TWEEDE BLAD. Zaterdag 16 Aug. 1913. No. 94 Uisgebedenvan 17—24 Augustus. MYSTERIA. Wonder te Kevelaar. Een wonderbare gene zing door Pius X. Er in geloopen. Ons Blad (Deze lijst is samengesteld, volgens den Kalender van het Bisdom Haarlem). Kerkwijding vóór de Hoogmle 34. Onveranderlijk gedeelte der Misge lden blz. 35 en volgn. ZONDAG 17 AUG. H. Joachim, vader van de H. Maagd 477. 2e collecte en laatste Evangelie van de 14e Zondag na Pinksteren 304. 3e collectev. d. octaafdag v. d. H. lau- rentius 479. Credo. Praefatie v. Maria. MAANDAG 18 AUG. - H. Jeroen, Ma t. (64) Holl feesteigen. 2e collecte: v. h. octaaf v. Maria Hemel vaart, 47.5. 3e collecte: v. d. H. Agapitu», 480. Oredo. Praefatie van Maria. DINSDAG 19 AUG. H. Ludovlcus Tolosatnus, 65. Holi feeeteigen. 2e collecte; v. h. octaaf 475. Oredo. Praefatie van Maria. H. Bernar- WOENSDAG 20 AUG. us, abt 480. 2e collectev. h. octaaf 475. Oredo. Praefatie van Maria. DONDERDAG 21 AUG. H. Joanna Francisca Frémiot de Cbantal, 480. 2e collecte: v. h. Octaaf Oredo. Praefatie van Maria. VRIJDAG 22 AUG. Octaafdag van 0. L. Vr. ten Hemelopneming 475. 2e collecte: van de H.H. Thimothens en Gezellen, 481. Oredo. Praefatie van Maria. ZATERDAG 23 AUG. H. Philippna Binltius, 481. 2e collecte en laatste Evangelie van het Vigilie van den H. Bartholomaeus (octbr.) 3e v. d. Fans, 62. bekommeren zich de heidenen; want uw Vader weet dat gij dit alles noodig hebt. Zoekt dan eerst het Rijk Gods en zijne gerechtigheid, en dit alles zal u toege worpen worden. ZONDAG 24 AUG. H. Bartbolo- rneui, 481. 2e collecte en laatste Evangelie van den löen Zondag na Pinksteren 306. Oredo. Praefatie van de HH. Apostelen, 17 AUGUSTUS. 14e Zondag na Plinksteren.. Les uit den brief van den H. apostel P;aulus aan de Galaten; V., 1624, Broeders! Wandelt naar den geest, en gij zult de begeerten des vleesches niet vol brengen. Want het vleesch begeert tegen den geest, en de geest tegen het vleesch; deze toch wederstreven elkander, zoodat gij niet doen kunt al wat gij wilt. Doch indien gij door den Geest geleid wordt, zijt gij niet onder de wet. Bekend nu zijn de werken des vleesches, welke zijn: ontucht, onreinheid, oneerbaarheid, wellust, afgodendienst, tooverijen, vijandschappen, twist, afgunst, toorn, gekijf, tweedracht, scheuringen, wijd, moord, dronkenschap, bras serij en dergelijke; ten aanzien waarvan ik u vooraf zeg, geiijk ik het u vooraf gezegd heb, dat zij, die zulke dingen doen, het Rijk Gods niet zullen verwerven. Maar de vrucht des Geestes is liefde, blijdschap, vrede, geduld, goedertierenheid, goedheid, lankmoedigheid^ zachtzinnigheid, trouw, be scheidenheid, ingetogenheid, kuischheid. Te gen de zoodanigen is de wet niet. Z|ij nu, die Ghristus toebehooren, hebben hun vleesch met ondeugden en begeerlijkheden gekruisigd. Evangelie volgens den H. Mattheus; VI, 24—33. 1 Te dien tijde sprak Jesus tot zijne leerlin gen: niemand kan twee heeren dienen; immers zal hij of den eenen haten en den anderen liefhebben, of den eenen ge trouw blijven en den anderen yeronacht- zamen. Gij kunt niet God dienen en den Mammon. Daarom zeg Ik u: weest niet angstig bezorgd voor uw lichaam, waarmee gij u zult kleeden. Is het leven niet meer dan het voedsel, en het lichaam niet meer dan de kleeding? Aanschouwt de vogelen des hemels, dat zij niet zaaien noch maaien noch in schuren verzamelen; en uw hemel- sche Vader voedt ze. Zijt gij niet veel voortreffelijker dan zij? En wie van u kan, met peinzen, aan eene lengte ééne el toevoegen? En wat gij voor kleeding be zorgd? Beschouwt de leliën des velds, hoe z>j groeien; zij arbeiden en spinnen niet; echter zeg Ik u, dat zelfs Salomon ïn al 3'jne heerlijkheid niet gekleed was gelijk eene derzelven. Indien nu God het