Zaterdag 16 October 1909. TWEEDE BLAD. KALENDER voor de dagen der week. 17 OCTOBER. Geen thuis Gemengd Nieuws. ONS BLAD. 1? Oct. Zondag. H. Hedwigis, Weduwe. Evangelie: De zoon van den koninklijken hoveling genezen. Joan. XV: 46 51. 18 Maandag. H. Lucas, Apostel en Evangelist. 19 Dinsdag. H. Petrus van Alcantara, Beiyder. 20 Woensdag. H. Joannes Oantius, Bel. 21 Donderdag. HH. Ursula en Gesellinnen, Maagden en Martelaressen. 22 Vrijdag. HH. Philippus en Gesellen, Martelaren. 23 Zaterdag. H. Ignatius, Beiyder. Twintigste Zondag na Pinksteren. Derde Zondag der Maand. Les uit den brief van den H. apostel Pauius aan de Epheslërs; V, 15—21. BroedersZiet toe, hoe gij met voorzich tigheid wandelt, niet als onverstandiger, maar als Wijzen, den tijd uitkoopend, om dat de dagen boos zijn. Daarom wordt niet onbedachtzaam, maar verstaat wat de wil Gods is. En wordt niet dronken van wijn, waarin wuipschheid, is, maar wordt vervuld met den Heiligen Geest elkander toesprekend met psalmen en lofzangen en geestelijke liederen, den Heer zingend en verheerlijkend in uwe harten, God en den Vader altijd voor alles dankend in den naam onzes Heeren Jesus Christus, onderdanig zijnde aan elkander in de vreeze van Chris tus. Evangelie volgens den H. Joannes IV, 46-58. Te dien tijde was er een zeker konink lijk hofbeambte, wiens zoon te Kapharnaum ziek lag. Toen deze vernomen had, dat Jesus uit Judea in Galilea gekomen was, ging hij tot Hem en vroeg Hem, dat Hij zou afkomen en zijnen zoon genezenwant deze begon te sterven. Jesus sprak dan tot hem: zoo gij geen teekenen en wonderen ziet, gelooft gij niet. De hofbeambte zeide tot Hem: Heer! kom af eer mijn zoon sterft! Jezus zeide hem: ga, uw zoo leeft. De man geloofde het woord, dat Jesus hem toesprak, en ging heen. Toen hij nu af trok, kwamen hem reeds zijne dienaars te gemoet en boodschapten hem, zeggende, dat zijn zoon leefde. Hij vroeg hen dan naar het uur waarop hij hersteld was. En zij zeiden tot hem: gisteren, op het zeven de uur, heeft de koorts hem verlaten. De vader erkende nu, dat dit het uur was, waarop Jesus tot hem gezegd had: uw zoon leeft; en hij geloofde, hij en zijn ge heel hluisgezin. door R. FABRIS DE FABRIS. De hergen staan rond het Hoog-Moeras in eeuwig zwijgens En toch is er eens een tijd geweest, dat er luid, geweldig leven was... Maar die tijd is ouder dan de dagen, welke de mensch telt, ouder dan de grijze sage en dan het gou den sprookje. Toen deed het donderwoord uit den mond der bergen de aarde verschrik ken en wapperde hoog naar den hemel de vuurbanier als teeken van jeugdige kracht der bergen, Nu liggen zij daar stijf en stil als bewakers van vreeselijke geheimen. Zij spiegelden zich in de blauwe wateren van de Maare en om vatten 's morgens en 's avonds het grauwe, verraderlijke moeras met de vleugelen hun ner reuzenschaduws Waar het Hoog-woud niet opstijgt aan hare zijden, liggen somber (de verlaten steen- woestenijen en ruwe heidegronden, Slechts schamel, als 'een dun versleten ge waad der armoede, als (een kaal en kleurloos tapijt hangen de akkertjes der menschen die daar wlonen, tegen de windenlooze hoog ten en in de kommen arm aan zon. Een verlaten geslacht huist er. Vreemd van de wereld, vanaf de tijden der oud-vaders tot op Onze dagen, meest al goedmoedig en tevreden, soms echter °ok stomp en levensmoe geworden door den harden nood van het bestaan. De vroege [avond van een naherfstdag 's gevallen, Als dreigende spookgestalten verheffen Z|eh in het donker de bergen. En waar Wakke lichtjes flikkeren liggen een paar armzalige dorpen verscholen tusschen klo ven en dalen. Aan het einde der gemeente Dornscheidt breekt een lichtschijn door het kleine, ge floten venstertje van een vervallen met stroo bedekte hut» biet eenige vertrek is