Woensdag 23 December 1908. TWEEDE BLAD. KALENDER voor de dagen der week. ZONDAG ONDER HET OCTAAF VAN EEBSTMIS. EN KERSTVERHAAL. De Fransche priester. ONS BLAD. 27 Dec. Zondag. Zondag onder het octaaf van Kerstmis. H. Joannes, Apostel en Evangelist. Evangelie: Voovspellinq van Simeon. Lucas II: 33 —40. 28 Maandag. HH. Onnoozele Kinderen. 29 Dinsdag. H. Thomas van Kantelberg, Bisschop en Martelaar. 30 Woensdag. H. Engenius. 31 Donderdag. H. Silvester, Paus en Bel. 1 Jan. Vrydag. Nieuwjaarsdag. Besnijde nis des Heeren. Evangelie Set Kind wordt besneden. Lncas II21. 2 Zaterdag. Octaafdag van den H. Ste phanus, Diaken. 25 DECEMBER KERSTMIS- Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan Titus; II, 11 15. Yeel beminde! De genade van onzen Zaligmaker is voor alle measchen ver sohenen, ons leerende, dat wjj, met ver zaking van de goddeloosheid en de wereldseks begeerlijkheden, matig, recht vaardig en godvruchtig leven in deze wereld, terwgl wij de zalige hoop ver beiden en de komst der heerlijkheid van onzen grooten God en Zaligmaker Jesus Christus, die Zich zeiven voor ons ge geven heeft om ons van alle ongerech tigheden vrij te koopen en om voor Zich een behagelijk volk te reinigen, dat zioh met ijver toelegt op goede werken Spreek dit en vermaan hiertoe, in Christus Jesus onzen Heer. Evangelie volgens den H. Lucas; II, 1-14. Te dien tijde ging er een gebod uit van keizer Augustus, dat de geheele wereld moest worden opgeschreven. Deze eerste- opschrijving is geschied door Cy- rinus, landvoogd van Syrië. En allen gingen om zich aan te geven, ieder naar zijne eigene stad. En ook Jozef trok op van Galilea uit de stad Nazareth naar Judea, naar David's stad, die Bethlehem genoemd wordt, dewijl hij uit het huis en geslacht van David was, om zich aan te geven met Maria, zijne verloofde vrouw, die zwanger was. En het ge schiedde, toen zij daar waren, dat de dagen vervuld werden dat zij baren zou. En zij baarde haren eerstgeborenen Zoon, en wikkelde Hem in doeken, en legde Hem neder in eene kribbewant er was voor hen geen plaats in de herberg. Er waren nu in dezelfde streek her ders, die waakten en de nachtwacht hielden over hunne kudde. En zie, een engel des Heeren stond naast hen, en de heerlijkheid Gods omstraalde hen en zij vreesden met groote vreeze. En de engel zeide hunvreest nietwant zie, ik verkondig u eene groote blijd schap, die voor al het volk wezen zal: dat u heden geboren is de Zaligmaker, die Christus de Heer is, in de stad van David. En dit zij u ten teekengij zult vinden een Eind, in doeken gewonden en neergelegd in eene kribbe. En eens klaps vereenigde zich met den engel eene menigte van het hemelBch heirleger. God lovend en zeggendglorie aan God in den allerhoogste 1 en op aarde vrede den menschen van goeden wil Evangelie volgens den H. Mattheus XXIII, 34-39. Te dien tijde sprak Jesus tot de schriftgeleerden en Pharizeënziet, Ik zend tot u profeten en wijzen en schrift geleerden en van zult gij er dooden en kruisigen, en van hen zult gij er geeeelen in uwe synagogen en vervolgen van stad tot stadopdat op u kome al het recht vaardig bloed, dat op aarde vergoten werd, van het bloed van den rechtvaar digen Abel at tot het bloed van Zacha- rias, Barachias' zoon, dien gij gedood hebt tusschen den tempel en het altaar. Yoorwaar, Ik zeg u: dit alles zal komen op dit geslacht. Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en hen steenigt, die tot u gezonden zijn Hoe dikwijls heb Ik uwe kinderen niet willen ver gaderen, gelijk eene hen hare kiekens vergadert onder hare vleugelen En gij hebt niet gewild. Ziet, uw huis zal u woest gelaten worden Want Ik zeg u gij zult Mij van nu af niet meer zien, totdat gij zeggen zult: gezegend Hij, die komt in den naam des Heeren 26 DECEMBER. FEESTDAG VAN DEN H. STEPHANUS- Les uit de Handelingen der apostelen; VI, 8-10; VII, 54-59. In die dagen deed Stephanus, vol van genade en kracht, wonderen en groote teekenen onder het volk. Nn stonden er eenigen op uit de synagoge, welke ge noemd wordt die der Libertij nen en der Cyreneërs en der Alexandrijnen en der genen die van Cilicië en Azië waren, en hielden twistredenen met Stephanus en zij konden der wijsheid en den Geest, die sprak, niet wederstaan. Zij nn, dit hoorende, werden verscheurd in hunne harten en knersten met de tanden tegen hem. Daar hg echter vol was van den Heiligen Geest, zag hij, ten hemel starend, de heerlijkheid Gods en Jesus, staande aan Gods rechterhand. En hg zeide: ziet, ik zie de hemelen geopend en den Zoon des menschen staande aan de rechterhand GodsMaar zg, met luide stem schreeuwend, stopten hunne ooren en vielen eenparig op hem aan. En zg wierpen hem buiten de stad en steenigden hem; en de getuigen legden hunne kleederen neder aan de voeten van een jongen man, die Sanlns heette. En zg steenigden Stephanas, terwgl hg bad en zeide: Heer Jesus ontvang mijnen geestEn op zijne knieën vallend, riep hg met lnide stem Heer! reken hun deze zonde niet toel En na dit gezegd te hebben, ontsliep bij in den Heer. 27 DECEMBER. Vierde Zondag der Maand. Les uit den brief van den H. apostel Paulus aan de Galaten; IV, 1—7. BroedersZoo langen tijd de erfge naam kind is, verschilt hg niets van een dienstknecht, ofschoon hij heer van alles is; maar hg staat onder voogden en verzorgers tot aan den tjjd, door zijn vader te voren bepaald. Zoo ook waren wij, zoolang wij kinderen waren, dienst baar onder de eerste beginselen der wereld Maar toen de volheid des tijda gekomen was, heeft God zijnen Zoon, geworden uit eene vrouw, geworden onder de wet, gezonden, opdat Hij hen, die onder de wet waren, zou vrijkoopen, opdat wij de aanneming tot zonen zou den verwerven. En omdat gij zonen zgt, heeft God den Geest van zijnen Zoon in nwe harten gezonden, die roept Abba, Yader! Dus is het niet meer dienstknecht maar zoonindien nu zoon, dan ook erfgenaam door God. Evangelie volgens den H. Lucas; II, 33-40. Te dien tijde verwonderden zich Jozef en Maria, Jesus' Moeder, over hetgeen van Hem gezegd werd. En Simeon zegende hen en sprak tot Maria zijne Moeder: zie, deze is gesteld tot val en tot opstanding van velen in Israël, en tot een teeken, da,t zal worden tegen gesproken; (en door uwe eigen ziel zal een zwaard gaanopdat uit vele harten de gezindheden openbaar worden. Er was ook eene profetes, Anna, dochter van Phanuel, uit den stam van Aser. Deze was ver op hare dagen ge komen en had, van haren maagdelgken staat af, zeven jaren met haren man geleefd. En zij was eene weduwe van tier en tachtig jaren, welke niet week lit den tempel, in vasten en gebeden len Heer dienend, nacht en dag. Zg nn, r zelfder ure daarbjj komend, loofde in Heer en sprak van Hem tot allen, de de verlossing van Israël verwachtlen. En