TWEEDE BLAD. I ZATEKQAG 9 AUG. 1919. HET SWASTIKA-KRUIS. DE MILLIOENENMENSCMEN. ¥an 'n onweersbui, IN 'T FR 1 HEL SPROKKELINGEN GRAPJES BRIEVENBUS. Wie waagt het nog to spreken van auto cratie? Eeuwen-oude vorstentronen ziin omver ge worpen, en daar waar een koningstroon bleef «taan lijkt het voetstuk vermolmd. In de plaats van de autocratie is een nieuwe macht getreden: de democratie. Geenszins willen wi.i uitweiden ovei de demo cratie als heilmiddel -tegen alle kwalen van den modernen tiiGo. nog minder hot vóór oi tegen der democratie 'bepleiten en zeker niet pogen aan to toonen, dat d© hooggeroemde democratie al reeds hier en daar bewijzen heeft ■gegeven in zich de kiem van zeer autocratische neigingen te be-vatten. Waarop wij de aandacht wilden vestigen is het. onverklaarbaar feit, dat men in onzen huldigen democratisohen tiid lijdelijk de auto- cratio duldt v-an een potentaat, zooals er nim mer een den sehepter heeft gezwaaid over welk lieei van de wereld ook. liie autocraat heet: de mode. De autooratie van deze heerscheres is zóó .geweldig en wordt zóó geduldig verdragen, dat de mensch (de vrouw niet alleen) zich zelfs lichaamspijnen getroost om zich to .scharen on der de .banier der machtige wer-eldvorstin. Boekdeelen zouden geschreven kunnen wor den, wanneer wij over de heerschappij van de modo het gemoed wilden luchten, onze taak is slechts de.ruimte van een artikel te vullen, doch zelfs zulk een bescheiden plaatsruimte is reedsvodoenJe om aan de kaak te stellen een sfkcnrenswaardige modegril, die ook in onze Roomsche kringen is binnengeslopen. Wij bedoelen den cultus van het Swastika- kruis, waarvan wij hier een afbeeling geven: Het Swastika-kruis kunt ge tegenwoordig ssien prijken op den boezem van de eerbare Katholieke moeder, die wij zoo gaarne aange sloten wisten bii Vrouwenadel, doch die daar toe maar niet kan besluiten. Het Swastika-kruis beweegt zich in rwthmi- scke rijzing en daling op de maat van den hal men of hartstochteliiken harteklop van het jonge meisje en getuigt als halssieraad of ■boezemspeld van de heerschappij der mode. Het Swastika-kruis siert als dasspeld den jongen en den ouden man, die wellicht vurig democraat in woord en geschrift zich ook al kromt onder den staf van de meest autocrati sche lieerschers, die men zich denken kan. Het Swastika-kruis ziet ge als fabrieksmerk op kist en vat, ja, zelfs bestaat er een handels firma, die telegraphiseh luistert naar het liefe lijke telegram-adres: „Swastika". Gold het eertijds als een vrome gewoonte om het lieve kind, dat voor de eerste maai opging V zich te spijzigen met, het Brood der Enge- - te sieren met een halskettinkje, waaraan- het gouden teeken der verlossing prijkte, thans wordt het borstkruis nog sleohts gedragen door den prelaat en door de boerendeern, die, ook al geïnfecteerd door den mode-bacil o-p haar boerenkap een modern hoofddeksel boven dien plaatst. Het kruis, symbool van geloof en onderpand der verlossing, heeft afgedaan en heeft plaats moeten maken voor het geluk aanbrengend amulet, dat Swastika heet, Naast het Swastika-kruis wordt, in de win kelkast van eiken handelaar in snuisterijen, ■die meegaat met zijn tijd, de koopgrage -mènig-te geboden de witte olifant in elke grootte. Is dit een toevallige samenvoeging? Of be staat er wellicht verband tusschen het Swas tika-kruis en den witten olifant? ernstig te stellen. Het kan zijn nut hebben -zich deze vraag eens Ia het Swaetika-kruis een vinding van den. nieuwen tijd? Allerminst. De Fylfot, de vier voet, daaraan herinnerde nog onlangs hot voor- treff'eKik tijdschrift .