TWEEDE BLAD. Kunst en Kennis JESck wat Wils, GRAPJES ZATERDAG 21 JUNI 1919. Brieven uit Britsch-indië. 1 i m Door zijn hond gered. Domme Timmerman. BLADVULLING. SPROKKELINGEN WIE WIL RÜILE.N? BRIEVENBUS Ramadurgam. i&lur P. O. Bellary Distr. III. EEN GEVAARLIJKE ZIEKTE Toen in de omliggende dorpen de pest Uitgebroken was, sclireef ik terstond naar het Gouvernement om een dokter om de menschen in te enten. De christenen waren zeven jaar geleden reeds ingeënt, en wisten dus wat het beduidde. Brievenschrijven, telegrapheeren en boden op en neer zenden nam meer dan drie maan den kostelijken tijd in beslag, en zoover Was alles nog tevergeefs. Toen de eerste waarschuwing, in den vorm van een doode rat, gevonden werd, dwongen de menschen onder bedreiging van brand stichting de familie het huis te verlaten. Ook andere doodgevallen ratten moeten er geweest zijn, maar dat werd jjeheim ge- nouden, to mat op een zekeren dag de pest -rijn eersiu slachtoffer vroeg. Jlet toeval wilde, dat juist dien dag de Fahaildar in het dorp was. Een Eahaildar is een gouvernementsambtenaar voor de be lastingen en tevens een kantonrechter; het volk over het algemeen ziet - koog tegen zoo'n persoon op. De Eah'sildar nu gaf bevel dat in naam van het Gouvernement eenieder terstond in qua rantaine moest gaan, werkelijk een redeloos level, want het regende oude wijven en Waar moest men in zulk weer heen, temeer nu alle velden juist bezaaid waren, en waar maar zoo op eens bouwstoffen voor barakken te krijgen? Dit alles liet den Eahsildar koud. De menschen waren radeloos, zij wisten dat na inenting zij in het dorp mochten blij ven, doch tegen het bevel van den -Eah sildar ingaan, beteekent boete. Met een deputatie kwam men bij mij om raad en zoo.noodig op mij de verantwoorde lijkheid te schuiven. Ik, voor mij dacht, bevelen zijn heel aar dig, doch zij moeten redelijk zijn. Een hond of kat zou ik zelf de deur nog met uitsturen, en waarom zou ik iedere familie op oukos- ven van 50 tot 200 gulden laten loopen, Wijl de dokter althans iederen dag ja ieder uur kon verwacht worden? - Ik zeide dan ook aan den Eahsildar, dat de verantwoordelijkheid op mij nam en ter geleger tijd wel voor quarantaine zou zorg dragen. Naeen veertien dagen was het regenseizoen wat verminderd, doch de pest was krachtiger opgetreden en nog was de dokter niet gekomen. Geleidelijk begon men zich voor het uiterste voor te berei den. Toen de eerste christen een slachtoffer 1) moesten missen heei-schte er als het waré een paniek en in tweë" dagen tijd was het lorp geheel verlaten, man en muis woonden in barakken in het veld, geld en kostbaar heden waren in den grond verborgen. In den tijd, die de inenting voorafging heerschte de pest nogal epidemisch'. Toen ik b.v. eens naar een naburig dorp moest fietsen en denzelfden avond nog terugkeer de, vernam ik dat mijn misdienaar aange tast, dood en begraven was. Hij was een dorpslievelingetje, een ieder was bij de be grafenis tegenwoordig geweest, wijl voor an dere pestpatiënten, slachtoffers, met moei te vier dragers waren te vinden. Een ieder kan begrijpen hoe gelijk een ha- zenslaap mijn nachtrust in die dagen was. Op een zekeren nacht kwam een processie met lantaarns en stokken om zoo noodig slangen te verdrijven mij om één uur roe pen voor een patiënt. Over het algemee® heeft men voor pestgevallen meer kans om in tijd te zijn om de H.H. Sacramenten toe te dienen dan met eholerapatiënten, tenzij