Woensdag 23 December 1908.
TWEEDE BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
ZONDAG ONDER HET OCTAAF VAN
EEBSTMIS.
EN KERSTVERHAAL.
De Fransche priester.
ONS BLAD.
27 Dec. Zondag. Zondag onder het octaaf
van Kerstmis. H. Joannes,
Apostel en Evangelist.
Evangelie: Voovspellinq van
Simeon. Lucas II: 33 —40.
28 Maandag. HH. Onnoozele Kinderen.
29 Dinsdag. H. Thomas van Kantelberg,
Bisschop en Martelaar.
30 Woensdag. H. Engenius.
31 Donderdag. H. Silvester, Paus en Bel.
1 Jan. Vrydag. Nieuwjaarsdag. Besnijde
nis des Heeren. Evangelie
Set Kind wordt besneden.
Lncas II21.
2 Zaterdag. Octaafdag van den H. Ste
phanus, Diaken.
25 DECEMBER
KERSTMIS-
Les uit den brief van den H. apostel
Paulus aan Titus; II, 11 15.
Yeel beminde! De genade van onzen
Zaligmaker is voor alle measchen ver
sohenen, ons leerende, dat wjj, met ver
zaking van de goddeloosheid en de
wereldseks begeerlijkheden, matig, recht
vaardig en godvruchtig leven in deze
wereld, terwgl wij de zalige hoop ver
beiden en de komst der heerlijkheid van
onzen grooten God en Zaligmaker Jesus
Christus, die Zich zeiven voor ons ge
geven heeft om ons van alle ongerech
tigheden vrij te koopen en om voor Zich
een behagelijk volk te reinigen, dat zioh
met ijver toelegt op goede werken
Spreek dit en vermaan hiertoe, in Christus
Jesus onzen Heer.
Evangelie volgens den H. Lucas;
II, 1-14.
Te dien tijde ging er een gebod uit
van keizer Augustus, dat de geheele
wereld moest worden opgeschreven. Deze
eerste- opschrijving is geschied door Cy-
rinus, landvoogd van Syrië. En allen
gingen om zich aan te geven, ieder naar
zijne eigene stad. En ook Jozef trok op
van Galilea uit de stad Nazareth naar
Judea, naar David's stad, die Bethlehem
genoemd wordt, dewijl hij uit het huis
en geslacht van David was, om zich aan
te geven met Maria, zijne verloofde
vrouw, die zwanger was. En het ge
schiedde, toen zij daar waren, dat de
dagen vervuld werden dat zij baren zou.
En zij baarde haren eerstgeborenen Zoon,
en wikkelde Hem in doeken, en legde
Hem neder in eene kribbewant er was
voor hen geen plaats in de herberg.
Er waren nu in dezelfde streek her
ders, die waakten en de nachtwacht
hielden over hunne kudde. En zie, een
engel des Heeren stond naast hen, en
de heerlijkheid Gods omstraalde hen
en zij vreesden met groote vreeze. En
de engel zeide hunvreest nietwant
zie, ik verkondig u eene groote blijd
schap, die voor al het volk wezen zal:
dat u heden geboren is de Zaligmaker,
die Christus de Heer is, in de stad van
David. En dit zij u ten teekengij zult
vinden een Eind, in doeken gewonden
en neergelegd in eene kribbe. En eens
klaps vereenigde zich met den engel
eene menigte van het hemelBch heirleger.
God lovend en zeggendglorie aan God
in den allerhoogste 1 en op aarde vrede
den menschen van goeden wil
Evangelie volgens den H. Mattheus
XXIII, 34-39.
Te dien tijde sprak Jesus tot de
schriftgeleerden en Pharizeënziet, Ik
zend tot u profeten en wijzen en schrift
geleerden en van zult gij er dooden en
kruisigen, en van hen zult gij er geeeelen
in uwe synagogen en vervolgen van stad
tot stadopdat op u kome al het recht
vaardig bloed, dat op aarde vergoten
werd, van het bloed van den rechtvaar
digen Abel at tot het bloed van Zacha-
rias, Barachias' zoon, dien gij gedood
hebt tusschen den tempel en het altaar.