„Katholiek Leven," werd reeds in oeroude tijden in mystieke beteekenis aangetroffen, hoofdzakelijk op Indische monu menten en heeft vaak dienst gedaan als sym bolisch teeken van vele geheime genootschap pen. In de eerste Christeneeuwen werd het als zoodanig gebruikt door d'e Gnostikcn, wier dwaalleer in hoofdzaak was ontleend aan de Indische philosophic. Wanneer uien dit in het oog houdt en zich herinnert, dat de witte olifant in Indië als heilig geldt, dan begriipt men alras dat de in voering van het Swastika-kruis als modekraeht en van den witten olifant als kamerversiering van minder onsehuldigen aard is dan menigeen in blanke onschuld wellicht meende. Hog sterker moet dit treffen, zoo men de zucht van den nieuweren tijd kent om de smachtende ziel van de dwalende mensekheid te bevredigen door de weder-invóering van het Buddhism©, door Theosophische wanbegrippen en Spiritistische samenkomsten. Van heidensehen oorsprong is het Swastika- kruis en m.et heidensche bedoelingen werd de cultus van het Swastika-kruis in onze moderne samenleving ingevoerd tegelijk met den witten olifant, als reelamemiddel, door hen, die zeker en gewis niet beoogen de christelijke moraal en de christelijke levensopvatting t© doen zegevieren. Het Swastika-kruis is het geheimteeken van het Buddhisme en van de Theosophie, het dient als symbool van het Wentelende Rad, de God heid naar heiden sch inzicht, tot ken teeken wan sekterf, die in het duister werken. Als .sieraad voor den Katholiek kan het al lerminst dienen, al moge het ook als een. on schuldig en geluk-aanbrengend amulet ten verkoop worden aangeboden. Dat het juist als een geluk-aanbrenger door velen wordt gedragen is dwaas en berust op ergerlijk bijgeloof. Het mist elke kerkelijke wijding en wie het Swastikakruis als geluks- kruisje draagt is meer te veroordeelen dan de Indiaan van Barnum Bailey, die, alvorens een doodelijken sprong te wagen zijn hals doekje als behoedend amulet kuste en ver eerde. Weg met het Swastika-kruis en met de ge vaarlijke autocratie van den tiran, die „Mode" heet. De vrouw, hot meisje, dat, zich waardig wil sieren drage opnieuw het Katholieke kruis als symbool der verlossing of simukke zich met een camee, waarin het beeld der Moedermaagd inet het goddelijk kind is gesneden. Niet terug naar hét heidendom, maar beleid in woord en daad ons schoons Roomsche ge loof, dat is dure plicht van een ieder, die Katholiek is en wil .bliiven. Te Dwoonde Jan Roanijn in de Katten- steeg. Een tamelijk breed straatje, waarin huis aan huis affaire werd uitgeoefend. Romijn ver handelde en verruilde over zijn toonbank kolo niale--waren en alle artikelen, die zich onder dien naarn in den handel hebben laten doopen. Hij was getrouwd, maar had geen kinderen, le deren morgen stond hij des zomers om vier uur op; des winters ten halfzes. lederen avond, winter en zomer, dook hij met vrouwlief ten tien uur onder de wol. Zij waren zeer gelukkig. Op een morgen stak een man zijn hoofd door de deur van den winkel. „Beu ik hier bij Johannes Romijn.?".En Jan, achter zijn toonbank, antwoordde: „Ja vadertje." „O, dan mot dit hier wezen. Asjeblief." De man met een grooie portefeuille bij zich, waarin een vrachtje aanslagbiljetten lagen, rap er een uitgenomen en reikte het den winkelier over. Romijn veegde aan zijn sloof de handen af, die wat kleverig