TWEEDE BLAD. Zaterdag 24 October 1908. KALENDER voor de dagen der week. 25 OCTOBER. Eigen potje koken. Wat het leven is. ONS BLAD 25 Oct. Zondag. E.5. Chryaantus en Darla. EvangelieDe zoon van den koninklijken hoveling gene zen. Joan. IX 46—51. 26 Maandag. H. Evaristus, 27 Dinsdag. H. Frumentius. 28 Woensdag. H.H. Simon en Judas. 29 Donderdag. H. Narcissus. 30 Vrijdag. H. Alphonsus Rodriguez, S.J. 31 Zaterdag. Vastendag. H. Wolfgangus. Twintigste Zondag na Pinksteren. Vierde Zondag der Maand, Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de EphesiërsV, 15-21. BroedersZiet toe, hoe gij met voor zichtigheid wandelt, niet als onverstan- digen, maar als wijzen, den tijd uitkoo pend, omdat de dagen boos zijn. Daarom wordt niet onbedachtzaam, maar verstaat wat de wil Gods is. En wordt niet dronken van wijn, waarin wulpschheid is, maar wordt vervuld met den Heiligen Geest, elkander toesprekend met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, den Heer zingend en verheerlijkend in uwe harten, God en den Vader altijd voor alles dankend in den naam onzes Heeren Jesus Christus, onderdanig zijnde aan elkander in de vreeze van Christus Evangelie volgens den H. Joannes; IV, 46-53. Te dien tijde was er een zeker ko ninklijk hofbeambte, wiens zoon te Kapbarnaüm ziek lag. Toen deze ver nomen had, dat Jesus uit Judea in Galilea gekomen was, ging hij tot Hem en vroeg Hem, dat Hij zou afkomen en zijnen zoon genezenwant deze begon te sterven. Jesus sprak dau tot hem: zoo gij geen teekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet. De hofbeambte zeide tot Hem: Heer! kom af eer mijn zoon sterft! Jesus zeide tot hem: ga, uw zoon leeft. De man gelooide het woord, dat Jesus hem toesprak, en ging heen. Toen bjj nu aftrok, kwamen hem reeds zijne dienaars te gemoet en boodschapten hem, zeggende, dat zijn zoon leefde. Hjj vroeg hen dan naar het uur waarop hij hersteld was. En zij zeiden tot hem gisteren, op het zevende uur, heeft de koorts hem verlaten. De vader erkende nu, dat dit het uur was, waarop Jesus tot hem gezegd haduw zoon leeften hij geloofde, hij en zijn geheel huisgezin. Toen ik een tijdlang myn jeugdig bestaan had gesleten tusschen de muren van >kamers met pension*, toen ik op een zekeren dag voelde, dat ik er een eind aan moest maken, wilde ik niet verdrogen tot een mummie en verzuren gelijk een ingemaakte komkommer, toen mijn destydeche hospita het toppunt harer kunstvaardigheid had bereikt, door me als middagmaal 'n bosje sprot, een kadetje en drie zure appelen voor te zetten, ('t mensch was dien dag naar een, zooals later bleek, zeer vroolijke party, geweest), toen gaf ik het op. En vervuld van naargeestige droomerjjen en innig zelfbeklag, schoof ik mij dien avond achter de leestafel in «De Kroon», restaurant, dat sinds zijn geboorte de eer mijner cliëntèle geniet. Nauwelijks gezeten ontwaarde ik aan de voorzijde, half verscholen tusschen een menigte dagbladen, het vertrokken gelaat van een mijner intieme vrienden. Dirk Krent zag er heel ongewoon uit. Hjj was zeer bleek, en er lag 'n trek om zijn lippen, die mij angstig maakte. Toen ik voor 't eerst in de gruwelkamer van het Panopticum kwam, kreeg ik juist dezelfde gewaarwording. Er priemde een stekende blik van haat uit zijn gr^ze oogen op de advertentieko lommen van de krant, die hjj in zijn trillende hand had geklemd. Naast hem stond een glas klareoude klare om 10 uur 's avonds, gedronken door