeuw van het slot heeft overgelaten. In 1846 al had men een paar torens wil len afbreken om van de op brengst der afkomende stenen uitdeling te houden aan de armen der stad, door de mislukte aard appeloogst meer dan ooit in de knel gekomen. Het ging niet door, maar die torens verdwenen enkele jaren later toch, drie om te beginnen, in 1870 nog twee. Met bet pum werden de Zuider zeedijken verzwaard. Van die dijken heeft in het jongste ver leden de huidige slotvoogd, bur gemeester P. C .J. Peters veel stenen weer laten verzamelen om er na de ontmanteling waartoe de brand van de Stoom- conservenfabriek Noord-Holland in 1931 de reële kans gaf op nieuw het grondplan mee te la ten optrekken voor muren en torens. Hij liet ook de slotgracht weer graven en wie hier nu komt krijgt er daardoor althans nog een duidelijke indruk van, boe ruim en hoe sterk het slot een maal moet zijn geweest. Maar dat is verleden tijd. De oude grimmigheid spreekt nog slechts voor wie van het Zuiden uit „Radboud" vrij zou kunnen zien liggen, de stoere muur nau welijks door smalle vensters doorbroken. De restauratie van 18901897 gaf het front van burcht- eft ridderzaal het aan zien van een neo-gothieke cate chismuskamer, met spitsboogven sters van een soort waarin we op deze plaats niet geloven. En het licht valt er binnen in ruimten, die, mèt een bestemming, veel aan sfeer verloren. Er staan wat tafels en stoelen, relieken van het Kantongerecht dat hier 18 jaar geleden voor het laatst zitting hield. Ge vindt een vreemde collectie kasten, een wonderlijke parapluiestandaard, verwarmingsradiatoren, bloemen tafeltjes, een ingelijste school- prent van de Vader des Vader lands, een paar oude hellebaar den. Het kasteel heeft in het jongste verleden als distributie lokaal gediend en voor teken- school in de winter. Het was tij delijk oorlogs-onderdak voor Rembrandt's „Nachtwacht" en andere meesterwerken uit' het Rijksmuseum en voor de glazen van Delft's Nieuwe Kerk. Sedert in 1608 de vorige slotvoogd stierf, waren hier de schutters doelen, zeventig jaar lang de OosterkeFk der Hervormden, na dien opnieuw de zetel van de schutterij. „Radboud" bood on derdak aan Nutslezingen muziek uitvoeringen en gymnastiek-oefe- ningen. Het heeft tot bijkans al les gediend waartoe een gebouw maar dienen kan, doch geen blij vende bestemming meer gevon den. Niemand die dat méér betreurt dan de slotvoogd van vandaag. Op het indrukwekkende Hooghe Huys, dat Kropholler hem aan 't eind van de Nieuwstraat bouwde, zal slotvoogd Peters met open armen ieder verwelkomen, die hem het idee aan de hand doet om aan kasteel Radboud de sfeer van een levend monument te her geven bij een bestemming, waar dig aan het gebouw en zijn historie. En wie weet.... Wanneer over enkele dagen Koningin Juliana een officieel be zoek brengt aan de Wieringermeer, dan zal dat voor de derde maal zijn. Want op 25 Mei 1932 kwam zij, toen nog Kroonprinses, naar Slootdorp voor het leggen van de eerste steen van de Ned. Herv. Kerk en het in gebruik stellen van de waterleiding en op 9 Juni 1934 in gezelschap van H. M. Koningin Wilhelmina voor een bezoek aan de Wieringermeer. Maar de Wieringermeer die zij nu als vohstin ziet, is een geheel andere dan de Wieringermeer welker opbouw ze twintig jaar geleden een stap voorwaarts hielp. Weer zijn ei* drie dorps kernen met rode dakep en lange schuren op de kavels langs de kilometers-lange wegen en vaar ten, maar het zijn andere dorpen met andere huizen en andere schuren en grotendeels zelfs andere wegen, al liggen ze op dezelfde plaats. In tien jaren werd de Wierin germeer van een woeste kale vlakte omgetoverd in een wel- var'end gebied met een nijvere bevolking waarvan bij het 10- jarig herdenkingsfeest met recht gezegd kon worden: „Kostelijk en edel is het product, door Hólland aan de Zee ontrukt". Doch in enkele uren is dat