waren, daar hij juist met stroop bezig was, en nam het biljet met de toppen van duim en wijsvinger aan en lei het op een lesse naartje. Hij knikte tegen den man met de portefeuille en o-p een toon, alsof de brenger van her-biljet een Mailt was, die bij hem gekocht had, ant- woorde hij: „Dank-i-wel. Goeie morgen De man met de portefeuille verdween. Hij wist niet dat hij een flater begaan had. Machi naal, als zoovele andere inenschen van zijn soort, deed hij zijn werk. Het aanslagbiljet in de grondlasten ten name Johannes Romijn, hoorde niet bij Johannes Romijn, in de Kaftensteeg thuis, maar bij een zekeren Romeijn, gep. O.I. ambtenaar, die pas te Dwas komen wo nen- Dit belette niet, dat de man met de porte feuille te zijner tijd1 een waarschuwing in de Kattensteeg bezorgde; Toen een aanmaning, eindelijk een dwangbevel. Men had in de Kattensteeg die lieve druk werken aangenomen en bij elkander gelegd, soms tusschen man en vrouw er óver gesproken, maar verder het er bij gelaten. Maar het woord dwangbevel had Romijn doen schrikken. Het werd nu tijd om eens goeden raad in te winnen. En deze goede raad kwam van boven. Boven jan Romijn woonde een klerkje, dat bij d'e stoomboot-maatschappij de vrachtjes in schreef en nu en dan hielp bij het afwegen dei- goederen. Deze man van de pen, die wel een ontwikkeld mensch moest zijn, daar hij schreef alsof het gedrukt stond, sprak: „Sapperloot, Romijn, je bent waarachtig grondeigenaar geworden. Die goederen zullen hier in de huurt, in het dorp 0liggen. Het biljet komt van den ontvanger te OHebt ge daar ook soms familie?" jan plaagde zijn hersens. Eindelijk schudde hijneen. •De vrouw nam het woord. „Wel, zijn daar de zusters van neef Gerrit zaliger indertijd niet naar toe getrokken, Leen- tje en Pietje? zouden die oude zielen naar den hemel zijai?" De baas antwoordde: „Juist, juist. Maar had die Gerrit zooveel geld?" De raad van boven sprak: „Op diie ouderwetsche inenschen kan men niet op aan. Dat potte vroeger maar en hield zich van den. domme. Maar," ging hij voort, „voor ge de belasting gaat- betalen, moet ge naar Ogaan en zien of dat alles klopt." „Hoe meen je dat?" „Gaan zien of het land er is en of alles is, zooals het hier op de papieren siaat." Den volgenden dag reed het karretje over den steenweg naar OReeds voelden de echtelieden Romijn zich gegoede inenschen. De raad van boven had het gezegd: Als het is zoo ais hier staat mensch, dan bennen jullie rijk, dan hebben jullie geld als slijk!'En 't moest wel zoo zijn -zei de raadgever 't stond dui delijk op schrift en er bestond in de heele stad maar één Romijn en daarom: het was zeker maar toch,-het is voorzichtig eerst de zaak te onderzoeken. Veel twijfel bestond er eigenlijk niet meer bij Romijn; bij zijn vrouw stond de zaak vast als een muur, maar zij deden wat hun gezegd werd. Bij mensch en, die cuizen-den zoo goed als in de kast hebben liggen, zat het er aan, von den zij. En daarom waren zij niet naar O geloopen, maar waren zij Pij een stalhouder gaaii pingelen op een vrachtje naar O.heen en terug. De rijtuigverhuurder vroeg drie gul den. Jam bood twee. Zijn vrouw deed er toen de rij tuig verhiuuKH. niet van wilde, hooren nog vijftig cent bij. Zoo "zaten zij voo-r slechts f 2.50 in het rijtuig naar Oheen en terug. Het mocht eens onverhoopt niet waar zijn! dachten zij toch en in Kattensteeg zij-n twee kwartjes zoo gauw niet verdiend. Dien dag bleef de winkel gesloten. En in dé buurt liep-en er al