het misschien verborgen longenpest is, zoo als het geval was met mijn Misdienaar. Er was nog.slechts één H. Hostie in de Liborium, welke ik als Viaticum kon toe dienen. Nauwelijks was ik weer thuis of een andere nachtelijke processie met lich ten en stokken kwam van een geheel an dere barak. Dit maal gold het voor een pa tiënt, die zeven jaar geleden reeds aange tast was. Ik gaf hem het H. Oliesel en be loofde hem bij het schemeren van den mor gen het H. Viaticum te zullen brengen. Als men eenmaal goed en wel wakker is en' daarenboven tweemaal op en neer een flinke wandeling heeft gemaakt, kan men den slaap niet gemakkelijk meer pakken, ik zat derhalve voor een half uurtje in een Auningstoel en begon mijn H. Mis in plaats van zeven uur om half vijf. Maar wie denkt u, dat ik onder de aanwezigen bemerkte? Natuurlijk mijn dagelijksche klantjes, want zij komen onverschillig op wat voor uur de klok ook luidt, doch warempel ik zag ook denpersoon aan wie ik beloofd had de H. Viaticum te zullen brengen. Gelijk de man van het H.Evangelie, die zeide niet waardig te zijn dat'onze Zaligmaker in z'jn huis zou liomen, zoo ook wilde mijn pati: nt niet dat de priester tweemaal tot hem zou komen. Hij had derhalve maar een kwartier tje gewandeld om de H. Communie in de kerk te ontvangen. Of ik uit vrees, dat het een pestaanval was, te spoedig geroepen was, of wel dat, als uitwerksel van 'het H. Oliesel, de patiënt zoo spoedig gencz -n was, heb ik tot dp heden nog niet kunnen uitmaken, doch het is en blijft een feit, dat de persoon radicaal genezen was, sinds hij ter kerke kwam. Mij en mijne missie in uwe gebeden aan bevelend, J. SCHIPPER R.K. Priester. 1) Het dorp waar ik nu over schrijf, is niet hetzelfde als dat dorp in mijn laatste artikel vermeld. EN CHUSIANA. III Men schi'iift ons uit Enkhuizen: De inwoners van het aldus ontstane plaatsje moetep dus gerekend worden evenals die van een groot 8eel der Hollanden tot de Friezen. Sedert de afscheiding van het deel van ons land. dat thans nog de provincie Friesland heet. welke afscheiding tot stand kwam door de steeds toenemende uitbreiding; van de Zui derzee, kwamen deze west-Friezen in een bij zondere- positie te staan en konden zich op iden duur niet daarin handhaven tegenover de op vergrooting van grondgebied heiuste graven van Holland, zooals we bit latere verwikkelin gen, waarin Enkhuizen betrokken was, zullen zien. Omstreeks-1100, den tiid waarin Floris II, de Witte, over het graafschap Holland regeerde, had Enkhuizen aan zün oostziide nog landgren zen en lag aan een tak van den Riin, die ook lange Stavoren stroomde en door het Vliê ge meenschap had met de Noordzee. Dientenge volge begon reeds vroeg eenige handel den bloei van het plaatsje te vergrooten, hetgeen blijkt uit de opgaaf van wel een 200-tal kleine vaartuigen tegelijk die den Riin waren komen afvaren, in de haven van Enkhuizen. Tegelii- kertiid, waren ook eenige huizen meer weste lijk gebouwd en wel op den Havendijk, het oud ste deel dus der tegenwoordige stad. die zich uitstrekte tot- het Noord. Beide namen van stadsüeelen zijn nog als zoodanig bekend. De levenswijze dezer eerste bewoners was wel zeer eenvoudig, ia zelfs armoedig. Eenige treffende staaltjes worden ons. daarvan verteld in de kroniek. De mannen droegen tes-broeken en kousen aan elkander vastr-Men noemde deze kleeding boeien en ge was wiid en lang tot op de voeten toe. Die der vrouwen leverde daar mede