TWEEDE BLAD.
KINDERCOURANT
Kunst en Kennis
OM DKN HAARD
WIE WIL RUILEN?
ZATERDAG 27 DEC. I9i9
Sn de Wachtkamer.
UÏT BOEK EM BLAOT-
Het Kerstkindje hielp.
Komt kindertjes, komt!
SPROKKELINGEN.
GRAPJES.
BLADVULLING.
r Het was pure nieuwsgierigheid, om toch^
hok eens kennis te maken met dien zoogenaam-
'üen wonderdokter, die me deed besluiten, om
jer eens heen te gaan.
Xlf mankeerde wel niets, maar kon gemakke
lijk beweren, dat ik "pijn had in mijn maag of
gnijn knie, of ergens anders.
En zoo toog ik erheen.
Het was er vol.
Maar ik kreeg toch een plaatsje in de wacht--
kamer. t
Er werd druk gesproken en een dikke juf--
irouw had het hoogste woord.
Driftig richt zij zich eensklaps op en vraagt
met Amsterdamsch accent: „Wie is aan de
(beurt? Welk nummer is baufe?" i
„No. 21,'' z'ggt iemand, die tot nu toe stil in-
feen hoekje had gezeten, ,,'t Is maar zoo treu.-
irig," gaat hij voort, „dat de menschen soms zoo
lang werk hebben, ik ben hier nu al vqnaf half-
ïtwee en er komt geen flinke voortgang in...."-
„Welk nummer liait uwes dan?" vraagt de
juffrouw hem.
„Vier en twintig," antwoordt de aangespro
kene. „Mijnheer hier naast mij heeft vijf- en
itvintig."
„En wie hait dan zis en twintig?"
f „Ik," zegt de vader van 't jungske, dat in-
jicht dagen door den wonderman was genezen.-
„En uwes? Welk nummer hait uwes dan?"
[vraagt de nog steeds niet tevreden gestelde juf--
Jrouw aan m'n huurman.
„Dartig," zegt hij met een verdrietig gezicht.-
,,En U?'' wendt zij zich weder tot mij.
„Twee en dert g, juffrouw."
*,En waar binnen dan negen en twintig en
Sen en dertig?" zegt zij in één adem, nadat deze
twee nummers niet aanwezig schenen te zijn.
,,'k Weet nie," zegt m'ri buurman, „mis
schien wel in de gang, 'k heur zoo'n gepraot."
Plotseling wipt zij van haar stoei en opent de
leur; aanstonds daarop hooren we in de gang:
„Welk nummer hait uwes?.... En uwes?...
P, acht en twintig, maar dan bint u nog lang
.ciet aan de beurt houer! vier, vaif, zis en zeven
Sn twintig binne nog binne, die motte eerst
,nog -naar baufe.... En uwes?Vier en
jdértig? Nou, dan hait u nog den taid, ik bin
firi- en dertig en de laatste van binnen, waar-
blaif u hier staon?''
„Omdat er binnen geen plaats meer is," is
't lakomieke antwoord.
„O, nou, u sel der wel moei van worden,
gracht maar!"
Zij komt terug en laat de deur aan een
-jkiertje staan. „Ziet u", legt ze ons uit, „we
aelleri di'r een oogie op houwe, die minsen kenne
(wel stiekem voor hun beurt naar baufe gaan,
/tonder <lat d'r erg in heb
Er wordt gebeld. Even later komt een jonge
man Dinnen, met rond, frlsch gelaat, waarin
de donkere oogen levenslustig schitteren.
„Goeien-midclag," zegt hij en tikt even aan
de pet,
„Zoo, Bolders," zegt m'n buurman, „bin ie
ok al weer hi-er? Hoe geet 't met de pasent,
nog nie béter?"
„Och, wat za'k oe er van zeggen, 't geet wel
veuruut, maor 't is nog lang nie, wat het wezen
mot" zegt Bolders, leunend tegen den deurpost,
'k Zal noe ens an den dokter vraogen.
