TWEEDE BLAD.
I
ZATEKQAG 9 AUG. 1919.
HET SWASTIKA-KRUIS.
DE MILLIOENENMENSCMEN.
¥an 'n onweersbui,
IN 'T FR 1 HEL
SPROKKELINGEN
GRAPJES
BRIEVENBUS.
Wie waagt het nog to spreken van auto
cratie?
Eeuwen-oude vorstentronen ziin omver ge
worpen, en daar waar een koningstroon bleef
«taan lijkt het voetstuk vermolmd.
In de plaats van de autocratie is een nieuwe
macht getreden: de democratie.
Geenszins willen wi.i uitweiden ovei de demo
cratie als heilmiddel -tegen alle kwalen van
den modernen tiiGo. nog minder hot vóór oi
tegen der democratie 'bepleiten en zeker niet
pogen aan to toonen, dat d© hooggeroemde
democratie al reeds hier en daar bewijzen heeft
■gegeven in zich de kiem van zeer autocratische
neigingen te be-vatten.
Waarop wij de aandacht wilden vestigen is
het. onverklaarbaar feit, dat men in onzen
huldigen democratisohen tiid lijdelijk de auto-
cratio duldt v-an een potentaat, zooals er nim
mer een den sehepter heeft gezwaaid over welk
lieei van de wereld ook.
liie autocraat heet: de mode.
De autooratie van deze heerscheres is zóó
.geweldig en wordt zóó geduldig verdragen, dat
de mensch (de vrouw niet alleen) zich zelfs
lichaamspijnen getroost om zich to .scharen on
der de .banier der machtige wer-eldvorstin.
Boekdeelen zouden geschreven kunnen wor
den, wanneer wij over de heerschappij van de
modo het gemoed wilden luchten, onze taak is
slechts de.ruimte van een artikel te vullen,
doch zelfs zulk een bescheiden plaatsruimte is
reedsvodoenJe om aan de kaak te stellen een
sfkcnrenswaardige modegril, die ook in onze
Roomsche kringen is binnengeslopen.
Wij bedoelen den cultus van het Swastika-
kruis, waarvan wij hier een afbeeling geven:
Het Swastika-kruis kunt ge tegenwoordig
ssien prijken op den boezem van de eerbare
Katholieke moeder, die wij zoo gaarne aange
sloten wisten bii Vrouwenadel, doch die daar
toe maar niet kan besluiten.
Het Swastika-kruis beweegt zich in rwthmi-
scke rijzing en daling op de maat van den hal
men of hartstochteliiken harteklop van het
jonge meisje en getuigt als halssieraad of
■boezemspeld van de heerschappij der mode.
Het Swastika-kruis siert als dasspeld den
jongen en den ouden man, die wellicht vurig
democraat in woord en geschrift zich ook al
kromt onder den staf van de meest autocrati
sche lieerschers, die men zich denken kan.
Het Swastika-kruis ziet ge als fabrieksmerk
op kist en vat, ja, zelfs bestaat er een handels
firma, die telegraphiseh luistert naar het liefe
lijke telegram-adres: „Swastika".
Gold het eertijds als een vrome gewoonte om
het lieve kind, dat voor de eerste maai opging
V zich te spijzigen met, het Brood der Enge-
- te sieren met een halskettinkje, waaraan-
het gouden teeken der verlossing prijkte, thans
wordt het borstkruis nog sleohts gedragen door
den prelaat en door de boerendeern, die, ook
al geïnfecteerd door den mode-bacil o-p
haar boerenkap een modern hoofddeksel boven
dien plaatst.
Het kruis, symbool van geloof en onderpand
der verlossing, heeft afgedaan en heeft plaats
moeten maken voor het geluk aanbrengend
amulet, dat Swastika heet,
Naast het Swastika-kruis wordt, in de win
kelkast van eiken handelaar in snuisterijen,
■die meegaat met zijn tijd, de koopgrage -mènig-te
geboden de witte olifant in elke grootte.
Is dit een toevallige samenvoeging? Of be
staat er wellicht verband tusschen het Swas
tika-kruis en den witten olifant?
ernstig te stellen.