gewas des velds, dat heden is en morgen in den oven geworpen wordt, aldus kleedt, hoe veel meer u, kleingeloovigenWieest dan niet beangstig, zeggende: wat zullen wij eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede Zullen wij ons kleeden? Wiant om dit alles gij weet dat ik D bemin", 't Viel als de eerste dauwdroppel in een rozenroode bloe- me, die juist haar blaadjes ontvouwde, 't Was de eerste hartebee, 't eerste eerherstel gebracht aan: ,,'t Lam, dat Zich slachtoffert voor onze zonden en zwakheden. Eindh. Crt. De avond daalde in de kleine stad. Naza reth lag in plechtige schemering. En ook in 't huisje, waar St. Jozef de timmer man woonde, trok langzaam alles voor de oogen heen als een nevel. St. Jozef's dagtaak was nog niet voleind. Gebogen stond hij over een ruwe plank en schaafde die glad. Jezus, zijn voedsterkind, schoof de krullen, die vielen, tezaam, tot Hij heel wat bij elkaar had gegaard. Dan nam hij ze in Zijn kleedje en vroeg ze te geven aan een arm kleintje, dat kwam in de verte. „Ach vader^ 't is zoo arm en koud, 't zal zoo graag bij vader en moeder een vuurtje maken." En St. Jozef glimlachte en knikte toe stemmend zijn lieveling toe, en werkte dan voort, want ook hij en het Kind en de Moeder ^aren arm. Toen de kleine Jezus Zijn gift aan 't arme makkertje gegeven had, bleef Hij staan aan den ingang van de werkplaats en staarde naar buiten, waar de aarde weg school onder den donkeren avondsluier, waarop straks millioenen sterren als zoo vele loovertjes schitteren zouden. Moede trokken de stedelingen voorbij die van het dagelijksch werk huiswaarts keerden. Wat wachtte tehuis dan armoede /en kommer? Zoo kroop het leven heen liederen dag vol bange zorgen. De jongeren wisselden geen blijden avond groet. 't Jezuskindje, hen ziende en lezend in hun strijdensmoede hart, zuchtte zacht: „Ik zal hen niet ongespijzigd heen zenden, opdat ze onderweg niet bezwijken." En die voorbijtrokken voelden door hun ziel een stroom van nieuw leven gaan, van moed en van blij verlangen naar beter. .Bracht het zacht gekweel van de vogels in het hooge geboomte de levensnaren in hun hart weer aan het trillen? Geen die het wist, en ze vroegen 't el kaar ook niet. De kleine Jezus bad tot ze in verre verte den huiselijken haard hadden weer gevonden. Maria, de lieve Vrouwe, had haar weef werk ter zijde gelegd reeds voor de avond viel. Zoo bange had ze gedacht aan 't kruis Tlat voor haar geest was verrezen, ruw en zwaar, 't offeraltaar van haar Je zus. Tranen waren neergedrukt op het weef sel. „Ze hebben mijn handen en voeten doorboord, ze hebben al Mijn beenderen geteld" was van haar goddelijk Kind voor speld. O, onderworpen Godssmart. „Jezu, Jezu", zuchtte ze. En haar Kindeke kwam toegesneld en vleide zich naast haar, de handjes op moeders schoot. En de snijdende smart was gestild, Maria bloosde van moederweelde en in haar lang zwijgen aanbad ze haar Kind, omdat ze voelde hoe de Godheid in Hem woonde. Dan sprak het Jezuskindje: „Moeder, ik blijf altijd bij U!" Vóór Maria's geest doemden weer op de ruwe kruisbalken, en ze glimlachte droef. „Moeder, als ik zal gestorven zijn......]. en verrezen.... en ten Hemel gevaren, dan toch zal iik bij U blijven." Maria begreep die wonderwoorden niet. Toch geffiofde ze, omdat haar Kind geen onwaarheid spreken kon. En Jezus liet het kopje in moeders ar men rusten en sprak stil, zoodat zij voelen moest dat het een geheim was. „Demen- schen zijn zwak. 'k Heb medelijden met hen en zal bij hen blijven tot aan het einde der eeuwen. Ik zal dan kleiner zijn dan de kleinste der mijnen en ik zal hart aan hart met hen leven. 