TWEEDE BLAD.
Zaterdag 24 October 1908.
KALENDER
voor de dagen der week.
25 OCTOBER.
Eigen potje koken.
Wat het leven is.
ONS BLAD
25 Oct. Zondag. E.5. Chryaantus en Darla.
EvangelieDe zoon van den
koninklijken hoveling gene
zen. Joan. IX 46—51.
26 Maandag. H. Evaristus,
27 Dinsdag. H. Frumentius.
28 Woensdag. H.H. Simon en Judas.
29 Donderdag. H. Narcissus.
30 Vrijdag. H. Alphonsus Rodriguez, S.J.
31 Zaterdag. Vastendag. H. Wolfgangus.
Twintigste Zondag na Pinksteren.
Vierde Zondag der Maand,
Les uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de EphesiërsV, 15-21.
BroedersZiet toe, hoe gij met voor
zichtigheid wandelt, niet als onverstan-
digen, maar als wijzen, den tijd uitkoo
pend, omdat de dagen boos zijn. Daarom
wordt niet onbedachtzaam, maar verstaat
wat de wil Gods is. En wordt niet
dronken van wijn, waarin wulpschheid
is, maar wordt vervuld met den Heiligen
Geest, elkander toesprekend met psalmen
en lofzangen en geestelijke liederen, den
Heer zingend en verheerlijkend in uwe
harten, God en den Vader altijd voor
alles dankend in den naam onzes Heeren
Jesus Christus, onderdanig zijnde aan
elkander in de vreeze van Christus
Evangelie volgens den H. Joannes;
IV, 46-53.
Te dien tijde was er een zeker ko
ninklijk hofbeambte, wiens zoon te
Kapbarnaüm ziek lag. Toen deze ver
nomen had, dat Jesus uit Judea in
Galilea gekomen was, ging hij tot Hem
en vroeg Hem, dat Hij zou afkomen
en zijnen zoon genezenwant deze begon
te sterven. Jesus sprak dau tot hem:
zoo gij geen teekenen en wonderen ziet,
gelooft gij niet. De hofbeambte zeide
tot Hem: Heer! kom af eer mijn zoon
sterft! Jesus zeide tot hem: ga, uw
zoon leeft. De man gelooide het woord,
dat Jesus hem toesprak, en ging heen.
Toen bjj nu aftrok, kwamen hem reeds
zijne dienaars te gemoet en boodschapten
hem, zeggende, dat zijn zoon leefde. Hjj
vroeg hen dan naar het uur waarop hij
hersteld was. En zij zeiden tot hem
gisteren, op het zevende uur, heeft de
koorts hem verlaten. De vader erkende
nu, dat dit het uur was, waarop Jesus
tot hem gezegd haduw zoon leeften
hij geloofde, hij en zijn geheel huisgezin.
Toen ik een tijdlang myn jeugdig bestaan
had gesleten tusschen de muren van >kamers
met pension*, toen ik op een zekeren dag
voelde, dat ik er een eind aan moest maken,
wilde ik niet verdrogen tot een mummie en
verzuren gelijk een ingemaakte komkommer,
toen mijn destydeche hospita het toppunt
harer kunstvaardigheid had bereikt, door me
als middagmaal 'n bosje sprot, een kadetje
en drie zure appelen voor te zetten, ('t
mensch was dien dag naar een, zooals later
bleek, zeer vroolijke party, geweest), toen
gaf ik het op.
En vervuld van naargeestige droomerjjen
en innig zelfbeklag, schoof ik mij dien avond
achter de leestafel in «De Kroon», restaurant,
dat sinds zijn geboorte de eer mijner cliëntèle
geniet. Nauwelijks gezeten ontwaarde ik aan
de voorzijde, half verscholen tusschen een
menigte dagbladen, het vertrokken gelaat
van een mijner intieme vrienden.
Dirk Krent zag er heel ongewoon uit.
Hjj was zeer bleek, en er lag 'n trek om
zijn lippen, die mij angstig maakte. Toen
ik voor 't eerst in de gruwelkamer van het
Panopticum kwam, kreeg ik juist dezelfde
gewaarwording.