niet veel verschil op. Enkel droegen zij een witten doek om het hoofd om de haar vlechten bii elkaar te houden. De welvaart werd telkens geschokt door de vele watervloeden, welke het plaatsje teister den. Zelfs waren de inwoners niet bii machte hun pastoor, Melchior een behoorlijk bestaan in een eigen pastorie te verschaffen, zoodat hü genoodzaakt was om beurten bii ziin pa rochianen zijn intrek te nemen, waardoor de lasten zooveel mogelijk gelijkeliik onder hen verdeeld werden. Men vertelt ook van hem, dat hü zich kleedde in een ruwe pij of pek, en dat bij dit kleedingstuk ziin geheele leven ge dragen heeft. Men had slechts één vaartuig om do benoodigdheden*van elders te halen en ook maar één oven om er liet brood te bakken. Aanvankelijk kon pastoor Melchior enkel het middagmaal krijgen bii de bewoners der arme lijke hutten, die toen Enkhuizen vormden, doch later toen wat meer welvaart begon te komen, eischte bij ook voorziening in zün avondmaal, daar hij anders zich genoodzaakt zou zien te vertrekken. Tengevolge hiervan werd een eigenaardige maatregel getroffen. Het avond maal zou bii voortaan bii de riiksten genieten en bij iederen uitvaart een geheel brood, twee pond boter en een kan bier. Nog steeds behoort tot de oudheden van Enkhuizen het Staverdensch poortje, waarvan de volksmond nog vertelt, dat oudtijds daar een weg begon, die naar de toenmaaals rijke han delsstad Stavoren voerde. Het bouwwerkje staat op den Wierdük tegenover het onlangs door de firma Sluis en Groot zoo degelijk ge restaureerde Peperhuis, waarover we het later zfillen hebben. Ook Brandt maakt daarvan gewag en zegt, dat mam tot h.et jaar -ia met behulp van een plank (zeker wegens de reeds moerassige ge steldheid van den bodem) den tocht naar Stavoren kon maken. Ilii trekt dit echter tege lijkertijd in twijfel wegens den straks genoem den tak den Riin. of IJsel. dien men dan zou moeten overtrekken, hetwelk echter o. i. nog geen bezwaar behoeft te zijn: immers onze rivieren waren toen nog riik aan doorwaad bare plaatsen, zooals blijkt uit de vele plaats namen op Jvorde af voort," zooals Koevorden, Breedevoort. Vorden e.a. Zeker is echter, dat tussclien de beide plaat sen een bosch lag. de Kreiel geheeten. dat dikwijls diende tot jachtvermaak. Zoo toog ook graaf Eloris II van Holland, die van 1091 tot 1122 regeerde, in 't jaar 1119 daar ter jacht, waarover twist ontstond met den Friesehen edelman Galo van Galama, wiil de graaf aan diens dienaren eenig wild had ontnomen. Het feit leidde echter tot geen openlijken krijg en is alleen merkwaardig, omdat in de stukken, die daarvoor geschreven werden aan hertog Godfried van Brabant, dien men als bemidde laar had ingeroepen, voor het eerst de naam Enkhuizen genoemd wordt. Dergelijke twisten over grondgebied kon den toen ter tijd al zeer licht ontstaan, bu rners bij het „beleenen" van gronden, waar bij vorsten of ook wel Kerkeljjke overheids personen aan gunstelingen het gebruik van grondgebied afstonden onder toezegging van wederzijdsche bescherming en hulp, .konden de grenzen van dergelijk gebied meestal maar vaag worden aangegeven, daar men het gebruikt van goede landkaarten miste. Begrijpelijk is het, dat belanghebbenden op uitbreiding van grondgebied belust waren, hetgeen niet anders dan op schado van hun buren kon uitloopen en in dien rumoerigen tijd, vooral sedert de oorspronkelijke schen kers, de leenheeren, hun macht niet meer voldoende konden laten