Zaterdag 13 Februari 1909.
TWEEDE BLAD.
KALENDER
voor de dagen der week.
14 FEBRUARI.
De staande klok.
Een slachtoffer van kwaadsprekerij
ONS BLAD.
14 F«li, Zén dag. De zeven H.H. Stichters
van de Orde der Serviten.
EvangelieHet zaad is het
Woord Gods. Lucas VIII
4-16.
16 Maandag. H.H. Faustinus en Jovita,
Martelaren.
16 Dinsdag. Gedachtenis van het lijden
des Heeren.
17 Woensdag. H. Silvius, Bisschop en Bel.
15 DonderdagH. Simeon, Bisschop en Bel.
19 Vrijdag. H. Oonradus, Belijder.
20 Zaterdag. H. Eucherins, Martelaar.
Sexagesima.
Tweede Zondag der Maand.
Lea uit den tweeden brief v. d. H. apostel
Paulus aan de Korinthlërs;
XI, 19-XII, 9.
Broeders! Gaarne verdraagt gjj on-
w ij zen, daar gij zelf wijs zijtImmers
verdraagt gij het, als iemand n in alavernjj
brengt, als iemand u verslindt, als iemand
van u aanneemt, als iemand zich tegen
u verheft, als iemand u in het aangezicht
slaat. Tot mijne oneer zeg ik het, als
waren wij zwak geweest onder dit op
zicht 1 Evenwel, durft iemand op iets
roemen, (in onwijshoid spreek ik) ik
durf ook. Zij zijn Hebreëo, ik ook; zij
zijn Israëlieten, ik ook; zij zijn Abra
ham's geslacht, ik ookzij zjjn dienaars
van Christus, (als een onwijze spreek ik)
ik meer! in veel meer arbeid, in gevan
genissen overvloediger, in slagen boven
mate, in doodsgevaren menigmaal) Van
de Joden heb ik vijfmaal de veertig min
één ontvangen. Driemaal ben ik met
roeden gegeeseld; eens ben ik gestee
nigddriemaal heb ik schipbreuk geleden;
een nacht en een dag heb ik in de
diepte der zee doorgebracht; op vele
reizen, in gevaren van rivieren, gevaren
van roovers, gevaren van mijn eigen
volk, gevaren van de heidenen, gevaren
in de stad, gevaren in de woestijn, ge
varen op zee, gevaren onder valsehe
broedersin arbeid en kommer, in veel
nachtwaken, in honger en dorst, in
menigvuldig vasten, in konde en naakt
heid Behalve dit, wat van buiten komt,
de drang mijner dagelijksche bezigheden,
de zorg voor alle de gemeenten! Wie
wordt zwak, zonder dat ik zwak wordP
Wie wordt geërgerd, zonder dat ik brand P
Moet er geroemd worden, Op mijne
zwakheden zal ik roemen. God en de
Yader onzes Heeren Jesus Christus, die
gezegend is in eeuwigheid, weet dat ik
niet lieg. Te Damaskus bewaakte de
stadhouder van koning Aretas de stad
der Damasoeners om mjj gevangen te
nemenen door een venster werd ik in
eene mand over den muur nedergelaten
en ontsnapte aldus uit zijne handen.
Moet er geroemd worden (het heeft
wel geen nut), ik zal komen op gezichten
en openbaringen des Heeren. Ik ken een
mensoh in Christus, die, veertien jaar
geleden, óf in het lichaam, ik weet het
niet; óf bniten het lichaam, ik weet het
niet; God weet het! opgevoerd is ge
worden tot in den derden hemelen ik
weet dat die mensch, óf in het lichaam
óf buiten het lichaam, ik weet het niet
God weet het! opgevoerd is geworden
in het paradijs en gehoord heeft geheim
volle woorden, die het geen mensch
geoorloofd is te spreken. Wegens den
zoodanige zal ik roemenmaar wegens
mij zeiven zal ik in het geheel niet
roemen, tenzij op mijne zwakheden.