alles vei'woest. Zeven moeite- en zorg volle jaren waren nodig om deze verwoesting ongedaan te maken en de Wieringermeer haar vroe gere luister te hergeven. Dit werk is thans nagenoeg voltooid. Slechts hier en daar, half achter geboomte verscholen houten noodwoningen, herinneren aan het rampjaar 1945. En haai4 bevolking die in de duistere oorlogsjaren door de vruchtbaarheid van de grond in staat gesteld werd om de honger van zovelen te stillen, werkt weer onverdroten voort op akkers en weiden, in tuin en magazijn, opdat dit gebied mede haar naam van korenschuur van Holland hoog zal blijven houden. De voorgeschiedenis De oudste plannen tot afslui ting en gedeeltelijke drooglegging dateren reeds van 1848. Maar de regeerders zagen er niets in". Toch hadden die plannen de ver dienste dat er belangstelling voor het idee was gewekt. Zodoende werd in 1886 de Zuiderzeevereni- ging opgericht. Deze vereniging gaf Ir C. Lely opdracht om het probleem der drooglegging van alle kanten te bestuderen en bruikbare plannen te ontwerpen. Daarop bestudeerde een staats commissie de plannen van Ir Lely, om ze later bij de regering warm aam te bevelen. Doch de elkaar snel opvolgen de kabinetten waren er oorzaak van, dat die plannen even dik wijls als zij bij de Staten Gene raal werden ingediend, weer wer den ingetrokken. Dat duurde tot liefst 1913 toen dezelfde Ir Lely als Minister van Waterstaat de uitvoering van de Zuiderzeewer ken in de troonrede liet afkondi gen. Eensdeels verhinderde het uitbreken van de wereldoorlog 19141918 het uitvoeren van de plannen, maar anderdeels be spoedigde die ze, want zo ooit, dan bleek in die jaren hoe kwets baar Nederlands voedselpositie was. En de overstromingen van 1916 beklemtoonden de urgentie om tot snelle uitbreiding van de cultuurgrond te geraken nog meer. In September van dat jaar diende Ir Lely zijn wetsontwerp tot afsluiting en tot gedeeltelijke droogmaking van de Zuiderzee in en zag ze op 14 Juni 1918 goed gekeurd. Het droogleggen van de Wieringermeer vormde een on derdeel van die wet. Voordat in 1927 begonnen kon worden met het aanleggen van de dijk tussen uiterste einden Den Oever en Medemblik, moest éérst een gi gantische organisatie in het leven geroepen worden, uiteenvallend in drie diensten, de Dienst Zui derzeewerken vooi* het eigenlijke inpolderingswerk, de Dienst Wie- ringermeerpolder voor het in cultuur brengen van de grond en de Dienst Waterbouwkundige werken, welke later onderge schikt gemaakt werd aan de Wie- ringermeerdirectie. Men had te kening te houden met duizend en een factoren, waarvan de water lozing van gtote en kleinere wa terschappen op de Zuiderzee en de scheepvaart via de havens Kolhorn, v. Ewijcksluis en De Houkes er b.v. enkelen zijn. Voor al om die scheepvaart en die af watering gaande te houden, werd besloten tot stichten van de Am- stelmeerboezem tussen de Am- steldiepdijk naar Wieringen en de eigenlijke Wieringermeer. De ontwikkeling Op 29 Juli 1929 kwam de Wie- ringermeerdiik gereed en op de 10e Februari van het volgende jaar begonnen de gemalen „Lely"' en „Leemans" resp. te Den Oever en Medemblik met het wegmalen van de 600 millioen m3 water. Zeven en twintig weken later was de polder droog. En' op 21 October wetd reeds begonnen met het inzaaien van het eerste graan. Overigens was de Meer eén onafzienbare grijze vlakte met hier en daar een begroeiing met wilde bloemen (zeeasters) en riet. Doch 10 jaar later zag men er de silhouetten van 400 boer derijen en van drié dorpen, waar van de kerktorens zich scherp aftekenden tegen de horizon. De eerste Wieringermeerbewo- ners waren arbeiders, onderge bracht in houten barakken of de eerste ontginningsschuren. In de cantine van Sluis I, het latere Slootdorp, vestigde de P.T.T. het eerste poststation. De menukaart v,an die cantine was sober als het gebouw met zijn wankel