Yoorwaar, Ik zeg u: dit alles zal komen
op dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem,
dat de profeten doodt en hen steenigt,
die tot u gezonden zijn Hoe dikwijls
heb Ik uwe kinderen niet willen ver
gaderen, gelijk eene hen hare kiekens
vergadert onder hare vleugelen En gij
hebt niet gewild. Ziet, uw huis zal u
woest gelaten worden Want Ik zeg u
gij zult Mij van nu af niet meer zien,
totdat gij zeggen zult: gezegend Hij,
die komt in den naam des Heeren
26 DECEMBER.
FEESTDAG VAN DEN H. STEPHANUS-
Les uit de Handelingen der apostelen;
VI, 8-10; VII, 54-59.
In die dagen deed Stephanus, vol van
genade en kracht, wonderen en groote
teekenen onder het volk. Nn stonden er
eenigen op uit de synagoge, welke ge
noemd wordt die der Libertij nen en der
Cyreneërs en der Alexandrijnen en der
genen die van Cilicië en Azië waren,
en hielden twistredenen met Stephanus
en zij konden der wijsheid en den Geest,
die sprak, niet wederstaan.
Zij nn, dit hoorende, werden verscheurd
in hunne harten en knersten met de
tanden tegen hem. Daar hg echter vol
was van den Heiligen Geest, zag hij,
ten hemel starend, de heerlijkheid Gods
en Jesus, staande aan Gods rechterhand.
En hg zeide: ziet, ik zie de hemelen
geopend en den Zoon des menschen
staande aan de rechterhand GodsMaar
zg, met luide stem schreeuwend, stopten
hunne ooren en vielen eenparig op hem
aan. En zg wierpen hem buiten de stad
en steenigden hem; en de getuigen
legden hunne kleederen neder aan de
voeten van een jongen man, die Sanlns
heette. En zg steenigden Stephanas,
terwgl hg bad en zeide: Heer Jesus
ontvang mijnen geestEn op zijne
knieën vallend, riep hg met lnide stem
Heer! reken hun deze zonde niet toel
En na dit gezegd te hebben, ontsliep
bij in den Heer.
27 DECEMBER.
Vierde Zondag der Maand.
Les uit den brief van den H. apostel
Paulus aan de Galaten; IV, 1—7.
BroedersZoo langen tijd de erfge
naam kind is, verschilt hg niets van een
dienstknecht, ofschoon hij heer van alles
is; maar hg staat onder voogden en
verzorgers tot aan den tjjd, door zijn
vader te voren bepaald. Zoo ook waren
wij, zoolang wij kinderen waren, dienst
baar onder de eerste beginselen der
wereld Maar toen de volheid des tijda
gekomen was, heeft God zijnen Zoon,
geworden uit eene vrouw, geworden onder
de wet, gezonden, opdat Hij hen, die
onder de wet waren, zou vrijkoopen,
opdat wij de aanneming tot zonen zou
den verwerven. En omdat gij zonen zgt,
heeft God den Geest van zijnen Zoon
in nwe harten gezonden, die roept
Abba, Yader! Dus is het niet meer
dienstknecht maar zoonindien nu zoon,
dan ook erfgenaam door God.
Evangelie volgens den H. Lucas;
II, 33-40.
Te dien tijde verwonderden zich Jozef
en Maria, Jesus' Moeder, over hetgeen
van Hem gezegd werd. En Simeon
zegende hen en sprak tot Maria zijne
Moeder: zie, deze is gesteld tot val en
tot opstanding van velen in Israël, en
tot een teeken, da,t zal worden tegen
gesproken; (en door uwe eigen ziel zal
een zwaard gaanopdat uit vele harten
de gezindheden openbaar worden.
Er was ook eene profetes, Anna,
dochter van Phanuel, uit den stam van
Aser. Deze was ver op hare dagen ge
komen en had, van haren maagdelgken
staat af, zeven jaren met haren man
geleefd. En zij was eene weduwe van
tier en tachtig jaren, welke niet week
lit den tempel, in vasten en gebeden
len Heer dienend, nacht en dag. Zg nn,
r zelfder ure daarbjj komend, loofde
in Heer en sprak van Hem tot allen,
de de verlossing van Israël verwachtlen.