1 In Uw hart zal mijn liefste rust zijn, Waak dan, Moeder, bij Mijn tabernakel". Nooit had de Maagd, haar God, de lieve Vrouwe haar Kind zoo liefgehad. Daarboven lichtten de sterren en glans de de maan, maar schooner licht vond ze in de oogen van Jezus, dien ze drukte aan het ih'art en stil legde ter ruste. Toen Hij sliep in 't bedje, door Jozef vol zorg getimmerd, boog Maria zich over Zijn gekruiste handjes en drukte daarop een langen kus. Uren heeft ze toen gebeden en beloofd. „Kindje, ik zal immer bij het eenzaam ta bernakel wijlen, en de harten der men- schen zal iik tot U voeren." Dien nacht hoorde Jezus in Zijn droo- men, net als zilveren klokjes, de Engelen rond Hem zingen„O Sacrum Convivium.",, Na jaren, op denzelfden lenteavond, toen Jezus tot man was opgegroeid en stond aan den avond van Zijn leven, stelde Hij 't wonderwerk in van Zijn onmetelijken liefdedrang, nadat Hij gesproken had: „Ik zal u niet als weezen achterlaten." Joannes, de maagdelijke, geliefde leerling rustte aan 't hart des Meesters. In hem omhelsde Jezus heel de wereld en ontving die teere liefdezucht: „Heer, Over de opzienbarende genezing te Ke- velaer bericht het Kölner Tageblatte het volgende: In het Krefelder Franciscanerklooster leef de sedert langen tijd een meisje, dat ten gevolge van een zware verlamming der heup niet in staat was, alleen zich voort te bewegen. De lamme moest zich overal van twee krukken, bedienen. Bij de laatste bedevaart naar Kevelaar wilde zij beslist mede, in weerwil dat de geneesheeren het haar af rieden, daar zij onmogelijk genezen kon worden. Nochtans gaf men gehoor aan haar wensch en reed haar in een wagen naar 't station, terwijl zij ook in Kevelaer met een rijtuig werd afgehaald. Toen zij in de Genadekapel te Kevelaer gekomen was, trachtte zij met alle geweld te knielen en na groote inspanning slaagde zij hierin. Na eenigen tijd moest zij half bewus teloos naar een hotel gebracht worden. Toen zij weer tot bezinning kwam was zij in staat zonder krukken te loopen. Zij reisde zonder hulp naar huis. De beterschap was volledig ingetreden, zoodat het meisje op 't pogenblik in staat is grootere wandelingen te maken. Eenige doktoren bezochten de vroegere lamme en moesten algeheele genezing vaststellen. Gelijk aan den Krefelder General Anzeiger betreffende deze wonderbare genezing me* degedeeld wordt, is het ongeveer 26 jaar oude meisje in haar prille jeugd door mis handeling in 'haar lijden vervallen en werd zij meerdere jaren in het Franciscanerkloos ter T>ij de Dionysiuskerk verpleegd. t De geneesheeren hielden verbetering in naar lijden slechts bij buitengewone wils kracht en Inspanning mogelijk; tot nu toe was er nog geen verbetering in haar toestand te bekennen geweest. In Kevelaer moest zij naar de Genade kapel gereden worden en kon zij zich slechts met behulp harer krukken en ondersteu ning door een zuster naar de kerk be geven. Na eeruigen tijd keerde zij alleen terug zonder krukken en reed zij haar eiigen ziekenwagen naar het klooster waar zij onderdak gevonden had. Dit wonderlijk gebeurde te Kevelaar heeft vooral in Krefeld het grootste opzien ge baard, terwijl kerkelijke en geneeskundige autoriteiten het geval nog onderzoeken. Een der Parijsche bladen, „La Croix", geeft een uitvoerig verhaal der wonderbare genezing van een jongen man door Z.H. den Paus welke genezene op een bedevaart te Lourdes door den correspondent van het blad gesproken is. De correspondent bevond zich in het „Bureau des Constations" te Lourdes en verhaalt wat hij daar gezien heeft. Daarna vervolgt hij: Er ontstond een beroeringon- onder de aanwezigenDr. Boissarie staat op en gaat mevr. De Beaumont tegemoet, die haar zoon vergezelt. Ik vermoed eene lichte ontroering in de stem van den dokter, wanneer hij ons zegt: „Wjonderbaar genezenen door de Hl Maagd ziet mren eiken dag te Lourdes. Maar