nu tevens dooden- amer en het zwakke schijnsel komt van he| Gods-lampje. et lampje staat aan den voet van een getimmerde, zwart geteerde kist, wel- e een baar moet heeten. ee n de haar, (die nog niet gesloten is, ligt en jonge vrouw. Het magere gelaat toont n w eetnoedjge, verlaten uitdrukking. Aard- sche zorg heeft maar al te diep haar schrift gegriffeld in de jeugdige trekken. De ma jesteit van den dood heeft zelfs deze trek ken niet kunnen uitwisschen. Rond de baar knielen een paar gestalten. De eene, in elkaar gedoken en met gerim peld gelaat, grauwe haren en scheve schou der is „Dooden Kaatje", die voor Gods- loon de dooden aflegt Zij heeft de twee hinderen van de gestor ven boschwachters-weduwe, den tienjarigen Toon en het driejarig Tijsje, voor de laat ste maal bij h|et lijk van de moeder ge bracht om er te biddens Maar slechts zij en Toontje bidden. Tijs is ingeslapen. Zijn blond hoofdje leunt tegen de schra gen, welke het armzalig overschot der moe der dragens Het laatste geheim van tien rozenkrans en het „in eeuwigheid', Amen" is uitgespro ken. De kleine mismaakte staat met moeite opa „Kom nu, kinderen, het is tijd om te slapen. Vannacht kunt ge nog bij mij blij ven. Morgen vroeg moeten wij bijtijds ge reed zijn. Te zes uur brengen zij moeder zaliger naar Helleral op het kerkhof." Nu eerst ziet zij, Idat de kleine is ingesla pen, „Arm schaap," mompelt zij, en zacht als een moeder beurt zij Tijsje op en draagt hem, kuchend' onder den ongewonen last, naar haar eenzaam kamertje in het molen huis, onder aan tóe beekj De weduwe van Iden boschwachter is be graven op den doodenhof van Hellerat, De gemeente Dornscheidt is zoo arm, dat zij zelfs geen eigen kerkhof heeft, nog minder kerk en sehooL Juist verlaat de pastoor met Iden gemeente vader Van 'Dornscheidt en Toontje Iden vrede hof, „En de kinderen, Cremer, wat moet er hu met hen gebeuren „Ja, eerwaarde, ik had gedacht de klei nen konden het beste bij de zuster van hun vader blijven, te Hillerscheidt over den berg. U weet (wel, eerwaarde, de gemeente is arm De pastoor wist het. „Als het je in Hillerscheidt niet goed gaat. Toontje, dan kom je maar bij mij. We zullen dan wel vertier zien." Toontje knikt. Hij kan niet spreken. Een vuist, die hij toch niet zien kan knijpt hem de keel toe. Het liefste had hij zich op de bruine aarde geworpen, waaronder zijn moeder lag, en luid beginnen te schreien. Maar hij schaamde zich voor mijnheer pastoor en voor Cremer, Zwijgend, het hart vol ti'iepe treurnis, keer de hij aan de hand van den man naar Dornscheidt terug. Daar zat Tijsje jn zijn Zondagsche klee- ren reeds in de keuken van den burge meester. De boerin stond bij hem en had voor hem een dikke boterham gesmeerd en Tijsje straalde van genoegen. Toon moest ook eten, maar ofschoon hij hongerig was kon hij- toch Slechts met moei te eiken beet naar binnen werken. Even voor tienen, verlieten de kinderen hun geboortedorp. „Kan |de kleine wel twee uurloopen?" had de vrouw bezorgd gevraagd. Het gemoed sprak in haar. Hard was het toch, dat men de kinderen zoo moederziel-alleen moest laten vertrek ken. Maar men was immers zelf niet rijk en had het huis al vol kinderen. „De w'eg over den Doodenoven is steil, en het moeras verraderlijk. Zul je goed op passen, Toon?" Toontje had wel moed: Tijsje liep goed en als hij moe werd zou hij hem wel dragen. Den weg door het moeras kende hij wel. Zoo gingen tie kinderen heen. De moederhanden, die hen wellicht had den kunnen terughouden, lagen zes voet diep onder de aarde;, Maar de ziel der gestorven moeder ver langde naar hare kinderen en moederliefde is machtig bij God, Tijsje sprong vroolijk voort aan de hand van zijn broertje. De zon (scheen ook zoo knooi en het waren allemaal wegen, waarop hij nog nooit