voor Noord-Holland.
ïïkelt"
ZIJN
No. 12.
Zaterdag 12 Februari 1910.
R. KatL Miewws- en ^.dvertentiefoSa-cl
uur.
OFFIE
MAAR.
ioiid en Zilver,
4"' Jaargang
Ier
FBUlLLETOMi
De T ooveres van Astaroht
ijk, dat U
ijking, dan
Verschijnt Woensdag m ^uterdag.
BUREaUBreeditraat 45, tegenover ds R. K, Zerk, ts Alkmaar.
Telefoon No. 433.
Dit nummer bestaat uit 8 bladz
Ambachtsschool
MIDDEN.
IING-MAATSCHAPPI)
S",
RRUILEN
Aangifte van Leerlingen
Metselen en Kleermaken
AUOUSTINUS I0SEPHUS OMHEI,
Ki@z@Pi1
jESCHIEDKUNDIG verhaal uit het
midden der derde eeuw'.
10) door E. 8. VAN LUIK
Esp@i»ani isten I
KinderenS
Hl Aannemers en ambachtslieden
mi
rains,
ONS
BLAD
ABONNEMENTSPRIJS i
60 ot. per 3 maanden franco huis90 ct. met Zondagsblad.
Te betalen in het begin van ieder kwartaal.
Afzonderlijke nummers van de courant3 cent.
Van het Zondagsblad5 cent
Uitgave van de Naatnl. Vennootschap „Ons Blad".
ADVERTENTIÊN:
Vaa 1— 5 regels30 cent.
Elke regel meer6
Reclames per regel15
Kleine advertenties van 130 woorden, bij vooruitbet. 25
i
p r ij s, getuige onze
raat 11.
ST GÏÏLDM,
redenheid over de
ate laüoiiftle
;maatecliftppij
LUIJSEN,
Bloemendaal.
WENHUIJZEN,
jfddorp Haarl meer.
EÜWENHUIJZEN.
idem. idem.
IVANK DE
URT, Bloemendaal
RIJNSTRA. AT 11.
voor den cursus 19101911,
aanvangende APRIL ek.op eiken
Dotdaraag, Vrijdag en Zaterdag der
maand F£BaUaRI, voorm. van 9*2
en nam. van l1/,4 uren
Behalve het theo e isca onderwijs, de
vakken Timsaeiea, Machinebankwarkea
en Smeden. Meubelmaken en Schilderen,
er ook onderwijs in het
gegeven worden.
(Onvermogende onderi van leerlingen
in laatstgenoemde vakken kunnen in
aanmerking komen voor eene wekelijk-
sohe vergoeding).
jgfr De leeftijd van 12 jaren moet
zyu bereikt.
Onvermogenden kosteloos; anderen
betalen een sottoolgeld van
f fl.-, f 12—, f 18-, f 2if80.
of f 36— in het jaar.
Leermiddelen en Gereed
Schappen worden aan allen
verstrekt.
Nadere inliohtingen geeft de Directenr
H. VAN DER HEIJ.
door de genade Gods en de gunst van den
Apostolisehen Stoel,
BISSCHOP VAN HAARLEU,
1 Assistent-Bisschop bj) dan Ptuseiyken Troon
aan de Geestelijkheid en
de Geloovigen van ons Bisdom.
Zaligheld in den Heer.
Maandag aanstaande is het de laatste
dag om de aangifte te doen teneinde op
de kiezerslijst geplaatst te worden.
Z KUSIERS, - Alkmaar.
Ln onze vorige vastenbrieven hebben wij
U, B. O. gewezen op het treurig feit, dat
[het ware Katholieke leven bij velen onzer
I zoozeer verflauwd is, en noemden wij als
t voornaamste oorzaken daarvan vooreerst de
nooit genoeg te veroordeelen zorgeloosheid
in het kiezen van lectuur, die maar al te
[dikwijls ontaardt in een ware voorkeur voor
schadelijke en verboden boeken en dagbla
den, en vervolgens het betreurenswaardig
gebrek aan kennis van het geloof, een ge
brek dat onder onnoemlijk veel Katholieken
zelfs onder overigens meer ontwikkelden
■vordt aangetroffen. Thans willen wij uon
Thouden over een derde oorzaak dier ver-
i iwsn isgs—wr
Haar hoogmoed was voor iedereen onuit
staanbaar, en haar onbuigzaam en hevig
arakter maakte haar onbekwaam zich te
onderwerpen.