Want ook indien ik zou willen roemen,
ik zon niet dwaas zjjn: immers zou ik
de waarheid zeggen: maar ik laat het,
opdat men mjj niet schatte boven hetgeen
men in mjj ziet of van mij hoort. En
opdat de verhevenheid der openbaringen
mjj niet trótsch make, is mjj een prikkel
mjjns vieesohes gegeven, een engel des
Satans, om mjj in het gezicht te slaan.
Weshalve ik den Heer driemaal heb
gebeden, dat die van mjj wijken mocht;
maar Hjj zeide mjjmijne genade is n
voldoende, want de kracht wordt in
«wakheid volkomen. Gaarne dus zal ik
op mjjne zwakheden roemen, opdat de
kracht van Christus in mjj wone.
Evangelie volgens den H. Lueas;
VIII, 4-15.
Te dien tjjde, toen eene groote menigte
zamenkwam en uit de steden tot Jesus
toesnelde, sprak Hjj in eene geljjkenis:
een zaaier ging uit om zjjn zaad te
«aaien; en terwjjl hjj zaaide, viel een
gedeelte langs den weg en werd ver
treden, en de vogels des hemels aten
het op. Een ander gedeelte viel op de
en, opgeschoten zjjnde, verdorde het,
omdat het geen vochtigheid had. Een
auoer gedeelte viel tusschen de doornen,
n de doomen, die tegeljjk opkwamen,
erstikten het. !n 6en ander gedeelte
ie in de goede aarde en het achoot op
en bracht honderdvoudige vrucht voort.
Dit zeggende, riep Hijdie ooren heeft
om te hooren, dat hjj hoore
Zijne leerlingen nu vroegen Hem, wat
dit voor eene gelijkenis was. En Hjj
zeide hunaan u is het gegeven het
geheim van het Bjjk Gods te kennen,
aan de overigen echter in gelijkenissen,
opdat zjj ziende niet zien, en hoorende
niet verstaan. Dit nu is de geljjkenis
het zaad is het woord Gods. En die
langs den weg: het zijn degenen, die
slechts hooren; daarna komt de duivel
en neemt het woord weg uit hnn hart,
opdat zjj niet, geloovend, zalig worden.
En die op de rots: het zijn degenen,
die, na gehoord te hebben, het woord
met vreugde aannemen; maar zij hebben
geen wortelszjj gelooven voor een tijd,
en ten tjjde der beproeving vallen zjj
af. En wat tussohen de doornen viel:
het zjjn degenen, die het woord gehoord
hebben, maar door bekommeringen en
rijkdom en vermaken des levens worden
zjj gaande weg verstikt, en brengen geen
vrucht voort. En wat in de goede aarde
viel: het zjjn degenen, die het woord
in een goed en best hart bewaren en
vruoht dragen in ljjdzaamheid.
Op een mistigen Octoberavond huilde de
wind door het plattelandsstadjemet een
lniden gier werden nu en dan gordQnen van
regen tegen de houten luiken der woningen
gesmeten en maakten een kletterend geraas
tusschen het knarsen der zwiepende uit
hangborden.
Met dsn laatstee trein was slechts een
enkel reiziger aan het station afgestapt. De
kraag in de hoogte, glimmend van het nat
onder de vallende lichtstrepen der lantaarns,
schreed hy met gebogen hoofd tegen den
storm in.
Hij hield voor een burgerhuis op de
smalle gracht stil en belde aan.
Eene oude dienstbode, met eene lamp in
de hand, deed open.
•Wie is daar vroeg zij.
>Ik ben het, Hendrik, mijn goede Leen.<
De oude liet een kreet van ontsteltenis
hooren en begon van vreugde en zenuw
achtigheid te schreien.
»Och, mijnheer Hendrik,zeide de oude,
>ik verwacht u reeds sinds tien jaren. Kom
binnen, gij zult alles nog precies vinden,
als toen uwe brave grootmoeder leefde.»
>Is grootmoeder dood
•Ja, hier, neem u dezen leuningstoel,
zoo ja de goede ziel ia juist drie maanden
geleden gestorven. Ze zeide... Maar zal ik
koffie voor u laten zetten
•Neen, ik heb aan niets behoefte. Ik heb
in Utrecht gesoupeerd. Vertel liever door.»