den geheelonthouder Dirk Krent. Langzaam kroop een afschuwelijke vrees in me op; ik ging vermoeden dat hy zijn hospita gewurgd had, vervolgens gefricasseerd, geroosterd en opgegeten,'en thans naar 'n snelle stoombootverbinding met Australië zocht. Toen ik luid kuchte, keek ie op. Er kwam een trek van opluchting kwispelen om z'n maagdelijke lippen. Hy verliet z'n plaats en stoomde eenigermate onvast op den stoel naast me af. Toen-ie zat, merkte ik, dat-ie dronken was. Ik zei het hem. «Dronken niet bepaald', antwoordde Dirk Krent, met starende oogen en hikkend bas geluid, >wèl erg onder den indruk' en dof mompelend gleed z'n blik weer over de advertentiekolommen van de courant, die bij had meegebracht. Eensklaps liet hij het blad vallen, greep mij bij een pand van mQn jas en begon me zoo heftig voor en achter over te sjorren en te duwen, dat het bier in mijn juist opgenomen glas klotste als een kokende zee, en deed deze ongewone vraag, zoo luid dat van het andere eind van de zaal de kellners verschrikt kwamen toesnellen. «Houdt jij van stokvisch Om de gulle waarheid te zeggen, heb ik een afschuw van stokvisch. Het is 't tyd- roovendste, arroganste eten dat ik ken, alleen genietbaar gemaakt door de bijvoegselen van aardappelen, uien, rijst, sherry, mosterd en de rest. Geen mensch zal 't in zijn hoofd krijgen om zoo'n onnatuurlijken kabeljauw maagdelijk te verorberen. Bewijs dat 't princiep niet deugt. Iets dergelijks zei ik aan Dirk Krent. «Zoo zoo', decd-ie, «houdt jij ook niet van stokvisch; hm, ik kan ze niet zien weet je, de lucht alleen maakt me dolzal ik je vertellen, hoe dikwijls ik stokvisch heb gegeten van de week «Vertel'. «Drie keer, meneer drie keer, versta je?« schreeuwde Dirk, terwijl hU met zyn vuist op de leestafel sloeg, zoodat de lorgnet van 'n dikke meneer over ons afviel, en Dirk's oude klare omduikelde. Hy wou den kellner al wenken om een nieuwe, toen ik kalmeerend mijn hand op zijn arm lei, en sussend vermaande «Da's heel ellendig, wat je me daar ver telt, kerel, maar je moet je er overheen trachten te zetten. Kom, kom, je bent toch een man, je hebt toch nog wel erger dingen doorgemaakt Vooruit dan, kop op, ga mee naar mijn kamer en vertel me die lamme historie maar eens in kleuren en geuren. Je weet wel dat je voor mij geen geheimen behoeft te hebben. Je moest je eigenlijk schamen, dat je dan maar dadelijk gaat drinken, om je te verzetten', ging ik be straffend door. «Ben jij een kerel? Sta op en ga mee<. Dirk Krent keek me onzeker en met tranende oogen aan. «Da's niet alles wat ik je verteld heb', zei hij dof. «Ze hebben me de huur opgezegd.' «Omdat «Omdat van de stokvisch.' Met deze taal- en styllooze verklaring had ik voorloopig genoegen te nemen. Ik betaalde en loodste Dirk Krent 't gebouw uit, niet zonder uit zijn naam excuses te hebben moeten maken aan een heer, wiens kaashoedje een aanmerkelijke deuk opliep door de aanraking van mijn vriend's slecht bestuurde parapluie. 