ziehier heel wat meer, een wonderbaar genezene door den Plaus!" GeoffroyPierre de Toucheboeuf-Beau- mont ds 22 jaar oud. Hij heeft het fijn, nadenkend gelaat van den jongeling die lang heeft geleefd in een zaamheid, een inwendigen droom nastrevend Zijn moeder vertelt heden zijn geschiedenis. „Hij was twee en een half jaar oud, toen zijn trommelvliezen door abcessen werden doorboord. Geneeskundige hulp, zelfs van specialiteiten, baatte niet, de trommelvliezen herstelden wel is waar, doch waren overdekt met knobbels en litteekens. Op zekeren dag werd van operatie gesproken. De on troostbare moeder vroeg naderen uitleg. De dokter zelf aarzelde. 'Mevrouw er zou een schedelboring noodig zijn om de gehoorbeentjes vrij te maken, en zelfs dan nog zou de uitslag twijfelachtig zijn. De familie deed herhaaldelijke bedevaar ten naar Lourdes, Ijijna elk jaar. Zij kwam nog in 1912, maar zonder gevolg. De jongeling was somber en wanhopig, maar bleef vurig bidden. Hij wilde naar Rome met de bedevaart van Augustus- September 1912, geleid door abbé Gamier, Zijn reisgezellen bemerkten, dien lijdenden, zwijgenden jongen man, die zijn ziekte voor zich hield en alleen nu en dan eenige woorden sprak tot zijn treurende moeder, die 'hem met duizend zorgen omringde. De zieke en zijn moeder hadden ver trouwen in de macht des Pausen, dien zij met Maria wilden aanroepen. Toen de Fransche pelgrims werden ont vangen en de H. Vader den zegen gaf, wierpen zij zich op de knieën, maar geen beterschap beloonde hun vorige hoop. Zij waren op het punt Rome te verlaten, toen op 10 September, te 11 uur 's mor gens, een buitengewoon toeval maakte dat zij twee kaarten bekwamen voor een bij zonder gehoor. Zij namen plaats met twaalf andere bevoorrechten in de ontvangstzaal^ naast het werkkabinet van den H. Vader. Z. H. verscheen en ging snel voorbij den halven kring zijner gelukkige bezoekers, luisterend naar de smeekingen van een ieder en hen allen zegenend. Hij kwam bij mevr. De Beaumont. H. Vader, zegen mijn gezin en ge nees mijn zoon, sprak de moeder bewo gen. De Paus wierp een blik van onbeschrij felijke goedheid op haar, liet haar zijn ring kussen en ging voorbij. H. Vader, verwaardig- u mij te ge nezen, smeekte de zoon nu, voor hem geknield. 'En de Paus bleef staan en vroeg hem in het Fransch: ,Hebt gij het geloof? De Paus had niet luid gesproken. De jongeling hoorde niet. De moeder antwoordde voor hem: Ja, -heilige Vader, wij hebben het geloof. Pius X was een stap achteruit gegaan. Hij wist niets van de ziekte van den jon geling. Driemaal sloeg hij licht op het hoofd van den jongen de Beaumont, mur melend: ja, ja, ja. Reeds zegende Z. H. een ander der aanwezigen. De geloovigen rondom hem hadden niets gehoord van het korte ge sprek. Abbé Gamier verwonderde zich er over, omdat de P;aus wat langer stilhield voor moeder en zoon. Geoffroy de Beaumont had duidelijk het driewerf „ja" van den Paus gehoord. Zijn stille erkentelijkheid uitte zich in tranen van vreugde. Zijne moeder vermoedde niets en toen de H. Vader heenging strekte zij nog de smeekende armen naar hem uit; zij smeekte stom voor haar kind. Treurig keerde zij zich tot hem; maar zij zag vreugde in zijn blikken. Ik ben genezen! sprak hij tot haar. En beiden gingen heen in hun hart een hosannah van dank aanheffend. De laatste specialist die Geoffroy de Beaumont had behandeld, onderzocht hem bij zijn terugkeer. Hij constateerde dat het gehoorvermogen van elk oor evenals vroeger nog ongelijk was, doch de ge- hoorkracht was verdubbeld. Hij deed nog een andere belangrijke waarneming. De trommelvliezen waren in denzelfden toe stand, de gehoorbeentjes nog steeds stijf, en toch was het gehoor zeer duidelijk verdubbeld en verbeterd. Dit is een te Lourdes veel voorkomend feit; het letsel blijft bestaan, maar de functie is hersteld. Kardinaal Andrieu wilde den gelukkig ge nezene zien. Hij kwam met zijn pastoor. 