„Daar komt wat van baufe; Wie is d'r nou
an de beurt, onderbreekt hem plotseling de
juffrouw, terwijl ze opstaat en naar de deur
trippelt. „Wat hait uwes odk al weer voor num
mer gehad?" vraagt ze gejaagd aan iemand',
die naar beneden komt.
„Een en twintig juffrouw.''
„O, dank u. Twee en twintig mot komme,"
schreeuwt zij hard aan de deur, „wie is twee
en twintig?"
Niemand antwoordt.
„O, guns, die is d'r niet;„fain", roept
ze verder „dan maar drie en twintig, vooreut
maor!"
Drie en twintig staat op; 't is een meisje met
fletsch, bleek gezicht, dat met moeizamen tred
het kamertje verlaat.
„Juffrauw," roept haar de. juffrouw na, „sel
u gauw voort maken, sefc uwes niet lang
klesse?"
De wachtenden beginnen te lachen.
„Ja, zegt de juffrouw met 't zieke been, „dat
is altijd 't ergste, dat praten. Die goeie man
hoort je maar zoo stilletjes aan en heeft nooit
haast en daar maken vele patiënten gebruik
van; zij praten maar over zioh zelf en denken
er niet aan, dat ook de anderen graag een beurt
willen h.bben.
„Och" zegt Bolders, „da's zoo de kwaol van
de vrouwlui, wie doet dat in den regel vlugger
af; zeggen wa je zeggen mot, en daarmee uit!"
Nau, Meheer, dat mot uwes eau niet zegge.
D'r binne ook wel mannen, die lang praten en
vrouwen, die niet lang praten; u sel het van
main nooit liauren; ik denk' altaid 0111 'n ander,
ziet u.... laas was ik ook 's hier
Een gestommel boven doet haar eensklaps
ophouden; even luistert zij, dan wipt zij weer
op en loopt andermaal naar de deur!
„O, daar liai je de juffrouw al terug. Nau
vier en twintig, da's u, liè Meheer, nou, kaik
uwes nou maar weer vrindelijknou is je
leed alweer geiejen.... maak u gauw vaurt?"
De Mijnheer belooft het en loopt vlug de trap
op. We schuiven wat op cn verademen ons in
grooter wordende ruimte.
Even is het stil; boven schuifelen voeten en
hooren we spreken.
De dame legt met en pijnlijke zucht haar ziek
been op de leege punt van een bank.
„Ik had ook beter wat rond kunne toeren"
zegt ze, „ik zat gemakkelijker in 't rijtuig, dan
hier op die houten stoel, en die arme koetsier
moet nu ook maar wachten.'1
„O, dat is ie wel gewend," antwoordt haar
begeleidster, terwijl zij zich uitrekt en naar
buiten kijkt. „Hij slaap hour, hij zit te knikke
bollen, as je me nou, vaurt rolt die d'r af!
De deur gaat open. „Vijf en twintig" roept
een juffrouw In "de gang. „Vier sn twintig is al
terug!"
„Nou al? Da's mirakel vlug. OMeheer,
praat je niet lang, doe je 't ook zoo gauw?"
Vijf en twintig af.
Ik maak de opmerking, dat de patiënten wel
aan het vriendelijk verzoek van de juffrouw
voldoen en niet lang praten bij den dokter.
„Juffrouw, is haar antwoord, „zeit uwes
dat wel, maar och, as je 't een mins fasoende-
lijk vraagt, 'n goed woord vindt 'n goeie plaats!
Ik weet zei-lef wel, wat het is, as je wachten
mot; ik denk altaid om een ander en praat
nooit langer, dan noodig is.... Wie nau?....
Wie hait zis en twinig?Niemand?
Zeker in de gang, ik sel es kai-k'en.
Wip, weer is zij van haar stoel op en loopt
gewichtig de gang in.
„De juffer is en betken zen-uwaöhtig", zegt
m'n buurman zachtjes tot me, maar ieder heeft
de opmerking gehoord' en lacht.