En toen zg alles volbracht hadden
eigens de wet des Heeren, keerden zij
trug naar Galilea, naar hunne stad
lazareth. Het Eind nu groeide op en
verd gesterkt, vol zijnde van wijsheid;
el de genade Gods was in Hem.
1 JANUARI.
NIEUWJAARSDAG.
Li als op Kerstmis in de eerste Mis.
Enngelie volgens den H. Lucas II, 21.
Te dien tijde, nadat de acht dagen
veyuld waren, dat het Eind moest be-
snden worden, werd zijn naam genoemd
Jens, die, eer Hg ontvangen werd, door
dei engel was genoemd geworden.
E
it was op een Kerstavond van het
jaaii86.In een huisje van een der voor
steen van Weenen zijn twee nog jonge
merchen druk bezig om de laatste hand
te lggen aan een armoedig kerstboompje.
Het staat in een grooten bloempot; 't is
een ïeel bescheiden boompje en aan de
takki hangen vijf kleine appelen, een
dozij vergulde noten en ook nog een
engeie van marsepein, aan welke schatten
men taidelijk kan zien, dat zij reeds ver-
scheiene keeren het Kerstfeest hebben
mede|vierd. Verder is de boom overladen
met iepen papier en kleine stukjes lint.
Andei geschenken hangen er niet aan.
De nan heeft juist het laatste der zeven
kaarsjs, die den boom verlichten, aange
stoken Zijne vrouw doet de deur open en
roept e kinderen.
Wateen vreugd
Die paar lichtjes, de appelen en noten
op 't pompje zij verheugen de kin
deren venzeer, alsof de kerstboom met de
rijkste chatten beladen ware. De vijf kin
deren jichten en sprongen van pleizieren
beschoiven het boompje met oprechte
vreugd* Ieder lichtje, ieder vergulde noot,
elke tak werd bekeken en bewonderd en
verhoogde de feestvreugde. De moeder had
de oogen vol tranen, toen zij dezen keer
de kinderen binnen riep. Zoo armoedig
was het ook nog nooit geweest.
Maar de kinderen zijn bescheiden en
eenvoudig opgevoed, zij zijn volkomen
tevreden met hun kerstboomde feestelijke
stemming wordt door niets gestoord.
Hierdoor worden ook vader en moeder
vroolijk, zij worden weer kind met de
kinderen en eenige minuten later zingt de
geheele familie van klein tot groot, uit
volle borst het lieflijke lied
„Stille nacht, heilige nacht
In een stal sluimert zacht
't Jesuskind uit den hemel gedaald,
Van den heerlijksten luister omstraald,
Zonder wereldsehe pracht!"
„Zonder wereldsehe pracht!" klonk het
nogmaals zachtjes. De moeder wilde juist
het tweede couplet beginnen, toen er aan
de kamerdeur geklopt werd.
Op het verwonderde en half verschrikte
„binnen" van den vader ging de deur open,
en daar trad eene slanke, naar het scheen
zeer voorname dame de kamer binnen. Zij
had een langen mantel aan, die hare geheele
gestalte omsloot en een dichte, donkere
voile maakte haar gelaat bijna onzichtbaar.
Eerst keek zij een oogenblik in het ka
mertje rond en vroeg daarna met een wel
luidende stem„Ben ik hier bij den meubel
maker Berners?"
„Ja, dat ben ik," zeide de huisvader
terwijl hij op de dame toetrad.
„Kan ik u een oogenblik spreken
„O zekerluidde het antwoord des va
ders, en zijne vrouw stemde vriendelijk met
hem in.
„Het schijnt wel een beetje onbescheiden"
begon de vreemde dame, „maar wat ik u
vragen wilde, wensch ik slechts te weten
tot uw eigen bestwil. Ik verzoek u dus mij
te zullen vertrouwen. Hebt gij werk?"
Zuchtend antwoordde de man: „Jawel,
maar ik verdien er bijna niets mee."