gelden, menigén twist en oorlog tussclien de edellieden uit lokte. We noemden daar het jaar 1255 als fatalen datum, waarop de Zuiderzee het gebied in nam -tussclien Enkliuizen en Stavoren en dat dus op een nieuwe uitbreiding ziet van het oorspronkelijke meer Elevo, dat inder tijd door de Romeinen Almeri geheeten werd. Reeds het jaar 1173 wordt in dit verband genoemd met een vernietigenden watervloed, die toen het bosch de Kreil wegnam. Het schijnt, dat overstroomingen aan de orde van den dag zijn geweest, het welk bij de lage en veenachtige gesteldi- heid van den bodem en het gemis van goede dijken ook waarlijk niet te verwonderen is. In verband met deze watervloeden en het voortdurend gevaar voor de inwoners daaruit ontstaan, vinden we nog een teekenende epi sode vermeld in een vrij zeldzaam voorko mend werkje van een onbekend schrijver en gedrukt bij Jeuriaan Riemvertz Landman te Enkhuizen. Zekere Hartman Ga'ama bezat uitges'rekte landerijen tussclien Enkliuizen en Stavoren gelegen, welke hij om hunne vruchtbaarheid gemakkelijk zou kunnen verkoopen. Hij was daartoe echter niet genegen tot hjj in 't jaar 1255 in een meertje, daar- gele gen, een paar haringen bemerkte. Hij leid de daaruit af, dat er reeds gemeenschap met de zee bestond en vond het in ieder geval een gevaarlijk teeken. Hij besloot van zijn ontdekking geen gewag te maken, vóór hij zijn bezitting verkocht had, wat hem ook gelukte. Omstreeks 1300 kwam ook werke lijk de catastrophe. Volgens den Fransehen schrij ver Michelef, was niet, zooal» men algemeen gelooft, Christo- ihorus Oolumbus de historische perscron. die een ei ovcreina zette om bü eene redewisseling ziine tegenpartii te overtuigen, maar komt aan den Florentijn- sihen bouwmeester Brunelleschl de eer toe het vraagstuk van hel ei opgelost te hebben. Het was bii gelegenheid, dat de koepel der kathedraal van Florence, het eerste dak van dien aard, gebouwd zou worden. Toen de grootc bouwmeester zün plank inleverde, wilde nie mand hem begrijpen. Hü werd er om uitgelachen. Iedereen verklaarde dat hü gek was. Op straat wees men hem na, zeggende. ..Daar gaat die gekke Brunelleschi." Intusschen kwam geen van de anderen met een plank voor den dag en men verwaardigde hem terug te roepen. „Welnu, laat ons uw model eens zien." Zii zouden het ongetwijfeld hebben nageteekend. Het antwoord, dat Brunelle- sihi den boosaardigen, dommen spotters gaf, was hunner waar dig. Hii haalde een ei uit ziin zak .,Daar is mijn model," zeide hii. ..zet het maar neer." Dat kon natuurlük niemand. Toen sloeg hü de punt stuk en het stond. „Niets is eenvoudiger," rie pen allen. „Waarom ziit gii er dan ook liet op gekomen." voegde hü hun toe. In aanmerking nemende dat Brunelleschi in 1444 gestorven jen Ohristophorus Ooluius in 1436 geboren is valt de priori teit der uitvinding niet te be twijfelen. Bovendien is het een veel logischer betoog een ei op zijn punt overeind te zetten als er sprake is van een koepel te bouwen, dan wanneer het geldt te bewüzen, wie het eeret een (werelddeel heeft ontdekt. Karl Maria von Weber zeide toen hü zün „Oberon" te Londen instudeerde tot 'n zanger:.Het doet me leed. dat ge u zooveel moeite geeft." De ander vatte dit als eer. complimentje op en zei. dat bü dit van harte gaarne deed. „Ik bedoel," zei Weber. ,>dat ge u de ondankbare moeite ge troost, zooveel noten te zingen, dfe niet in de partituur staan." De geschiedenis, die ik u zal vertellen, had