'En de kardinaal ondervroeg hem: Welnu, meneer pastoor, hebt gij zelf een verbetering waargenomen? Zeker, Eminentie, om zijn biecht te hooren moest ik al de deuren der sacris tie sluiten en zeer hard roepen en dan was ik nog niet zeker dat hij mij verstond. En nu? i Nu biecht hij in den biechtstoel zoo als iedereen. Ziedaar het verhaal van mevrouw de Beaumont overeenkomstig het gehoorde in het consultatie-bureau. Later sprak de cor respondent met moeder en zoon in het hotel, en daar kon hij de proef nemen dat hij yerkelijk genezen was en zelfs al de woorden, met halve stem uitgesproken zonder dat hij de lippen des sprekers zag, verstond. De wonderbare genezene van den Paus was naar Lourdes eene dankbedevaart komen doen. 25.000 personen gingen eiken dag met hem naar de grot bidden voor den H, Vader, opdat God hem nog lang voor de Kerk beware. Ziedaar, zegt de „Croix", het verhaal van mevrouw de Beaumont, weergegeven, zooals wij het hoorden in het consultatie bureau, waar een vreemde geneesheer weende van aandoening bij het vernemen er van. De correspondent werd in het hotel Royal door de gelukkige moeder en haar zoon ontvangen. Geoffroy de Beaumont hoorde zelfs de met halve stem uitgesproken woorden, zonder zelfs dat hij de lippen van den spreker zag bewegen. En de tranen kwa men hem in de oogen, toen hij mij ver telde van het onuitsprekelijk geluk, dat hem overmeesterde bij de zegening door den H. Vader. W—M—BBM—MMWMMt——WWW Monsieur Prudhomme, warm aanhanger der Fransche regeering, stapte onlangs in den trein. Hij reisde derde klas, om niet gescheiden te worden van zijn hond, die als een trouw vriend, altijd bij hem was. Er bevond zich niemand in de coupé en monsieur Prudhomme koos zich de beste plaats waar hij, naar zijn, zwaarlijvigheid toeliet, zoo gemakkelijk mogelijk zitten ging Daar kwam nog een reiziger, een vrouw van ongeveer dertig jaar. Haar gelaat was mager en bleek en haar kleederen, schoon welgemaakt en van goede stof, droeg zij met een zekere linkschheid, als iemand die niet géwoon waf zoo gekleed te gaan. Het hoofdhaar was kort geknipt en haar handen ruw als van iemand die hard moest werken. Zij droeg geen oor- of halssieraad en ofschoon niet juist afstootend was zij toch een minder welgevallige verschijning. Monsieur Prudhomme was een goed bur ger, een goedig man en een warm aanhan ger van het gouvernement. Hij haatte alle kloosterlingen, vooral vrouwelijke en niets bezorgde hem een gelukkiger dag, dan wan neer hij ontbijtend uit zijn ochtendblad ver nemen mocht dat er religieuzen waren ver dreven en kloosters gesloten, Hij sloeg een onderzoekenden blik op zijn mede reizigster en was al spoedig tot de overtuiging gekomen, dat zij er éen van die zijn moest. Gisteren nog had hij in zijn krant gelezen, dat verschillende re ligieuzen op weg waren naar België. Vrij willig verlieten zij haar kloosters, om niet door de ruwe handen der soldaten op straat gezet te worden. i Ja! zei de dikke Monsieur Prudhomme in zich-zelf: zij is er een van, dat kan niet anders. En hij besloot met haar een gesprek te beginnen, bij voorbaat al smul lend van de pret, dat dit onderhoud hem geven zou. i En hij begon: i „Ik wil er op zweren, dat het lang geleden is, sinds u voor het laatst een hond gestreeld hebt juffrouw." De vrouw die speelde met het oor van Zen hond, bleef er mee voortgaan en ant woordde,. den vrager eenigszins verrast aan ziende; i .