Het kan zijn nut hebben -zich deze vraag eens
Ia het Swaetika-kruis een vinding van den.
nieuwen tijd? Allerminst. De Fylfot, de vier
voet, daaraan herinnerde nog onlangs hot voor-
treff'eKik tijdschrift .„Katholiek Leven," werd
reeds in oeroude tijden in mystieke beteekenis
aangetroffen, hoofdzakelijk op Indische monu
menten en heeft vaak dienst gedaan als sym
bolisch teeken van vele geheime genootschap
pen.
In de eerste Christeneeuwen werd het als
zoodanig gebruikt door d'e Gnostikcn, wier
dwaalleer in hoofdzaak was ontleend aan de
Indische philosophic.
Wanneer uien dit in het oog houdt en zich
herinnert, dat de witte olifant in Indië als
heilig geldt, dan begriipt men alras dat de in
voering van het Swastika-kruis als modekraeht
en van den witten olifant als kamerversiering
van minder onsehuldigen aard is dan menigeen
in blanke onschuld wellicht meende.
Hog sterker moet dit treffen, zoo men de
zucht van den nieuweren tijd kent om de
smachtende ziel van de dwalende mensekheid
te bevredigen door de weder-invóering van het
Buddhism©, door Theosophische wanbegrippen
en Spiritistische samenkomsten.
Van heidensehen oorsprong is het Swastika-
kruis en m.et heidensche bedoelingen werd de
cultus van het Swastika-kruis in onze moderne
samenleving ingevoerd tegelijk met den witten
olifant, als reelamemiddel, door hen, die zeker
en gewis niet beoogen de christelijke moraal
en de christelijke levensopvatting t© doen
zegevieren.
Het Swastika-kruis is het geheimteeken van
het Buddhisme en van de Theosophie, het dient
als symbool van het Wentelende Rad, de God
heid naar heiden sch inzicht, tot ken teeken wan
sekterf, die in het duister werken.
Als .sieraad voor den Katholiek kan het al
lerminst dienen, al moge het ook als een. on
schuldig en geluk-aanbrengend amulet ten
verkoop worden aangeboden.
Dat het juist als een geluk-aanbrenger door
velen wordt gedragen is dwaas en berust op
ergerlijk bijgeloof. Het mist elke kerkelijke
wijding en wie het Swastikakruis als geluks-
kruisje draagt is meer te veroordeelen dan de
Indiaan van Barnum Bailey, die, alvorens
een doodelijken sprong te wagen zijn hals
doekje als behoedend amulet kuste en ver
eerde.
Weg met het Swastika-kruis en met de ge
vaarlijke autocratie van den tiran, die „Mode"
heet.
De vrouw, hot meisje, dat, zich waardig wil
sieren drage opnieuw het Katholieke kruis als
symbool der verlossing of simukke zich met een
camee, waarin het beeld der Moedermaagd
inet het goddelijk kind is gesneden.
Niet terug naar hét heidendom, maar beleid
in woord en daad ons schoons Roomsche ge
loof, dat is dure plicht van een ieder, die
Katholiek is en wil .bliiven.
Te Dwoonde Jan Roanijn in de Katten-
steeg. Een tamelijk breed straatje, waarin huis
aan huis affaire werd uitgeoefend. Romijn ver
handelde en verruilde over zijn toonbank kolo
niale--waren en alle artikelen, die zich onder
dien naarn in den handel hebben laten doopen.
Hij was getrouwd, maar had geen kinderen, le
deren morgen stond hij des zomers om vier
uur op; des winters ten halfzes. lederen avond,
winter en zomer, dook hij met vrouwlief ten
tien uur onder de wol. Zij waren zeer gelukkig.
Op een morgen stak een man zijn hoofd door
de deur van den winkel.
„Beu ik hier bij Johannes Romijn.?".En Jan,
achter zijn toonbank, antwoordde:
„Ja vadertje."
„O, dan mot dit hier wezen. Asjeblief."
De man met een grooie portefeuille bij zich,
waarin een vrachtje aanslagbiljetten lagen, rap
er een uitgenomen en reikte het den winkelier
over.
Romijn veegde aan zijn sloof de handen af,
die wat kleverig waren, daar hij juist met stroop
bezig was, en nam het biljet met de toppen van
duim en wijsvinger aan en lei het op een lesse
naartje.