Er priemde een stekende blik van haat
uit zijn gr^ze oogen op de advertentieko
lommen van de krant, die hjj in zijn trillende
hand had geklemd. Naast hem stond een
glas klareoude klare om 10 uur 's avonds,
gedronken door den geheelonthouder Dirk
Krent.
Langzaam kroop een afschuwelijke vrees
in me op; ik ging vermoeden dat hy zijn
hospita gewurgd had, vervolgens gefricasseerd,
geroosterd en opgegeten,'en thans naar 'n
snelle stoombootverbinding met Australië
zocht.
Toen ik luid kuchte, keek ie op. Er
kwam een trek van opluchting kwispelen
om z'n maagdelijke lippen. Hy verliet z'n
plaats en stoomde eenigermate onvast op
den stoel naast me af.
Toen-ie zat, merkte ik, dat-ie dronken
was. Ik zei het hem.
«Dronken niet bepaald', antwoordde Dirk
Krent, met starende oogen en hikkend bas
geluid, >wèl erg onder den indruk' en dof
mompelend gleed z'n blik weer over de
advertentiekolommen van de courant, die bij
had meegebracht. Eensklaps liet hij het blad
vallen, greep mij bij een pand van mQn
jas en begon me zoo heftig voor en achter
over te sjorren en te duwen, dat het bier
in mijn juist opgenomen glas klotste als een
kokende zee, en deed deze ongewone vraag,
zoo luid dat van het andere eind van de zaal
de kellners verschrikt kwamen toesnellen.
«Houdt jij van stokvisch
Om de gulle waarheid te zeggen, heb ik
een afschuw van stokvisch. Het is 't tyd-
roovendste, arroganste eten dat ik ken, alleen
genietbaar gemaakt door de bijvoegselen van
aardappelen, uien, rijst, sherry, mosterd en
de rest. Geen mensch zal 't in zijn hoofd
krijgen om zoo'n onnatuurlijken kabeljauw
maagdelijk te verorberen. Bewijs dat 't
princiep niet deugt. Iets dergelijks zei ik
aan Dirk Krent.
«Zoo zoo', decd-ie, «houdt jij ook niet
van stokvisch; hm, ik kan ze niet zien
weet je, de lucht alleen maakt me dolzal
ik je vertellen, hoe dikwijls ik stokvisch
heb gegeten van de week
«Vertel'.
«Drie keer, meneer drie keer, versta
je?« schreeuwde Dirk, terwijl hU met zyn
vuist op de leestafel sloeg, zoodat de lorgnet
van 'n dikke meneer over ons afviel, en
Dirk's oude klare omduikelde. Hy wou den
kellner al wenken om een nieuwe, toen ik
kalmeerend mijn hand op zijn arm lei, en
sussend vermaande
«Da's heel ellendig, wat je me daar ver
telt, kerel, maar je moet je er overheen
trachten te zetten. Kom, kom, je bent toch
een man, je hebt toch nog wel erger dingen
doorgemaakt Vooruit dan, kop op, ga mee
naar mijn kamer en vertel me die lamme
historie maar eens in kleuren en geuren.
Je weet wel dat je voor mij geen geheimen
behoeft te hebben. Je moest je eigenlijk
schamen, dat je dan maar dadelijk gaat
drinken, om je te verzetten', ging ik be
straffend door. «Ben jij een kerel? Sta op
en ga mee<.
Dirk Krent keek me onzeker en met
tranende oogen aan. «Da's niet alles wat
ik je verteld heb', zei hij dof. «Ze hebben
me de huur opgezegd.'
«Omdat
«Omdat van de stokvisch.'
Met deze taal- en styllooze verklaring
had ik voorloopig genoegen te nemen. Ik
betaalde en loodste Dirk Krent 't gebouw
uit, niet zonder uit zijn naam excuses te
hebben moeten maken aan een heer, wiens
kaashoedje een aanmerkelijke deuk opliep
door de aanraking van mijn vriend's slecht
bestuurde parapluie. 'k Voorkwam nauwe
lijks een ruzie.
We kwamen op mijn kamer, en nadat ik
hem een hoeveelheid spuitwater had laten
drinken, voldoende om een gestrande pink
weer vlot te krijgen, kwam er genoeg klaar
heid in zijn gedachten-uitingen om me te
veroorloven een vrij zuivere diagnose van
het geval op te maken.
