TWEEDE BLAD.
Zaterdag 16 Aug. 1913. No. 94
Uisgebedenvan 17—24 Augustus.
MYSTERIA.
Wonder te Kevelaar.
Een wonderbare gene
zing door Pius X.
Er in geloopen.
Ons Blad
(Deze lijst is samengesteld, volgens den
Kalender van het Bisdom Haarlem).
Kerkwijding vóór de Hoogmle 34.
Onveranderlijk gedeelte der Misge
lden blz. 35 en volgn.
ZONDAG 17 AUG. H. Joachim,
vader van de H. Maagd 477.
2e collecte en laatste Evangelie van de
14e Zondag na Pinksteren 304.
3e collectev. d. octaafdag v. d. H. lau-
rentius 479. Credo. Praefatie v. Maria.
MAANDAG 18 AUG. - H. Jeroen,
Ma t. (64) Holl feesteigen.
2e collecte: v. h. octaaf v. Maria Hemel
vaart, 47.5.
3e collecte: v. d. H. Agapitu», 480.
Oredo. Praefatie van Maria.
DINSDAG 19 AUG. H. Ludovlcus
Tolosatnus, 65. Holi feeeteigen.
2e collecte; v. h. octaaf 475.
Oredo. Praefatie van Maria.
H. Bernar-
WOENSDAG 20 AUG.
us, abt 480.
2e collectev. h. octaaf 475.
Oredo. Praefatie van Maria.
DONDERDAG 21 AUG. H. Joanna
Francisca Frémiot de Cbantal, 480.
2e collecte: v. h. Octaaf
Oredo. Praefatie van Maria.
VRIJDAG 22 AUG. Octaafdag van
0. L. Vr. ten Hemelopneming 475.
2e collecte: van de H.H. Thimothens en
Gezellen, 481.
Oredo. Praefatie van Maria.
ZATERDAG 23 AUG. H. Philippna
Binltius, 481.
2e collecte en laatste Evangelie van het
Vigilie van den H. Bartholomaeus (octbr.)
3e v. d. Fans, 62.
bekommeren zich de heidenen; want uw
Vader weet dat gij dit alles noodig hebt.
Zoekt dan eerst het Rijk Gods en zijne
gerechtigheid, en dit alles zal u toege
worpen worden.
ZONDAG 24 AUG. H. Bartbolo-
rneui, 481.
2e collecte en laatste Evangelie van den
löen Zondag na Pinksteren 306.
Oredo. Praefatie van de HH. Apostelen,
17 AUGUSTUS.
14e Zondag na Plinksteren..
Les uit den brief van den H. apostel P;aulus
aan de Galaten; V., 1624,
Broeders! Wandelt naar den geest, en gij
zult de begeerten des vleesches niet vol
brengen. Want het vleesch begeert tegen
den geest, en de geest tegen het vleesch;
deze toch wederstreven elkander, zoodat
gij niet doen kunt al wat gij wilt. Doch
indien gij door den Geest geleid wordt,
zijt gij niet onder de wet. Bekend nu
zijn de werken des vleesches, welke zijn:
ontucht, onreinheid, oneerbaarheid, wellust,
afgodendienst, tooverijen, vijandschappen,
twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht,
scheuringen, wijd, moord, dronkenschap, bras
serij en dergelijke; ten aanzien waarvan ik
u vooraf zeg, geiijk ik het u vooraf gezegd
heb, dat zij, die zulke dingen doen, het
Rijk Gods niet zullen verwerven. Maar de
vrucht des Geestes is liefde, blijdschap,
vrede, geduld, goedertierenheid, goedheid,
lankmoedigheid^ zachtzinnigheid, trouw, be
scheidenheid, ingetogenheid, kuischheid. Te
gen de zoodanigen is de wet niet. Z|ij nu,
die Ghristus toebehooren, hebben hun
vleesch met ondeugden en begeerlijkheden
gekruisigd.