toen zg alles volbracht hadden eigens de wet des Heeren, keerden zij trug naar Galilea, naar hunne stad lazareth. Het Eind nu groeide op en verd gesterkt, vol zijnde van wijsheid; el de genade Gods was in Hem. 1 JANUARI. NIEUWJAARSDAG. Li als op Kerstmis in de eerste Mis. Enngelie volgens den H. Lucas II, 21. Te dien tijde, nadat de acht dagen veyuld waren, dat het Eind moest be- snden worden, werd zijn naam genoemd Jens, die, eer Hg ontvangen werd, door dei engel was genoemd geworden. E it was op een Kerstavond van het jaaii86.In een huisje van een der voor steen van Weenen zijn twee nog jonge merchen druk bezig om de laatste hand te lggen aan een armoedig kerstboompje. Het staat in een grooten bloempot; 't is een ïeel bescheiden boompje en aan de takki hangen vijf kleine appelen, een dozij vergulde noten en ook nog een engeie van marsepein, aan welke schatten men taidelijk kan zien, dat zij reeds ver- scheiene keeren het Kerstfeest hebben mede|vierd. Verder is de boom overladen met iepen papier en kleine stukjes lint. Andei geschenken hangen er niet aan. De nan heeft juist het laatste der zeven kaarsjs, die den boom verlichten, aange stoken Zijne vrouw doet de deur open en roept e kinderen. Wateen vreugd Die paar lichtjes, de appelen en noten op 't pompje zij verheugen de kin deren venzeer, alsof de kerstboom met de rijkste chatten beladen ware. De vijf kin deren jichten en sprongen van pleizieren beschoiven het boompje met oprechte vreugd* Ieder lichtje, ieder vergulde noot, elke tak werd bekeken en bewonderd en verhoogde de feestvreugde. De moeder had de oogen vol tranen, toen zij dezen keer de kinderen binnen riep. Zoo armoedig was het ook nog nooit geweest. Maar de kinderen zijn bescheiden en eenvoudig opgevoed, zij zijn volkomen tevreden met hun kerstboomde feestelijke stemming wordt door niets gestoord. Hierdoor worden ook vader en moeder vroolijk, zij worden weer kind met de kinderen en eenige minuten later zingt de geheele familie van klein tot groot, uit volle borst het lieflijke lied „Stille nacht, heilige nacht In een stal sluimert zacht 't Jesuskind uit den hemel gedaald, Van den heerlijksten luister omstraald, Zonder wereldsehe pracht!" „Zonder wereldsehe pracht!" klonk het nogmaals zachtjes. De moeder wilde juist het tweede couplet beginnen, toen er aan de kamerdeur geklopt werd. Op het verwonderde en half verschrikte „binnen" van den vader ging de deur open, en daar trad eene slanke, naar het scheen zeer voorname dame de kamer binnen. Zij had een langen mantel aan, die hare geheele gestalte omsloot en een dichte, donkere voile maakte haar gelaat bijna onzichtbaar. Eerst keek zij een oogenblik in het ka mertje rond en vroeg daarna met een wel luidende stem„Ben ik hier bij den meubel maker Berners?" „Ja, dat ben ik," zeide de huisvader terwijl hij op de dame toetrad. „Kan ik u een oogenblik spreken „O zekerluidde het antwoord des va ders, en zijne vrouw stemde vriendelijk met hem in. „Het schijnt wel een beetje onbescheiden" begon de vreemde dame, „maar wat ik u vragen wilde, wensch ik slechts te weten tot uw eigen bestwil. Ik verzoek u dus mij te zullen vertrouwen. Hebt gij werk?" Zuchtend antwoordde de man: „Jawel, maar ik verdien er bijna niets mee." Zijne vrouw wilde ook spreken, maar dikke tranen rolde over haar gezicht. „Ach die jood, die jood!" klaagde zij. „Ziet u, al sedert