ge— loopen had en hij zag bloemen, die hij nog nooit gezien had. Maar Toontje zeide hem die bloemen niet te plukken, „Die groeien in het moeras," zeide hij, en wie door het moeras gaat, die zakt er in weg." Het was reeds lang middag toen de kin deren hongerig en idoor en door moe, bij tante in Hillerscheidt aankwam. Op het laatst had Toon zijn broertje me nigmaal moeten dragen, Tante trok een boos gezicht, toen de weezen van haar broeder heur armelijk ka mertje binnentraden, Zij wees norsch naar tie bank. „Komt je ons eens bezoeken, kinderen?" vroeg zij, „Neen, tante, we moeten hier blijven', heeft Cremer gezegd," En zacht en haperend voegde de jongen er bij: „Moeder is dood".... Tante verstond eerst niet. Langzamerhand begreep zij. Grimmig lachte zij op. „Hier blijven? Komt niets van! God be ware me! Meestal hebben we 's middags zelf niets te eten! Zes kinderen en geen een die wat verdient.... Ga maar weer heen van waar je gekomen bent; de gemeente moet er maar voor zorgen..," Met verschrikt gezicht stond Toontje op en wilde ook zijn broertje van de bank trekken, Maar Tijsje verweerde zich: „Moe en wal eten!?' „Een kom koffie kun je krijgen, maar dan ga je weer heen!" Ditmaal Dronk Tijsje alleen. Toon kon niets eten. Ook voelde hij geen vermoeidheid meer. Toen de kinderen het dorp Hillerscheidt verlieten stond de zon reeds diep in het Westen, Spoedig waren zij in het duistere woud van den Doodenoven, Tijsje had eerst zoo- bijzonder veel te zeg gen en te vragen. Langzaam aan weid hij stil. En toen na zonsondergand en avondscha duwen vielen en het woud al donkerder en donkerder werd begon hij te schreien van angst en vermoeidheid. Dan moest Toontje hem weer dragen. Eindelijk was het bosch ten einde. Nu stonden zijl op tie woeste steenhelling, die zich ver benetien tot aan het Dooden- Moeras uitstrekt. Het was geheel donker geworden en bijna bij eiken stap struikelde en strompelde de kleine op den met losse lavablokken en puinsteen bedekten weg, „Wacht, Tijsje, ik zal je een heel eind dra gen!" Toen Toontje als een jong veulen met hem bergafwaarts sprong, klapte tie kleine van blijdschap in de handjes. Het hart van tien argen Toon klopte ge weldig; Zijne knieën knikten en ondanks de avondkoelte had hij het vreeselijk warm. Maar spoedig zouden Zij in het dorp zijn Daar achter schenen reeds de eerste lich ten. Al zoo dichtbij....? Toontje was heel verwonderd! Dat had hij niet gedacht. Anders duurde het toch wel een half uur voor men van tien voet van den Doo denoven het eerste huis van Dornscheidt bereikte! Maar het Waren duidelijk tie twee lichtjes onder de groote zwarte hoornen die in groepjes 'bij elkander stonden. Dat kan toch niet anders zijn dan het huis van tien hoef smid, dat onder de elzen vlak aan den weg ligt, Wat Was die tijd voorbijgegaan Zij waren nu bijna thuis! Maar Wat was het donker! Geen maan en ook geen sterren laan den hemel, niets dan grauwe, zwarte 'wolken. Men kon geen stap voor zich uitzien, „Springen, Toon, springen", vroeg het broertje. Met laatste inspanning dééd Toontje het nog eenige malen, Vreemd! het ging op leens veel beter! De bodem was op eens zoo week en glad; heelemaal niet meer van steen.... Maar, God daar begint de aarde plotseling onder hem te beven en te zakken, Hij is in het moeras! In zijn angst en verwarring springt hij vooruit in plaats van terug, steeds dieper raakt hij in het bodemlooze, „Tijsje, we zijn in het moeras!" Sidderend van doodsangst bleef het arme kind staan, den last van het broertje op den rug. Niet lang stond (hij zoo. Geen drie hartkloppingen lang. Toen zonk hij' en zonk hij, en zijn hart sloeg wild van stervensnood en zijn hulp geschrei klonk over het weide moeras. Maar niemand en niets antwoordde. De 'lichtjes onder de boomen waren