Over dit alles nadenkende, vreesde haar
oom Vitellus, zich slechts zeer moeilijk van
haar te kunnen ontslaan, Niettegenstaande!
zijne grove onwetendheid en domheid, merk
te Maximinus dadelijk op, dat bij haar de
schuld lag nan eene verkeerde opvoeding,
daar wat bekommerde hij zich om het ka
rakter eener airouw, hij, met zijn barbaar
he spreektrant, met zijn wild en woest
«Iaat, met zijn twee en zestig jaren? Hij
roeg en verkreeg haai- onmiddellijk van
Vitellus, met de overeenkomst, dat hij haar
kon wegzenden of wurgen, wanneer hem
pit beviel, geheel overeenkomstig de Ro-
meinsche wetten van dien tijd. De senator
pi hem zeer spoedig zijne nicht en ver
eugde zich er van verlost te zijn.
Drie jaren later, toen Maximinus keizer
Alexander Severus en diens moeder Mam
hoa vermoord had en zelf in diens plaats
ot keizer was uitgeroepen, wilde hij zich
aarne van Leatitia ontdoen, maar zij had
een zoon geschonken, en wat meer
Et, Junius, d« n*»f van rijn nchtgseoots
flauwing, eene oorvaak (die ten nauwste met
die twee andere samenhangt, ja zelfs voor
een groot gedeelte het gevolg er van is
n-1. het gebrek aan helder inzicht van het
geen wij tegenover God verplicht zijn.
Wat dan is onze plicht tegenover God?
Om op deze vraag met een enkel woord
een alles afdoend antwoord te vinden, be
hoeven wij slechts eerst te vragen: wat
is God voor ons? Op die vraag geven wij
zeiven zoo dikwijls antwoord in het gebed
dat wij zeker dagelijks bidden, en dat
Christus zelf ons heeft geleerd: Onze Va
der. Maar als God onze vader is dan volgt
daaruit dat wij God moeten beminnen ge
lijk een goed kind zijnen vader liefheeft;
al onze plichten tegenover God kunnen wij
dus samenvatten in één woord: liefde.Wel
nu, terwijl ieder goedgeaard kind helder
inziet, ja zelfs reeds voordat het gekomen
is tot de jaren van verstand, als het ware
door natuurlijke neiging gevoelt, wat die
plicht van liefde inhoudt, ontbreekt het me
nig Christen aan een helder inzicht zoo
idra het de vervulling van dien plicht geldt
tegenover God. En Ihet afdoende bewijs hier
voor? Niets is zoo gewoon als de ver
ontschuldiging, idle men bij vermaning oogen
blikkelijk laat hooren: „Is dat dan zoo
groote zonde?" of zelfs bij menschen van
meer nauwgezet geweten„dat is toch geen
zonde?" Ligt in die verontschuldiging niet
opgesloten de meening dat men zijn plich
ten tegenover God al zeer goed onder
houdt wanneer men slechts oppast, dat het
niet tot zonde, althans tot groote zonde;
komt? Dat kan B. G. niet de goede op
vatting zijn van onzen plicht tegenover God
onzen hemelschen Vader. Wat toch is de
zonde? De zonde is een beleediging van
God; ien zal het nu ooit een goed kind in
de gedachten komen om bij een vermaning
dat het zijn vader meer moet beminnen,
zich te verontschuldigen met de waag „heb
ik hem dan beleedigd?" of wat van
nog vesj gebrekkiger plichtbesef getuigen
zou met de vraag: „heb ik hem dan
mishandeld?" En een kind Gods zou zich
tegenover God zijnen Vader met een zoo
onzinnige verontschuldiging wel tevreden
mogen stellen? Neen, de vraag, van een
kind Gods, van een goed Christen moet
niet zoozeer zijn: wat moet ik laten, om
God niet te beleedigen, als wel: wat kan
ik doen om te toonen, hoezeer ik God
lief heb.