„Een beetje erg," zegt een ander, maar dat
hoort er zoo bij tegenwoordig, vroeger,
Ze'fen en twintig, gauw naar baufe, zis en
twintig is d'r niet, „fain," komt de „betken ze-
newachtige" juffrouw haastig roepend, aan
hollen.
No. 27 staat op en verdwijnt.
Toen kwam het thema van den oorlog op de
proppen, 't welktelkens werd afgebroken door
het verbeurten der patiënten.
No. 31 stapte op.
„Maak u 't kort, Meheer, sel je ook niet lang
praten?"'t Was 'weer dezelfde vraag en het
mensch begon ons met haar gezeur te ver
velen.
„O...." begon zij op klagenden toon; 't is
al baina hallef vaif, en om kwart voor vaif
komt Jen thuis en hai hait geen sleutelwat
motte me nou beginne?.... Wat sel die naidig
zain, als ik nog niet thuis ben
Zij keek wanhopig rond en schudde gejaagd
het dikke hoofd, zoodat de, bos veeren op haar
hoed de grappigste buitenlingen maakte.
„Wie hait no. 32," begon ze een oogenblik
atcr weer.
„Ik gelukkig, juffrouw," is mijn antwoord.
„Ach, juffrauw, zou uwes ma n een groot
plesicr willé doen? Ja? Zaue wai niet effëtjes
voor u naar baufe magge gaan?"
Ik trok een beetje bedenkelijk gezicht.
„Och, toe maar, uwes doet er een wer'kic van
barmhartigheid mee, juffrouw, Jen hait ge'en
sleutel en ik weet geen .raad, och minsch!"
Ik kreeg toch medelijden met haar. Jan,
waarschijnlijk haar man of zoon, was wellicht
een lastige sinjeur en ik stelde me al voor, hoe
'het mensch misschien in moeielijkheden of on
aangenaamheden zou komen; mijn beter ik
kwam boven en ik zei:
pNu ja, gaat u dan maar.... 't duurt toch
niet lang?"
„O guns neei, uwes zei eens zien, in een
ommezientje binne me terug. Dank u wel, hour,
juffrouw, dank u wel. O, neei, ik praat nooit
•lang, nooit!"
Zij stond aanstonds cp, hielp de juffrouw met
't zieke been overeind, en toen sukkelden d'e
twee reeds de gang in, 't geen met veel woor
den en gesticulaties van de zijde <Jer Amster-
damsche juffrouw gepaard ging- Na eenige
oogenblikken hoorden we aan het gestommel
boven, dat zij behouden bij den dokter waren
aangeian-d.
Eene heerlijke rust en stilte heerschtei eenige;
minuten in 't kamertje en 't deed me werkelijk
goed, na al dat drukke gepraat in de kleine,
benauwde ruimte, met zooveel menschen bij
elkaar.
't Duurde zoo een poosje, doch langzamer
hand hoorden we boven praten, eerst zachter,
later steeds harder en drukker.
„Als u er maar geen spijt van hebt, dat u
33 voor hebt laten gaan," maakte*- iemand mij
de opmerking.
„Hoezoo?" vroeg ik.
„Wel, -ik bedoel, dat 't wel eens lang kan
duren, 't lijkt me niet mogelijk, dat die juf"
frouw op kan schieten, ot liever, zooals ze be
weerde, niet lang zou praten. Me dunkt, ik
hoor haar aaifhoudend aan 't woord."
We luisterden, en jawel, in lage vertrekje
met 't dunne plafond was duidelijk haar stem
hoorbaar; het ging als in één adem, zonder
eenige-verpoozing of rust.
Een oogenblik hadden we er schik in, doch
allengs verlween de lach op ons gezicht, om
plaats te maken voor wrevel.
't Duurde tien minuten, een kwartier en lan
ger. Boven nog maar steeds gepraat van stem
men door elkaar.
„De juffer vergèt," zegt Bolders, „dat er
benéden ook nog menschen zeen, die graag een
beurt willen hebben."
„Ja," antwoordt de Mijnheer, die no. 35 heeft,
„en dat is nu die juffrouw, die nooit lang praat
en altijd om een ander denkt, en.... die weet,
wat wachten is!"