>Ze sprak altijd over u, de goede vrouw.
Ze had u reeds lang vergeven, en uwe
brieven deden haar altijd veel genoegen.
Leentje, zeide zij, ik zal hem niet weerzien,
dat voel ik, maar de verloren zoon komt
eenmaal terngreken daar vast op en houd
het vette kalf steeds gereed. U weet, mijn
heer, dat zQ altijd van een grappig woordje
hield.» (De oude wischte een traan weg). >De
goede vronw is als een heilige gestor ven...
En de oude dienstbode schreide luidop.
De jouge man scheen ernstig, maar hij
toonde overigens geene ontroering. Zijn door
de zon gebruind gelaat betuigde in zijne
stroeve trekken, dat een hard en avontuurlijk
leven hem geleerd had zijne aandoeningen
te beheerschen.
>En ontbreekt het u aan niets, Leentje 7
Grootmoeder heeft mij indertijd afschrift
van haar testament gezonden, maar is dit
erkend
Zeker, mijnbeer Hendrik; door de mild
heid der oude juffrouw en door mijne
spaarduitjes heb ik nu een onbezorgd leven.
Ik heb mijn leven lang het vruchtgebruik
van dit huis en van alles wat het bevat.
Maar ik beschouw mij hier slechte als huis
bewaarster en wil het u overgeven, zoodra
ghet verlangt.»
•Neen, Lena, behoud hetik heb er niets
aan. Nu grootmoeder toch dood is, ga ik
morgen weer heen.»
•Weer heen 7 En waarheen
•Eerst naar Botterdam, om geldzaken af
te doen en eene uitrusting te koopen. Dan
ga ik naar Amerika terug.»
Vindt gij het dan zoo pleizierig in dat
land 7»
•Neen, maar ik kan er fortuin maken,
en dan kom ik hier terug, om mijn ouden
dag rustig door te brengen.»
•Hebt gij uw fortuin dan nog niet ge
maakt 7»
•Al driemalen, maar driemalen heb ik
het ook weer verloren. Ais ik u al mijn
zwoegen en lotgevallen en moeiten moest
vertellen, zou ik den geheelen nacht wel
werk hebben. Ik ben bestolen, aangerand,
en by slot van rekening, in plaats van nog
langer goud te zoeken in California, heb ik
mij uwe lessen in den moestuin herinnerd,
Leentje, en ben aan groententeelt begonnen.
Ik verkocht soms een mand sift voor acht
rijksdaalders, een schotel doperwten voor
tien, maar als ik een paar laarzen wilde
koopen, moest ik er vijftien voor betalen.
M(jne terugreis alleen heeft ml] achthonderd
gulden gekost, zoodat ik er slechts een zes
duizend' heb overgehouden.»
•Dat is niet te veel voor tien jaren
ellende,» zeide de oude huishoudster. >Gjj
hadt bijna evenveel kunnen overleggen, als
ge hier waart gebleven en het horlogema
kersvak hadt aangehouden, zooals uw vader
en grootvader hebben gedaan.»
Dat is waar, mear ik heb ook voort
durend tegenspoed gehad. Nu heb ik onder
vinding opgedaan ik weet nn, boe ik doen
meet, en binnen twee jaren (ijds herstel ik
my van mijne ongelukken en kom met een
groot vermogen terug.»
Gy deedt beter met hier te blijven,
mynheer Hendrik. Uwe grootmoeder heeft
u een kapitaaltje nagelaten, waarvan ge
jaariyks 600 galden trekt. Ge hebt hier vrij
wonen, een mooien tuin, en ge kunt, ais ge
den winkel weer opent, er genoeg bij ver
dienen, om hier in de stad als een groote
mynheer te leven.»
Och, ik zon my vervelen in dit nest.
Ik houd van avonturen, van reizen en
trekken, en heb myn vak verleerd.»