Hij knikte tegen den man met de portefeuille
en o-p een toon, alsof de brenger van her-biljet
een Mailt was, die bij hem gekocht had, ant-
woorde hij:
„Dank-i-wel. Goeie morgen
De man met de portefeuille verdween. Hij
wist niet dat hij een flater begaan had. Machi
naal, als zoovele andere inenschen van zijn
soort, deed hij zijn werk. Het aanslagbiljet in de
grondlasten ten name Johannes Romijn, hoorde
niet bij Johannes Romijn, in de Kaftensteeg
thuis, maar bij een zekeren Romeijn, gep. O.I.
ambtenaar, die pas te Dwas komen wo
nen- Dit belette niet, dat de man met de porte
feuille te zijner tijd1 een waarschuwing in de
Kattensteeg bezorgde; Toen een aanmaning,
eindelijk een dwangbevel.
Men had in de Kattensteeg die lieve druk
werken aangenomen en bij elkander gelegd,
soms tusschen man en vrouw er óver gesproken,
maar verder het er bij gelaten. Maar het woord
dwangbevel had Romijn doen schrikken. Het
werd nu tijd om eens goeden raad in te winnen.
En deze goede raad kwam van boven.
Boven jan Romijn woonde een klerkje, dat
bij d'e stoomboot-maatschappij de vrachtjes in
schreef en nu en dan hielp bij het afwegen dei-
goederen.
Deze man van de pen, die wel een ontwikkeld
mensch moest zijn, daar hij schreef alsof het
gedrukt stond, sprak:
„Sapperloot, Romijn, je bent waarachtig
grondeigenaar geworden. Die goederen zullen
hier in de huurt, in het dorp 0liggen. Het
biljet komt van den ontvanger te OHebt
ge daar ook soms familie?"
jan plaagde zijn hersens. Eindelijk schudde
hijneen.
•De vrouw nam het woord.
„Wel, zijn daar de zusters van neef Gerrit
zaliger indertijd niet naar toe getrokken, Leen-
tje en Pietje? zouden die oude zielen naar den
hemel zijai?"
De baas antwoordde:
„Juist, juist. Maar had die Gerrit zooveel
geld?"
De raad van boven sprak:
„Op diie ouderwetsche inenschen kan men
niet op aan. Dat potte vroeger maar en hield
zich van den. domme. Maar," ging hij voort,
„voor ge de belasting gaat- betalen, moet ge
naar Ogaan en zien of dat alles klopt."
„Hoe meen je dat?"
„Gaan zien of het land er is en of alles is,
zooals het hier op de papieren siaat."
Den volgenden dag reed het karretje over
den steenweg naar OReeds voelden de
echtelieden Romijn zich gegoede inenschen. De
raad van boven had het gezegd: Als het is zoo
ais hier staat mensch, dan bennen jullie rijk,
dan hebben jullie geld als slijk!'En 't moest
wel zoo zijn -zei de raadgever 't stond dui
delijk op schrift en er bestond in de heele stad
maar één Romijn en daarom: het was zeker
maar toch,-het is voorzichtig eerst de zaak te
onderzoeken.
Veel twijfel bestond er eigenlijk niet meer bij
Romijn; bij zijn vrouw stond de zaak vast
als een muur, maar zij deden wat hun gezegd
werd. Bij mensch en, die cuizen-den zoo goed als
in de kast hebben liggen, zat het er aan, von
den zij. En daarom waren zij niet naar O
geloopen, maar waren zij Pij een stalhouder
gaaii pingelen op een vrachtje naar O.heen
en terug. De rijtuigverhuurder vroeg drie gul
den. Jam bood twee. Zijn vrouw deed er toen de
rij tuig verhiuuKH. niet van wilde, hooren nog
vijftig cent bij. Zoo "zaten zij voo-r slechts f 2.50
in het rijtuig naar Oheen en terug. Het
mocht eens onverhoopt niet waar zijn! dachten
zij toch en in Kattensteeg zij-n twee kwartjes
zoo gauw niet verdiend.
Dien dag bleef de winkel gesloten.
En in dé buurt liep-en er al aardige praat
jes, toen gelukkig de raad van boven hier
en daar ging vertellen, dat jan Romijn door
een erfenis van de zusiers van zijn vrouws neef
Gerrit zaliger, schatrijk geworden, was. Men
had in d'e buurt wel nooit van de zusters van
Gerrit zaliger gehoord, doch naarmate het ge
rucht zich verspreidde zwol het op. Romijn en
zijn vrouw werden niet weinig benijd.