een half jaar heeft hij ons in zijne macht. Wij hebben hem onze kleine schuld al wel tiendubbel betaald, maar tel kens heeft hij weer eene nieuwe schuldbe kentenis in de hand en nooit kunnen wij heelemaal van hem afkomen. Hij schijnt het zoo in te richten, dat wij nooit kunnen betalen. Zoo beult mijn man zich af al een half jaar lang dag en nacht; en wat wij opsparen met zorg en nood, door vasten en uitzuinigen dat neemt week in week uit de woekerjood. Mijn man werkt letter lijk voor dien uitzuiger en moet nog dank baar zijn, dat deze hem niet aanklaagt. O hoe gelukkig waren wij vroeger! en nu? Doodarm zijn wij en wie weet, hoe lang dit huisje nog ons eigendom blijft!" Niet zonder ontroering had de vreemde linge geluisterd. „Gij moest mij toestaan nog iets te vra gen," zeide zij. „Hoe heet uw schuldeischer?" De man haalde verscheidene papieren uit de kast en overhandigde die aan de dame. „Hier staat het adres, ziet u, U kunt er naar informeeren. En onze buren, de Zusters van den Goeden Herder, kunnen het ook getuigen, mijn vrouw heeft al dik wijls daar hare toevlucht genomen en bij de Zusters haar nood geklaagd! „Ja ja, dat weet ikzeide de dame haastig; maar alsof zij te veel gezegd had, ging zij haastig voort: „En hoeveel be draagt de schuld, als ik vragen mag?" „Honderd en twintig gulden" antwoordde de man langzaam en liet moedeloos het hoofd zinken. Eenige oogenblikken van stilte. „Als iemand u die som renteloos voor een onbepaalden tijd wilde leenen, zoudt gij dan deze schuld wenschen te betalen en zoudt gij dan gered zijn?" vroeg de dame op zachten toon. Sprakeloos keken de arme meubelmaker en zijne vrouw haar aan. De tranen sprongen hem in de oogen; met moeite stamelde hij„Oik bid u om Godswil, spot op dezen avond niet met het ongeluk van arme menschen. Wij kunnen zoo iets immers nooit verwachten! In plaats van te antwoorden haalde de dame hare beurs te voorschijn en zeide: „Schrijf eene schuldbekentenis van honderd en twintig gulden, het geld is er al. Toen gaf zij aan de vrouw eenige bankbiljetten met de woorden„Wil u eens tellen, of het in orde is?', Deze nam echter de fijne smalle hand der onbekende en kuste die, terwijl tranen van vreugde over haar gezicht stroomden. Zij riep: „Kinderen, kom toch hier: Jo seph, Maria, Anna, Jan, Treesje gauw, komt en bedank die goede dame en zegt„God loone het uEn dadelijk was de dame omringd door vijf lieve kinderen, die hare handen en kleederen met kussen overdekten en terwijl zij haar vriendelijk lachend aan keken, elk op zijne wijze trachtten te be danken. De dame had vooral schik in den vier jarigen kleinen Jan. Zij nam hem op den arm en liefkoosde hem, terwijl hij met zijn heldere oogen tevergeefs trachtte goed door hare voile heen te zien. Daar naderde de vader met het geschre vene: „Hier is de schuldbekentenis; wil u nazien of het zoo goed is. Maar het schrift is slecht ik kon niet schrijven van vreugde. God vergelde het u duizendmaal, hier en hiernamaals, dat gij mij en mijn huis gezin gered hebt. O Trees," zeide hij tot zijne vrouw, hoe gelukkig zijn we nu, welk een heerlijk Kerstfeest!" En tot de dame ging hij voort: „Wij beloven u, zoo waarachtig als u ons ge holpen hebt, iederen avond vijf Onze Vaders voor u te bidden ik, mijne vrouw en de kinderen, zoolang er een van ons in 't leven blijft." De dame had de schuldbekentenis aan