er nu ook niet meer. Het drassige water bleef borrelend blazen in de hoogte en een paar moerasvogels vlogen, opgeschrikt heen, met zware vleu gelslag. „Neem, ons mee!, neem ons mee!" schreeuwde (de knaap door doodsangst ver ward. Nu 'was hij reeds tot aan de borst weg gezonken; het ademen werd al zwaarder en zwaarder. Tijsje hing ook reeds (half in het moeras. Slechts met uiterste inspanning hield Toon het broertje vast, dat zich in krampachtige bewegingen len wild schreiend verweerde te gen den dood in de diepte en dan des te sneller wegzakte. Witte nevelen fladderden door de een zaamheid Neen, het was Üe moeder in het doods kleed, zooals zij drie dagen gelegen had in de baar. Zij wenkte met de witte handen. En hoor! Zij zong! Als een mooi lied klonk het in Toontje,s ooren. Neen, dat Was niet liet suizen van den Wind in de boomen van het woud. Dat was het lied van moeder, Toontje kende dat zoo goed. Zij zong het immers steeds bij' het slapen gaan der kinderen, die allen gestorven waren; voor Greta en Marietje en IJvet laatst voor den kleinen Paul: „Er zat bij' bonte bloemen Daar op het graf een kind...." Toontje hoorde het heel goed. En de ge storven kinderen waren daar immers ook bij hunne lieve moeder. Juist als tie kinde ren in het mooie lied, (die uit den hemel bij zusje kwamen spelen, „Moeder, moeder!" schreeuwde het kind nog eenmaal, gorgelend en met verstikte stem. Toen werd het stik Meer len meer bellen vlogen met klokkend geplas uit den zwarten moerasgrond. Maar de plaats waar tie kinderen hadden gestaan was leeg, Nooit en nergens meer hoorde men iets van de kinderen der boschwachtersweduwe! De bergen, die het hadden kunnen ver tellen stonden in statig zwijgen als altijd, en (het wijde moeras, (dat reeds zoo menig zwerveling tot laatste rustplaats geworden was lag stom. Eenzaam en stom als altijd. Tot op den dag aller dagen, den opstan dingsdag der dooden, Onweer in Drenthe. TijdenB een kort maar hevig onweer, dat Dinsdagmorgen boven Rode en omgeving woedde, ie de bliksem geslagen in de woniDg van den ar beider J. S., gelukkig zonder brand te ver oorzaken. De schade is evenwel aanzienlijk, daar in woonhuis en echnnr veel is vernield. Voor twee der kinderen, die door den slag bewnstoloos werden, is genesskundige hnlp ingeroepen. In den avond was de toestand echter bevredigend, ofechoon het meisje nog al klaagde over pijn in armen en schouders. Geheel onverwacht werd Dinsdagmorgen de behnizing van de lijnbaan >Da Vlijt» te Nietap door den bliksem getroffen. Een begin van brand werd door de eigenaren en knechten gebluscbt. Te Leutlngewolde werd een boom door den bliksem getroffen. Zouteloos. Te Herpt (N. Br.) hebben deze week een zeer groot getal huismoeders baar >middagpotje< moeten klaarmaken zonder zout, wijl in geen enkelen winkel aldaar iets meer was te verkrijgen. De reden biervan Nn het hooi zoo vochtig binnenkomt, strooien de boeren zont tusschen het opge stapelde hooi om het broeien tegen te gaan. Daardoor was nu zoo groote hoeveelheid opgekocht, dat alle winkeliers 'ticaal uitver kocht» waren. Branden. Te Waddingsveen is een winkel buis afgebrand waarin tevens een schoen makerij gevestigd was. Bijna alles giog verloren; alleen boeken en artikelen uit de etelagekast werden gered. Woensdagnacht brandde te Schaeeberg af de windmolen met behnizing en stalling enz. van den molenaar Bosch. Bijna niets werd gered. De schade bedraagt f 15 000 en wordt niet door verzekering gedekt. Bij 't stoeien. Toen een dochter van P. te Kaatsheuvel Zondagnamiddag aan bet stoeien was, viel z\) achterover en kwam met baar rug terecht in een mee, dat haar zuster bezigde om een peer te schillen. Een diepe wonde ontstond, zoo erg, dat haar reeds de H. Sacramenten zyn toegediend. Gederailleerd. Op