Evangelie volgens den H. Mattheus;
VI, 24—33. 1
Te dien tijde sprak Jesus tot zijne leerlin
gen: niemand kan twee heeren dienen;
immers zal hij of den eenen haten en
den anderen liefhebben, of den eenen ge
trouw blijven en den anderen yeronacht-
zamen. Gij kunt niet God dienen en den
Mammon. Daarom zeg Ik u: weest niet
angstig bezorgd voor uw lichaam, waarmee
gij u zult kleeden. Is het leven niet meer
dan het voedsel, en het lichaam niet meer
dan de kleeding? Aanschouwt de vogelen
des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien
noch in schuren verzamelen; en uw hemel-
sche Vader voedt ze. Zijt gij niet veel
voortreffelijker dan zij? En wie van u
kan, met peinzen, aan eene lengte ééne el
toevoegen? En wat gij voor kleeding be
zorgd? Beschouwt de leliën des velds, hoe
z>j groeien; zij arbeiden en spinnen niet;
echter zeg Ik u, dat zelfs Salomon ïn al
3'jne heerlijkheid niet gekleed was gelijk
eene derzelven. Indien nu God het gewas
des velds, dat heden is en morgen in den
oven geworpen wordt, aldus kleedt, hoe
veel meer u, kleingeloovigenWieest dan
niet beangstig, zeggende: wat zullen wij
eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede
Zullen wij ons kleeden? Wiant om dit alles
gij weet dat ik D bemin", 't Viel als de
eerste dauwdroppel in een rozenroode bloe-
me, die juist haar blaadjes ontvouwde, 't
Was de eerste hartebee, 't eerste eerherstel
gebracht aan: ,,'t Lam, dat Zich slachtoffert
voor onze zonden en zwakheden.
Eindh. Crt.
De avond daalde in de kleine stad. Naza
reth lag in plechtige schemering. En
ook in 't huisje, waar St. Jozef de timmer
man woonde, trok langzaam alles voor de
oogen heen als een nevel.
St. Jozef's dagtaak was nog niet voleind.
Gebogen stond hij over een ruwe plank en
schaafde die glad. Jezus, zijn voedsterkind,
schoof de krullen, die vielen, tezaam, tot Hij
heel wat bij elkaar had gegaard. Dan nam
hij ze in Zijn kleedje en vroeg ze te geven
aan een arm kleintje, dat kwam in de
verte. „Ach vader^ 't is zoo arm en koud,
't zal zoo graag bij vader en moeder een
vuurtje maken."
En St. Jozef glimlachte en knikte toe
stemmend zijn lieveling toe, en werkte dan
voort, want ook hij en het Kind en de
Moeder ^aren arm.
Toen de kleine Jezus Zijn gift aan 't
arme makkertje gegeven had, bleef Hij
staan aan den ingang van de werkplaats
en staarde naar buiten, waar de aarde weg
school onder den donkeren avondsluier,
waarop straks millioenen sterren als zoo
vele loovertjes schitteren zouden.
Moede trokken de stedelingen voorbij
die van het dagelijksch werk huiswaarts
keerden. Wat wachtte tehuis dan armoede
/en kommer? Zoo kroop het leven heen
liederen dag vol bange zorgen.
De jongeren wisselden geen blijden avond
groet. 't Jezuskindje, hen ziende en lezend
in hun strijdensmoede hart, zuchtte zacht:
„Ik zal hen niet ongespijzigd heen zenden,
opdat ze onderweg niet bezwijken."
En die voorbijtrokken voelden door hun
ziel een stroom van nieuw leven gaan, van
moed en van blij verlangen naar beter.
.Bracht het zacht gekweel van de vogels
in het hooge geboomte de levensnaren in
hun hart weer aan het trillen?
Geen die het wist, en ze vroegen 't el
kaar ook niet.
De kleine Jezus bad tot ze in verre
verte den huiselijken haard hadden weer
gevonden.