genomen. „Jantje," vroeg zij aan den kleinen jcfn- gen, dien zij nog altijd op den arm droeg, „Jantje, welk is uw kaarsje aan den kerst boom Trots wees Jan op het meest nabij zijnde kaarsje. „Toe, neem dan dit papier eens en houd het erboven" zeide zij en ging met het kind naar het armoedig boompje. De kleine had den schuldbrief al genomen en bij de vlam gehouden, zoodat het papier hem brandend uit de hand viel. „Zoo en hier is nog iets voor den Kerstboom," zeide de dame snel, legde een goudstuk op de tafel, zette den kleinen Jan op den grond en wilde de deur uitgaan. Jantje hield haar echter stijf aan haar mantel vast. „Kom, lieve dame, ik moet u nog iets aan uw oor zeggen." De dame kon het niet weerstaan. „Wat wilt gij dan, kleine dreumes?" zeide zij vriendelijk en boog zich tot hem neder. Hij fluisterde haar iets toe, maar zóó zacht, dat hij 't waarschijnlijk zelf niet verstond. „Gij moet het harder zeggen," zeide de dame; en Jan sprak nu zoo hard, dat het door de heele kamer klonk, aan haar oor: „Laat mij toch eventjes uw gezicht zien!" Nauwelijks had hij die woorden gespro ken, of de geheele familie smeekte met hem mede om deze gunst, „opdat zij een gedachtenis van dezen avond mochten hebben." Een oogenblik aarzelde de dame. Doch zij zag, dat men het niet uit nieuwsgierig heid, neen, uit oprechte, reine dankbaarheid en vereering vroeg, Zij hief dan hare hand op, sloeg de voile terug, en de veertien oogen van het huisgezin zagen een wonder baar schoon, jeugdig en glimlachend vrou wengelaat van buitengewone majesteit. Een overvloed van goudblond haar kwam onder den hoed te voorschijn. Het duurde eenige oogenblikken, toen viel de sluier neder. „God zegene u allen!" klonk het zacht, en de vreemdelinge was in de duisternis verdwenen. Buiten had zich nog eene dame bij haar gevoegd. „Waar heb ik dit gezicht al meer gezien zeide de meubelmaker. „In geen geval zal ik het ooit vergeten." Het keizerlijk hof was in diepen rouw. De lakeien droegen rouwstrikken aan hoed en mouwen, de militairen insgelijks in groot tenu met rouwbanden gingen de hovelingen naar het keizerlijk paleis. Stil en zwijgend stond eene ontelbare menigte volks tot voor het portaal, waarin zij lang zaam verdween om aan de andere zijde van het paleis weer te voorschijn te komen. Het waren degenen, die het lijk van het overleden lid der keizerlijke familie nog eens wilde zien. De kamer, waar de door luchtige doode lag, was in een rouwkapel herschapen. Wierookgeur vervulde de lucht, tallooze waskaarsen branden rondom het prachtige praalbed, waarop de doode lag, voor ieder zichtbaar. Oificieren vormden de eerewacht, Capucijnen patcs knielden ter zijde en baden. Langs het praalbed toog de menigte zwijgend en eerbiedig voorbij de eene deur in en de andere weer uit. Menig oog vulde zich met tranen bij het zien der aanvallige doode. Het was de jonge aartshertogin E Als een wassen beeld lag zij daar in 't wit gekleed op het kostbaar praalbed. De handen waren gevouwen, de oogen geslo ten, om den mond zetelde een vreedzame, vriendelijke glimlach; een rozig waas scheen nog op de wangen te liggen en onderden krans van witte rozen golfde een vloed van goudblond haar. Bovenaardsche schoonheid, hemelsche vrede omzweefden deze doode. Onbeweeglijk koud en stil lag haar jeugdig jonkvrouwelijk omhulsel daar terneder. Zij bespeurde niets van al hetgeen rondom