plaats, toen ik vallen zette in het noor den van den Noord-Amerikaansehen staat Minesota. In dien tijd was daar veel wild, en door het gro-ote aantal vallen, dat ik [uitzette, kon ik een aardige verdienste ma ken. Marters, otters en andere dieren wer den daar -in groote menigte aangetroifeu. Ik ben iemand, die van eenzaamheid houd en ging er dan ook alleen met een hond op uit, die al zeven jaar bij me was en [waar va,. ik hield als van een vriend. Toen bij nog een lieèi jong diertje was, stond ik er al over verbaasd, hoe hij de dingen begreep. Ik leerde hem bijvoorbeeld een zeker voor werp uit een groot aantal andere bij me brengen en hij deed dat altijd zonder fout. Hoe ouder hij werd, des te verstandiger werd hij ook en hij scheen me volkomen te begrijpen, als ik met hem sprak. Dat ik hem zoo goed dresseerde, redde mijn le ven, zooals dit verhaal zal aantoonen. In het begin van October was ik er met mijn vallen op uit gegaan. Het eigenlijke •vangen begint in November en de maanden daarvóór worden gewoonlijk doorgebracht met het opnemen van den grond en het uitzoeken van de beste plaatsen voor het neerzetten van hutten. Mijn gebjed was on geveer zestig mijlen lang- ik bouwde drie liuttèn en een aantal schuilplaatsen op den Weg. Gewoonlijk bereikte ik de eerste hut pp den weg bij het aanbreken van den nacht op den eersten dag van mijn tocht. Daar rustte ik en ging den volgenden morgen na zien in welke val iets gevangen was en Welke herstel noodig had. Zoo ging het voort tot ik het eind van mijn weg had bereikt en ,dan begon ik weer van voren af aan. Men_ zegt wel eens, dat een vallenzetter feen lui leven leidt, maar wie zoo n honderd vijftig vallen heeft na te zien denkt er an ders over. Men moet ook alle weer en wind trotseeren. Ik had twee goede berenvallen bij me Van het beroemde Newhouse-merk. Beide Waren van dé No. 5 grootte en wogen ze ventien pond. Deze val wordt gebruikt om den gewonen bruinen beer to vangen, en heeft een ketting en spil, sterk genoeg om het boosaardige dier vast te houden. Ik hoopte de vallen met goed gevolg te gebrui ken, totdat de sneeuw kwam, en op ze keren morgen in November zette ik ze uit, hi een ervan als lokaas een stuk van een «ert leggend. De andere maakte ik vast aan een zwaar blok. Ik verwachtte er binnen eenige dagen gevolg van te zien, maar hierin had ik me vergist. Den derden dag, nadat ik de vallen had uitgezet, kwam ik bij de tweede hut, en daar een der vallen daar niet ver van daan was, ging ik er heen om te kijken Daar ik haast zeker was, dat ik nog geen dier zou vinden, gooide ik mijn knapzak en mijn overjas neer, .riep mijn hond en begaf mij op weg met het plan om dadelijk terug te keeren. Den vorigen nacht was er wat sneeuw gevallen en toen ik op de plaats kwam, kon ik niet goed zien waar de val gezet was. Opeens zag ik echter een met sneeuw be dekt voorwerp, wat ik voor het blok hield. Zonder na te denken, liep ik verder en stapte met den rechtervoet in de val. Deze sloot zich en mijn voet zat vast bekneld in een greep, die mij een gevoel gaf alsof er een mes door mijn lichaam ging. Ik viel ter aarde en weldra verloor ik het bewustzijn. Toen ik weer tot mijzelf kwam was mijn eerste daad de val te inspecteeren. Hoe ik mij ook inspande, ik kon mij niet losmaken. Ik had de instrumenten om de val open te maken in den zak thuis gelaten. Daar zat ik nu, een halve mijl van de hut, terwijl de dood mij toegrijnsde. Er was niet aan