„Ja, en die alle patiënten nariep, vlug voort
te maken en vóóral niet te praten," vult de
laatst binnentredene, een jongmensch met een
guitig gezicht aan.
,,Nu zal Jan tóch wei voor een gesloten deur
komen," zei ik ontstemd over het lange wach
ten en nog meer over mijn misplaatst mede
lijden.
„Zij verdient een flinke uitbrander van Jan,"
zegt liet jonge mensch, „en ik gun hem haar
van harte, die babbel!"
Ik stond eens op, liep wat op en neer, voor
zoover de ruimte het toeliet, om mijne verstijf
de ledematen wat leniger te maken, keek eens
door 't raam, waar ik den nog maar steeds
wachtenden koetsier zag ziten en 't paard
druilend' voor zich uit zag staren.
De klok in dc gang sloeg vijfuur. Een ha'f
uur waren die twee nu al boven! En dat neg
wel de juffrouw, die nooit praatte en altijd
om een ander dacht.... de juffrouw, die wist,
wat wachten was..-.
Eensklaps springt de jongeman op een bank
en stoot met zijn stok zeer onzacht tegen 't
plafond.
„Komt er nog wat van, vandaag?" roept hij
met een stentorstem.
Even stokt het gesprek, doch slechts één.
Oogenblik, dan gaat liet weer door 111 onver
stoorbaar tempo. De klok tik weldra kwartier
over vijf.
De mijnheer staat op en belt in de gang; h§
meisje komt aansloffen. j
„Kunt u niet eens naar boven gaan, no.
is al driekwartier boven,dat gaat zoo niet,w|
moeten ook nog eens naar huis vandaag cï>
er zijn nog vier patiënten van buiten de sla:f>
Vraagt u eens, of dat mensch nog niet uitgtf'
praat is daarboven!"
Het meisje gaat; we hooren haar kloppen)
daarop hard gepraat, bijna onverstaanbaar.
„De dames zijn direct klaar, Mijnheer," koiri\
even later 't antwoord door de deur.
Dat „direct" duurt nog een poosje, doch ein
delijk, na hevig gestommel, en nog drukker ge-'
babbel, 't welk steeds duidelijker en dichterbij-
te hooren is, komen de twee naar beneden.
Met'een zucht van verlichting groet ik de
laatste drie patiënten en verlaat liet vertrek. Iri
de ging- ontmoet ik de dames. „Nu juffrouw,"-
zoo spreek ik. haar terloops aan, ,.ik zal u nog
eens voor laten gaan, dat beloof ik u!"
„Niewaar, juffrauw, hebben wai niet gauw
vaurtgemaakt?" zegt ze met een triompliantelijk
gezicht. „Het been be-kaiken en opnieuw ver
bonden en dat alles in zoo'n oogenblikkie, dat
sel iedereen me nog niet nadoen, wat sait
uwes, hé?"
„Nu," roep ik haar toe, terwijl ik de trap
opga, ,,'t heeft anders aardig lang geduurd,
precies drie kwartier en acht minuten, 'f 's 7
minuten voor half zes!"
„Voor half zès-cs?O. o, minsch, hoor-je
dat?.... en Jen. komt om kwart voor vaif en
Tiai l-,ait geen sleutel!!...." 't waren de laatste,
op -jammerlijk klagenden toon uitgesproken
woorden, die tot mij doordrongen; toen stapte
ik bij den dokter binnen!....
N.
C
DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE
van deze week bevat de volgende
PLATEN: Eeu tragise.li monument.
„Op termijn". Grootvaders bier. De
maelit va.11 het kleins. De toestan^ iii
Petrogad. De Eoonisclie kunstenaar van
het ÏTiesehe land (3 platen). De spoor
brug aan de Koningshaven te Rotterdam,
Veïsiariug tier St. Theresiakerk. E.en
Wagenaar-penning. De duiven van-den
Keulsehen dom. Lady Ast-or in een kin
derziekenhuis. De toren van E-dam.