En men zegge nu niet: ln den catechis
mus werd ons toch geleerd, dat de liefde
was tribuun geworden van het legioen, en
had dus de macht, hem als keizer te hand
haven of hem het lot van Alexander Se
verus te doen deelen. Om zich dus de ge
negenheid van zijn neef te verzekeren, be
sloot hij, Laetitia nog eenigen tijd in zijn
paleis te dulden; maar iederen dag moest
zij de kracht van den reus op haar li
chaam ondervinden; iederen dag werd haar
hoogmoed en egoisme diep vernederd, waar
over zij steeds wraak nam, zooveel het haar
slechts mogelijk was.
Maar ongelukkig waren die verbeterings
middelen van den keizer onvruchtbaar ge
bleken op het bedorven hart van Laetitia.
In tegenwoordigheid van den reuis hield
zij zich onderworpen, want reeds menig
maal had zij. de kracht van zijn arm ge
voeld; maar dan ook moesten het die ar
me slavinnen misgelden. In haar oog waren
de slaven ien slavinnen minder dan de dieren;
het waren dingen, die zij volgens haar gril
len kon gebruiken of vernielen. Een en
kele nochtans was er onder hare slavin
nen, die zij nu en dan hare goede Secun
dina. noemde, ja zelfs met den naam van
„mijn kind" aansprak. Doch in den beginne
moest ook deze vele onwaardige mishan
delingen verduren; maar welk brutaal ge
weid is bestand tegen zachtheid, goedheid,
onderwerping, kleine voorkomendheden,
enz., die ieder oogenblik plaats hadden..
Deze strijd tussclien het goed en het kwaad
eindigde, zooals wij gezien hebben, hier
mede, dat de keizerin haar vertrouwen en
liefde schonk aan hare Christen slavin Se
cundina,
Zie uwe rubriek. We openen heden
een schriftelijken cursus.
Gods in ons alleen door de doodzonde, ver
loren gaat, en Christus zei heeft verklaard:
„Die mijne geboden heeft en ze onderhoudt
hij is het die Mij liefheeft". Want of
schoon het niet te bestrijden is, dat hij
die niet verkeert in staat van doodzonde,
nog blijft in de liefde Gods, evenmin is
het te bestrijden, dat die liefde, wanneer
zij niet verder gaat dan tot den wil, om
God niet te beleedigen door de zonde, al
te veel gaat gelijken niet op die liefde van
een kind, dat zijn behagen schept in te doen
wat zijnen vader lief is, maar op de liefde
van een handelaar voor een goed kooper,
dien hij niet verliezen wil, en daarom uit
rekent en zijne koopwaren afweegt om toch
vooral niet meer te leveren dan hij geven
moet ten einde zichzelven voor verlies te
bewaren Welnu die koopmansgeest stelt zich
bij al te veel Christenen in de plaats van
de kinderlijke liefde, en dat noemen wij
met volle recht een gebrek aan helder in
zicht van hetgeen wij aan onzen hemelschen'
Vader verschuldigd zijn, en daarin zien wij
een voorname oorzaak, waardoor het god
vruchtig het waarlijk Katholieke leven bij
zoovelen op onrustbarende wijze verflauwt,
ja zelfs een groot gevaar, waarin menigeen
onder ons ten slotte vergaat; want het
is de gewone weg waarlangs men op den
duur komt daar waar men oorspronkelijk
niet komen wilde, waarlangs men komt tot
het verlies van Gods liefde door de zonde
Diverte a malo et fac bomum, vermaant
ons 'de H. Schrift, wi'e'nd u af van het kwaad
en idoe het goede. Aan die vermaning vol
doen wij niet wanneer wij het goed doen
vergelen, en jeins slechts voor het kwaad
doen willen hoeden; wanneer wij ons alles
veroorloven tot zoolang wij zouden moeten
zeggen: „neen, dat niet, want dat zou zonde
zijn." Immers van hem, die aldus handelt
zouden wij veeleer moeten zeggen, dat hij
zich afwendt van het goed en de zonde tot
aan den uitersten rand nadert. Dié ver
maning der H. Schrift moeten wij aldus
verstaan; wend u af van het kwaad door
het goed te doen, vlucht de zonde door
u toe te leggen op de tegenovergestelde;
deugd,
Dit is jouwens, B. G. de eenige veilige
weg, dit is het eenig afdoend middel om
op Iden duur de zonde werkelijk te ontgaan.