Maria, de lieve Vrouwe, had haar weef
werk ter zijde gelegd reeds voor de avond
viel. Zoo bange had ze gedacht aan 't
kruis Tlat voor haar geest was verrezen,
ruw en zwaar, 't offeraltaar van haar Je
zus. Tranen waren neergedrukt op het weef
sel. „Ze hebben mijn handen en voeten
doorboord, ze hebben al Mijn beenderen
geteld" was van haar goddelijk Kind voor
speld. O, onderworpen Godssmart. „Jezu,
Jezu", zuchtte ze. En haar Kindeke kwam
toegesneld en vleide zich naast haar, de
handjes op moeders schoot.
En de snijdende smart was gestild, Maria
bloosde van moederweelde en in haar lang
zwijgen aanbad ze haar Kind, omdat ze
voelde hoe de Godheid in Hem woonde.
Dan sprak het Jezuskindje: „Moeder, ik
blijf altijd bij U!"
Vóór Maria's geest doemden weer op
de ruwe kruisbalken, en ze glimlachte droef.
„Moeder, als ik zal gestorven zijn......].
en verrezen.... en ten Hemel gevaren, dan
toch zal iik bij U blijven."
Maria begreep die wonderwoorden niet.
Toch geffiofde ze, omdat haar Kind geen
onwaarheid spreken kon.
En Jezus liet het kopje in moeders ar
men rusten en sprak stil, zoodat zij voelen
moest dat het een geheim was. „Demen-
schen zijn zwak. 'k Heb medelijden met hen
en zal bij hen blijven tot aan het einde
der eeuwen. Ik zal dan kleiner zijn dan de
kleinste der mijnen en ik zal hart aan hart
met hen leven. 1
In Uw hart zal mijn liefste rust zijn,
Waak dan, Moeder, bij Mijn tabernakel".
Nooit had de Maagd, haar God, de lieve
Vrouwe haar Kind zoo liefgehad.
Daarboven lichtten de sterren en glans
de de maan, maar schooner licht vond ze
in de oogen van Jezus, dien ze drukte aan
het ih'art en stil legde ter ruste.
Toen Hij sliep in 't bedje, door Jozef
vol zorg getimmerd, boog Maria zich over
Zijn gekruiste handjes en drukte daarop een
langen kus.
Uren heeft ze toen gebeden en beloofd.
„Kindje, ik zal immer bij het eenzaam ta
bernakel wijlen, en de harten der men-
schen zal iik tot U voeren."
Dien nacht hoorde Jezus in Zijn droo-
men, net als zilveren klokjes, de Engelen
rond Hem zingen„O Sacrum Convivium.",,
Na jaren, op denzelfden lenteavond, toen
Jezus tot man was opgegroeid en stond
aan den avond van Zijn leven, stelde Hij
't wonderwerk in van Zijn onmetelijken
liefdedrang, nadat Hij gesproken had: „Ik
zal u niet als weezen achterlaten."
Joannes, de maagdelijke, geliefde leerling
rustte aan 't hart des Meesters.
In hem omhelsde Jezus heel de wereld
en ontving die teere liefdezucht: „Heer,
Over de opzienbarende genezing te Ke-
velaer bericht het Kölner Tageblatte het
volgende:
In het Krefelder Franciscanerklooster leef
de sedert langen tijd een meisje, dat ten
gevolge van een zware verlamming der heup
niet in staat was, alleen zich voort te
bewegen.
De lamme moest zich overal van twee
krukken, bedienen. Bij de laatste bedevaart
naar Kevelaar wilde zij beslist mede, in
weerwil dat de geneesheeren het haar af
rieden, daar zij onmogelijk genezen kon
worden. Nochtans gaf men gehoor aan
haar wensch en reed haar in een wagen
naar 't station, terwijl zij ook in Kevelaer
met een rijtuig werd afgehaald. Toen zij
in de Genadekapel te Kevelaer gekomen
was, trachtte zij met alle geweld te knielen
en na groote inspanning slaagde zij hierin.
Na eenigen tijd moest zij half bewus
teloos naar een hotel gebracht worden.
Toen zij weer tot bezinning kwam was zij
in staat zonder krukken te loopen.
Zij reisde zonder hulp naar huis.