aardige praat jes, toen gelukkig de raad van boven hier en daar ging vertellen, dat jan Romijn door een erfenis van de zusiers van zijn vrouws neef Gerrit zaliger, schatrijk geworden, was. Men had in d'e buurt wel nooit van de zusters van Gerrit zaliger gehoord, doch naarmate het ge rucht zich verspreidde zwol het op. Romijn en zijn vrouw werden niet weinig benijd. D-e koetsier hield vöor den Vergulden Osse- ko-p ie Ostil. Romijn staple met zijn vrouw aan- den arm het dorp in. Zij waren op zijn Zondagsch. De boeren groetten hen. jan Co. knipten een oogje tegen elkaar. „Moeder, z-e weten hier reeds iets!" zei Jan. De vrouw, erg nieuwsgierig om de- bezittin gen te zien, sprak: „Vraag nou eens, Jan waar 't ligt. Die boer daar ginds, die is daar heel alleen in de wei. Daar luistert ons niemand af." En het echtpaar stapte ia hooge hanens-tap- pen door het malsche gras. dat wat vochtig was, naar den boer, die op het weiland stond te dreomen. Jan liet zijn aanslagbiljet zien. Hij voegde er bij: „Wij wilden graag weten, waar die goederen liggen." De boer bekeek zeer lang het biljet alsof hij het van A tot Z wilde spellen. Hij las echter slechts en, met moeite het woord: „Romijn". Daar sprak hij: „O, dé gedoei V£n meneer Romijn, da's doar achter de meuten van Driekke. Dat's 'n schoon gedoei." De boer staarde de twee luitjes aan. Hij ver volgde op lijimigen toon-: „Zoo hedde-gij-dé gedocht? Nou dan hedde ze ook zat!" Moeder groeide van plezier. „Vriend; kun je ons mijn goed niet eens wijz-en De-boer antwoordde niet, maar hegoa lang zaam dwars over het weiland te loopen. Jan Co. liep-en zwijgend achter hun cice rone. „Doar hedd'et, ginder achter buskes. meneer en juffrouw." Weldra waren ze op -eigen grond. De boer bleef staan, prees het land en zei, dat er geen beter was in O. D-e vrouw van Jan kneep haar man in den arm. Jan drukte den arm van zijn vrouw stevig tegen zich aan. Ze hadden het wel willen uit"- kraaien van pret. „O, doar bedde ginder Peer van Kessel, die woont op 't eerste huis van jullie goedi, doar aan den kruisweg." En de boer schreeuwde Peer tegemoet: „Dè is het nij volk, dè het goed het gekocht." Peer kwam nader. Hij had niet van een verandering van eige naar gehoord, maar ook kende hij d-en Ö.-I. ambtenaar niet, die zelf nog nooit te O was ge weest. Dus het kon goed in andere handen zijn ovei gegaan. Het pachtgeld inde de notaris. Peer deed zijn pet af en vroeg: „Lustte-gullie geen bekske koffie juffrouw?"' Moeder Romijn had er wel ooren naar en nadat jan den boer-geleider zijn congé had ge geven, door hem een dubbeltje in de hand te stoppen en e ensigaar te geven t-oog Jan en Co. en Peer van Kessel naar ,,'t eerste huis." Het zou geld waard zijn geweest voor een bewoner van de Kattensteeg, om hier bij Van Kessel, Romijn en zijn vrouw op den troon te hebben zien zitten. Op de tafel lag een krentenbrood en een halve kaas. De koffie, zwart als inkt stond te dampen in de boordevolle kopjes. De vrouw van Peer zei: „Maar eet dan toch juffrouw, 't Is oe gegund dè witte! Doar, Liske, doar hedd'er eene." Meteen reikte zij een deerntje een boterham toe. Maar vrouw Romijn Icwam tussehenbeide. Zij hield innig van kinderen, zei ze. En Jan ook. En de kinderen moesten bij de nieuwe „heer en juffróaw" blijven, zaten op den schoot dier vróuw uit de .Kattensteeg en trokken den heer uit de Kaiiensteeg aan zijn horlogeketting. Eén dag te voren zou hij voor geen geld ter wereld net hebben toegelaten, da-t