Maar zoo kunt ge toch niet gaan slapen,
zonder iets gebruikt te hebbent» onderbrak
Leentje het gesprek. »Anna!<
•Wie is Anna
•Kent ge dan het weesmeisje niet meer,
dat zoo door hare stiefmoeder mishandeld
werd, en dat uwe grootmoeder uit mede
lijden opnam
>0, zoo, dat kleine leelyke ding bedoelt gy 7
Anneke Tanneke-Tooverheks noemde ik ze.»
Anna trad binnen. Het was een rank
meisje, gezond en regelmatig van gezicht,
met een paar prachtige oogen. Ze keek
verwonderd.
•Dat is nu mijnheer Hendrik,» zeide
Leentje.
Het meisje lachte schalks.
•Neen, ge zult me niet foppen,» zeide zy.
•Mynheer Hendrik was een knappe jongen.»
•Ziezoo, dat heb ik beetJ» lachte de
reiziger. Alles kan verkeeren. En gy, Anna,
die ik vroeger zoo leelijk vond, gy zyt
integendeel...»
•Zy is een flinke handige meid,» onder
brak de oude vrouw de dreigende vleiery,
•zy werkt als de beste, en ik houd veel
van haar-.. Anna, haal een flesch wyn voor
mynheer uit den kelder.»
Anna ging heen. Nauweiyks had zy de
deur achter zich gesloten, of Hendrik riep
uit«Heeft ze nog geene vereerders
•Ze heeft er al een paar afgewezen; ze
zegt dat ze liever op een hofje zou sterven
als oude bes, dan te trouwen met een man,
die niet braaf is, want znik een huweiyk
zou een hel zyn. Zij heeft groot gelijk.»
De oude dienstbode lichtte haar jongen
meester naar zyn slaapvertrek voor.
Hendrik was zeer moede. Evenwel, zoo
dia hy alleen was, gespte hij een leeren
gordel los en begon het daarin besloten
geld na te tellen. Alles was in orde, en na
aldns zijn dag met eene vereering van het
gonden kalf besloten te hebben, wierp hy
zich, zonder te bidden, op zyn bed.
Hij zou juist inslapen, toen een helder
getingel hem deed opschrikken. Hy herkende
den klank van een staande klok met speel
werk, die zyn vader vcor hem gemaakt
bad, toen hy nog een kind was.
•Zyn ze gek, om dat ding in een slaap
kamer te zetten!» bromde hy. Hy slond op,
om den slinger te doen stilstaan, maar er
was geen uurwerk in de kamer. Het stond
in het aangrenzend vertrek, dat op slot was.
Hendrik wilde voor die kleinigheid de
oude Lena niet roepen. Hy wachtte geduldig
het eind van het lied af. Het was een
melodieus Maria-liedje.
En de dagen van weleer kwamen hem
voor den geest. Hy zag de kerk terug,
waarin by als kind de Rozenkrans oefeningen
bywoonde, de kerk met hare bloemen en
waslicht en wierookgeur, de kerk, waar hy
zyne eerste H. Communie had gedaan.
Hendrik zuchtte by deze gedachten, die
hem langer bezighielden dan het spelen
duurde, en trachtte te slapen.
Maar het volgend uur deed het heldere
trillende stemmetje zich weer hooren
Eer zij aan U
Drieëenig Opperwezen
En meegesleept door zyne herinneringen
aan het vaderiyk huis, keerde de goudzoeker,
de avonturier, die sinds jaren geen tijd
meer had gevonden om zich met iets anders
dan geidjacht op te houden, in den geest
terug tot den tyd, dat hy aan de hand
zyner moeder stapte naar het vriendeiyke
heldere kerkje, waar orgelspel en zang weer
klonken ter eere van den God, dien hy...
vergeten had.
Het slagwerk hield op, maar de slaap
kwam niet terug, en de kwartieren tellend
van het slaan op den stadstoren, hoorde
Hendrik het uur met zekeren schrik weer
naderen.
Wat zal de klok nn weer spelen 7 vroeg
bij zich af. Ik heb geene familie meer, ik
heb my van God afgewend... Op welke
vergiffenis zou de man kunnen hopen, die
zyne doopbeloften geschonden heeft en aan
vreemde handen het heeft overgelaten, zynen
ouders de oogen te sluiten 7
De staande klok sloeg een uur en speelde
het wondervol lied van
Wij, zondaars, voor U neergeknield,
Het hart van waar berouw doordrongen.