meubi lair zelf, en menigmaal moesten hongerige magen gestild worden met' het noodgerecht, een bord pap. Maar allengs werden vanaf het vasteland van Noordholland de gebaande wegen dieper in het hart van de polder gelegd en daarmede kwam de kans op ves tiging van permanente woningen, niet zoals vroeger in ontginningen meestal placht te geschieden or deloos aan de rand, maar hier „gepland" in rechte lijnen langs of bij de hoofdwegen. Toch heeft men in die dorpen nagenoeg geen last van het inmiddels in inten siviteit toegenomen snelverkeer, omdat een stelsel van parallel wegen al het lokale verkeer van de snelwegen houdt en' omge keerd. Hoewel de kerken en scho len op de uitgezochtste punten zijn geplaatst, beheersen zij niet hét dorpsbeeld, gelijk men in het oude land gewoonlijk aantreft. Waarschijnlijk moet dat een na deel van volmaakte „planning" worden genoemd. Een bepaalde dorpssfeer kan immers aan de Wieringermeerdoruen moeilijk worden toegekend. Men zou zich in stukken kunnen wanen van elk nieuw wooncentrum, of dat nu in Holland dan wel in Fries land of Brabant gezocht wil zijn. Langs vele wegen en vooral in de dorpen heeft men stevige bomen rijen gezet niet alleen als ver'sie- rihg, maar vooral als windkering. Toch 'geeft die beplanting het ge bied een vriendelijker aanzien, omdat de vrij nuchtere bedrijfs panden en woningen er althans enig relief door krijgen. Met reuzenstappen zrjn we door Wier'ingermeers geschiedenis gelopen, doch we hebben ver zuimd enkele gebeurtenissen aan de vergetelheid te ontrukken. Gedenkwaardig was op 5 Sept. 1931 het gereedkomen van de eerste 10 woningen. en op 1 November de opening van het eerste hulpschooltje in Slootdorp. Op 2 April 1932 legde Dr. H. Colijn in Slootdorp de eerste steen van de Gerei. Kerk, op 25 Mei kwam H. K. H. Prinses Juli ana voor het ingebruiknemen van de waterleiding en de eerste steenlegging v.d. Ned. Herv. Kerk Reeds op 12 Juli van dat jaar werd te Slootdorp de eerste R.K. Kerk ingebruik genomen. Over enkele weken bestaat de kerk te Slootdorp dus 20 jaar! Op 3 October begon de ontslui ting van Middenmeer door de vestiging van een PTT station, op 4 Oct. gevolgd door de ope ning van de hulpschool en op 8 Oct. door de opening van de eerste winkel. 25 Maart 1933 werd de R.K. Kerk van Midden- meer in gebruik genomen. Het aantal leerlingen voor de school aldaar steeg in nauwelijks één jaar van 27 tot 154, zodat op 15 Mei een definitieve 4 mans-school in gebruik genomen werd. Op 9 Juni 1934 bezocht H. M. Koningin Wilhelmina in gezelschap van H. K. H. Prinses Juliana de Wie ringermeer. Enkele weken later werden er de eerste 100 woningen voor Wieringerwerf aanbesteed, en de eerste 45 boerderijen in pacht uitgegeven. Al die tijd was de Wieringer meer bestuurd door een drieman schap, t.w. Ir. S. Smeding, Ir. Mesu en de heer Roebroek, teza men vormend de Wieringermeer- directie. Op 1 Januari 1935 kre gen beide laatstgenoemden ech ter eervol ontslag. Drie jaar la ter kreeg 't „Openbaar Lichaam" gestalte, bestaande uit een be stuurscommissie, een dagelijks bestuur en een voorzitter (Ir. Smeding, die dus tevens zakelijk Directeur van de gehele Wierin germeer was). Op 24 April 1940, dus enkele weken voordat de oor log uitbrak werd bij de wet de gemeente Wieringermeer inge steld. Het zou tot na de oorlog duren voordat Wieringermeer haar eigen vrij gekozen gemeen tebestuur had. Aan dit gemeen tebestuur zal nu op 20 Juni de eer te beurt vallen H. M. Konin gin Juliana in eigen gebied te mogen begroeten. Zij zal haar intocht doen ge ëscorteerd door ruiters en ama- zone's te paard, en uitgeleide ge daan worden door 150 rijdende tractoren. Want hoewel de Wie ringermeer schoonheid en gratie eert, geniet het de welvaart door de op wetenschappelijke basis geschoeide, ver doorgevoerde mechanisatie. Dat is Wieringer- meers kracht en