Wij behoeven waarlijk niet zelf de zonde
te gemoet te gaan, de zonde komt in zoo
menige bekoring, tot ons, en willen wij
haar ontgaan, dan moeten wij den te
gen overgeste 1den kant uit, en wel liefst
Lucilla was door toedoen van eenige
vermogende Christenen in het paleis des
keizers gebracht, opdat zij zou waken over
de spionnen, die in dienst des keizers wa
ren, en de Christenen in oogenblikken van
gevaar dadelijk zou kunnen waarschuwen.
Zij weid dan ook door Laetitia met vreug
de ontvangen, want het was wel noodig,
dat zij, die de slavinnen verachtte, iemand
van adellijke geboorte tot vertrouwelinge
bij zich had, aan wie zij haar dagelijksch
lief en Jeed kon mededeelen. Maar ook
de adellijke jonge dochter had vele vernede
ringen van den keizerin te lijden; vele on
weders gingen haar over het hoofd; nu en
dan kuste zij He hand, die haar geslagen had
en zij vond in het levend geloof, dat haar
bezielde en in haren ijver voor de belangen
der H. Kerk, de kracht, om al die kvvellin
gen neer te leggen aan den voet van het
kruis, dat zij op hare borst droeg. Aan
Jesus droeg zij hare vernederingen opmet
Hem vereenigd, leed zij alles met vreugde
Door vele blijken van goedheid en liefde
won zij ook gedeeltelijk het vertrouwen van
hare meesteres, die nu en dan hare kleine
onaangenaamheden en geheimen gaarne ver
telde, maar met zorg vermeed, hare groote
geheimen bekend te maken, zooals wij in
de volgende regelen zien zullen.
En hiermede is geantwoord op de vraag;
Wie was Leatitia!
Wat was het geheim van de onderaardsche
verblijfplaats?
Reeds in het begin der regeering van kei
ier Maximinus gevoeld* Rome de druk-
Sla uwe rubriek niet overGe kunt
wat voor uw pa winnen 1
zonder naar haar om te zien. Wanneer wij
dien veiligheidsmaatregel verwaarloozen?
zijn wij ielven Ide schuld van vele bekoringen
en loopen wij het allergrootste gevaar
van in die bekoringen te vallen. Immers
de bekoorlijkheid van het kwaad is groot,
en onze zwakheid, ja onze neiging ten kwade
is misschien nog grooter, zoodat wij alleen!
door Gods overvloedige gjenade voor het
vallen in de zonde kunnen bewaard blijven
Wij zeggen met opzet, dat wij voor het
vermijden der zonde, in de werkelijkheid
van het leven, behoefte hebben aan Gods
overvloedige genade. Wie toch is zoo ge
trouw aan de genade, dat hij nooit een
gedeelte daarvan laat verloren gaan? Zeker
wel het allerminst hij, die liefdeplicht tegen
over God zóói weinig telt, dat hij alleen
het hoogstnoodzakelijke wil doen, of nog.