haar gebeurde; zij zag niet de tranen der menigte; zij hoorde niet den lof harer deugden, dien de voorbijgangers elkander toefluisterden. Ook de meubelmaker Berners was onder de menigte. De kleine Jan, nu zes jaar oud, had hem niet met rust gelaten. Om hem tevreden te stellen was hij eindelijk gegaan. In het gedrang had hij den knaap op zijn arm genomen, opdat deze het praalbed beter zou kunnen zien. „Vader, vader kijk toch onze lieve mooie dameriep plotseling de stem van Jantje door de zaal. De meubelmaker stond onbeweeglijk voor het lijk. Zijne oogen waren wijd geopend één oogenblik, toen rolde er twee groote tranen over zijne wangen. „Heer, geef haar de eeuwige rust," fluis terde hij met diepe droefheid; „o! als ik u weer ten leven kon opwekken, mijn leven zou ik er voor willen geven „Voorwaarts!" riep een politiebeambte; „men mag niet stil staan." En de meubelmaker werd alweer voort gedrongen. Hij zag niet meer, hoe hij er uit kwamzijne oogen stonden vol tranen. Hij had zijne weldoenster, zijne redster teruggevonden, herkend op het doodsbed! Pierre l'Ermite geeft in de Croix een artikel over den nienwen Franschen priester. Het artikel luidt>Is xe gescheurd 't Is Vrijdagavond 9 uur. Een priester te Parijs zit ingespannen te schrijven. Is de milt van mevrouw Japy al dan niet gescheurd? Dat is de kwestie. Is ze gescheurd dan is er kaDs voor madame Steinheil om zich te redden. Maar zoo xe niet gescheurd is... Wacht, ik heb over dit onderwerp nog een mooi interview. Hjj zoekt in zijn pa pieren. Er wordt geklopt. Betje xegt, dat een geestelijke uit de provincie hem wenscht te spreken. Maar ge weet toch, dat ik niet thuis ben. 't Is Vrijdagavond, de avond van mijn Zondagscb artikel. Ik moet weten of de milt van madame Japy... Betje. Hè ja, xon ze gescheurd zijn Er weidt geklopt en de deur gaat tegelijker tijd open. Pardon, ik derangeer n immers niet Het lijkt maar zoo. Ik kom n even herinneren aan een belofte. Ge zoudt voor mjj een groot artikel schrijven. Ik Weet er niets van I Een artikel over de xnivelfabriek te Dabi». Bent n de pastoor van Dahis Juist. Laat me twee minuten met U spreken. Honderd tegen een, dat ik n over tuig (hij spreekt snel om niet onderbroken te worden). Ik heb een prachtige inrichting, de boel marcheert uitstekend,... kijk 'ns wat een bouw. HQ werpt een aantal prentbrief kaarten op tafel. Betje is, nn zjj hoort, dat het niet over de milt van mevrouw Japy gaat, verdwenen. Kijk 'ns aan gelijkvloerseen boter- en kaasmakerij, prachtige machines, bekroond op de tentoonstelling te Parijs. Abbé Berger, die in België voor den Boerenbond zorgt, beeft rnjj aan de installatie geholpen. Maar de milt... Dat is niet alles. Mgr. Péchenard is zelf gekomen om de fabriek plechtig in te zegenen. Deskundigen uit alle streken hebben mijn fabriek bewonderd. Alle boeren zijn aandeelhouders, de burgemeester ie voor zitter. Ik herhaal het, 't is prachtig... Maar de milt van mevrouw Japy... De pastoor van Dahis gaat voort Er is echter een >maar< bij. Alles is prachtig in ordede zaak heeft 100.000 fr. gekost, ze staat er en kan beginnen te werken. Maar er mankeert olie. De Parijsche abbéWat bedoelt ge Wij hebben nog 10.000 franca bedrijfs kapitaal noodig. Hebt gij die Neen. Kent ge niemand, die my dat geld geven zon Neen. Dan moet ge een artikel voor my schryven. Gaat niet. Als ik dat vandaag doe, heb