Het bleek, dat Dirk Krent op Maandag
en Dinsdag stokvisch had gekregen meer
stok dan viscb, zooals hij met bitteren gal
genhumor uitdrukte en Zaterdag, toen
toevallig z'n hospita afwezig was en een
harer tallooze dochters de affaire dreef,
nogmaals stokvisch. Dat was ontegenzeglijk
te veel van het slechte. Dirk Krent ging te
keer als een beiden, maakte zijn huisjuffrouw
uit voor een schaamtelooze giftmengster en
gooide in zjjn onhandige woede een por
tretje van den schoorsteen, voorstellende een
landschap, met ongewone meesterschap ge
wrocht uit de weinige overgebleven staart-
haren van een poedel zijner hospita, die
de poedel schromelijk aan vervetting
had geleden, en er aan was doodgegaan.
Deze poedel nu was de druppel, welke den
emmer der wraakzuchtigheid zijner juffrouw
deed overloopen. 't Mensch zei hem de huur
op. En Dirk Krent ging uit balloorigheid
oude klare drinken.
Zoo was het verhaal, in zijn rauwe wer
kelijkheid en ongekunstelde ellende, 'n Poos
zaten we zwijgend. Toen sprak ik na lang
en vruchtbaar gepeins
«Wanneer ga je er uit
«Op den eersten, ik zocht in «De Kroon«
al naar wat anders.'
«Ik heb ook tegen den eersten opgezegd,
en ik heb een plan. Als we 't eens pro
beerden, om samen ons eigen boeltje te
beredderen, een kamer huurden, ongemeubeld
en dan zelf kookten
Dirk zag me eenigszins wantrouwend aan.
«Kun jij koken vroeg-ie.
«Zoo watmaar dat leer je bovendien in
'n handomdraaien', zei ik luchtigik heb
in mijn boekenkast nog een oud keukenboek,
en als vrijwilliger heb ik niet eens, maar
wel tien keer de menage gedaan, en de lui
stonden er allemaal verstomd van.'
>Hm<, zei Dirk, terwijl ie zich in diep
nadenken dompelde. Na een poosje»'t Zou
kunnen 't is denkelijk heel wat goed-
kooper en je hangt niet af van den smaak
der wildvreemden'.
«Natuurlijk', antwoordde ik enthousiast.
«Ik wou zoo doenwe huren per maand,
in de Pijp, daar is het niet duur, een ver
dieping met 2 of 3 kamers met keuken.'
«En de meubelen
«Ja, je moet er langzamerhand wat inko
men, dat spreekt', zei ik. «Laten we beginnen
met het hoognoodige en dan zoetjes aan
bjjkoopen, iederen eersten wat. Bovendien
heb ik al 't een en ander, 'n Boekenrek,
'n waterstel, 'n gascomfoor, en 'n
eierenkist, waar mijn boeken inzitten.'
«En ik heb een sla-lamp, een laarzen
trekker en een gehaakte sprei van mijn
zus«, zei Dirk.
«Prachtig, zei ik verheugd, een sprei of
een deken, das hetzelfde. Dan heb jij vast
beddegoed. De reet duikelen wij wel op.
'e Kyken..., ik stond op en haalde papier
en inkt, «natuurlijk zorgen voor 2 vor
ken, 2 messen, 2 lepels, 2 theelepeltjes, een
theepot, twee borden, een diepe en een
ondiepe pan, twee dekschaaltjes...'
«Laten we er drie nemen', viel Dirk in
de rede. «Dat staat netter en op de Nieuw-
markt kun je er voor een bagatel krijgen.'
«Drie dan. Twee vaatdoeken, 2 servetten,
2 tafellakens...'
Dirk krabde z'n hoofd.
«Tjonge, dat loopt nog meer op dan ik
dacht. Weet ja wel, dat die tafellakens en
die rommol schreeuwend duur zyn Hij
peinsde even. «By mijn zwager thuis hebben
ze nog een ouwe vlag, daar knippen we de
witte baan uitschrap die tafellakens maar
door.'
Ik schrapte ze door.
«Verder een olie- en azijnstelletje.'
«Eu een ketel.'
«En 'n soepterrine...'