Zijne vrouw wilde ook spreken, maar
dikke tranen rolde over haar gezicht. „Ach
die jood, die jood!" klaagde zij. „Ziet
u, al sedert een half jaar heeft hij ons in
zijne macht. Wij hebben hem onze kleine
schuld al wel tiendubbel betaald, maar tel
kens heeft hij weer eene nieuwe schuldbe
kentenis in de hand en nooit kunnen wij
heelemaal van hem afkomen. Hij schijnt
het zoo in te richten, dat wij nooit kunnen
betalen. Zoo beult mijn man zich af al een
half jaar lang dag en nacht; en wat wij
opsparen met zorg en nood, door vasten
en uitzuinigen dat neemt week in week
uit de woekerjood. Mijn man werkt letter
lijk voor dien uitzuiger en moet nog dank
baar zijn, dat deze hem niet aanklaagt. O
hoe gelukkig waren wij vroeger! en nu?
Doodarm zijn wij en wie weet, hoe lang
dit huisje nog ons eigendom blijft!"
Niet zonder ontroering had de vreemde
linge geluisterd.
„Gij moest mij toestaan nog iets te vra
gen," zeide zij. „Hoe heet uw schuldeischer?"
De man haalde verscheidene papieren uit
de kast en overhandigde die aan de dame.
„Hier staat het adres, ziet u, U kunt
er naar informeeren. En onze buren, de
Zusters van den Goeden Herder, kunnen
het ook getuigen, mijn vrouw heeft al dik
wijls daar hare toevlucht genomen en bij
de Zusters haar nood geklaagd!
„Ja ja, dat weet ikzeide de dame
haastig; maar alsof zij te veel gezegd had,
ging zij haastig voort: „En hoeveel be
draagt de schuld, als ik vragen mag?"
„Honderd en twintig gulden" antwoordde
de man langzaam en liet moedeloos het
hoofd zinken.
Eenige oogenblikken van stilte.
„Als iemand u die som renteloos voor
een onbepaalden tijd wilde leenen, zoudt
gij dan deze schuld wenschen te betalen
en zoudt gij dan gered zijn?" vroeg de dame
op zachten toon.
Sprakeloos keken de arme meubelmaker
en zijne vrouw haar aan.
De tranen sprongen hem in de oogen;
met moeite stamelde hij„Oik bid u om
Godswil, spot op dezen avond niet met het
ongeluk van arme menschen. Wij kunnen
zoo iets immers nooit verwachten!
In plaats van te antwoorden haalde de
dame hare beurs te voorschijn en zeide:
„Schrijf eene schuldbekentenis van honderd
en twintig gulden, het geld is er al. Toen
gaf zij aan de vrouw eenige bankbiljetten
met de woorden„Wil u eens tellen, of het
in orde is?',
Deze nam echter de fijne smalle hand
der onbekende en kuste die, terwijl tranen
van vreugde over haar gezicht stroomden.
Zij riep: „Kinderen, kom toch hier: Jo
seph, Maria, Anna, Jan, Treesje gauw, komt
en bedank die goede dame en zegt„God
loone het uEn dadelijk was de dame
omringd door vijf lieve kinderen, die hare
handen en kleederen met kussen overdekten
en terwijl zij haar vriendelijk lachend aan
keken, elk op zijne wijze trachtten te be
danken.
De dame had vooral schik in den vier
jarigen kleinen Jan. Zij nam hem op den
arm en liefkoosde hem, terwijl hij met
zijn heldere oogen tevergeefs trachtte goed
door hare voile heen te zien.
Daar naderde de vader met het geschre
vene: „Hier is de schuldbekentenis; wil u
nazien of het zoo goed is. Maar het schrift
is slecht ik kon niet schrijven van
vreugde. God vergelde het u duizendmaal,
hier en hiernamaals, dat gij mij en mijn huis
gezin gered hebt. O Trees," zeide hij
tot zijne vrouw, hoe gelukkig zijn we nu,
welk een heerlijk Kerstfeest!"
En tot de dame ging hij voort: „Wij
beloven u, zoo waarachtig als u ons ge
holpen hebt, iederen avond vijf Onze Vaders
voor u te bidden ik, mijne vrouw en
de kinderen, zoolang er een van ons in 't
leven blijft."
De dame had de schuldbekentenis aan
genomen.