te denken te pröbeeren met de val en het blok voort te loopen, daar het blok aleen al meer dan vijftig pond woog. (Slot volgt). Met 'n houten schootsvel voor, Werkte kleine Klaasje Hij timmert, zaagt, den heelen dag 't Is druk bij 't baasje. Hij heeft nog o! zooveel te doen, je moest 't eens weten Hij heeft maar nauwelijks den tijd, Om goed te eten. Daar gaat de hamer weer omhoog, Maar 't domme Klaasje Slaat op z'n eigen vingers neer, Och! arm baasje. A'y# Als een cherubijn van brandende liefde droeg Franciscus van Saies het Allerheiligste den God zijner liefde aan zijn hart drukkend, zonder bijna de oogen te bewegen. Menigeen verbeuzelt de helft van den tijd met te wachten op morgen en de andere heiit met het betreuren van den dag van gisteren. Het TL Hart is de hemel der hemelen, waar God woont en waarin Hij Zijn genoegen vindt i aanbidden wij dat H, Hart. Spaar en vertrouw op God! Gedenk de ar moede in den tijd van overvloed en den nood der behoefiigen in dagen van rijkdom. De tijd wentelt van den morgen tot den avond, en zoo gaat alles' vluchtig voorbij voor de oogen Gods. Door stalen ijver verkregen kennis staat hoo- ger dan door erfenis verkregen goed. Gelukkig voor het menschdom, dat niet slechts het gapen, maar ook het lachen aan stekend werkt. JANSEN. De trein stond geieed tot vertrek, toen er op het perron een heer kwam aanlóopen, die waar schijnlijk nog mee moest. Hij liep op een drafje, "heftend zwaaiend met zijn wandelstok. Opeens riep hij„Mijnheer Jansen, waar ben U?" Daar stak een heer het hoofd uit het coupé raampje; nieuwsgierig om te weten wie daar zoo hard schreeuwde. Maar o ongeluk, daar kreeg hij een klap van den zwaaieriden wandelstok, met de woorden; „Hier leelijke dikkop, dat hebt je nog te goed!" Intusschen was het heerschap verdwe nen. Het was alles zoo vlug in zijn werk gegaan dat niemand er erg in had. De heer die de klap ontving, bloeidae hevig uit 't hoold en werd door eenige medelijdende menschen naar het bureau van den stationchef gebracht. Daar aangekomen werd hij zoo goed mogelijk verbon den, waaronder de heer opeens in een lach schoot. „Maar mijnheer, hoe heb ik 't nu met u, zoo erg gewond en dan nog kunnen lachen?" „Mag ik dan niet lachen," vroeg mijnheer, „dat heerschap had een verkeerde voor: „lk heet geen Jansen" SLIMME PIET. "Vader tot Piet, die in vader's werkplaats bezig is en zich een scheepje wil maken, op strengen toon: „Wat doe je hier aan mün gereedschap?" Piet: O, niets pa ,ik wou doodgewoon maar 's kyken of uw gereedschap nog niét eens ge slepen moet worden. (Ingez. door Theo B. te Haarlem.) GROOTMOEDERS PORTRET, In grootmoeders kajner daar hangt het beeld, Uit hare kinderjaren Een lachend mondje, peerlenoog En bruine kioezelharen. i De kinderen stonden, en staarde 't aan En de een zei tot de ander, „Och waar dat schoone kindje hier! Wij speelden met elkander. En de oude in haar leunstoel, met bril en toer, Keek op bij deze rede. „Wie zou dat schoone kindje zijn? Gij speelt er altijd mede. Ingez. door Cornelia J. te Kinnegöm. MIJN VERSJE. Twee vrouwen in één huiï Twee katten en één muis Eén kluifbeen en twee honden Daar wordt nooit vree gevonden. - i 1 Mijn moeder heeft mij steeds geleerd Te bidden voor den vree, Ik geef aan alle kind'ren, Dienzelfden raad ook mee. Weer lacht de zon na droeve dagen, Weer is de hemel licht en blauw Voorbij die woeste regenvlagen, Verdreven wolken zwart en grauw. Ingez. door Marietje S. te