D-e koetsier hield vöor den Vergulden Osse-
ko-p ie Ostil.
Romijn staple met zijn vrouw aan- den arm
het dorp in. Zij waren op zijn Zondagsch. De
boeren groetten hen. jan Co. knipten een
oogje tegen elkaar.
„Moeder, z-e weten hier reeds iets!" zei Jan.
De vrouw, erg nieuwsgierig om de- bezittin
gen te zien, sprak:
„Vraag nou eens, Jan waar 't ligt. Die boer
daar ginds, die is daar heel alleen in de wei.
Daar luistert ons niemand af."
En het echtpaar stapte ia hooge hanens-tap-
pen door het malsche gras. dat wat vochtig
was, naar den boer, die op het weiland stond
te dreomen.
Jan liet zijn aanslagbiljet zien. Hij voegde er
bij:
„Wij wilden graag weten, waar die goederen
liggen."
De boer bekeek zeer lang het biljet alsof hij
het van A tot Z wilde spellen. Hij las echter
slechts en, met moeite het woord: „Romijn".
Daar sprak hij:
„O, dé gedoei V£n meneer Romijn, da's doar
achter de meuten van Driekke. Dat's 'n schoon
gedoei."
De boer staarde de twee luitjes aan. Hij ver
volgde op lijimigen toon-:
„Zoo hedde-gij-dé gedocht? Nou dan hedde
ze ook zat!"
Moeder groeide van plezier.
„Vriend; kun je ons mijn goed niet eens
wijz-en
De-boer antwoordde niet, maar hegoa lang
zaam dwars over het weiland te loopen.
Jan Co. liep-en zwijgend achter hun cice
rone.
„Doar hedd'et, ginder achter buskes. meneer
en juffrouw."
Weldra waren ze op -eigen grond.
De boer bleef staan, prees het land en zei,
dat er geen beter was in O.
D-e vrouw van Jan kneep haar man in den
arm. Jan drukte den arm van zijn vrouw stevig
tegen zich aan. Ze hadden het wel willen uit"-
kraaien van pret.
„O, doar bedde ginder Peer van Kessel, die
woont op 't eerste huis van jullie goedi, doar
aan den kruisweg."
En de boer schreeuwde Peer tegemoet:
„Dè is het nij volk, dè het goed het gekocht."
Peer kwam nader.
Hij had niet van een verandering van eige
naar gehoord, maar ook kende hij d-en Ö.-I.
ambtenaar niet, die zelf nog nooit te O was ge
weest. Dus het kon goed in andere handen zijn
ovei gegaan. Het pachtgeld inde de notaris.
Peer deed zijn pet af en vroeg:
„Lustte-gullie geen bekske koffie juffrouw?"'
Moeder Romijn had er wel ooren naar en
nadat jan den boer-geleider zijn congé had ge
geven, door hem een dubbeltje in de hand te
stoppen en e ensigaar te geven t-oog Jan en Co.
en Peer van Kessel naar ,,'t eerste huis."
Het zou geld waard zijn geweest voor een
bewoner van de Kattensteeg, om hier bij Van
Kessel, Romijn en zijn vrouw op den troon te
hebben zien zitten.
Op de tafel lag een krentenbrood en een halve
kaas. De koffie, zwart als inkt stond te dampen
in de boordevolle kopjes.
De vrouw van Peer zei:
„Maar eet dan toch juffrouw, 't Is oe gegund
dè witte! Doar, Liske, doar hedd'er eene."
Meteen reikte zij een deerntje een boterham
toe.
Maar vrouw Romijn Icwam tussehenbeide.
Zij hield innig van kinderen, zei ze. En Jan
ook. En de kinderen moesten bij de nieuwe „heer
en juffróaw" blijven, zaten op den schoot dier
vróuw uit de .Kattensteeg en trokken den heer
uit de Kaiiensteeg aan zijn horlogeketting.
Eén dag te voren zou hij voor geen geld ter
wereld net hebben toegelaten, da-t men naar zijn
ketting wees, die hij acht -jaar geleden voor
twintig gulden 8§ cent had gekocht op een
erlhuis.
De jongste jongen van Van Kessel viel eens
klaps op d'en grond en lii-eld in zijn handje de
helit van den keitiu-g van Romijn. De andere
helft bongelde aan Komijns vest.
Romijn lachte.