„Jantje," vroeg zij aan den kleinen jcfn-
gen, dien zij nog altijd op den arm droeg,
„Jantje, welk is uw kaarsje aan den kerst
boom
Trots wees Jan op het meest nabij zijnde
kaarsje.
„Toe, neem dan dit papier eens en houd
het erboven" zeide zij en ging met het
kind naar het armoedig boompje. De kleine
had den schuldbrief al genomen en bij de
vlam gehouden, zoodat het papier hem
brandend uit de hand viel.
„Zoo en hier is nog iets voor den
Kerstboom," zeide de dame snel, legde een
goudstuk op de tafel, zette den kleinen Jan
op den grond en wilde de deur uitgaan.
Jantje hield haar echter stijf aan haar
mantel vast. „Kom, lieve dame, ik moet
u nog iets aan uw oor zeggen."
De dame kon het niet weerstaan. „Wat
wilt gij dan, kleine dreumes?" zeide zij
vriendelijk en boog zich tot hem neder.
Hij fluisterde haar iets toe, maar zóó zacht,
dat hij 't waarschijnlijk zelf niet verstond.
„Gij moet het harder zeggen," zeide de
dame; en Jan sprak nu zoo hard, dat het
door de heele kamer klonk, aan haar oor:
„Laat mij toch eventjes uw gezicht zien!"
Nauwelijks had hij die woorden gespro
ken, of de geheele familie smeekte met
hem mede om deze gunst, „opdat zij een
gedachtenis van dezen avond mochten
hebben."
Een oogenblik aarzelde de dame. Doch
zij zag, dat men het niet uit nieuwsgierig
heid, neen, uit oprechte, reine dankbaarheid
en vereering vroeg, Zij hief dan hare hand
op, sloeg de voile terug, en de veertien
oogen van het huisgezin zagen een wonder
baar schoon, jeugdig en glimlachend vrou
wengelaat van buitengewone majesteit. Een
overvloed van goudblond haar kwam onder
den hoed te voorschijn. Het duurde eenige
oogenblikken, toen viel de sluier neder.
„God zegene u allen!" klonk het zacht,
en de vreemdelinge was in de duisternis
verdwenen. Buiten had zich nog eene dame
bij haar gevoegd.
„Waar heb ik dit gezicht al meer gezien
zeide de meubelmaker. „In geen geval zal
ik het ooit vergeten."
Het keizerlijk hof was in diepen rouw.
De lakeien droegen rouwstrikken aan
hoed en mouwen, de militairen insgelijks
in groot tenu met rouwbanden gingen de
hovelingen naar het keizerlijk paleis. Stil
en zwijgend stond eene ontelbare menigte
volks tot voor het portaal, waarin zij lang
zaam verdween om aan de andere zijde van
het paleis weer te voorschijn te komen.
Het waren degenen, die het lijk van het
overleden lid der keizerlijke familie nog
eens wilde zien. De kamer, waar de door
luchtige doode lag, was in een rouwkapel
herschapen.
Wierookgeur vervulde de lucht, tallooze
waskaarsen branden rondom het prachtige
praalbed, waarop de doode lag, voor ieder
zichtbaar. Oificieren vormden de eerewacht,
Capucijnen patcs knielden ter zijde en
baden. Langs het praalbed toog de menigte
zwijgend en eerbiedig voorbij de eene
deur in en de andere weer uit. Menig oog
vulde zich met tranen bij het zien der
aanvallige doode.
Het was de jonge aartshertogin E
Als een wassen beeld lag zij daar in 't
wit gekleed op het kostbaar praalbed. De
handen waren gevouwen, de oogen geslo
ten, om den mond zetelde een vreedzame,
vriendelijke glimlach; een rozig waas scheen
nog op de wangen te liggen en onderden
krans van witte rozen golfde een vloed van
goudblond haar. Bovenaardsche schoonheid,
hemelsche vrede omzweefden deze doode.
Onbeweeglijk koud en stil lag haar jeugdig
jonkvrouwelijk omhulsel daar terneder. Zij
bespeurde niets van al hetgeen rondom
haar gebeurde; zij zag niet de tranen der
menigte; zij hoorde niet den lof harer
deugden, dien de voorbijgangers elkander
toefluisterden.