zwakheid. ENKHUIZEN een dode stad? Weineen. Elfduizend springle vende lieden voeren in de haringstad hun nijver en proper bestaan temidden van al wat res' aan praal en pracht van gulden tijden. En dat is veel. Bloedwarm leven tintelt in gouden- eeuws décor. Trapgevels en kerken, poorten en pakhuizen, evenveel stijlvolle gebouwen, herinneren aan de schatrijke stad, die Enkhuizen eenmaal was, bloeiende met veertigduizend in woners. Daar waar de trein u brengt, ligt de witte boot al ree voor de tocht naar Staveren. De haven begroet u. Onder de zon liggen vissersboten te rusten op hun trillende spiegelbeel den, met He netten als bruine doorzichtige zeilen wijduit in de kleine wind. Wat eens Zuiderzee heette, is ingedijkt tot een IJselmeer, maar het spreidt zich nog even blauw en zilver uit tot de einder. De Zuiderpoort, de „Dromme- daris" staat er in eén goede hoek met rondeel en hatfrondeel, met daakjes en tentdak, te blinken in de Junizon. Die staat er al van 1540 af. En alle huizen, die zich zelf gebleven zijn, staan trots naast hun schaduw. Een dode stad? Ach kom, Enk huizen niet. en zelfs haar wapen wil er met van weten. De drie zilveren vissen in het lazuren veld zijn immers sinds 1816 1 e- v e n d e haringen. Daarvóór prijkten op eender lazuur hun drie gekaakte zilveren zusters. Maar gekaakte haringen zijn dood. Laat het levende Enkhui zen pronken met levende sym bolen, zo meende men rondom dat jaar. Althans zo wil het de overlevering. De stedemaagd toont u dit wapen, de vrije vrouw, vrij als de stad die nimmer bukte ónder het Spaanse juk. Men verlaat de haven, men gaat een muziektent voorbij, wat gele ophaalbruggen, men her overt de gevels en de gevelste nen op een heerlijk verleden, men is op weg naar een befaamd stadhuis. Daar staat het voor U, stijlvol zoals het is, imposant van klas sieke architectuur. Die bouw trant, denkt ge, die bouwtrant., en er schemert voor uw even dichte ogen het beeld van Am sterdams paleis, dat trots stad huis van Hollands hoofdstad, Ja cob van Campen's grootste schep ping. En waarom zoudt ge niet den ken aan. het paleis op de Dam? De bouwmeester van Enkhui- zen's huis was Van Campen's leerling en hij verloochende zijn afkomst niet. Nog geen dertig jaar was Ste ven Vennekool toen hij de op dracht kreeg dit stadhuis te bou wen. Hij hééft het gebouwd, en goed. In 1688, tweehonderdvierenzestig jaren her kwam het gereed. Een rijke koopmansstad kan zich iets permitteren, kan zich een groot en groots stadhuis laten bouwen. Enkhuizens rijkdom was aan 't tar.en, toen 's Hel en jaar 1672 de eerste steen zag leggen, 't Werd allewel een rijk stadhuis, in so bere, strenge lijnen opgericht, maar van een statigheid, die vol doende zwier behield. Aan de natuurstenen gevel heeft Enkhuizen zich in twee woorden gekarakteriseerd: „Can- dide et Constanter" tekent het zich fier op de cartouche: „On kreukbaar en Standvastig". Ge gaat het beeldhouwwerk zij het niet achteloos voorbij, de stoep op, de lage „Blauwe Zaal" binnen en ge laat u lei den langs hardstenen traptre den naar de centrale „Witte Zaal", de Burgerzaal. Ge staat er op het kostelijkste marmer, een handgezaagd pla veisel uit wat eenmaal niets an ders was dan ballast van 't Enk huizer schip dat van Italië huis waarts voer, ballast, die de stad voor een bagatel van een van haar reders overnam. Daar hangt de .Leren jacht" van Paulus Potter, die een Enk huizer jongen was. Ja zeker, Potter van, de „Stier". En er hangt nog een portret van hem ook, weze het dan een copie. Waar wilt ge heen. uit deze witte zaal? Te kust en te keur kunt ge gaan,, want alle grandio ze vertrekken van dit grandioze huis komen er op uit. Gaan wij de weeskamer bin nen. met zijn twee eeuwen oude gobelins, die spreken van. de taak der wezenvoogden, van vrede, werkzaamheid en liefde. Hun restauratie zal een ton vergen en Enkhuizen