'k Voorkwam nauwe lijks een ruzie. We kwamen op mijn kamer, en nadat ik hem een hoeveelheid spuitwater had laten drinken, voldoende om een gestrande pink weer vlot te krijgen, kwam er genoeg klaar heid in zijn gedachten-uitingen om me te veroorloven een vrij zuivere diagnose van het geval op te maken. Het bleek, dat Dirk Krent op Maandag en Dinsdag stokvisch had gekregen meer stok dan viscb, zooals hij met bitteren gal genhumor uitdrukte en Zaterdag, toen toevallig z'n hospita afwezig was en een harer tallooze dochters de affaire dreef, nogmaals stokvisch. Dat was ontegenzeglijk te veel van het slechte. Dirk Krent ging te keer als een beiden, maakte zijn huisjuffrouw uit voor een schaamtelooze giftmengster en gooide in zjjn onhandige woede een por tretje van den schoorsteen, voorstellende een landschap, met ongewone meesterschap ge wrocht uit de weinige overgebleven staart- haren van een poedel zijner hospita, die de poedel schromelijk aan vervetting had geleden, en er aan was doodgegaan. Deze poedel nu was de druppel, welke den emmer der wraakzuchtigheid zijner juffrouw deed overloopen. 't Mensch zei hem de huur op. En Dirk Krent ging uit balloorigheid oude klare drinken. Zoo was het verhaal, in zijn rauwe wer kelijkheid en ongekunstelde ellende, 'n Poos zaten we zwijgend. Toen sprak ik na lang en vruchtbaar gepeins «Wanneer ga je er uit «Op den eersten, ik zocht in «De Kroon« al naar wat anders.' «Ik heb ook tegen den eersten opgezegd, en ik heb een plan. Als we 't eens pro beerden, om samen ons eigen boeltje te beredderen, een kamer huurden, ongemeubeld en dan zelf kookten Dirk zag me eenigszins wantrouwend aan. «Kun jij koken vroeg-ie. «Zoo watmaar dat leer je bovendien in 'n handomdraaien', zei ik luchtigik heb in mijn boekenkast nog een oud keukenboek, en als vrijwilliger heb ik niet eens, maar wel tien keer de menage gedaan, en de lui stonden er allemaal verstomd van.' >Hm<, zei Dirk, terwijl ie zich in diep nadenken dompelde. Na een poosje»'t Zou kunnen 't is denkelijk heel wat goed- kooper en je hangt niet af van den smaak der wildvreemden'. «Natuurlijk', antwoordde ik enthousiast. «Ik wou zoo doenwe huren per maand, in de Pijp, daar is het niet duur, een ver dieping met 2 of 3 kamers met keuken.' «En de meubelen «Ja, je moet er langzamerhand wat inko men, dat spreekt', zei ik. «Laten we beginnen met het hoognoodige en dan zoetjes aan bjjkoopen, iederen eersten wat. Bovendien heb ik al 't een en ander, 'n Boekenrek, 'n waterstel, 'n gascomfoor, en 'n eierenkist, waar mijn boeken inzitten.' «En ik heb een sla-lamp, een laarzen trekker en een gehaakte sprei van mijn zus«, zei Dirk. «Prachtig, zei ik verheugd, een sprei of een deken, das hetzelfde. Dan heb jij vast beddegoed. De reet duikelen wij wel op. 'e Kyken..., ik stond op en haalde papier en inkt, «natuurlijk zorgen voor 2 vor ken, 2 messen, 2 lepels, 2 theelepeltjes, een theepot, twee borden, een diepe en een ondiepe pan, twee dekschaaltjes...' «Laten we er drie nemen', viel Dirk in de rede. «Dat staat netter en op de Nieuw- markt kun je er voor een bagatel krijgen.' «Drie dan. Twee vaatdoeken, 2 servetten, 2 tafellakens...' Dirk krabde z'n hoofd. «Tjonge, dat loopt nog meer op dan ik dacht. Weet ja wel, dat die tafellakens en die rommol schreeuwend duur zyn Hij peinsde even. «By mijn zwager thuis hebben ze nog een ouwe vlag, daar knippen we de witte baan uitschrap die tafellakens maar door.' Ik schrapte ze door. «Verder een olie- en azijnstelletje.' «Eu een ketel.' «En 'n soepterrine...' «Soepterrine herhaalde Dirk Krent ver baasd. «Ben je van plan soep te gaan eten Laten we dat nou voorloopig maar laten rusten, hé? Da's te gevaarlijk. Krijgen we eventueel later wel.' «Geen soepterrinemaar kopjes en glazen wel, en 'n spoelkom.' Enthousiast noemden we verder op, tot de zaak, wat de eterij aangaat, ongeveer in het reine was. Daarop volgde het meubilair, daarop de geldkwestie en om drie uur 's nachts was het superbe plan in alle onder- deelen grondig uitgewerkt en voor verwezen lijking vatbaar gevonden. Den eersten verhuisden we. Ik moet eer lijk bekennen, dat ik zenuwachtig was, toen ik den eersten voet zette in ons toekomstig domein, dat er nu niet bepaald aanlokkelijk uitzag. 