Ook de meubelmaker Berners was onder
de menigte. De kleine Jan, nu zes jaar
oud, had hem niet met rust gelaten. Om
hem tevreden te stellen was hij eindelijk
gegaan. In het gedrang had hij den knaap
op zijn arm genomen, opdat deze het
praalbed beter zou kunnen zien.
„Vader, vader kijk toch onze lieve
mooie dameriep plotseling de stem van
Jantje door de zaal.
De meubelmaker stond onbeweeglijk voor
het lijk. Zijne oogen waren wijd geopend
één oogenblik, toen rolde er twee groote
tranen over zijne wangen.
„Heer, geef haar de eeuwige rust," fluis
terde hij met diepe droefheid; „o! als ik
u weer ten leven kon opwekken, mijn leven
zou ik er voor willen geven
„Voorwaarts!" riep een politiebeambte;
„men mag niet stil staan."
En de meubelmaker werd alweer voort
gedrongen. Hij zag niet meer, hoe hij er
uit kwamzijne oogen stonden vol tranen.
Hij had zijne weldoenster, zijne redster
teruggevonden, herkend op het doodsbed!
Pierre l'Ermite geeft in de Croix een
artikel over den nienwen Franschen priester.
Het artikel luidt>Is xe gescheurd
't Is Vrijdagavond 9 uur. Een priester te
Parijs zit ingespannen te schrijven.
Is de milt van mevrouw Japy al dan niet
gescheurd? Dat is de kwestie. Is ze gescheurd
dan is er kaDs voor madame Steinheil om
zich te redden. Maar zoo xe niet gescheurd is...
Wacht, ik heb over dit onderwerp nog
een mooi interview. Hjj zoekt in zijn pa
pieren. Er wordt geklopt. Betje xegt, dat
een geestelijke uit de provincie hem wenscht
te spreken.
Maar ge weet toch, dat ik niet thuis
ben. 't Is Vrijdagavond, de avond van mijn
Zondagscb artikel. Ik moet weten of de milt
van madame Japy...
Betje. Hè ja, xon ze gescheurd zijn
Er weidt geklopt en de deur gaat tegelijker
tijd open.
Pardon, ik derangeer n immers niet
Het lijkt maar zoo.
Ik kom n even herinneren aan een
belofte. Ge zoudt voor mjj een groot artikel
schrijven.
Ik Weet er niets van I
Een artikel over de xnivelfabriek te
Dabi».
Bent n de pastoor van Dahis
Juist. Laat me twee minuten met U
spreken. Honderd tegen een, dat ik n over
tuig (hij spreekt snel om niet onderbroken
te worden). Ik heb een prachtige inrichting,
de boel marcheert uitstekend,... kijk 'ns wat
een bouw. HQ werpt een aantal prentbrief
kaarten op tafel. Betje is, nn zjj hoort, dat
het niet over de milt van mevrouw Japy
gaat, verdwenen.
Kijk 'ns aan gelijkvloerseen boter- en
kaasmakerij, prachtige machines, bekroond
op de tentoonstelling te Parijs. Abbé Berger,
die in België voor den Boerenbond zorgt,
beeft rnjj aan de installatie geholpen.
Maar de milt...
Dat is niet alles. Mgr. Péchenard is
zelf gekomen om de fabriek plechtig in te
zegenen. Deskundigen uit alle streken hebben
mijn fabriek bewonderd. Alle boeren zijn
aandeelhouders, de burgemeester ie voor
zitter. Ik herhaal het, 't is prachtig...
Maar de milt van mevrouw Japy...
De pastoor van Dahis gaat voort
Er is echter een >maar< bij. Alles is
prachtig in ordede zaak heeft 100.000 fr.
gekost, ze staat er en kan beginnen te
werken. Maar er mankeert olie.
De Parijsche abbéWat bedoelt ge
Wij hebben nog 10.000 franca bedrijfs
kapitaal noodig. Hebt gij die
Neen.
Kent ge niemand, die my dat geld
geven zon
Neen.
Dan moet ge een artikel voor my
schryven.