Daar verscheen eensklaps een man aan de
deur. Een oude man, die eerbiedig groette en
zijn klompen hij den ingang uittrok.
Oj> de s-o-kken kwam hij verlegen naar de
tafel en zei:
„Ik ben Gradus, die al dartig joar op de Kol
der woont. Ik hoop de meneer me zal loate wo
n-en. Voor 7 of 7 d'half honderd gulden. Als 't
ko-s zèn, nog wè minder, want de noast-e joar
is 't slecht ewist met de aertepel en die bo-on;
gelèk de ziekte der in, dè wit Van Kessel wel."
jfJao des w-oar, meneer gelek den boel
verrot".
„Hè, pf-piL. wat is dat vandaag warm,!"
zucht Jan herberg. He jongen heei't 'n bood
schap moeten doen voor z'n moeder, naar
t naburige dorp en nu keert-ie terug naar
huis over den straatweg. He zon staat te
blakeren van je welste op den weg die
open en bloot is, zonder boomen, welke an
ders met hun bladerenloof nog eenigszins
schaduw hadden gebracht. Langzaam slen-
tert .Jain over den weg, 't is ook zoo'n'ver
moeiend weer. Hen geheei-en voormiddag
scheen de zon brandend heet. Toch is 't net
of de lucht 'n beetje gaat betrekken. „H'r
zal 'n bui konn i," zegt Jan bij zich zelf
en de jongen ueeft gelijk, want hij voelt
de felle zonnestralen niet zoo erg meer. Maar
nu is t veel drukkender geworden en daar
wordt je lui en moe van. Nog even suist
t W-Udje door de blaren der struiken die
aas. des loot staan langs den straatweg en
dan is 't stil in de natuur. Geen vogeltje
ihoort Jan zingen. Af en toe schiet er 'n
enkele voorbij en verdwijnt dan schuw in
de struiken.
.in de verte ziet Jan kleine vederwolkjes
aankomen drijven, die allengs vermeerde-
rei. en zich tot groo-te stapelwolken vereeni-
gen. He zon is schuil gegaan achter saam-
gepakte zware donderwolken, die 'n nade-
vei onweer voorspellen. Jan loopt spezend
ver Ier en schrikt plotseling op uit z'n ge-
mij a- ucor 'n vrij lievig gerommel, 't Don
der „Sjonge," zegt.i-e weer in z'n eentje,
„da: :an 'u mooie'boel worden. Strakjes be
gin 't to stortregenen en kom 'k jstijl nat
tliti.3. Hè was 'k maar. thuis!" .Uit 't <Tojn;-:
kere gevaarte der zwarte wolken die komen
opzetten, flikkert eensklaps 't licht, van 'n
kronkelende bliksemstraal. He wind steekt
op, hij jaagt 't stol' van den weg omhoog
en ruiseht door de bladeren der struiken.
Jan weet niets beter te doen dan maai' in
versnelden pas huiswaarts te keeren. Z'n
moeiheid vo-e-it-ie niet meer, hoe eer thuis,
hoe liever. Weer flikkert 'n bliksemstraal
en rommelt de donder luider. Jan maakt
vlug 'n kruisje en kijkt meteen angstig naai
de dreigende lueht. Gelukkig bemerkt-ie dat-
ie al 'n eind opgeschoten is met den langen
straatweg, waut-ie ziet reeds de- eerste hui
zen van de stad. Ais.ie die voorbij is, moet
ic nog 'n. minuut of tien Loo-pen en danis-ie
veilig thuis. „Als 't nu maar droog blijft,"
denkt Jan. Maar 't bleef niet droog.
Hikke regendroppels, ploffen reeds, in 't
droge stof van den weg en weldra breekt
de bui los. Jan heeft de eerste huizen be
reikt en durft niet verder to loo-pen. Met
stralen stroomt 't water uit de donkere wol
ken. Zou.ie verder gaan of aankloppen B-ij
een der huizen en vragen of-ie eveü mocht
schuilei».
(Wordt vervolgd).
WIEGELIEDJE.
Nu, leg je lieve kopje
Maar tegen moeder aan,
En sluit de moede oogjes
't Is tijd, maar bed te gaan.
Want ook -de sckoone bloemen;
Van 't nuttig dagwerk moet
Ze sloten voor 'n wijle,
Alreeds de kelkjes tost
r 1
De straks zoo dart'le vogel,
Dook in z'n nestje neer;
Do klokjes van de kudde,
Verneem ik al niet meer!