De beterschap was volledig ingetreden,
zoodat het meisje op 't pogenblik in staat
is grootere wandelingen te maken. Eenige
doktoren bezochten de vroegere lamme
en moesten algeheele genezing vaststellen.
Gelijk aan den Krefelder General Anzeiger
betreffende deze wonderbare genezing me*
degedeeld wordt, is het ongeveer 26 jaar
oude meisje in haar prille jeugd door mis
handeling in 'haar lijden vervallen en werd
zij meerdere jaren in het Franciscanerkloos
ter T>ij de Dionysiuskerk verpleegd.
t De geneesheeren hielden verbetering in
naar lijden slechts bij buitengewone wils
kracht en Inspanning mogelijk; tot nu
toe was er nog geen verbetering in haar
toestand te bekennen geweest.
In Kevelaer moest zij naar de Genade
kapel gereden worden en kon zij zich slechts
met behulp harer krukken en ondersteu
ning door een zuster naar de kerk be
geven.
Na eeruigen tijd keerde zij alleen terug
zonder krukken en reed zij haar eiigen
ziekenwagen naar het klooster waar zij
onderdak gevonden had.
Dit wonderlijk gebeurde te Kevelaar heeft
vooral in Krefeld het grootste opzien ge
baard, terwijl kerkelijke en geneeskundige
autoriteiten het geval nog onderzoeken.
Een der Parijsche bladen, „La Croix",
geeft een uitvoerig verhaal der wonderbare
genezing van een jongen man door Z.H. den
Paus welke genezene op een bedevaart te
Lourdes door den correspondent van het
blad gesproken is.
De correspondent bevond zich in het
„Bureau des Constations" te Lourdes en
verhaalt wat hij daar gezien heeft. Daarna
vervolgt hij: Er ontstond een beroeringon-
onder de aanwezigenDr. Boissarie staat op
en gaat mevr. De Beaumont tegemoet, die
haar zoon vergezelt.
Ik vermoed eene lichte ontroering in de
stem van den dokter, wanneer hij ons zegt:
„Wjonderbaar genezenen door de Hl Maagd
ziet mren eiken dag te Lourdes. Maar ziehier
heel wat meer, een wonderbaar genezene
door den Plaus!"
GeoffroyPierre de Toucheboeuf-Beau-
mont ds 22 jaar oud.
Hij heeft het fijn, nadenkend gelaat van
den jongeling die lang heeft geleefd in een
zaamheid, een inwendigen droom nastrevend
Zijn moeder vertelt heden zijn geschiedenis.
„Hij was twee en een half jaar oud, toen
zijn trommelvliezen door abcessen werden
doorboord. Geneeskundige hulp, zelfs van
specialiteiten, baatte niet, de trommelvliezen
herstelden wel is waar, doch waren overdekt
met knobbels en litteekens. Op zekeren
dag werd van operatie gesproken. De on
troostbare moeder vroeg naderen uitleg.
De dokter zelf aarzelde.
'Mevrouw er zou een schedelboring
noodig zijn om de gehoorbeentjes vrij te
maken, en zelfs dan nog zou de uitslag
twijfelachtig zijn.
De familie deed herhaaldelijke bedevaar
ten naar Lourdes, Ijijna elk jaar. Zij kwam
nog in 1912, maar zonder gevolg.
De jongeling was somber en wanhopig,
maar bleef vurig bidden. Hij wilde naar
Rome met de bedevaart van Augustus-
September 1912, geleid door abbé Gamier,
Zijn reisgezellen bemerkten, dien lijdenden,
zwijgenden jongen man, die zijn ziekte
voor zich hield en alleen nu en dan eenige
woorden sprak tot zijn treurende moeder,
die 'hem met duizend zorgen omringde.
De zieke en zijn moeder hadden ver
trouwen in de macht des Pausen, dien zij
met Maria wilden aanroepen.
Toen de Fransche pelgrims werden ont
vangen en de H. Vader den zegen gaf,
wierpen zij zich op de knieën, maar geen
beterschap beloonde hun vorige hoop.