«Soepterrine herhaalde Dirk Krent ver
baasd. «Ben je van plan soep te gaan eten
Laten we dat nou voorloopig maar laten
rusten, hé? Da's te gevaarlijk. Krijgen we
eventueel later wel.'
«Geen soepterrinemaar kopjes en glazen
wel, en 'n spoelkom.'
Enthousiast noemden we verder op, tot
de zaak, wat de eterij aangaat, ongeveer in
het reine was. Daarop volgde het meubilair,
daarop de geldkwestie en om drie uur
's nachts was het superbe plan in alle onder-
deelen grondig uitgewerkt en voor verwezen
lijking vatbaar gevonden.
Den eersten verhuisden we. Ik moet eer
lijk bekennen, dat ik zenuwachtig was, toen
ik den eersten voet zette in ons toekomstig
domein, dat er nu niet bepaald aanlokkelijk
uitzag.
't Meubilair bestond in 'n houten keuken
tafel, 'n karpet, een paar stoelen, een paar
gordijnen, wat gravures aan den muur en
het beroemde eetstel. Meer konden we on
mogelijk doen, zonder san onverantwoordelijke
bres te slaan in den geldvoorraad, waarvan
we die maand moesten leven.
't WaB toen 12 uur in den ochtend, en
door het gesjouw hadden we een wilden
honger gekregen. Bellen om koffie had geen
doel meer. We waren nu op ons zelf aan
gewezen. Dirk nam een boodschappenmandje
en stapte de deur uit.
Ik ging het gasstel aansteken, 't Is ver
bazend om op te merken, hoe iemand zich
met een beetje overleg kan branden aan een
enkele lucifer, wanneer je met zoo'n ding
'n gasstel wilt doen werken. Nadat ik de
brandblaar had behandeld, wilde ik koffie
malen. Er waren echter wel boonen maar
geen molen, 'k Geloof dat er weinig men-
schen rondloopen, die mijn practischen zin
hebben; ik sloeg de boonen met een hamer
op den schoorsteenmantel tot gruishet
duurt wat lang, maar het is afdoend. Na
verloop van een half uur had ik een aardig
bergje bjj elkaar.
Toen kwam Dirk terug. Hij zag rood en
vloekte.
«Die lamme dienstmeiden', zei ie nijdig.
«Ze lachen je gewoon in je gezicht uit, als
je een winkel binnenkomt' en hij smeet het
mandje woest op tafel, zoodat twee van de
vier aanwezige eieren den geest gaven.
«Daar wen je aan«, antwoordde ik kalm,
«wat heb je alzoo
Er waren twee eieren, 'n koek, 'n Edam
mer kaasje, 'n brood, 'n ons suiker en een
potje jam.
>Hm<, zei ik, «dat ziet er nogal goed
uitzal ik van die twee eieren 'n ommelet
bakken
«Best', zei Dirk, terwijl zijn gelaat op
klaarde, «onderwijl ga ik koffie zetten.'
Hij veegde het bergje zorgvuldig van het
marmer in den koffiepot en verdween in
de richting van de keuken, waar we een
klein forEuisje hadden. Dat ik hem nog
levend heb mogen terugzien, is aan 'n ge
woon toeval te danken.
In de huiskamer begon ik met de omme-
letten. Dat lijkt eenvoudiger dan het inder
daad is, en ik ben er steeds niet achter,
hoe 'n vrouw het aanlegt, om zoo'n ding
zoo netjes en zindelijk doormidden te krijgen.
Je ziet het doen hè Je wilt het nadoen
en je blameert je. Het eerste ei sloeg ik
finaal tot bry, op den rand van een glas.
Gelukkig was de eene helft te redden, zij
't ook met driekwart voor de schaal. Met
het tweede waagde ik die manipulatie niet.
'k Boorde er met den punt van een vork
een gaatje in en liet zoo den inhoud in de
koekepan vloeien, waar het eerste halve
ei al siste. Toen het tweede kip omhulsel
was leeggeloopen, was het eerste ei verdwenen.
Je hebt nooit zoo iets geks gezien. Ik be
greep niet waar het aan kon liggen, toen
me inviel, dat men bij zoo'n gelegenheid
boter aanwendt, Ik kwakte een flinke mep
in de pan, zag toe, hoe ze zich prettig-
sissend uitvlijde, en begon, tevreden brom
mend, aan wat anders tafeldekken.