het station Roosendaal ontspoorde Woensdagmorgen haif 5 de vleesch- trein van Leeuwarden naar Vlissingen. De trein was van do derde Ijjn op de tweede lijn geloopen en zoodoende op een leegstaan- den wagen gestooten. De machine werd ge heel cp zijde geslagen, terwijl de andere wagens uit de raile werden geslingerd. Een wagon geladen met geslachte varkens werd tot splinters verpletterd. Persoonlijke ongelukken kwamen niet voor, terwijl de matrieele schade nog al aanmer kelijk is. Vergiftiging? Uit Sappemeer meldt men, dat de justitie aldaar een onderzoek instelt naar een vermoedelijk geval van vergiftiging. Een 85 jarige vrouw nit het Armhuis la op bezoek geweest bij een 88 jarige kennis en heeft daar iets gebruikt, waardoor zij zoo oppasseljjk is geworden, dat haar toe stand nu hopeloos is. Paling van vreemde kleur. De heer Jb. de Veen te Enkhuiien heeft in een fuik een paling van bijzondere klenr gevangen. Het diertje, ongeveer 30 c.M. lang, is aan den buik geel en op den rug oranjekleurig. Op een schrijven naar Artis kwam bericht, dat men het gaarne als geschenk wil ont vangen. Het zal dan ook naar het aquarium te Amsterdam worden opgezonden. Kinderverlamming. Te KerkDriel doet zich een geval van kinderverlamming voor. De patiente wordt in het ziekenhuis verpleegd. Ook te Meteren is er een kind aangetast. Dure spoorkaartjes. Naar aanleiding van de berichten over dure spoorkaartjes, brengt men nog, onder onze aandacht, dat deze plaatsbewijzen algemeen verkrijgbaar zijn, daar op 1 November 1908 rechtstreek- sche vrachtprijzen zyn ingevoerd voor het verkeer over den Transaibeiiache spoorweg tusschen sommige Japansche en Chineesche stations «enerzijds en de voornaamste Euro- peesche stations anderzijds. In Nederland zijn ze verkrijgbaar op de stations en bu reaux te Amsterdam, Den Haag en Rotterdam van de beide Spoorwegmaatschappijen, niet alleen van de H, IJ. S, M. Verkeerde wereld Om vrouwen aan te moedigen het beroep van tuinierster uit te oefenen, heeft het Pruisische ministerie van landbouw een verordening uitgevaardigd, bepalende dat vrouwen, die totnutoe aan de koninklijke scholen voor tuin- en fruithouw te Geisenbeim, Proskan en Dahlem alleen als toehoorderessen werden toegelaten, ook het eindexamen mogen afleggen. De cholera. Men meldt oss nit Hattem Aangezien de toestand van de patiënten steeds voornitgaande is, is een der pleeg zusters naar haar woonplaats vertrokken. Zooals wij reeds meldden is de bewaking der 8 gezinnen opgeheven. De cholera zal dus wel in de gemeente Hattem spoedig tot het verleden behooren. Ernstige mishandeling. Woensdagmid dag vervoegden zich een drietal personen, voddenkooplui uit Tilburg, met name M. en de gebr. A., bij den zeereerw. heer N., pastoor te Diessen, van wien zij geld eischten tot naar zij voorgaven herstelling van hun voertuig. Toen hun dit geweigerd werd, vielen zij den zeereerw. heer N. aan, dien zij ernsticg mishandelden. De gemeente veldwachter wist een hunner, met name A. A., te arresteeren, wat hem evenwel eerst gelukte na een hevige worsteling. (»N. R. 0t.«) In brand gevlogen. Maandagavond is te Londen in een kapperswinkel het haar van een dame in brand gevlogen, doordat het vocht, waarmede het werd gewasschen, vlam vatte. Zy zelf en twee juffrouwen, die het vuur trachtten te blusschen, zyn met ernstige brandwonden naar het ziekenhnis gebracht. Van vreugde gestorven. Eene vronw van Haanrade was gehuwd met een te Venlo geetationneerden machinist. De vrouw kon in Venlo niet goed wennen. Eindeiyk werd de man naar het station Kerkrade verplaats. De meubels werden ingeladen, en de biydschap der vrouw was zoo groot, dat zy eene beroerte kreeg en dood neerviel. Een anecdote over Koningin Wilhel- mina. Onder bovenstaand opschrift staat in een