Zij waren op het punt Rome te verlaten,
toen op 10 September, te 11 uur 's mor
gens, een buitengewoon toeval maakte dat
zij twee kaarten bekwamen voor een bij
zonder gehoor. Zij namen plaats met twaalf
andere bevoorrechten in de ontvangstzaal^
naast het werkkabinet van den H. Vader.
Z. H. verscheen en ging snel voorbij den
halven kring zijner gelukkige bezoekers,
luisterend naar de smeekingen van een ieder
en hen allen zegenend.
Hij kwam bij mevr. De Beaumont.
H. Vader, zegen mijn gezin en ge
nees mijn zoon, sprak de moeder bewo
gen.
De Paus wierp een blik van onbeschrij
felijke goedheid op haar, liet haar zijn ring
kussen en ging voorbij.
H. Vader, verwaardig- u mij te ge
nezen, smeekte de zoon nu, voor hem
geknield.
'En de Paus bleef staan en vroeg hem
in het Fransch:
,Hebt gij het geloof?
De Paus had niet luid gesproken.
De jongeling hoorde niet. De moeder
antwoordde voor hem:
Ja, -heilige Vader, wij hebben het
geloof.
Pius X was een stap achteruit gegaan.
Hij wist niets van de ziekte van den jon
geling. Driemaal sloeg hij licht op het
hoofd van den jongen de Beaumont, mur
melend: ja, ja, ja.
Reeds zegende Z. H. een ander der
aanwezigen. De geloovigen rondom hem
hadden niets gehoord van het korte ge
sprek. Abbé Gamier verwonderde zich er
over, omdat de P;aus wat langer stilhield
voor moeder en zoon.
Geoffroy de Beaumont had duidelijk het
driewerf „ja" van den Paus gehoord. Zijn
stille erkentelijkheid uitte zich in tranen
van vreugde. Zijne moeder vermoedde
niets en toen de H. Vader heenging
strekte zij nog de smeekende armen naar
hem uit; zij smeekte stom voor haar kind.
Treurig keerde zij zich tot hem; maar
zij zag vreugde in zijn blikken. Ik ben
genezen! sprak hij tot haar. En beiden
gingen heen in hun hart een hosannah
van dank aanheffend.
De laatste specialist die Geoffroy de
Beaumont had behandeld, onderzocht hem
bij zijn terugkeer. Hij constateerde dat het
gehoorvermogen van elk oor evenals
vroeger nog ongelijk was, doch de ge-
hoorkracht was verdubbeld. Hij deed nog
een andere belangrijke waarneming. De
trommelvliezen waren in denzelfden toe
stand, de gehoorbeentjes nog steeds stijf,
en toch was het gehoor zeer duidelijk
verdubbeld en verbeterd. Dit is een te
Lourdes veel voorkomend feit; het letsel
blijft bestaan, maar de functie is hersteld.
Kardinaal Andrieu wilde den gelukkig ge
nezene zien. Hij kwam met zijn pastoor. 'En
de kardinaal ondervroeg hem:
Welnu, meneer pastoor, hebt gij zelf
een verbetering waargenomen?
Zeker, Eminentie, om zijn biecht te
hooren moest ik al de deuren der sacris
tie sluiten en zeer hard roepen en dan
was ik nog niet zeker dat hij mij verstond.
En nu? i
Nu biecht hij in den biechtstoel zoo
als iedereen.
Ziedaar het verhaal van mevrouw de
Beaumont overeenkomstig het gehoorde in
het consultatie-bureau. Later sprak de cor
respondent met moeder en zoon in het
hotel, en daar kon hij de proef nemen
dat hij yerkelijk genezen was en zelfs al
de woorden, met halve stem uitgesproken
zonder dat hij de lippen des sprekers zag,
verstond.
De wonderbare genezene van den Paus
was naar Lourdes eene dankbedevaart
komen doen. 25.000 personen gingen eiken
dag met hem naar de grot bidden voor
den H, Vader, opdat God hem nog lang
voor de Kerk beware.