Toen de tafel was gedekt, klonk er een
harde schreeuw uit de keuken. Ik schoot
Ijlings toe. In het midden van het vertrek
stond Dirk, die bezig was een brandend
cohort los te trekken, 't Is haast niet' te
gelooven, tot welke uitersten van mensche-
lijke stomheid deze Dirk Krent met de een
voudigste hulpmiddelen weet te geraken.
De ezel had, om een pot koffie aan den
kook te krijgen de eerste de beste boer
weet, dat koffie niet mag koken, evenmin
als aardappelen het fornuis aangelegd
en er zooveel bout ingestopt, dat het ding
rood gloeiend stond. Uit vrees voor besmet
ting, had hjj zich daarop een stuk doek
voorgebonden, was met 't doek te dicht by
het vuur gekomen, en zoo goed als levend
verbrand.
't Is me onmogelijk langer te vertoeven
bij dit haast ongelooflijk klinkende staaltje
van onbenulligheid. Toen de boel weer in
het reine was, en ik in de kamer terugkwam,
hing daar 'n vies, dikkig walmpje. Ik had
de pitten van het stel bij ongeluk wat hoog
laten brandenmaar dat kan den beste
overkomen, Diet waar Echter was de ommelet
niet meer zichtbaar, wel veel bruine sput-
terende boter. Het schijnt dat boter een
ontzaglijk absorb86rend vermogen heeft, maar
dergeljjke dingen zijn natuurlijk onmogelijk
te voorkomen, dat zal ieder onbevooroordeeld
mentch me toegeven.
Ik schraapte dus het restje behoedzaam
bijeendat kon voor het middagmaal dienen.
Daarop kwam Dirk met den pot koffis
binnen, gewikkeld in een handdoek; het
ding raasde en stoomde als een locomotief.
De inhoud bleek naderhand ondrinkbaar.
We begonnen het maal tamelijk zwijgend,
het begin was niet gunstig te noemen; ik
had het roggebrood genomen en wilde er
een paar sierlijke plakjes van snijden. Ook
al iets dat men schijnt te moeten leeren.
Bij het eerste plakje baarde ik een hoop
kruimels; do tweede plak was solieder,
Bchoon wat te volhij vertoonde de vorm
van een afgeknotte pyramide en mat aan
de basis ongeveer 2'/j centimeter.
Dirk schonk koffiehet bleek dat er
geen melk was. Toen ik melk had gebaald,
bleek ze overbodig, daar het zwarte vocht
ook met melk ongenietbaar was.
Tusschen dat moment en den tijd van
dineeren, verliep de historie vrj kalmalleen
sloeg Dirk de ezel een spflker door
een gaspy'p, onder voorwendsel, een schilderij
te willen ophangen, zoodat er met allen
spoed om den gasfitter moest worden ge
stuurd en stak ik de lampekap in brand,
gelukkig 'n oudjehet beteekende dus niets.
Over het middagmaal kan gezwegen wor
den het was geen middagmaal, het was een
bezoeking, een ellendige bespotting van het
middagmaal. De biefstuk was zoo taai dat
Dirk's hondje en dat vreemde beest eet
leer, tot zijn spijt moeet erkennen, tegen
deze substantie niet te zijn opgewassen, na
gedurende drie kwartier met een stukje
vleesch te hebben geworsteld, dat ik mat myn
scheermes van de bief had gespleten.
De aardappels vertoonden een kleur, die
in geen enkel spektrum, waar ter wereld
ook, vertoont't zout was vergetenten
slotte waren de capucyners uit het blik,
dank zij Dirk's tusschenkomst, zoo diamant
hard geworden, dat een der twee bordon,
toen het uilskuiken, zoogenaamd voor de
grap, er 'n lepel vol op neer liet klateren,
het leven liet.
Dien eersten dag hadden we weinig meer
gedaan dan eten en koken, en dat eten
probeeren te verorberen.
We gingen in 'n zeer onaangename stem
ming slapen.
En zoo ging 't nog een paar dagen door.
Iederen maaltijd bracht een nieuwe misluk
king, 'n versche ontgoocheling, 'n bittere
druppel in den beker onzer zoete hope.
Den derden nacht vielen we door de onder
lagen van ons bed de dingen bleken
half verteerd.