Varkentje wil ook geaaid worden, Hei
lige herten. De genoegens van het bui
tenleven.
TEKST: Het geheim van de schrijfma
chine, door E. H. Uylings. De witte oli
fant, door Chr. G. K. Een Roorascho
kunstenaar van het Priesehe land. Zijn
strijd door Tanekseo. Een schitterende
partij, door Mevr. J. R. van der Lans.
Om de week een vraag, Rebus.
v' (Vervolg.)
-
- Telkens zag men uit de huizen iemand komen
met 'n bakje asch of zand. Haastig strooiden ze
ft leeg over de gladste stoepen en trottoirs, keken
tventje nieuwsgierig de straat langs en gingen
idan met kouwelijke gez'chten weer gauw naar
pinnen, naar de warme-kachel-innigheid'.
Zoo langzamerhand waren allen op de trot
toirs gaan loopen, waar 't nu niet glibberig ineêr
(Was. Onophoudelijk rolden rijtuigen en karren
!dof-ratelend over de hard-bevroren -straat, mid
den tusschen de twee rijen menschen-gekrioel
.langs' de huizen.-
En van al die menschen lette niemand op den
kleinen Leo, die met 'n verlegen gezichtje om
tien heen draaide. En toch hij verdiende wet
'in beetje belangstelling. Want in dat kinderge
zichtje werd '11 strijd gevoerd' dien men daar
piet vermoeden zou. Hoe jong-ie ook was, hij
(voelde heel goed, wat van 'm gevorderd werd.
Hij zag de jongens, wat ouder dan hij, die
's avonds langs de straat slenterden om snuiste
rijen te verkoapen, aan als bedeljongens, voor
wie de menschen hun neus optrokken en uit-
Veken.
Eii nu bchcorde-n-ie ook tot dat soort, hij,
(lie op 'n school was, waar 't wat kostte, die
mocht binnenkomen bij de burgermenschen, die
in dezelfde straat woonden als hij, om beele
middagen meL hun kinderen, z'11 vriendjes, te
Spelen in de huiskamer omdat-ie zoo'n net
ventje was. Toen.ie nog in z'n eigen buurt liep,
had-ie 't pakje kaarten onder z'n dun-gewas-
echen blousje verborgen gehouden. Kinderen
die 'm kenden mochten 't 'ns zien! Al ver
schillende straten was-ie doorgetirenteld en nog
altijd had-ie niets verkocht en lag 't pakje onder
z'n blousje, tegen z'n snelbonzend hartje. Telkens
als-ie 'n heer of dame zag aankomen zou
hij 't wagen. Eu als ze vlak bij 'm waren, durf-
'le-n-ie niet. En toch wist-ie, dat T morgen ge
brek zou zijn, als-ie niets verkocht had. Daar
kwam 'n heer aan met 'n echt-vriendelijk ge
richt. Die zou zeker wat koopenl Stellig!-Woest
ótak-ie z'n bibberend' handje onder z'n kleeren en-
paalde de kaarten er onder uit.
„Meneer, wil uz'n bleek gezichtje, werd
yuurrood.
„Nee, jochie, 'k' Geef niet op straat," was 't
Stroeve antwoord-en-ie liep verder.
(it Was of Lso onverwachts 'n klap in z'n gezicht
kreeg. De tranen sprongen uit z'n oogjes. Hij
Pad dien heer willen naloopen en hardop
joodat vele menschen 't konden hooren roepen,
Kat-ie werkelijk geen straatjongen was. Maar.ie
lurfde niet en wat hielp 't 'ml Schuw keek-ie
jpm zich heen, of iemand 't gezien had. Alles
>angs en om 'm heen, zooals te voren,...
't Begon te sneeuwen. Eerst vielen hier en
J-f'ar enkele groote vlokken, witte vlinders, die
jliegensmoe uit de hoogte neerfladderden naar
Je aardie om te fusten. Dan altijd maar meer
fokjes daalden uit de langzaam zwart geworden
lucht, zacht, geruischloos, zooals blanke bloesem
van de hoornen daalt in zomernacht.