Ziedaar, zegt de „Croix", het verhaal
van mevrouw de Beaumont, weergegeven,
zooals wij het hoorden in het consultatie
bureau, waar een vreemde geneesheer
weende van aandoening bij het vernemen
er van. De correspondent werd in het
hotel Royal door de gelukkige moeder en
haar zoon ontvangen.
Geoffroy de Beaumont hoorde zelfs de
met halve stem uitgesproken woorden,
zonder zelfs dat hij de lippen van den
spreker zag bewegen. En de tranen kwa
men hem in de oogen, toen hij mij ver
telde van het onuitsprekelijk geluk, dat
hem overmeesterde bij de zegening door
den H. Vader.
W—M—BBM—MMWMMt——WWW
Monsieur Prudhomme, warm aanhanger
der Fransche regeering, stapte onlangs in
den trein. Hij reisde derde klas, om niet
gescheiden te worden van zijn hond, die
als een trouw vriend, altijd bij hem was.
Er bevond zich niemand in de coupé en
monsieur Prudhomme koos zich de beste
plaats waar hij, naar zijn, zwaarlijvigheid
toeliet, zoo gemakkelijk mogelijk zitten ging
Daar kwam nog een reiziger, een vrouw
van ongeveer dertig jaar. Haar gelaat was
mager en bleek en haar kleederen, schoon
welgemaakt en van goede stof, droeg zij
met een zekere linkschheid, als iemand die
niet géwoon waf zoo gekleed te gaan.
Het hoofdhaar was kort geknipt en haar
handen ruw als van iemand die hard moest
werken. Zij droeg geen oor- of halssieraad
en ofschoon niet juist afstootend was zij
toch een minder welgevallige verschijning.
Monsieur Prudhomme was een goed bur
ger, een goedig man en een warm aanhan
ger van het gouvernement. Hij haatte alle
kloosterlingen, vooral vrouwelijke en niets
bezorgde hem een gelukkiger dag, dan wan
neer hij ontbijtend uit zijn ochtendblad ver
nemen mocht dat er religieuzen waren ver
dreven en kloosters gesloten,
Hij sloeg een onderzoekenden blik op
zijn mede reizigster en was al spoedig
tot de overtuiging gekomen, dat zij er éen
van die zijn moest. Gisteren nog had hij
in zijn krant gelezen, dat verschillende re
ligieuzen op weg waren naar België. Vrij
willig verlieten zij haar kloosters, om niet
door de ruwe handen der soldaten op straat
gezet te worden. i
Ja! zei de dikke Monsieur Prudhomme
in zich-zelf: zij is er een van, dat kan
niet anders. En hij besloot met haar een
gesprek te beginnen, bij voorbaat al smul
lend van de pret, dat dit onderhoud hem
geven zou. i
En hij begon: i
„Ik wil er op zweren, dat het lang
geleden is, sinds u voor het laatst een
hond gestreeld hebt juffrouw."
De vrouw die speelde met het oor van
Zen hond, bleef er mee voortgaan en ant
woordde,. den vrager eenigszins verrast aan
ziende; i
.„Wjel, mijnheer, hoe komt U op die ge
dachte?"
„Ja, ik dacht dat er geen honden moch
ten komen in die...,,.... cellen. Het doel
is toch om zooveel mogelijk te ontnemen,
niet waar?"
„Maar, mijnheer, hoe weet u vanwaar
ik kom- j
„Juffrouw, denk niet dat ik onbescheiden
ben, 't is waar, dat ik met menschen
van uw slag niet veel op heb uw
leven is van 't begin tot het einde on
natuurlijk en ik vlei me, gezond ver
stand genoeg te hebben om zulk en van
mijn medeschepselen de plaats te geven die
hun toekomt. U vraagt mij, hop ik weet
vanwaar u is. Och het eenigszins stijve
waarmee u deze kleeren draagt, zegt mij,
dat u gewend is anders gekleed te gaan.
Daarbij uw haar is afgekniptheb ik
geen gelijk?"