Den vierden dag hadden we een gevecht
op leven en dood met de menschen onder
ons, omdat we de waterkraan hadden laten
openstaan, en de gangdeur op slot hadden
gedraaid alsof ze zouden komen stelen.
En den vyfden dag gaven we 't moe,
gebroken naar lichaam en ziel, beu van het
leven, vermagerd en down, maar op.
We hebben ieder 'n eigen kamer gezocht.
We hebben weer van 't leven kunnen ge
nieten. Maar nimmer zyn we weer de dikke
vrienden geworden van weleer,
Mijn oude trouwe kameraad Ernst Sanders
had allen aanleg om eeuwig student te blijven.
Beeds gedurende 15 semesters liep hy col
lege in de medicynen, zonder veel meer te
weten, dan hij van de banken van het
gymnasium had overgehouden. Menigen groen
had hij ingewijd in de geheimen van het
studentenleven, tal van ontgroenden had hij
den vrijen lolligen weg aangewezen, evenwel
ook velen zijns ondanks met een diploma
uit de studentenwereld zien scheiden. Zelf
echter was hij de losse Btudent gebleven,
die in alle café s der oude muzenstad beter
den weg wist dan in de gehoorzalen en
laboratoria zijder academie.
Waar men dan ook een vroolijk studen
tengroepje ontwaarde, dat lollig en luid
ruchtig fuifde, daar miste men hem nooit
en in de restauratietuinen der omgeving,
kon menige voorbijganger des avonds laat
nog een lied vernemen, dat Ernst met
zware basstem intoneerde, waarbij dan alle
overige aanwezigen zich aansloten. Vóór hem
lag het leven in wijden, nooit uitdoovenden
zonneglans der studenten heerlijkheid, en hij
was niet geneigd dit heerlijke leventje vaar
wel te zeggen.
Uit financieel oogpunt, waardoor menig
een tot spoedigst mogelijke beëindiging der
studiejaren gedreven en gedwongen wordt,
behoefde Ernst zich niets te ontzeggen. Het
geluk was zijn deel van het oogenblik af,
dat hy het eerste levenslicht aanschouwde.
Zijn vader was een rjjk fabrikant, een
goedmoedig man, die zyn zoon afgodisch
liefhad, en geen anderen wensch kende dan
zijn jongen gelukkig en tevreden te zien.
Zijn maandgeld was zoo rijkelijk, dat hy,
ondanks zijn zorgeloos^er op aanleven, nooit
in schulden raakte en 't moet te zijne
eere^gezegd nooit maakte.
Deden er zich gedurende de maand bijzon r
dere gelegenheden voor, die buitengewone
aanspraken maakten op zjjne beurs, dan
kostte het Ernst slechts een briefkaart aan
papa, om binnen twee of drie dagen het
gewenschte bedrag naar vol genoegen in
handen te hebben, 't Behoeft wel niet gezegd,
dat 't hem op grond hiervan volstrekt niet
en nooit ontbrak aan een schaar van vrien
den immers Broer Studio neemt wel eens
gaarne de gelegenheid te baat, zich een
welgestelden lotgenoot te herinneren en hem
dan op min of meer beschaamde wyze op
de beurs te kloppen. Maar buitendien moest
een ieder Ernst genegen zijn, want trouwer
en eerlijker ziel vond men nietgeen yalsch-
heid schuilde achter hem, en wie slechts
in het frissche, open en met litteekens
«versierde» gelaat gezien had, gevoelde zich
aanstonds in hechte vriendschap tot hem
aangetrokken, en het lag zeker niet aan
Ernst, kwam er nu en dan eens een scheur
in zoo'n vriendschap. Nooit klopte een zijner
vrienden vergeefs by hem aanscheidsrechter
was hij zonder dralen bij elk geschil in
één woord, hij was in raad en daad het
Factotum zyner vrienden.
Hoe 't kwam, weet ik niet precies, maar
op een schoonen dag midden van semester,
bezocht mij Ernest's vader, die wist, dat ik
een trouw vriend van zijn zoon was, en ook
dat ik de eenige was, die op hem een ster
ken invloed kon uitoefenen, waaraan hij
zich overigens ten opzichte van een ieder
onttrok. Met den ouden, waardigen man
kwam 't toen tot een gewichtig onderhoud.