men naar zijn ketting wees, die hij acht -jaar geleden voor twintig gulden 8§ cent had gekocht op een erlhuis. De jongste jongen van Van Kessel viel eens klaps op d'en grond en lii-eld in zijn handje de helit van den keitiu-g van Romijn. De andere helft bongelde aan Komijns vest. Romijn lachte. Daar verscheen eensklaps een man aan de deur. Een oude man, die eerbiedig groette en zijn klompen hij den ingang uittrok. Oj> de s-o-kken kwam hij verlegen naar de tafel en zei: „Ik ben Gradus, die al dartig joar op de Kol der woont. Ik hoop de meneer me zal loate wo n-en. Voor 7 of 7 d'half honderd gulden. Als 't ko-s zèn, nog wè minder, want de noast-e joar is 't slecht ewist met de aertepel en die bo-on; gelèk de ziekte der in, dè wit Van Kessel wel." jfJao des w-oar, meneer gelek den boel verrot". „Hè, pf-piL. wat is dat vandaag warm,!" zucht Jan herberg. He jongen heei't 'n bood schap moeten doen voor z'n moeder, naar t naburige dorp en nu keert-ie terug naar huis over den straatweg. He zon staat te blakeren van je welste op den weg die open en bloot is, zonder boomen, welke an ders met hun bladerenloof nog eenigszins schaduw hadden gebracht. Langzaam slen- tert .Jain over den weg, 't is ook zoo'n'ver moeiend weer. Hen geheei-en voormiddag scheen de zon brandend heet. Toch is 't net of de lucht 'n beetje gaat betrekken. „H'r zal 'n bui konn i," zegt Jan bij zich zelf en de jongen ueeft gelijk, want hij voelt de felle zonnestralen niet zoo erg meer. Maar nu is t veel drukkender geworden en daar wordt je lui en moe van. Nog even suist t W-Udje door de blaren der struiken die aas. des loot staan langs den straatweg en dan is 't stil in de natuur. Geen vogeltje ihoort Jan zingen. Af en toe schiet er 'n enkele voorbij en verdwijnt dan schuw in de struiken. .in de verte ziet Jan kleine vederwolkjes aankomen drijven, die allengs vermeerde- rei. en zich tot groo-te stapelwolken vereeni- gen. He zon is schuil gegaan achter saam- gepakte zware donderwolken, die 'n nade- vei onweer voorspellen. Jan loopt spezend ver Ier en schrikt plotseling op uit z'n ge- mij a- ucor 'n vrij lievig gerommel, 't Don der „Sjonge," zegt.i-e weer in z'n eentje, „da: :an 'u mooie'boel worden. Strakjes be gin 't to stortregenen en kom 'k jstijl nat tliti.3. Hè was 'k maar. thuis!" .Uit 't <Tojn;-: kere gevaarte der zwarte wolken die komen opzetten, flikkert eensklaps 't licht, van 'n kronkelende bliksemstraal. He wind steekt op, hij jaagt 't stol' van den weg omhoog en ruiseht door de bladeren der struiken. Jan weet niets beter te doen dan maai' in versnelden pas huiswaarts te keeren. Z'n moeiheid vo-e-it-ie niet meer, hoe eer thuis, hoe liever. Weer flikkert 'n bliksemstraal en rommelt de donder luider. Jan maakt vlug 'n kruisje en kijkt meteen angstig naai de dreigende lueht. Gelukkig bemerkt-ie dat- ie al 'n eind opgeschoten is met den langen straatweg, waut-ie ziet reeds de- eerste hui zen van de stad. Ais.ie die voorbij is, moet ic nog 'n. minuut of tien Loo-pen en danis-ie veilig thuis. „Als 't nu maar droog blijft," denkt Jan. Maar 't bleef niet droog. Hikke regendroppels, ploffen reeds, in 't droge stof van den weg en weldra breekt de bui los. Jan heeft de eerste huizen be reikt en durft niet verder to loo-pen. Met stralen stroomt 't water uit de donkere wol ken. Zou.ie verder gaan of aankloppen B-ij een der huizen en vragen of-ie eveü mocht schuilei». (Wordt vervolgd). WIEGELIEDJE. Nu, leg je lieve kopje Maar tegen moeder