Hendrik luisterde.■- luisterde.de tranen
drongen hem in de oogen.
Toen vouwde hy de handen samenhet
Onze Vader, dat hy sinds zoo lang verleerd
had, kwam hem op de lippen hy pre
velde en bad. Dan sliep hy in tot den
anderen ochtend.
En als gy langs de gracht by het markt
plein ven het stadje gaat, lezer, kunt gy
op klokslag twaalf een braven horlogemaker
zyne werktuigen zien neerleggen en naar
zijne woonkamer gaan, WRar hy met Anna
nu zijne vrouw en kinderen de Groetenis
des Engels bidt, terwijl eene Btokoude vrouw,
Lena, in haar leunstoel meeprevelt.
En onder hunne stemmen meDgt zich het
zilveren geluid van eene oude staande klok.
Op de Blauwe Hoeve woonde een dienst
maagd, die gewoonlijk Kaatje genoemd
werd. Zy was frisch als melk en bloed,
gezond, arbeidzaam en vroom, en door haar
ouders byzonder goed opgevoed.
Menige buur misgunde de dikke boerin
haar dienstmeid.
Lustig en vroolyk was zy, en alles ging
haar steeds even goed van de hand.
Dat was ook hoog noodig, want de boerin
toonde zich niet licht tevreden. Wanneer zy
de armen in de zy zette, om haar bevelen
te geven, en baar vinnig woord tot op de
openbare straat dreigend weerklonk, draaide
de weerhaan boven op het dak tweemaal
om, en de bandhond verschool zich in zijn
hok, van angst, sidderend en bevend.
•Die heeft haar op de tanden meende
menig buur.
•Onze vrouw moet met den zwarte een
verbond hebben aangegaan!» dacht het
dienstvolk.
Op zekeren morgen spande het er in de
hoeve, alsof alle booze geesten eensklaps
waren losgelaten. Een half uur ver kon men
de boerin hooren.
Allen sidderden en beefden, en ditmaal
niet zonder reden.
Maar wat was er dan te doen?
De gouden sieraden der vrouw waren
verdwenen,gestolen.
Het personeel smeekte, dat onmiddellijk
de politie zou gehaald worden om alles zoo
spoedig mogelijk te doorzoeken, opdat nie
mand der aanwezigen in verdenking zou
kannen vallen.
Er bleef geen boekje over, dat niet met
de grootste aandacht doorsnuffeld werd, doch
er was niets te vinden...
Eindelijk dacht de boerin
•Kaatje is een arm meisje, dat graag
Toontje, den schaapherder, zou huwen. En
die heeft ook niets. De jonge maagd had
al myn vertrouwen, en kon overal aan.
Zeker heeft het goud haar oogen verblind,
en ik hen dan ook overtuigd, dat niemand
anders dan zij myn sieraden gestolen heeft.»
Deze gedachten deelde zy haar man mee,
doch de echtvriend sprak haar thans met
al de kracht tegen, die in hem was.
•Hoor eens, vrouw,» zeide hy, >maak
toch in Gods naam het arme meisje niet
ongelukkig, Zy is veel te eerlyk, om zoo
iets van haar te kunnen veronderstellen.
Laat toch niemand een woord daarvan
hooren.»
De boerin begreep zeer goed, dat haar
man gefijk had. Zy zweeg, doch de duivel
des argwaans was in haar hart gevaren, en
van af dit oogenblik viel haar alles op, wat
de arme maagd verrichtte. Kort en goed, na
veertien dagen geraakte Kaatje buiten dienst.
Dit baarde opzien.
Het ongelukkige meisje jammerde en
weende, dat het akelig was om aan te zien I
't Was haar niet te doen om een nieuwen
dienst, die kon zy wel tien voor een be
komen, maar om haar eeriyken naam. De
boerin mocht zeggen wat zy wilde, en
duizendmaal verzekeren, dat er geene ver
denking op haar rustte, maar zy kon den
lieden den mond toch niet stoppen, en
Kaatje zag maar al te goed in, dat zij voor
de dievegge gehouden werd.