't Meubilair bestond in 'n houten keuken tafel, 'n karpet, een paar stoelen, een paar gordijnen, wat gravures aan den muur en het beroemde eetstel. Meer konden we on mogelijk doen, zonder san onverantwoordelijke bres te slaan in den geldvoorraad, waarvan we die maand moesten leven. 't WaB toen 12 uur in den ochtend, en door het gesjouw hadden we een wilden honger gekregen. Bellen om koffie had geen doel meer. We waren nu op ons zelf aan gewezen. Dirk nam een boodschappenmandje en stapte de deur uit. Ik ging het gasstel aansteken, 't Is ver bazend om op te merken, hoe iemand zich met een beetje overleg kan branden aan een enkele lucifer, wanneer je met zoo'n ding 'n gasstel wilt doen werken. Nadat ik de brandblaar had behandeld, wilde ik koffie malen. Er waren echter wel boonen maar geen molen, 'k Geloof dat er weinig men- schen rondloopen, die mijn practischen zin hebben; ik sloeg de boonen met een hamer op den schoorsteenmantel tot gruishet duurt wat lang, maar het is afdoend. Na verloop van een half uur had ik een aardig bergje bjj elkaar. Toen kwam Dirk terug. Hij zag rood en vloekte. «Die lamme dienstmeiden', zei ie nijdig. «Ze lachen je gewoon in je gezicht uit, als je een winkel binnenkomt' en hij smeet het mandje woest op tafel, zoodat twee van de vier aanwezige eieren den geest gaven. «Daar wen je aan«, antwoordde ik kalm, «wat heb je alzoo Er waren twee eieren, 'n koek, 'n Edam mer kaasje, 'n brood, 'n ons suiker en een potje jam. >Hm<, zei ik, «dat ziet er nogal goed uitzal ik van die twee eieren 'n ommelet bakken «Best', zei Dirk, terwijl zijn gelaat op klaarde, «onderwijl ga ik koffie zetten.' Hij veegde het bergje zorgvuldig van het marmer in den koffiepot en verdween in de richting van de keuken, waar we een klein forEuisje hadden. Dat ik hem nog levend heb mogen terugzien, is aan 'n ge woon toeval te danken. In de huiskamer begon ik met de omme- letten. Dat lijkt eenvoudiger dan het inder daad is, en ik ben er steeds niet achter, hoe 'n vrouw het aanlegt, om zoo'n ding zoo netjes en zindelijk doormidden te krijgen. Je ziet het doen hè Je wilt het nadoen en je blameert je. Het eerste ei sloeg ik finaal tot bry, op den rand van een glas. Gelukkig was de eene helft te redden, zij 't ook met driekwart voor de schaal. Met het tweede waagde ik die manipulatie niet. 'k Boorde er met den punt van een vork een gaatje in en liet zoo den inhoud in de koekepan vloeien, waar het eerste halve ei al siste. Toen het tweede kip omhulsel was leeggeloopen, was het eerste ei verdwenen. Je hebt nooit zoo iets geks gezien. Ik be greep niet waar het aan kon liggen, toen me inviel, dat men bij zoo'n gelegenheid boter aanwendt, Ik kwakte een flinke mep in de pan, zag toe, hoe ze zich prettig- sissend uitvlijde, en begon, tevreden brom mend, aan wat anders tafeldekken. Toen de tafel was gedekt, klonk er een harde schreeuw uit de keuken. Ik schoot Ijlings toe. In het midden van het vertrek stond Dirk, die bezig was een brandend cohort los te trekken, 't Is haast niet' te gelooven, tot welke uitersten van mensche- lijke stomheid deze Dirk Krent met de een voudigste hulpmiddelen weet te geraken. De ezel had, om een pot koffie aan den kook te krijgen de eerste de beste boer weet, dat koffie niet mag koken, evenmin als aardappelen het fornuis aangelegd en er zooveel bout ingestopt, dat het ding rood gloeiend stond. Uit vrees voor besmet ting, had hjj zich daarop een stuk doek voorgebonden, was met 't doek te dicht by het vuur gekomen, en zoo goed als levend verbrand. 