Steeds snelier en menigvuldiger kwamen de
vroolijk'c vlokjes aangedarteld uit de donkerte
boven huizen en vielen op en naast elkander
neer, bedekkend de vtiilgeloopen straten, 't Werd
werkelijk mooi. 't Was of '11 fee met 'r gouden
wonderstaf de stad even had aangeraakt om 'r
te veranderen in '11 toovéipaleis vol blankheid
en schittering. Op de straat lag nu 'n blindend-
wit tapijt,waarover de menschen zich onhoorbaar
voortbewogen, onder hun besneeuwde paraplu's
als onder kleine linnen tentjes, die fonkelden
bij 't voorbijgaan van het hel-vcrlichte winkel-
uitstallingen.
De huizen waren op de vooruitstekende deelen
als met witte marmerplaten belegd, die 111 hoogte
zich aflijden tegen 't donker en lager opglimmen-
den onder 't gulle gloeilicht der lantaarns. En
door de al maar vallende snèeuw bleef alles
innig-blank en ook glanzig en glinsterend, alsof
onzichtbare handen voortdurend diamantspruis
strooiden over al dat witte.
Anders kon Leo zich met z'n vriendjes zoo
lekker warm dartelen in 't prettige sneeuwweer,
doch nu had 't niets bekoorlijks, voor 'm. Hij
dacht slechts aan z'n moeder die op 'm wachtte
en aan z'n briefkaarten, "dic-n-ie nog niet ver.
kocht had. Haastig liepen de menschen voort
door 't sneeuwgewiemel, zonder op elkander te
letten. Koud en nat vielen de vlokjes in z'n
halsje, doorvochtigden z'n dunne kleeren. Hij
bibberde van kou. 't Dunne kale jasje dat-ie aan
had, kon 'm niet beschermen tegen de fel-
blazende wind. Z'n roode handjes hield-ie voor
z'n mond om ze warm te blazen.
Juist ging-ie 'n kerk voorbij. Daar dacht-ie
zouden ze 'm toch zeker niet verstooten] Jezus,
den goddelijken Kindervriend woonde 'r en die
verstootte niemand. In de kerk kon-ie zich
warmen en wachten, tot 't sneeuwen had opge
houden.
Hij stapte door de wijdópenstaande deuren
't portaal in, trok z'n natte klompjes uit en
sloop toen stilletjes naar binnen.
Wil ik het nu eens heel erg kort maken
mijn praatje en toch van belang?
Nu dan: ik wensch eerstens jelui allemaal en
vervolgens jelui ouders, broers en zusters, jelui
opvoeders in school, enz. enz een
ZALIG UITEINDE,
en bij voorbaat ook eeu
ZALIG NIEUWJAAR.
Wel te rusten!
OOM KOOS.
Komt, kindertjes, komt,
In 't stalleken, komt!
Uw Jezuken ligt zoo alleene!
'11 Ezeltje maar
En 'n osje zijn daar!
Och, 't ligt er zoo hitter te weenen.
Druk 't schreiende Wicht
Aan uw hart jen, heel dicht,
Uw hartjen, van liefde aan 't branden.
En kust er den traan
Uit Zijn oogjes vandaan,
En koestert Zijn bibb'rende handen.
En vraagt het heel stil,
Wat uw zieltje maar wil,
O Jezuken sohenkt 't zoo garen 1
Schenkt 't Kindeke zoet
Uw hartjes voorgoed
Opdat 't ze rein moogt bewaren.
A.
a Komt, kindertjes komt!
In 't stalleken komt!
*1' Uw Jezuken ligt zoo alleene l
Komt allen met spoed
Naar 't Kindeken zoet,
Och, laat 't toch langer niet weenen'.
KERSTMIS.
Jezus is geboren
In een armen stal
Daar ligt hij in een kribbe,
De Koning van 't heelal.
Hij bibbert van de koude
In dezen winternacht.
Maria kust hem teeder
En legt hem neer, heel zacht.