beter gezegd, dat hij zich alleen onthouden
wil van hetgeen hij niet doen kan zonder
God te beleedigen. Wij kunnen dus wel met
zekerheid verklaren, dat als God ons zijne
genade afmeten zou tot geen hoogere maat,
dan volstrekt noodig en voldoende is, een
ieder onzer door de voortdurende verwaar-
loozing van een gedeelte der hem verleende
genade, te kort schieten en in zonde vallen
zal; zullen wij dus op den duur voor de
zonde bewaard blijven, dan is, ons daartoe
hoe tegenstrijdig deze woorden mogen
schijnen Gods overvloedige genade inder
daad noodig. Kunnen wij nu waarlijk mee-
nen, dat wij wel zouden mogen uitrekenen
met hoe weinig wij tegenover God kunnen
volstaan, maar idat God maar altijd bereid
moet zijn, om ons met zijn overvloedige
genade bij te staan, zoo dikwijls wij de
cms verleende genade, die wij noodig hadden
maar Idie toch in zich voldoende was, althans
voor een gedeelte laten vorloren gaan?
Denken wij dan, dat hier, niet geldt de
algemeene regel, door Christus zeiven cms
geleerd; met de maat waarmede gij geme
ten hebt, met diezelfde maat zal u worden
terug gemeten?
Neen, B. G. zoowel ide ondervinding van
iederen dag als het gezond verstand keren
ons, dat alleen het streven naar de deugd
ons voor zonde behoedt, gelijk het alleen
door licht aan te steken mogelijk is de
duisternis te verdrijven; en des ondanks
zijn er zoovelen onder ons, die het onzin
nige willen beproeven; geen duisternis maar
ook geen licht, geen kwaad maar ook geen
goed, geen zonde maar ook geen deugd
beoefenen, geen beleediging van God maar
ook geen kinderlijke liefde tegenover God
kende lasten en gewelddadigheden, om wille
van Hen eed door hem gedaan om slechts aan
slaven te bevelen. Doch het volk, dat wer
kelijk als slaaf werd behandeld en verdrukt
door den nieuwen barbaar, was de spelen
der wilde dieren in het coliseum, de nachts
lijke slemperijen en de tooneelvoorstellin
gen van keizer Heliogabalus niet vergeten.
De stad Rome van dien tijd kan men
gevoeglijk in drieën verdeden. Het Rome
van den keizer met zijne prefecten, sena
toren, raadsheeren, en rijke patriciërs' meest
allen heidenen, in weelde en zingenot op
gevoedzij woonden in wijd uitgestrekte
paleizen, waar weelde en wellust ten troon
zaten. Het tweede Rome was het volk
rijkst. Het bestond uit den gewonen Romein
schen burger, die van den eenen dag in
den anderen van zijn arbeid leven moest,
en het overgroot getal slaven, die slechter
dan de dieren door hunne meesters behan
deld werden. Van 'een soort van opvoe
ding onder hen, was geen sprake; door het
voorbeeld Her grooten en rijken meegesleept,
was ondeugd en zonde voor ben eene ge
woonte gewordenja, zij werden als het
ware gedwongen tot het -kwaad, omdat de
Romeinsche dichters het eene gepaste na
volging noemden van hunne goden en go
dinnen, te leven zooals zij geleefd hadden
Het derde Rome bevond zich onder den
grond en was ook in drie groote afdeelinl
gen gescheiden.
Ten lo. De heidenen, die daar onderling
hunne vermaken zochten, zonder door de
plebejers (laag volk) gezien te warden.