Het arme kind had spoedig een anderen
dienst gevonden. Met genoegen nam men
haar op in een groot boerengezin uit de
omgeving, waar men van den beginne af
de grootste tevredenheid over haar aan den
dag legde.
Doch, helaas I de booze taal, dat zy het
wellicht was, die de kostbare sieraden ge
stolen had, was als een loopend vuurtje
voortgetrokken. Haar bruidegom, de schaap
herder, kwam van week tot week zeldzamer,
en dat deed het arme meisje verschrikkelijk
leed.
•Maar,» dacht zy dan weer, >wanneer hy
in staat is zoo iets van mij te denken, dan
heeft zyn liefde niet veel te beteekenen, en
wellicht is 't voor mij veel beter geen man
te hebben, dan iemand, die...»
Zy voltooide den zin niet.
Helaas I er stond geschreven, dat het nog
veel erger zou worden. De kwaadsprekery
ging ongestoord haar gang en kwam ook
ter oore der boerin, bij wie Kaatje in
dienst was.
De goede vrouw geloofde er echter geen
woord van. De eeriykheid der dienstmaagd
stond by haar boven allen twyfel verbeven.
Alles echter scheen samen te*spannen om
het ongelukkige meisje in het verderf te
storten. De boerin ontwaarde met steeds
toenemende ontsteltenis, dat haar op ver
schillende tydstippen niet onaanzleniyke hoe
veelheden vlas ontstolen werden.
En de meid had zich in den laatsten tyd
enkele nieuwe kleedingstukken aangeschaft
Thans begon de verdenking, die tegen
haar was gerezen, met den dag meer en
meer aan te groeien, en weldra geraakte
Kaatje opnieuw buiten dienst.
Nu was er geen hoop meer. Nergens kon
zy een betrekking vinden, en men ver
trouwde haar zelfs geen vlas meer toe aan
het snorrend spinnewiel.
Bittere jammer en zware ellende waren
daarvan het natuuriyk gevolg. Kaatje had
geen werk meer en kon dus hare ouders,
wier steun zy steeds was geweest, niet meer
helpen.
Het meisje werd ziek, ziek van barteleed.
De arme ouders leden honger en konde,
en buu ongelukkige dochter lag ziek te bed.
zy teerde weg als sneeuw voor de zon
en had bovendien nog het ongeluk, wanneer
barmhartige menschen iets brachten om den
grooten nood te lenigen, steeds te moeten
hooren, hoe zy zich woorden Heten ontvallen,
waarin er duidelijk genoeg op gewezen werd,
dat Kaatje de jammerlijke schuld moest
zijn van al dat leed.
Het meisje teerde uit.
Op zekeren dag trad de boerin, by wie
zy 't eerst gediend had, de armzalige woning
binnen.
Tranen stonden in haar oogen, en zy
loosde diepe zuchten.
•Arm, arm, Kaatje,» sprak de vrouw,
•vergeef my toch om Godswil m(]n zwart
schuld! Uw ongeluk en dat uwer goede
ouders is myn weikl O wat heeft myn
ongegronde argwaan wrange vruchten ga-
dragen Mijn sieraden zyn weergevonden
Gisteren heb ik er de hand op gelegd in
een verborgen hoekje. O, wat ben ik onge
lukkig I Ik heb u uw goeden naam ont
roofd en u eindeloos ongelukkig gemaakt.»
Dan wendde zy zich tot een heer, die
na haar was binnengetreden.
•Dokter,» zeide de vrouw, »gy moet hier
helpen, al uw wetenschap uitputten om het
arme meisje weer gezond te maken
>0 ja, dokter voegde er na enkele
dagen de andere boerin by, die Kaatje even
onbarmhartig behandeld had, >gy zult haar
genezen, dokter, ik bid er u om, want ook
ik hek zooveel tot dit leed bijgedragen! De
vlasdief is ontdekt! Arm kind, vergeef my
mijn boosheidGy zyt onschuldig I»
•Wij zullen alles doen wat mogeiyk is,<
riepen beiden hartstochteiyk uit, >om u
met uw eeriyken naam de gezondheid weer
te geven
Vruchteloos.