is vandaag-de-dag de rijke koopmansstad niet meer die dit klein paleis liet bouwen. Maar ze zijn het waard, deze wandtapijten uit het Vlaamse land. Ziet ge het schoorsteenstuk van Jan van Neck? Het vertelt u van. de barmhartigheid die de wezen behoeven. Trouwt ge in Enkhuizen voor de wet, dan trouwt ge in een zaal die zijn wandbekleding van tweehonderd jaar geleden dat vorstelijke handgeschoren ve lours d'Utrecht nog heeft be waard. Rondom u de „Gerechtig heid" van Jan van Neck, de „Slag op de Zuiderzee" van. Abraham de Verwer, het gezin van een der oud-burgemeesters van uw stad met dat pleeg kind dat u maar niet aankijken wil de lijfarts van een uwer voorvaders, en boven uw hoofd Dirck Ferreris' plafondschilde ring, die verhaalt van de strijd tussen licht en duisternis. Ziet ge dat wonderlijk perspec tief in die zeemeermin daarbo ven? Sta noord en zij rust op haar rechterzij; sta zuid en zij is links gelegen; sta oost: zij zal u ruggelings bezien; sta west tenslotte en zij ligt voorover. Ge gaat de raadzaal binnen. De trapezevorm van de tafel valt u op. Daarrond staan eeuwen oude zetels, waarvan de zittin gen slechts zijn vernieuwd. Leu nen Enkhuizer vroede vaderen dan nimmer achterover? Rode velours d'Utrecht ook hier weer aan de warden. Van hem wiens hand de hamer hield staren u de conterfeitsels aan. Ferreris' pla fondschildering vertelt van ha ringvisserij. Kent Re het paalkist- recht- Uw geleider zal u er van verhalen. Alweer een schoor steenstuk van Jan van Neck en fraaie, schildjes van een middel eeuws turfdragersgilde. Treedt dan door een dubbele gebeeldhouwde deur. waarboven haan, hord en leeuw in hout gesneden symbolisch samenzijn, de burgemeesterskamer binnen. Wandschilderingen vormen het behang: een verhaal van burge- meesteren: van keuze, ambt en arbeid, en zijn we niet in Enk huizen? van de eed var. trouw aan het zeewezen. Romein de Hooghe schilderde dit. Ferdi nand Bol het fraaie schoorsteen stuk „De Moederliefde". Ge hebt dan veel schoons ge zien in dit Enkhuizer stadhuis, meer schoons dan hier beschre ven staat, meer schoons dan te beschrijven valt, ge hebt er een heimwee van overgehouden, een heimwee naar guldener tijden. Wilt ge rog hoger stijgen in dit fraai gebouw, men zal u leiden door het museum, dat op de tweede verdieping gehuisvest is. Ge zult er de ruide Enkhuizer zeekaarten zien, de. archeologi sche vondsten van de stad, gra vures, klederdrachten, folter- werktuigen ook, en 't sierzwaard van Bossu. Ook dit alles is de moeite waard. En hebt ge het stadhuis ver laten, dan gaat ge nieuwsgierig zien wat toch het kanon te be duiden heeft, dat daar links voor de gevel zijn loop van u af wendt. Dit bronzen stuk geschut met zjjn dolfijnen handvatsels en zijn wapen van Kapel V, heeft een historie, waaraan de prins dei- Nederduitse dichters, Joost van den Vondel zelf, een klinkdicht heeft gewijd. Lees het en ge kent het geheim van „Het Rode Paard", afkomstig van een Duin kerker kaper, die in gevecht met Hollandse zeevaarders, de lucht in ging. Mèt zijn kanon. Maar dit kanon kwam wonderlijk ge noeg te land op een Enkhuizer schip, dat het als buit zijn ha ven binnenvoerde. Dan gaat ge weer Enkhuizen in. Ge bezoekt het befaamde Zui derzeemuseum. Of ge wandelt zo maar wat in zon en schaduw door de plezie rige pracht van wat eens een grote stad was aan de Zuider- I zee, van deze kleine stad aan het IJselmeer. Niet groot meer thans, maar groots om wat er rest aan schoons van vroeger da gen. Enkhuizen dat er zich mee siert en Neerland dat er trots op is, mogen het de eeuwen door behoeden. Dat de Wieringermeer het oog op de toekomst houdt gericht, blijkt ook uit het plan tot stichting van een vierde dorp, waarvan hier de maquette.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Nieuw Noordhollandsch Dagblad : voor Alkmaar en omgeving | 1952 | | pagina 6