T*n 2e. De landverraders, samenzweer
Laat onze nieuwe rubriek niet on
gelezen
en omdat dit gebrekkig plichtsbesef en het
leven daarnaar zóó algemeen wordt, zijn
langzamerhand zelfs de preeken der priest
ters en de vermaningen der biechtvaders,
hoe langer zoo meer geworden in plaats
van opwekking tot deugd alleen bestrijding
yah zonde. De Christelijke zedenleer dreigt
hoe langer zoo meer althans in de prak
tijk een antwoord te worden op de vraag
wat kan er nog door zonder zonde, terwijl
zij ons eigenlijk antwoord moest geven op
de vraag: hoe kunnen wij het best aan
God behagen; dit toch; behagen aan God,
doen wat God lief is, dat is werkelijk plicht
van de kinderen Gods tegenover hun he
melschen Vader. Waar die plicht van liefde
van kinderlijke liefde wordt verwaarloosd,
daar zal in toenemende mate alleen de vrees
overblijven, de vrees voor de zonde: en
die vrees voor de zonde zal in toenemende
mate worden eene vrees, niet zoozeer voor
de zonde zelve als wel voor de straf die
God op de zonde heeft gesteld, een slaaf
sche vrees dus, der kinderen Gods onwaar
dig, die gelet op de gedachteloosheid,1
en zorgeloosheid van de groote menigte der
menschen en de lankmoedigheid van God,
die Zijne straffen steeds uitstelt de zoo
bekoorlijke en aantrekkelijke zonde zeker
niet immer zal tegenhouden.
't Is waar, er staat geschrevende vreeze
Gods drijft de zonde uit, maar dat is de
heilige vreeze Gods, dat is de gave des
H. Geestes, die het begin genoemd wordt
van de wijsheid d.w.z. van de heiligheid:
die vreeze Gods die de zonde uitdrijft en
een gave is van den H. Geest, in Wien wij
tot God roepen: Vader, die H. vreeze is
niets anders dan ide 'liefde van Gods kinderen;
die bidden ien verlangen: Uw wil geschiedde
op aarde als in Iden hemel, 'd. i. in ons ge
lijk in de engelen en heiligen; is niets an
ders dan die liefde van Gods kinderen, die
omdat zij beminnen niets zoozeer vreezen
of beter gezegd: verfoeien als wat
strijdt met Gods aanbiddelijken wil. Dat
en alleen dat is een vreeze, die ons voegt,
die zelfs aan J. C. Gods ééngeboren Zoon
door de H. Schrift wordt toegeschreven
Moge die vreeze Gods steeds meer toene
men in uwe harten, dan zult gij voortdurend
meer toenemen in gelijkvormigheid aan on
zen Heer, die de zonden verfoeit met een
oneindigen haat, omdat Hij Zijnen Vader
bemint met een oneindige liefde.
In den loop van dit jaar hopen wij een
huis in te wijden waarin voor een ieder
voor jong en oud, voor arm en rijk gele-
ders, omwentelingsgezinden en opstande
lingen.
Ten 3o'. De Christenen wanneer zij ver
volgd werden. Deze catacomben dienden;
zooals men weet voor begraafplaats der
Martelaren; daar werden ook de H. H,
Geheimen des nachts opgedragen; daarwer
den de brieven der Apostelen en ook soms
den strijd der martelaren voor gelezen en
Gods lof gezongen; daar eindelijk werden
vurige gebeden gestort, om moed en kracht
bij de martelingen te bekomen.
De catacomben, die meer in het midden
der stad gelegen waren, ontvingen, dikwijle
twee van deze verschillende soorten be
zoekers, waardoor de zwakken niet zelden
slachtoffers werden van hunne sterke -te
genpartij; zoo geschiedde het ook in de
catacomben van den Aventijnschen heuvel,
waar wij de keizerin hebben zien binnen
gaan.
Deze catacomben waren niet door de
Christenen gegraven,, niet als toevluchtsoord
in de vervolging gebruikt, maar van dem
beginne af bestemd als begraafplaats van
voorname vreemdelingen en ook van hen,
die opzicht hadden bij den bouw van het
coliseum. Naderhand werden, zooals ge
zegd is, deze catacomben, die verschillende
ruime vertrekken hadden, welke afgesloten
konden worden, gebruikt voor, politieke
doeleinden, voor danszaal van den adel der
stad, en tevens ook voor het vieren der
H. H. Geheimen der christenen, omdat deze
plaats afgesloten kon worden en op groo
ten afstand van de anderen gelegen was.
(SEordt vervolgd),