„Wjel, mijnheer, hoe komt U op die ge dachte?" „Ja, ik dacht dat er geen honden moch ten komen in die...,,.... cellen. Het doel is toch om zooveel mogelijk te ontnemen, niet waar?" „Maar, mijnheer, hoe weet u vanwaar ik kom- j „Juffrouw, denk niet dat ik onbescheiden ben, 't is waar, dat ik met menschen van uw slag niet veel op heb uw leven is van 't begin tot het einde on natuurlijk en ik vlei me, gezond ver stand genoeg te hebben om zulk en van mijn medeschepselen de plaats te geven die hun toekomt. U vraagt mij, hop ik weet vanwaar u is. Och het eenigszins stijve waarmee u deze kleeren draagt, zegt mij, dat u gewend is anders gekleed te gaan. Daarbij uw haar is afgekniptheb ik geen gelijk?" Zijn mede-reizigster moest het erkennen en zei kort-af: „Och, ja, meneer, het is zoo." „En u gaat thans naar België?" „Toch maar voor enkele maanden, hoop ik. Als het gaat keer ik zoo spoedig mo gelijk naar Frankrijk terug; maar er kun nen omstandigheden zijn, waardoor het wenschelijk wordt voor eenigen tijd buiten zijn vaderland te gaan." „Dat ben ik niet met u eens" antwoord de meneer Prudhomme met zwaren ernst, „wanneer men in een bepaald land heeft, dan moet men zich ook aan de landswetten onderwerpen." „Och ja, u is in omstandigheden, dat u kunt gelooven wat u zegt, Maar u moet bedenken dat de wetten van Frankrijk u niet treffen op dezelfde manier als mij." „Laten we maar niet langer praten over dit punt, waarover we het toch niet eens worden. Juffrouw., geloof me, ik beklaag u. Maar ondanks dit wil ik u toch ermee feliciteeren, dat er een einde gekomen is aan Tiet leven dat u tot nu toe geleid hebt. Hoe oud was u wel, toen u be gon met uwuw gevangenis?" „Zeventien." „Zeventienoch, armeen de regels waren er zeker wel erg streng?,.. „O, "toch niet zoo heel erg." „Maaru mocht natuurlijk nooit uit gaan?" „Nee, natuurlijk niet", antwoordde de juffrouw in het zwart, eenigszins verwon derd. „En u kon alleen spreken met uw fa milie, op bepaalde tijden en dan nog ach ter een tralie?" „Ik had niemand die mij kwam bezoe ken. Wiat u zegt gaat op voor hen, die bezoek ontvingen." „Ja, zoo'n traliehek maakt me altijd ra zend als ik er aan denk. En waarschijn lijk kreeg u dan nog slecht voedsel en moest slapen, op een hard, akelig bed? vroeg de gezonde dikkerd verder. „Ja, meneer, dat is zoo. U schijnt een goed hart te hebben." .„Dat heb ik", zei Prudhomme met een zelfvoldaan kuchje,, terwijl hij zijn liggend boord verschikte. „Maar zeg mij eens, u weet zeker niet meer hoe een gebraden kippetje smaakt?" „Neen, antwoordde de reizigster, dat heb ik verleerd, evenals alle pleizier." „Zou het u bevallen met mij te ontbij ten?" vroeg monsieur Prudhomme verder, terwijl hij zich naar den stevigen koffer keerde, die naast hem op de bank stond, .„Nu, meneer, dat wil ik niet afslaan. Ik had niet gedacht, dat er op heel de we reld nog iemand was, die zoo vriendelijk tegen mij kon zijn, als u is." „Och, jaja, antwoordde Prudhomme wat verlegen en onhandig nu hij het kip petje, dat in een frisch wit servet was gepakt, uit zijn k;offer te voorschijn bracht „Mijn vrouw zal er pleizier van hebben", begon hij weer, „ja, dat zal ze, als ik haar van dit ontbijt vertellen zal; zij heeft iets van een kwezeltje wat al te goed, als ik tenminste zoo spreken mag tegen personenals u-zelf." „Ze moet wel een goed mensch zijn." „Dat is zoo dat is zoo. Kom, laten we nu ieder een boutje nemen, Hier is brood en boter, en een flesch goeden wijn." iDe juffrouw in het zwart had geen uitnoodiging meer van doen, en weldra waren beide reizigers bezig met het sma kelijke ontbijt, dat mevrouw Prudhomme vooi; haar echtgenoot zoo zorgelijk had klaar gemaakt. Na een tijdje van eten en zwijgen ber gon meneer Prudhomme opnieuw: „Ik zal u eens iets vertellen. In den regel ben ik er niet vpor te vinden, om

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1913 | | pagina 5