Gaat niet. Als ik dat vandaag doe, heb
ik morgen 50 aanvragen om hetzelfde te doen.
De Parysche abbéMaar wat doet ge
eigeniyk in een boterfabriek Een pastoor
is toch geen fabrikant.
De pastoor 'n beetje geërgerd: Gy, in
Parijs, kunt daar immers niet over oordeelen.
Wat geeft 't mij, dat ik pastoor van Dahis
ben en er komt geen mensch in myn kerk
Het volk leefde zonder my en buiten my
om. Ik heb aanraking gezocht met het volk.
Ben landbouwkunde gaan etudeeren. Heb
meststoffen voor hen besteld, hun de voor-
deelen der coöperatie geleerd. Eindeiyk ben
ik aan den bouw myner fabriek begonnen.
Want door allerlei omstandigheden konden
de boeren de melk niet meer kwijt. Dat
bedrijf heeft zich ook al gemoderniseerd. Ik
bouwde een boterfabriek en 40 K.M. in het
rond laat ik de melk ophalen. 3000 Liter
per dag, mijnheertje. Vlak in de buurt
bouwde een collega een coöperatie bakkery
en wy helpen elkaar...
...Gy begrypt de uitwerking, als dagelyks
de karren der beide pastoors voorbykomen
met het opschrift: A la garde de Dieu...
en als de boer kan zeggen: dank aan dien
pastoor kan ik eindelyk weer leven en zelf
geld verdienen.
...Maar ons werk houdt daarmee niet op.
Wij hebben om Boosevelt na te spreken
de blokmeerderheid van den gemeenteraad
tot pap geslagen. Wy worden weer geteld
in het land. Wij gelden niet meer als de
onde mynheer pastoor, die langzaam aan zyn
doodslaap slnimert in de grafstilte van een
te kalme pastorie... bet leeft weer om ons
heen... het suist door de lucht als straks
de bedryvigheid van myn fabriek... En ons
woord heeft weer invloed op de schare...
het is niet genoeg uw melk te verkoopen,
zeggen wy, gij moet ook zorgen voor uw
ons erflyke zielde Mis is om 9 uur en de
katechismns om twee...
Gy ziet bet, ik heb recht op stenn. Gy
moet my helpen. Schryt een artikel over de
boterfabriek van Dabis.
Het gaat niet.
De pastoor pakt den Parijschen abbé by
den schouder.
Dat is al te erg. Het gaat niet, het
gaat niet I Waarom gaat het niet
Uwe geschiedenis is niet van algemeen
belang.
Niet van aigemeeu belang I Maar zy
is leerzaam voor heel het platteland van
Frankrijk I
Zoo.
Natuurlijk. Er zyn overal koeien, er is
overal melk, men heeft overal moeite ze
kwyt te worden.
Gij begrypt er niets van. Gy weet
niet, wat de menschen op het oogenblik
interesseert. Wat hen geheel in beslag neemt.
Daar snapt gy niet het minste van. De groote
vraag van den dag is, of de milt van ma
dame Japy gescheurd is. En daar moet ik
vanavond een artikel over schryven I
Madame Japy
Daar hebt ge 't al. Gy weet niet eens,
wie madame Japy is. Gy hebt van de moeder
van »La SteinheiU nog niet gehoord 1 Gy
zyt niet op de hoogte. Wat kan het den
menschen schelen, dat gij een boterfabriek
hebt opgericht I Dat gy in Dahis een gebonw
hebt staan van 100.000 francs. Dat gy de
melk doet ophalen 40 K.M. in het rond.
Dat gij een heele Btreek tot welvaart brengt.
Dat gy stoffelijk en zedeiyk heel een land
streek in de hoogte haalt.
De milt van mevrouw Japy, beste man, dat
is de vraag van den dag. Is zy geschenrd
of niet? Het is de sleutel van het drama.
Hy belt.
Betje, laat mynheer uit.
Men begrypt de strekking van het artikel.
Pierre l'Ermite wil leeren door de tegen
stelling van een werker en een, die zich
slechts voor benxelaryen interesseert, zegt
het Dgbl. v. N. Br., dat het stuk vertaalde.
(De Tijd