Dan gaat Zij Hem weer streelen
Haar lieflijk ICindekein.
Een traan blinkt in Haar oogen
Hoe zal Zijn sterfbed zijn?
(Ingèz. door Piet v. d. G. te Alkmaar.)
DE WIND.
Vandaag op den zolder
Gaat 't holder de bolder,
De deuren, die klappen,
Gordijnen, die flappen,
De boomen, die zwiepen.
En weerhanen piepen,
De wind, die vermet'ie aviateur,
-Is vandaag in opperst beste humeur.
Roef.bom
De wind keert de wereld
Alomine en om
(Ingez. door Anna L„ Egmond-Binnen).
DE VREDE.'
De ware Vrede is in 't zicht,
Hoe heerlijk klinkt dit woord',
Wat wordt een ieders hart verlicht
Na zooveel broedermoord.
Kerstmis, die dag van Vrede komt,'
Hij brengt ons licht en rust
Waardoor het kwaad dan wordt verstomd
En 't onheil wordt gesust.
Laat ons dan bidden op deez' dag,
Vriendjes van de Kindeikrant,
Voor Vrede, eendracht en gezag,
Voor 't heil van 't vaderland1.
(Ihgez. door Fetronella V. te Halfweg).
VERKEERD BEGREPEN.
Jantje mooht met moeder mee naar tante om
Lte eten.
j Jantje, zeide moeder onderweg, daar tante
vanmiddag soep eet moet je de beentjes na 't
etes netjes in je bord leggen, hoor beste jongen.
Jantje zou de les onthouden en toen hij
's middags aan tafel zat en dc soep gegeten had
legde hij zijn beidé beentjes in het bord.... tot
groote schrik van moeder.
(Iugez. door Wouter S. te Haarlem.)
DE MACHT DER GEWOONTE.
A. Vervelend van die hond van jou; hij
blijft voor eiken winkel staan.
B. Ja hij gaat anders altijd met mijn vrouw
uit.
EEN TROTSCI-IE ZANGER.
Dame (bij een vogelhandelaar). Maar mijn
heer F., deze vogel, die u mij pas verkocht hebt,
zou zoo'n goeie zanger wezen en hij zingt in
't geheel niet
Heer. Dat komt omdat hij zoo trptsch is! De
vogel weet wel, dat hij nog niet betaald is, en
op borg zingt hij niet!
(Ingez. door Mina L. te Nieuw-Vennep).
OOK 'N BEROEP.
Dame (tot bedelaar): U "zult u wel in een
ellendigen toestand bevinden, denk ik.
Bedelaar: Ja, dame, dat moet ik wel; van
dien toestand moet ik juist leven en datis "dan
weer een troost voor me.
(Ingez. door Johan M. te Hillegom.)
NIET ERG SNUGGER.
Baas: Dirk loop eens.^ven naar het station
en kijk of mijn horloge gelijk is.
Me. één sprong is Dirk bij de deur
Baas: Hier jongen, je vergeet het horloge.
Dirk is al de straat op en- aan den hoek ge
komen, keert hij zich om en roept den baas,
die hem tcrugwenkt, toe: Ik zal 't wel onthou-
lien, „baas!
Oud wordend moeten wij letten op wat de
jaren ons laten, niet wat zij ons ontnemen.
Als wij ieder jaar slechts een enkele ondeugd
uitroeien, dan zouden wij spoedig volmaakt zijn,
„Ieder" is een tiran, die alleen overwonnen
wordt door niet naar hem te luisteren.
Paus Pius VII werd op twee plaatsen ach
tereenvolgens door keizer Napeleon gevangen
gehouden. Later zat Napoleon gevangen, eerst
op Elba, vervolgens op ,St. Helena
I11 liet slot van Fontainebleau dwong Na
poleon clett H. Vader zijne staten af te staan
onder toezegging van 2 millioen frank 's jaars.
In hetzelfde slot moest de keizer in 1814 zijn
afzettingsdecreet ondertcekenen en verkreeg een
jaarlijksche rente v"an 2 millioen frank.