aan, En sluit de moede oogjes 't Is tijd, maar bed te gaan. Want ook -de sckoone bloemen; Van 't nuttig dagwerk moet Ze sloten voor 'n wijle, Alreeds de kelkjes tost r 1 De straks zoo dart'le vogel, Dook in z'n nestje neer; Do klokjes van de kudde, Verneem ik al niet meer! Zoo slaapt ook gij, m'n engel, Aan moeder's borst gerust. Slaap zacht totdat je.moeder Je straks weer wakker kust! Nou, heb ik 't verleden week nie-t geraden met te veronderstellen dat jelui in eien va- cantie-roes leven? Van briefjes-schrijven of meedoen aan het ruilhoekje komt z-oowat niets. Het is 'n echte komkommertijd, zooals de groóte menschen dat noeimen. En het treft eigenlijk ook bijzonder goed, want ik zou ook niet weten waarover ik nu deze week zou moeten babbelen. Of het zou moeten zijn over de platen, die wij eerver leden, week verloot hebben. Maar wat zal ik er over moeten vertellen? Wie er geen van heeft gewonnen heeft er weinig belang meer by er over te lezen; en wie er wèl een w-on, zal blij zijn als hij (of zij) de plaat in zijn (of haar) bezit heeft. Het heeft wel-een weekje langer geduurd dan ik verwacht had eer ik ze verzenden kon, maar dat kwam omdat ik ^oo lang moest wachten -op de omslagen er voor, waar in ik ze moest verpakken. Die groote enve loppen waren zoo maar niet te koop en moes ten erpreg op de fabriek voor mij worden ge maakt en daar- hadden ze eerst nog heel veel ander werk te do-en, dan maar dadelijk voor mij klaar te staan. Maar daarom niet getreurd. Ik denk, dat de gelukkige winnaars nu allemaal hun plaat wel al zullen hebben ontvangen en wie vandaag misschien zoo gelukkig oog niet iA zal het toch morgen of overmorgen denke lijk zijn zending toeh nog wel thuis krijgen. Dat zaakje komt dus -wel; in orde. En daar ik nu verder niks meer te verhap stukken heb, wenech ik jelui als gewoonlijk: Wel te rusten! OOM KOOS. VOORUIT! ZIJ ONZE LEUS. Wie stilstaat, gaat steeds achteruit, Wat stilstaat is 't verderf ten buit, Vooruit, al kost 't moeite en pijn. Vooruit! moet onze leuze zijn. Hou op 't doel den blik gericht! Daar ginder straalt 't eeuwig Lich! Hetwelk èn kracht èn leven geeft. Daarhem met ijver voortgestreefd! MOEDER EN KIND. Heerlijk beeld der reinste liefde: Eene moeder met haar kind; Vurig van God afgebeden En nog vuriger bemind. Heerlijk beeld der christeumoeder Als ze 't kindje op'haar schoot 't Eerste Wees-gegroet leert bidden Voor haar dierbren echtgenoot. OF IE „BIJ" WAS, NOU! ,En wie zou nu zijn stem tegen deze mijne bewering durven verheffen;" zei de rede naar. Geen sterveling antwoordde, maar juist op dat oogienblik weerklonk het gebalk van een ezel. „Daar Heb je 't antwoord," riep iemand uit de vergadering. Maar de redenaar vervolgde leukweg: „Ik wist dat niemand anders dan een ezel dat zon doen!" HET OMGEKEERDE. „Dokter, ik voel mij nog niets goed." „Ja, mevrouw, wat wilt u dan? Ik kan u toeh niet weer jong maken?" „Dat verlang ik ook niet, dokter. Ik won alleen, dat n mij oud liet worden." I Van Kessel stond op. lei de fcvee handen, op tafel en op zijn armen steunende en zich naar Eamün voorovor buigende, sprak Ei „Ja. as 't kos, as 't kos. dan zoude ons oek gerieve kunne. Wjj betalen hiér zes honderd gulden pacht. En da's duur. iiseliik duur." Plotseling stond de vrouw van Romijn uit baar leunstoel op. „Hoor eens menschen, wij koonen vandaag is en maar eens kennis maken, maar wat het geld betreft, wii kunnen niets beslis sen. Maar als ge het mij vraagt dan zeg ik: neen." Daarop ging ze zitten. De boeren zeiden verder niets meer. De boerin.stopte de vrouw van Romijn vol met krenten brood en kaas en koffie. Nog twee pachtboeren van Romjjii die als de oude Gradus ok het nieuws van een nieuwen eer hadden gehoord, kwamen -ij Van Kessel buurten, lieten zich daar het hun reeds bekende als hieuvvs vertellen, lachten bij de aardigheden, welke mijnheel debiteerde, dampten allen aan de één-cents sigaren, welke hen door Romijn waren uitgereikt en kuierden als een soort, eerewacht met Komijn en zijn vrouw mee, toen deze zich weer naar den {vergulden Ossekop begaven, .vaar het. rijtuigje, nog altijd aangespannen stond te wachten. He koetsier, die wist, wat voor volkje hü op zijn kussens moest duiden, was één en al ver bazing, toen hii bii het wegrijden een hoopje boeren beleefd de pet van het- hoofd zag nemen. Romün strekte, toen het rij tuigje in beweging was gekomen, Ice beenen uit, zette den buik naar voren, kruiste de armen en trok hevig aan zijn sigaar. Eensklaps sloeg zijn vrouw znet haar mollige hand hem o-p de beenen en riep, zoo hard, dat de koetsier omkeek; „We zijn nou rijk, Jan. Zoo rijk als iemand 1" En beidenlachten. Toen vielen ze van vermoeid heid en het ongewone van het igeschok van het karretje in slaap. Hen volgenden dag toen Re- mijn bii den^rijksontvanger wilde betalen, kwam de vergissing uit. Het was 'n harde ontgooche ling, doch spoedig waren de twee gemoee-lijke en arbeidzame menschen -weer met hun ouden doen verzoend. Een paar weken later werd in den winkel op de elfenis van de Zusters van Gerrit-neef-zaiiger igezinstieeld. Romijn kreeg een kleur, maar zei „Nou, ik zal jullie eens precies zeggen, hoe het gegaan is. 't Is een vergissing op het belasting kantoor." En hij vertelde het historietje van het aanslagbiljet, de waar schuwing, de aanmaning, het dwangbevel, enz. Men lachte in den winkel. „Grappenmaker," zei een oud man, die op een ijzergieterij werkte, „maak dat anderen wijs! Maar. aii hebt ze, dat is het voornaamste. Hoe ge er aan o,int, dat raakt geen mensch H Romijn protesteerde. lederen dag vertelde hii aan de klanten het historietje van het aanslag biljet. Sómmigen gingen verder em zeiden „Waar doet zoo'n vent nou nog winkel voor? Hii heeft, kind noch kraai en hii bulkt van het geld, de gierigaard!" ZUINIG WEZEN. „Denk er nou aan. Kees, dat is een pracht van een glazen oog, dat je non hebt gekregen. Neem. het er nou altijd uit en steek' het in je zak als je toch nergens naar krikt 'N O.-W.'-ERS ZOONTJE. Onderwijzer„Kinderen, nu noeten jelui een opstel maken over 't huis uwer ouders." Sammie Goudmeijer: „Mijn ouders hebben zeven huizen, meneer!" Gertje G. te Fgmond-Binnen. Dal vond ik nu eens echt hoe.1, lief v-an je, dat je mij in die. stille eenzaamheid eens met 'n briefje kwam Verblijden, want- werkelijk het werd mij toch wel 'n beetje hl te stil in die rustig© vacantie-stemming, die mijn nichtjes en neeftjes schijnen te ■beleven. Natuurlijk, dat begrijp ik wel, dat jij op jou leeftijd zoo'n 8-jarige blondkopje nogi niet zoo mooi kan schrijven, maar dat zal wel beter worden als je maar goed je best doet op school. Die arme Annie, wat heeft ze lang op haar plaat moe ten wachten hè. Maar, als ik '4 wèl heb, dan heeft ze de plaat nu toch te pakken en ik denk dat zo ér "bost mee tevreden zal zijn. Dag Gerrie, zal je de groep ten ook thuis doen ar, aan Annitj Daaaaag.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1919 | | pagina 5