Zoo slaapt ook gij, m'n engel,
Aan moeder's borst gerust.
Slaap zacht totdat je.moeder
Je straks weer wakker kust!
Nou, heb ik 't verleden week nie-t geraden
met te veronderstellen dat jelui in eien va-
cantie-roes leven?
Van briefjes-schrijven of meedoen aan het
ruilhoekje komt z-oowat niets.
Het is 'n echte komkommertijd, zooals de
groóte menschen dat noeimen.
En het treft eigenlijk ook bijzonder goed,
want ik zou ook niet weten waarover ik nu
deze week zou moeten babbelen. Of het zou
moeten zijn over de platen, die wij eerver
leden, week verloot hebben.
Maar wat zal ik er over moeten vertellen?
Wie er geen van heeft gewonnen heeft er
weinig belang meer by er over te lezen; en
wie er wèl een w-on, zal blij zijn als hij (of
zij) de plaat in zijn (of haar) bezit heeft.
Het heeft wel-een weekje langer geduurd
dan ik verwacht had eer ik ze verzenden
kon, maar dat kwam omdat ik ^oo lang
moest wachten -op de omslagen er voor, waar
in ik ze moest verpakken. Die groote enve
loppen waren zoo maar niet te koop en moes
ten erpreg op de fabriek voor mij worden ge
maakt en daar- hadden ze eerst nog heel veel
ander werk te do-en, dan maar dadelijk voor
mij klaar te staan.
Maar daarom niet getreurd. Ik denk, dat
de gelukkige winnaars nu allemaal hun
plaat wel al zullen hebben ontvangen en wie
vandaag misschien zoo gelukkig oog niet iA
zal het toch morgen of overmorgen denke
lijk zijn zending toeh nog wel thuis krijgen.
Dat zaakje komt dus -wel; in orde.
En daar ik nu verder niks meer te verhap
stukken heb, wenech ik jelui als gewoonlijk:
Wel te rusten!
OOM KOOS.
VOORUIT! ZIJ ONZE LEUS.
Wie stilstaat, gaat steeds achteruit,
Wat stilstaat is 't verderf ten buit,
Vooruit, al kost 't moeite en pijn.
Vooruit! moet onze leuze zijn.
Hou op 't doel den blik gericht!
Daar ginder straalt 't eeuwig Lich!
Hetwelk èn kracht èn leven geeft.
Daarhem met ijver voortgestreefd!
MOEDER EN KIND.
Heerlijk beeld der reinste liefde:
Eene moeder met haar kind;
Vurig van God afgebeden
En nog vuriger bemind.
Heerlijk beeld der christeumoeder
Als ze 't kindje op'haar schoot
't Eerste Wees-gegroet leert bidden
Voor haar dierbren echtgenoot.
OF IE „BIJ" WAS, NOU!
,En wie zou nu zijn stem tegen deze mijne
bewering durven verheffen;" zei de rede
naar.
Geen sterveling antwoordde, maar juist op
dat oogienblik weerklonk het gebalk van een
ezel.
„Daar Heb je 't antwoord," riep iemand uit
de vergadering.
Maar de redenaar vervolgde leukweg: „Ik
wist dat niemand anders dan een ezel dat
zon doen!"
HET OMGEKEERDE.
„Dokter, ik voel mij nog niets goed."
„Ja, mevrouw, wat wilt u dan? Ik kan u
toeh niet weer jong maken?"
„Dat verlang ik ook niet, dokter. Ik won
alleen, dat n mij oud liet worden."
I Van Kessel stond op. lei de
fcvee handen, op tafel en op zijn
armen steunende en zich naar
Eamün voorovor buigende, sprak
Ei
„Ja. as 't kos, as 't kos. dan
zoude ons oek gerieve kunne. Wjj
betalen hiér zes honderd gulden
pacht. En da's duur. iiseliik
duur."
Plotseling stond de vrouw van
Romijn uit baar leunstoel op.
„Hoor eens menschen, wij
koonen vandaag is en maar eens
kennis maken, maar wat het geld
betreft, wii kunnen niets beslis
sen. Maar als ge het mij vraagt
dan zeg ik: neen."
Daarop ging ze zitten.