Egmond-B. Om van ons ruil- en verzamelhoekie ee- bruik te maken, zeudt men mü maar een brief je,, waarin duidelijk staat geschreven wat men wenscht, mei vermelding van volledigen naam en adres. Dan zet ik dat in de Kinder krant en de verzamelaartjes weten dan waar ze elkaar kunnen vinden. De briefjes moeten in enveloppe gezonden worden. AAN DE REDACTIE VAN DE KINDERKRANT. HOF 6. ALKMAAR. Ik heb de nummers van 20 tot 50, enkele uitgezonderd, van het „Weekblaadje voor de Roomsche Jeugd", derde jaargang; 10 achter kanten van Couvetdoosjes; 18 plaatjes van Golden Thee; 5 Verkade's bonnen en 1 Ver- kade's plaatje, die ik allen wil ruilen voor blaadjes zilverpapier. (Hoeveelheid nader overeen te komen). Wie stuurt mü 20 blaad jes zilverpapier, voor 12 Kwatta-soldaatjes) Nico Zuurbier, Café „De Landbouw" Ursem. Ik heb ruim anderhalf ons zilverpapier, dat ik wil ruilen voor Kwatta-soldaatjes. Ik geef de heele doos vol voor 50 Kwatta-soldaatjes. Nelly Kramer, Riesnovaplein, Vijfheerenstraat no. 3, Heemstede. Jan v. B. te St. Pancras. Wel Jan. Jan's zoon, geef mü de vüfl Wü zullen 'n paar beste maatjes zün. Doe maar flink ie best. Jammer, Jammer, dat het „grapje" niet geschikt is: het is te bekend. Als je zoo iets stuur, moet je 't zelf gemaakt hebben. Dag Jan. Theo B. te Haarlem. Goed zoo, nu ken ik je nog weer beter. Maar nog één ding: onder je briefjes moeten ajtüd je namen en adres voluit en je leeftüd staan. Dank je voor -het grapje. Dag beste Thé, Matt heus K. te Heemskerk. (Vel. wel. ik stond ervan te 1 ijken, zoo braaf dankbaar als jii wel was. Zeker, mün neefjes en nichtjes zün over het alge meen genomen erg dankbaar, maar zoo écht. zoo geestdriftig schrijft, zonder zelfs op de taal- schriift. zonder zelf op de taal fouten te letten, zóó zün ze toch niet allen. Zeker je mag blüven meedoen en ook je zusje indien ze tenminste wegens haar leef tüd in aanmerking komt. Zeg Matthé. kan jü het snappen, dat er toch nog wel 'n enkele jongen is geweest, die voor z'n Prüs geen dank u heeft gezegd' Dag Thé. Jan D. te Akersloot. Zie ja wel Jan. dat het zaakje wel Ld orde kwam Je hebt groot geluk dat je m*ar wacht msi den bouw van de St- Bavo-Kathe- draal tot de winter zün intreé komt doen. want het i» een heel werkje waarvoor jelui iu dia zomer toch geen geduld hebben. Dag Jan. Nelly K. te Heemstede. Dit komt ervan: als je mü niet sckrüft. krüg je in den regel ook geen briefje van mii. omdat ik dan ook niet weet wat ik ja extra te schrijven heb. Dus.... wil je 'n briefje van mü, dan... Nu, ja, als ik geweten had. dat je ziek was." dan had ik mis- chien toch nog wel 'n paar regels büeen geflanst. Gelukkig dat ja nü weer beter ben. En is de kies- piin van Annie weer over. Ik hoop, het maar. want anders is het voor moe met zulke slape- looze nachten niet vel te hou den. Sjuustl al heb je niks ge wonnen, toch moed houden, dan heb je misschien een volgen len keer het geluk wél iets te win nen, nu schei ik 'er uit, want mün briefje is al aardig lang en ik geloof vast, dat je dat van daag al bijzonder zal meevallen. Is 't niet? Dag Nelly, de_grr.e ten ook aan Annie en 'i lar beterschap met haar Elü piin. Voor je ruilbriefje zal jx zorgen. 5 v Cornelia U te Niemv-Vennep. Ik kan mjj beet begrijpen dat je heel blü bent met zoo'n lieve, kleine zus. Wat leuk zai dat zü* zoo'n trio. dat zooveel van eiS&S' der houdt- Das Oorrie,

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1919 | | pagina 5