Den 7den Mei 1809 vaardigde Napoleon het
decreet u.t van de inbezitneming der Kerkelijke
Staten. Vier dagen daarna verloor hij die eerste
veldslagen.
Is dit alles toeval?
De geschiedenis getuigt, dat het christelijk
leven vooral bloeide in tijdén, waarin het ont
vangen der H. Communie menigvuldiger was
dan thans. Van de andere zijde is het een niet
minder vaststaand feit, da't, wanneer de men
schen dit hemelsoh Brood verzuimden te ont
vangen en, als het ware den smaak ervan ver
loren hadden, men gewoonlijk op zichtbare wijze
de kracht van het christelijk geloof zag ver
mindereu.
V
Paus Leo XIII.
Om vau ons ruil- en verzamelhoekje gebruik
te maken, zendt men mij maar 'n briefje waar
in duidelijk geschreven staat, wat men wenscht
met volledigen naam en adres. Dan zet ik dat
in de Kinderkrant en de verzamciaartjes weten
dan waar ze elkaar kunnen vinden.
De briefjes moeten in enveloppe gezonden
worden AAN DE REDACTIE VAN DE
KINDERKRANT, HOF 6, ALKMAAR
Ik wil postzegels ruilen voor andere
vreemde postzegels. Ik heb er 9 van België, 7
van Denemarken 9 van Zweden, 3 van Noor
wegen, 17 van Duitschland, 10 van Beieren, 12
van Frankrijk, 15 van Engeland, 2 van Engeisch
lndie, 1 van Straat Shaitlemen, 6 van Italië, 5
van Spanje, 2 van Üost-Indie, 6 van
Oostenrijk, 1 van Brazilië, 5 van
Zwitserland, 1 van Japan, 9 van Amerika en 2
van Egypte. Jan Plas, Payglop 15, Alkmaar
Ik heb 12 achterzijden van Couvetdoosjcs,
18 plaatjes van Golden thee, en eenige Verka-
de's-bonnen, die ik wil ruilen voor Kwattasol-
daatjes. Nader overeen te komen. Cor Zuurbier,
café „de Landbouw", Ursum
Ik heb S Vaderlandshe Geschiedenisplaat-
jes. ie deel: de nummers 14, 34, 45, 52, 72 en 78,
die ik wil ruilen voor 3 kwatlasoldaatjes. Ook'
heb ik i plaatje 2e serie en 1 plaatje 3e serie,
die ik ook wil ruilen voor 1 kwatta.soldaatje; I
Verkade's en 1 Ter Wee's-plaatje wil ik ruilen
voor 2 Kwatta-soldaatjes; 25 Vaderlandsch?
Geschiedenisplaatjes 2e deel wil ik ruilen voor
12 Kwatta-soldaatjes en dan nog 15 Honig'»
Maizena-plaatjes wil ik ruilen voor 7 Kwatta-
soldaatjes. Berthus Anthomssc, Grebberstraat 8
Haaribm.
Ik heb 40 platen van de Jong's vogels die
ik wil ruilen voor Kwatta-soldaatjes (1 plaat
voor 2 soldaatjes; ook heb ik nog24 Honig's-.
Maizena-plaatjes, 2e serie, de nummers 209, 207,
200, 197, 195, 194, 193, 188, 187, 186, 182, 174,
172, 171, 169, 165, 164, 161, 160, 144, 123, 119,
115, die ik wil ruilen (2 plaatjes tegen 1 ICwat.
ta-soldaatje. Piet Jol, Eendrachtstraat 8, Alk
maar.
Ik heb 200 Kwattasoldaatjes, die ik wil
ruilen voor 87 omslagen van Bensdorp's Volle*
nelkreepen. Marie Buur Gd., Assendelft Na.
453-
Ik heb 27 Kwatta-soldaatjes, die ik wil
ruilen voor plaatjes van de Veoht, IJsel of
Zuiderzee (alles één om één), Mina de Haan,
Ged. .Turfhaven 76 U Voorn.