De boeren zeiden verder niets
meer. De boerin.stopte de vrouw
van Romijn vol met krenten
brood en kaas en koffie.
Nog twee pachtboeren van
Romjjii die als de oude Gradus
ok het nieuws van een nieuwen
eer hadden gehoord, kwamen
-ij Van Kessel buurten, lieten
zich daar het hun reeds bekende
als hieuvvs vertellen, lachten bij
de aardigheden, welke mijnheel
debiteerde, dampten allen aan
de één-cents sigaren, welke hen
door Romijn waren uitgereikt en
kuierden als een soort, eerewacht
met Komijn en zijn vrouw mee,
toen deze zich weer naar den
{vergulden Ossekop begaven,
.vaar het. rijtuigje, nog altijd
aangespannen stond te wachten.
He koetsier, die wist, wat
voor volkje hü op zijn kussens
moest duiden, was één en al ver
bazing, toen hii bii het wegrijden
een hoopje boeren beleefd de
pet van het- hoofd zag nemen.
Romün strekte, toen het rij
tuigje in beweging was gekomen,
Ice beenen uit, zette den buik
naar voren, kruiste de armen en
trok hevig aan zijn sigaar.
Eensklaps sloeg zijn vrouw
znet haar mollige hand hem o-p
de beenen en riep, zoo hard, dat
de koetsier omkeek;
„We zijn nou rijk, Jan. Zoo
rijk als iemand 1"
En beidenlachten.
Toen vielen ze van vermoeid
heid en het ongewone van het
igeschok van het karretje in
slaap.
Hen volgenden dag toen Re-
mijn bii den^rijksontvanger wilde
betalen, kwam de vergissing uit.
Het was 'n harde ontgooche
ling, doch spoedig waren de
twee gemoee-lijke en arbeidzame
menschen -weer met hun ouden
doen verzoend.
Een paar weken later werd in
den winkel op de elfenis van de
Zusters van Gerrit-neef-zaiiger
igezinstieeld.
Romijn kreeg een kleur, maar
zei
„Nou, ik zal jullie eens precies
zeggen, hoe het gegaan is. 't Is
een vergissing op het belasting
kantoor."
En hij vertelde het historietje
van het aanslagbiljet, de waar
schuwing, de aanmaning, het
dwangbevel, enz.
Men lachte in den winkel.
„Grappenmaker," zei een oud
man, die op een ijzergieterij
werkte, „maak dat anderen wijs!
Maar. aii hebt ze, dat is het
voornaamste. Hoe ge er aan
o,int, dat raakt geen mensch H
Romijn protesteerde. lederen
dag vertelde hii aan de klanten
het historietje van het aanslag
biljet. Sómmigen gingen verder
em zeiden
„Waar doet zoo'n vent nou
nog winkel voor? Hii heeft, kind
noch kraai en hii bulkt van het
geld, de gierigaard!"
ZUINIG WEZEN.
„Denk er nou aan. Kees, dat is
een pracht van een glazen oog,
dat je non hebt gekregen. Neem.
het er nou altijd uit en steek'
het in je zak als je toch nergens
naar krikt
'N O.-W.'-ERS ZOONTJE.
Onderwijzer„Kinderen, nu
noeten jelui een opstel maken
over 't huis uwer ouders."
Sammie Goudmeijer: „Mijn
ouders hebben zeven huizen,
meneer!"
Gertje G. te Fgmond-Binnen.
Dal vond ik nu eens echt hoe.1,
lief v-an je, dat je mij in die.
stille eenzaamheid eens met 'n
briefje kwam Verblijden, want-
werkelijk het werd mij toch wel
'n beetje hl te stil in die rustig©
vacantie-stemming, die mijn
nichtjes en neeftjes schijnen te
■beleven. Natuurlijk, dat begrijp
ik wel, dat jij op jou leeftijd
zoo'n 8-jarige blondkopje nogi
niet zoo mooi kan schrijven,
maar dat zal wel beter worden
als je maar goed je best doet
op school. Die arme Annie, wat
heeft ze lang op haar plaat moe
ten wachten hè. Maar, als ik '4
wèl heb, dan heeft ze de plaat
nu toch te pakken en ik denk
dat zo ér "bost mee tevreden zal
zijn. Dag Gerrie, zal je de groep
ten ook thuis doen ar, aan Annitj
Daaaaag.