't Is me onmogelijk langer te vertoeven bij dit haast ongelooflijk klinkende staaltje van onbenulligheid. Toen de boel weer in het reine was, en ik in de kamer terugkwam, hing daar 'n vies, dikkig walmpje. Ik had de pitten van het stel bij ongeluk wat hoog laten brandenmaar dat kan den beste overkomen, Diet waar Echter was de ommelet niet meer zichtbaar, wel veel bruine sput- terende boter. Het schijnt dat boter een ontzaglijk absorb86rend vermogen heeft, maar dergeljjke dingen zijn natuurlijk onmogelijk te voorkomen, dat zal ieder onbevooroordeeld mentch me toegeven. Ik schraapte dus het restje behoedzaam bijeendat kon voor het middagmaal dienen. Daarop kwam Dirk met den pot koffis binnen, gewikkeld in een handdoek; het ding raasde en stoomde als een locomotief. De inhoud bleek naderhand ondrinkbaar. We begonnen het maal tamelijk zwijgend, het begin was niet gunstig te noemen; ik had het roggebrood genomen en wilde er een paar sierlijke plakjes van snijden. Ook al iets dat men schijnt te moeten leeren. Bij het eerste plakje baarde ik een hoop kruimels; do tweede plak was solieder, Bchoon wat te volhij vertoonde de vorm van een afgeknotte pyramide en mat aan de basis ongeveer 2'/j centimeter. Dirk schonk koffiehet bleek dat er geen melk was. Toen ik melk had gebaald, bleek ze overbodig, daar het zwarte vocht ook met melk ongenietbaar was. Tusschen dat moment en den tijd van dineeren, verliep de historie vrj kalmalleen sloeg Dirk de ezel een spflker door een gaspy'p, onder voorwendsel, een schilderij te willen ophangen, zoodat er met allen spoed om den gasfitter moest worden ge stuurd en stak ik de lampekap in brand, gelukkig 'n oudjehet beteekende dus niets. Over het middagmaal kan gezwegen wor den het was geen middagmaal, het was een bezoeking, een ellendige bespotting van het middagmaal. De biefstuk was zoo taai dat Dirk's hondje en dat vreemde beest eet leer, tot zijn spijt moeet erkennen, tegen deze substantie niet te zijn opgewassen, na gedurende drie kwartier met een stukje vleesch te hebben geworsteld, dat ik mat myn scheermes van de bief had gespleten. De aardappels vertoonden een kleur, die in geen enkel spektrum, waar ter wereld ook, vertoont't zout was vergetenten slotte waren de capucyners uit het blik, dank zij Dirk's tusschenkomst, zoo diamant hard geworden, dat een der twee bordon, toen het uilskuiken, zoogenaamd voor de grap, er 'n lepel vol op neer liet klateren, het leven liet. Dien eersten dag hadden we weinig meer gedaan dan eten en koken, en dat eten probeeren te verorberen. We gingen in 'n zeer onaangename stem ming slapen. En zoo ging 't nog een paar dagen door. Iederen maaltijd bracht een nieuwe misluk king, 'n versche ontgoocheling, 'n bittere druppel in den beker onzer zoete hope. Den derden nacht vielen we door de onder lagen van ons bed de dingen bleken half verteerd. Den vierden dag hadden we een gevecht op leven en dood met de menschen onder ons, omdat we de waterkraan hadden laten openstaan, en de