Zijn mede-reizigster moest het erkennen
en zei kort-af:
„Och, ja, meneer, het is zoo."
„En u gaat thans naar België?"
„Toch maar voor enkele maanden, hoop
ik. Als het gaat keer ik zoo spoedig mo
gelijk naar Frankrijk terug; maar er kun
nen omstandigheden zijn, waardoor het
wenschelijk wordt voor eenigen tijd buiten
zijn vaderland te gaan."
„Dat ben ik niet met u eens" antwoord
de meneer Prudhomme met zwaren ernst,
„wanneer men in een bepaald land heeft,
dan moet men zich ook aan de landswetten
onderwerpen."
„Och ja, u is in omstandigheden, dat
u kunt gelooven wat u zegt, Maar u moet
bedenken dat de wetten van Frankrijk u
niet treffen op dezelfde manier als mij."
„Laten we maar niet langer praten over
dit punt, waarover we het toch niet eens
worden. Juffrouw., geloof me, ik beklaag
u. Maar ondanks dit wil ik u toch ermee
feliciteeren, dat er een einde gekomen is
aan Tiet leven dat u tot nu toe geleid
hebt. Hoe oud was u wel, toen u be
gon met uwuw gevangenis?"
„Zeventien."
„Zeventienoch, armeen de regels
waren er zeker wel erg streng?,..
„O, "toch niet zoo heel erg."
„Maaru mocht natuurlijk nooit uit
gaan?"
„Nee, natuurlijk niet", antwoordde de
juffrouw in het zwart, eenigszins verwon
derd.
„En u kon alleen spreken met uw fa
milie, op bepaalde tijden en dan nog ach
ter een tralie?"
„Ik had niemand die mij kwam bezoe
ken. Wiat u zegt gaat op voor hen, die
bezoek ontvingen."
„Ja, zoo'n traliehek maakt me altijd ra
zend als ik er aan denk. En waarschijn
lijk kreeg u dan nog slecht voedsel en
moest slapen, op een hard, akelig bed?
vroeg de gezonde dikkerd verder.
„Ja, meneer, dat is zoo. U schijnt een
goed hart te hebben."
.„Dat heb ik", zei Prudhomme met een
zelfvoldaan kuchje,, terwijl hij zijn liggend
boord verschikte. „Maar zeg mij eens, u
weet zeker niet meer hoe een gebraden
kippetje smaakt?"
„Neen, antwoordde de reizigster, dat heb
ik verleerd, evenals alle pleizier."
„Zou het u bevallen met mij te ontbij
ten?" vroeg monsieur Prudhomme verder,
terwijl hij zich naar den stevigen koffer
keerde, die naast hem op de bank stond,
.„Nu, meneer, dat wil ik niet afslaan. Ik
had niet gedacht, dat er op heel de we
reld nog iemand was, die zoo vriendelijk
tegen mij kon zijn, als u is."
„Och, jaja, antwoordde Prudhomme
wat verlegen en onhandig nu hij het kip
petje, dat in een frisch wit servet was
gepakt, uit zijn k;offer te voorschijn bracht
„Mijn vrouw zal er pleizier van hebben",
begon hij weer, „ja, dat zal ze, als ik
haar van dit ontbijt vertellen zal; zij heeft
iets van een kwezeltje wat al te goed,
als ik tenminste zoo spreken mag tegen
personenals u-zelf."
„Ze moet wel een goed mensch zijn."
„Dat is zoo dat is zoo. Kom, laten
we nu ieder een boutje nemen, Hier is
brood en boter, en een flesch goeden wijn."
iDe juffrouw in het zwart had geen
uitnoodiging meer van doen, en weldra
waren beide reizigers bezig met het sma
kelijke ontbijt, dat mevrouw Prudhomme
vooi; haar echtgenoot zoo zorgelijk had
klaar gemaakt.
Na een tijdje van eten en zwijgen ber
gon meneer Prudhomme opnieuw:
„Ik zal u eens iets vertellen. In den
regel ben ik er niet vpor te vinden, om