Duitsch blad onderst, komisch verhaaltje dat weer eens te meer toont, hoe goed men in het buitenland van Nederlandsche toe standen op de hoogte is. Zooals men weet, vertoeft H.M. de Koningin onafgebroken op Het Loo sedert de geboorte van prinses Juliana. Overigens oordeele de lezer zelf: „Een hoogst amusant avontuur heeft Ko ningin Wilhelmina eenige dagen geleden be leefd. De jonge Koningin, die nu weder ge heel hersteld is, begint ook Weer [ijverig werk' zaam te zijn ten opzichte van de maatschap pij, en zij bezlpekt met de levendigste belang stelling d[e gaarkeukens en eethuizen van haar Residentie. Zoo ging Üe Koningin eeni ge dagen geleden door de volksgaarkeukens van Amsterdam en een hofdame leidde de Vorstin door tie verschillende vertrekken en ten slotte ook in (de keuken. Het had moeitel gekost, op de straat al de nieuwsgierigen1, die de Koningin volstrekt zien wilden, te weren. Men was tevreden, toen de Ko ningin eindelijk in de vertrekken was aan gekomen. Niets vermoedend ging zij door de vertrekken, en toen zij in de keuken kwam, proefde zij de spijzen en vond ze uitstekend. Het gezicht van de oude keu kenmeid helderde op van vreugde. Ten slot te vroeg de koningin: „Waar bewaart ge eigenlijk de voorraden voor het groote be drijf?" „Hier, Majesteit", antwoordde de hofdame en opende de deur van een bree- de keukenkast. Op het zelfde oogenblik ont snapte aan de lippen van de hofdame en van de keukenmeid' een gil, terwijl de Ko ningin hartelijk begon te lachen. In de kast stond namelijk een man. De keukenmeid werd beschuldigd, ondanks haar gevorder den leeftijd nog liefdesavonturen na te ja gen, maar vol verontwaardiging ontkende zij zulks. Zij verzekerde, dat zij den man nog nooit in haar leven gezien had. En zoo was het. De man was de verslaggever van een groot Amsterdamsch blad, die, om de nieuwsgierigheid van zijn lezers eindelijk te kunnen bevredigen, tegen geen list op zag, en in een onbewaakt oogenblik in de keukenkast geslopen was, om op die wijze te kunnen vaststellen, hoe de Koningin er uitzag. Onder veel verontschuldigingen wil de de verslaggever de volksgaarkeuken ver laten, maar Wjlhelmina gaf (hem (de hand; en zeide: ,,Neen, neen, kom maar mee, als ge zooveel moeite en angst uitgestaan hebt, om mij eens te kunnen zien, dan zult gij dit genoegen ook langer hebben." En toen de redacteur verklaarde, dat het de Wensch van het volk was, de jonge Koningin en geluk kige Moeder zeer dikwijls van aangezicht tot aangezicht te zien, zeide Wilhelmina; „Het is maar goed, dat het vandaag vulk mooi weer is; we zullen dadelijk de koets maar laten voorkomen." De staking van het stoomtrawlerper- soneel. Men meldt ons d.d. 14 dezer uit IJmuiden Door tussdhenkomst van ds. Creutzbërg, die met reeders en stakers heeft geconfe reerd, is hedenavond een samensprekinjg ge houden tusschen 7 reeders en 8 stakers (als zoodanig, niet als leden van den bond) Na deze bespreking zullen de reeders over wegen en hun besluit sturen aan de stakers, die daarover Vrijdagochtend zullen vergade ren. Later meldt men: Na de gecombineerde vergadering van ree ders en stakers onder presidium van ds. Creutzberg hebben de reeders aan de ver gadering voorstellen gedaan die morgenoch tend zullen worden bekend gemaakt en, naar ons wordt medegedeeld, grootendeels, aan de eisohen der stakers zullen voldoen. In de vergadering te Egmond werd de houding van het comité goedgekeurd. N.R.C. Op het doode punt. In het Friesch «Volksblad» komt het verslag voor van een rede van Ds. v. d. Heide, gehouden te Britswerd, waarin wij lezen: De inleider begon met te zeggen, dat z. i. onze Frieiche beweging (de sociaal demo cratische) op het doode punt is.; er zit geen

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1909 | | pagina 5