gangdeur op slot hadden gedraaid alsof ze zouden komen stelen. En den vyfden dag gaven we 't moe, gebroken naar lichaam en ziel, beu van het leven, vermagerd en down, maar op. We hebben ieder 'n eigen kamer gezocht. We hebben weer van 't leven kunnen ge nieten. Maar nimmer zyn we weer de dikke vrienden geworden van weleer, Mijn oude trouwe kameraad Ernst Sanders had allen aanleg om eeuwig student te blijven. Beeds gedurende 15 semesters liep hy col lege in de medicynen, zonder veel meer te weten, dan hij van de banken van het gymnasium had overgehouden. Menigen groen had hij ingewijd in de geheimen van het studentenleven, tal van ontgroenden had hij den vrijen lolligen weg aangewezen, evenwel ook velen zijns ondanks met een diploma uit de studentenwereld zien scheiden. Zelf echter was hij de losse Btudent gebleven, die in alle café s der oude muzenstad beter den weg wist dan in de gehoorzalen en laboratoria zijder academie. Waar men dan ook een vroolijk studen tengroepje ontwaarde, dat lollig en luid ruchtig fuifde, daar miste men hem nooit en in de restauratietuinen der omgeving, kon menige voorbijganger des avonds laat nog een lied vernemen, dat Ernst met zware basstem intoneerde, waarbij dan alle overige aanwezigen zich aansloten. Vóór hem lag het leven in wijden, nooit uitdoovenden zonneglans der studenten heerlijkheid, en hij was niet geneigd dit heerlijke leventje vaar wel te zeggen. Uit financieel oogpunt, waardoor menig een tot spoedigst mogelijke beëindiging der studiejaren gedreven en gedwongen wordt, behoefde Ernst zich niets te ontzeggen. Het geluk was zijn deel van het oogenblik af, dat hy het eerste levenslicht aanschouwde. Zijn vader was een rjjk fabrikant, een goedmoedig man, die zyn zoon afgodisch liefhad, en geen anderen wensch kende dan zijn jongen gelukkig en tevreden te zien. Zijn maandgeld was zoo rijkelijk, dat hy, ondanks zijn zorgeloos^er op aanleven, nooit in schulden raakte en 't moet te zijne eere^gezegd nooit maakte. Deden er zich gedurende de maand bijzon r dere gelegenheden voor, die buitengewone aanspraken maakten op zjjne beurs, dan kostte het Ernst slechts een briefkaart aan papa, om binnen twee of drie dagen het gewenschte bedrag naar vol genoegen in handen te hebben, 't Behoeft wel niet gezegd, dat 't hem op grond hiervan volstrekt niet en nooit ontbrak aan een schaar van vrien den immers Broer Studio neemt wel eens gaarne de gelegenheid te baat, zich een welgestelden lotgenoot te herinneren en hem dan op min of meer beschaamde wyze op de beurs te kloppen. Maar buitendien moest een ieder Ernst genegen zijn, want trouwer en eerlijker ziel vond men nietgeen yalsch- heid schuilde achter hem, en wie slechts in het frissche, open en met litteekens «versierde» gelaat gezien had, gevoelde zich aanstonds in hechte vriendschap tot hem aangetrokken, en het lag zeker niet aan Ernst, kwam er nu en dan eens een scheur in zoo'n vriendschap. Nooit klopte een zijner vrienden vergeefs by hem aanscheidsrechter was hij zonder dralen bij elk geschil in één woord, hij was in raad en daad het Factotum zyner vrienden. Hoe 't kwam, weet ik niet precies, maar op een schoonen dag midden van semester, bezocht mij Ernest's vader, die wist, dat ik een trouw vriend van zijn zoon was, en ook dat ik de eenige was, die op hem een ster ken invloed kon uitoefenen, waaraan hij zich overigens ten opzichte van een ieder onttrok. Met den ouden, waardigen man kwam 