Naar 't scheen hadden familieleden en
vrienden hem overtuigd, dat het hoog tyd
werd voor Ernst, om eindelijk ook eens de
ernstige zijde van het studentenleven te
leeren kennen, en de studie grondig aan te
vatten, opdat ook eenmaal en eindelyk 't
uur komen zou, dat hij, na gedaan examen,
met het diploma de Alma Mater zou verlaten,
om dan hier of daar als praktiseerend
geneeskundige, het lijdend menschdom ten
nutte te zyn en zoodoende een eervol maat
schappelijk bestaan te hebben.
De redeneeringen zijner trouwe vrienden
waren den ouden man ter harte gegaan en
hadden hem doen besluiten, zijn zoon dan
ook ernstig de waarheid onder het oog te
brengen en hem tot grondige studie aan te
zetten. Hy verzocht mij dringend, hem
hierbij toch behulpzaam te zijn. Ik stemde
gaarne toe, want niets heeft mij meer ge
smart in myn leven dan een flinke en goede
natuur te zien stranden op de klippen der
academische vrijheid.
Ik nam Ernst dan ook dadelyk terdege
onder handen.
Hoor eens, zei ik, ik meen, dat
het meer dan tijd wordt, om eindelyk de
groote leemten van je kennis nu ook eens
aan te vullen.
Hij lachte.
Heeft myn ouwe heer je 't hoofd
warm gemaakt
Welzeker, hij is bij me geweest dat
wil ik eerlijk bekennen, en gelijk heeft hy
met hetgeen hy voorgeeft en wenscht.
Wat drommel, daaraan kan men nog
altijd denken.
Misschien ook niet meer. Zie je mijn
ouwe jongen, 't is je altijd voor den wind
gegaan in het leven. Je hebt nog Blechts
de lichtzijde leeren kennen. Maar het leven
in werkelijkheid heb je nog niet gezien.
Hy werd oplettend en luisterde toe.
Wat het leven is Hoe bedoelt ge dat
Hm. Ja, ik geloof inderdaad dat ge
nog heelemaal niet weet, hoe ernstig het
leven in werkelijkheid is, dat ons dan ook
helaas maar al te dikwijls op 't Medusa
hoofd wijst.
Ach, laat toch het Medusahoofd rusten.
Dat heb ik vergeten sedert de oude professor
in elke les er over vertelde.
Lachend draaide hij daarna op zijn hiel.
In allen ernst legde ik toen eene hand
op zijn schouder, zeggende
Misschien komt voor u ook nog het
uur, dat u noodzaakt het leven in werke
lijkheid te aanschouwen. Dat 't u dan niet
rouwe, het niet reeds vroeger gedaan te
hebben.
Eenige dagen na ons onderhoud bleef
Ernst toch nadenken en min of meer ern
stig. Ik zag hem zelfs meermalen college
loopen, en hij verklaarde ook tot grenzelooze
verbazing zijner vrienden, die hem wilden
afhalen voor een fuif, dat hy nu ook eens
op zijn «nest' bleef om te studeeren.
Maar deze ommekeer hield geen stand.
Na twee weken was hy weer de oude. Met
leedwezen stelde ik nu zijn vader met dezen
toestand in kennis.
Op zekeren dag trof ik Ernst in een der
hoofdstraten.
Waar gaat ge heen vroeg ik.
Boemelen en borrelen Ga je mee?
Een beetje wandelen, ja, dat wel,
maar om te borrelen heb ik geen tijdvan
twaalf tot één moet ik college loopen.
Dwaas die jij zyt.
Dank je voor het compliment, maar
ik mocht lijden, dat ge 't zelf ook waart.
Dan moest ik eerst gek worden, neen,
hoor 1 My bevalt dit leventje beter en wan
neer ik ook geen diploma haal Ik ben
immers het eenige zoontje van papa, en
daar is ruim genoeg voor gezorgd, zoodat ik
ook zonder examens als behaaglijk lid der
maatschappij mijn daagjes kan slyten.
Is dat nu bepaald ernst
Waarom niet Meen je dan, dat uit
sluitend die menschen met staatsexamens
bruikbare leden der maatschappy kupnen zijn 1