't Was te laat!
De tering zette haar onbarmhartig werk
voort, en na een paar weken gat het slacht
offer van valschen argwaan en boosaardige
kwaadsprekery den geest.
Het gansche dorp woonde met diepen
weemoed de begrafenis by, en menigeen
pinkte bij de te vroeg geopende groeve een
traan weg.
Langzaam verdween de menigte.
Doch een jonkman bleef achter, 't Was
de schaapherder, die bitter weende.
•Rechtschapen ziel,» stotterde by, «waar
om heb ik uw eer niet verdedigd? Vergeef
my wat ik tegenover u gedaan hebIk
smeek het, hier op uw graf neergeknield
Vaak keerde hy weer.
Dit kon echter het meisje niet weer onder
de levenden terugroepen.
Helaae
Doch alles werd aangewend om aan de
ouders te vergoeden, wat tegenover de dochter
misdaan was.
Niet lang echter was dit noodig.
Door den dood der teergeliefde dochter
zwaar geknakt, bogen zy het hoofd en volgden
na korten tyd hun kind in het graf.
Gy, die argwaan koestert, weest voorzichtig 1
En gy, die kwaadspreekt, beeft 1
Gods gerechtigheid laat niet met zich
spotten.
De vlammen verteerden het huis der ryke
boerin, wier woord een bevel was, en sy
kwam jammeriyk in de vlammen, om.
De andere ging langzaam ten gronde.
ALKMAAR.
Parochie van den H. Laurentiue.
Zondag 's morg. 7 en ö1/* uur stille
H.H. Missen10 nur gez. Hoogmis
'smidd. 2 uur Catechismus; 3 uur Ves
pers 's avonds 6 uur Lof met predikatie
ter eere van het Onbevl. Hart van Maria
voor de bekeering der zondaren.
Maandag 's avonds 7 uur Congregatie der
H. Maagd.
Woensdag 's morg. 8 uur stille Maand
stond voor Toon Baars's avonds 7 uur
Lof ter eere van den H. Joseph.
Donderdag 's morg. 9 uur ges. H. Mis
ter eere van het AUerh. Sacrament en het
H. Bloed van Mirakel's avonds 7 uur
Lof voor dezelfde intentie.
V r y d a g 's avonds 7 uur Lof ter eere van
het AUerh. Hart van Jesus.
Zaterdag 's morg. 9 uur H. Mis ter eere
van het Onbevl. Hart van Maria voor de
bekeering der zondaren.
Parochie van den H. Dominions.
Zondag 'e morg. 6, 71/, en 9 uur stille
H.H. MissenÏOV, uur gez. Hoogmis
's namidd. 2 en 3'/, nur Catechismus
3 uur Vespers 's avonds 5 uur Congregatie.
Maandag gez. Uitvaart voor Adrianus
Aalbers.
Dinsdag 's morg. 9 uur gez. H. Mis met
Veni Creator, 's avonds 6 uur gelegenheid
om te biechten7 uur Lof.
Woensdag, 3de der 7 Woensdagen ter
eere van den H. Joseph, 's morg. 9 uur
gei. H. Mis 's avonds 7 uur Congregatie.
Donderdag 's morg. 8 uur Uitvaart voor
Elisabeth Wokke—Stam, als lid der
H. Familie 9 uur gez. Maandstond voor
Maria Rykenberg—Terstege.
V r ij d a g en Zaterdag 's avonds 7 uur Lof.
Zondag 14 Febr. a.s. St. JoBeph-Olub, Aid. A
9 uur Afd. B 101/, uur Afd. O 71/» uur
HEILO.
Zondag 's morg. 71/, uur H. Mis 91/» uur
Hoogmis met Predikatie's midd. 1 uur
Catechismus 2'/3 uur oefening van den
H. Kruisweg, waarna de vereering der