ik morgen 50 aanvragen om hetzelfde te doen. De Parysche abbéMaar wat doet ge eigeniyk in een boterfabriek Een pastoor is toch geen fabrikant. De pastoor 'n beetje geërgerd: Gy, in Parijs, kunt daar immers niet over oordeelen. Wat geeft 't mij, dat ik pastoor van Dahis ben en er komt geen mensch in myn kerk Het volk leefde zonder my en buiten my om. Ik heb aanraking gezocht met het volk. Ben landbouwkunde gaan etudeeren. Heb meststoffen voor hen besteld, hun de voor- deelen der coöperatie geleerd. Eindeiyk ben ik aan den bouw myner fabriek begonnen. Want door allerlei omstandigheden konden de boeren de melk niet meer kwijt. Dat bedrijf heeft zich ook al gemoderniseerd. Ik bouwde een boterfabriek en 40 K.M. in het rond laat ik de melk ophalen. 3000 Liter per dag, mijnheertje. Vlak in de buurt bouwde een collega een coöperatie bakkery en wy helpen elkaar... ...Gy begrypt de uitwerking, als dagelyks de karren der beide pastoors voorbykomen met het opschrift: A la garde de Dieu... en als de boer kan zeggen: dank aan dien pastoor kan ik eindelyk weer leven en zelf geld verdienen. ...Maar ons werk houdt daarmee niet op. Wij hebben om Boosevelt na te spreken de blokmeerderheid van den gemeenteraad tot pap geslagen. Wy worden weer geteld in het land. Wij gelden niet meer als de onde mynheer pastoor, die langzaam aan zyn doodslaap slnimert in de grafstilte van een te kalme pastorie... bet leeft weer om ons heen... het suist door de lucht als straks de bedryvigheid van myn fabriek... En ons woord heeft weer invloed op de schare... het is niet genoeg uw melk te verkoopen, zeggen wy, gij moet ook zorgen voor uw ons erflyke zielde Mis is om 9 uur en de katechismns om twee... Gy ziet bet, ik heb recht op stenn. Gy moet my helpen. Schryt een artikel over de boterfabriek van Dabis. Het gaat niet. De pastoor pakt den Parijschen abbé by den schouder. Dat is al te erg. Het gaat niet, het gaat niet I Waarom gaat het niet Uwe geschiedenis is niet van algemeen belang. Niet van aigemeeu belang I Maar zy is leerzaam voor heel het platteland van Frankrijk I Zoo. Natuurlijk. Er zyn overal koeien, er is overal melk, men heeft overal moeite ze kwyt te worden. Gij begrypt er niets van. Gy weet niet, wat de menschen op het oogenblik interesseert. Wat hen geheel in beslag neemt. Daar snapt gy niet het minste van. De groote vraag van den dag is, of de milt van ma dame Japy gescheurd is. En daar moet ik vanavond een artikel over schryven I Madame Japy Daar hebt ge 't al. Gy weet niet eens, wie madame Japy is. Gy hebt van de moeder van »La SteinheiU nog niet gehoord 1 Gy zyt niet op de hoogte. Wat kan het den menschen schelen, dat gij een boterfabriek hebt opgericht I Dat gy in Dahis een gebonw hebt staan van 100.000 francs. Dat gy de melk doet ophalen 40 K.M. in het rond. Dat gij een heele Btreek tot welvaart brengt. Dat gy stoffelijk en zedeiyk heel een land streek in de hoogte haalt. De milt van mevrouw Japy, beste man, dat is de vraag van den dag. Is zy geschenrd of niet? Het is de sleutel van het drama. Hy belt. Betje, laat mynheer uit. Men begrypt de strekking van het artikel. Pierre l'Ermite wil leeren door de tegen stelling van een werker en een, die zich slechts voor benxelaryen interesseert, zegt het Dgbl. v. N. Br., dat het stuk vertaalde. (De Tijd

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1908 | | pagina 5