't toen tot een gewichtig onderhoud. Naar 't scheen hadden familieleden en vrienden hem overtuigd, dat het hoog tyd werd voor Ernst, om eindelijk ook eens de ernstige zijde van het studentenleven te leeren kennen, en de studie grondig aan te vatten, opdat ook eenmaal en eindelyk 't uur komen zou, dat hij, na gedaan examen, met het diploma de Alma Mater zou verlaten, om dan hier of daar als praktiseerend geneeskundige, het lijdend menschdom ten nutte te zyn en zoodoende een eervol maat schappelijk bestaan te hebben. De redeneeringen zijner trouwe vrienden waren den ouden man ter harte gegaan en hadden hem doen besluiten, zijn zoon dan ook ernstig de waarheid onder het oog te brengen en hem tot grondige studie aan te zetten. Hy verzocht mij dringend, hem hierbij toch behulpzaam te zijn. Ik stemde gaarne toe, want niets heeft mij meer ge smart in myn leven dan een flinke en goede natuur te zien stranden op de klippen der academische vrijheid. Ik nam Ernst dan ook dadelyk terdege onder handen. Hoor eens, zei ik, ik meen, dat het meer dan tijd wordt, om eindelyk de groote leemten van je kennis nu ook eens aan te vullen. Hij lachte. Heeft myn ouwe heer je 't hoofd warm gemaakt Welzeker, hij is bij me geweest dat wil ik eerlijk bekennen, en gelijk heeft hy met hetgeen hy voorgeeft en wenscht. Wat drommel, daaraan kan men nog altijd denken. Misschien ook niet meer. Zie je mijn ouwe jongen, 't is je altijd voor den wind gegaan in het leven. Je hebt nog Blechts de lichtzijde leeren kennen. Maar het leven in werkelijkheid heb je nog niet gezien. Hy werd oplettend en luisterde toe. Wat het leven is Hoe bedoelt ge dat Hm. Ja, ik geloof inderdaad dat ge nog heelemaal niet weet, hoe ernstig het leven in werkelijkheid is, dat ons dan ook helaas maar al te dikwijls op 't Medusa hoofd wijst. Ach, laat toch het Medusahoofd rusten. Dat heb ik vergeten sedert de oude professor in elke les er over vertelde. Lachend draaide hij daarna op zijn hiel. In allen ernst legde ik toen eene hand op zijn schouder, zeggende Misschien komt voor u ook nog het uur, dat u noodzaakt het leven in werke lijkheid te aanschouwen. Dat 't u dan niet rouwe, het niet reeds vroeger gedaan te hebben. Eenige dagen na ons onderhoud bleef Ernst toch nadenken en min of meer ern stig. Ik zag hem zelfs meermalen college loopen, en hij verklaarde ook tot grenzelooze verbazing zijner vrienden, die hem wilden afhalen voor een fuif, dat hy nu ook eens op zijn «nest' bleef om te studeeren. Maar deze ommekeer hield geen stand. Na twee weken was hy weer de oude. Met leedwezen stelde ik nu zijn vader met dezen toestand in kennis. Op zekeren dag trof ik Ernst in een der hoofdstraten. Waar gaat ge heen vroeg ik. Boemelen en borrelen Ga je mee? Een beetje wandelen, ja, dat wel, maar om te borrelen heb ik geen tijdvan twaalf tot één moet ik college loopen. Dwaas die jij zyt. Dank je voor het compliment, maar ik mocht lijden, dat ge 't zelf ook waart. Dan moest ik eerst gek worden, neen, hoor 1 My bevalt dit leventje beter en wan neer ik ook geen diploma haal Ik ben immers het eenige zoontje van papa, en daar is ruim genoeg voor gezorgd, zoodat ik ook zonder examens als behaaglijk lid der maatschappij mijn daagjes kan slyten. Is dat nu bepaald ernst Waarom niet Meen je dan, dat uit sluitend die menschen met staatsexamens bruikbare leden der maatschappy kupnen zijn 1

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5