TWEEDE BLAD. KINDERCOURANT Kunst en Kennis OM DKN HAARD WIE WIL RUILEN? ZATERDAG 27 DEC. I9i9 Sn de Wachtkamer. UÏT BOEK EM BLAOT- Het Kerstkindje hielp. Komt kindertjes, komt! SPROKKELINGEN. GRAPJES. BLADVULLING. r Het was pure nieuwsgierigheid, om toch^ hok eens kennis te maken met dien zoogenaam- 'üen wonderdokter, die me deed besluiten, om jer eens heen te gaan. Xlf mankeerde wel niets, maar kon gemakke lijk beweren, dat ik "pijn had in mijn maag of gnijn knie, of ergens anders. En zoo toog ik erheen. Het was er vol. Maar ik kreeg toch een plaatsje in de wacht-- kamer. t Er werd druk gesproken en een dikke juf-- irouw had het hoogste woord. Driftig richt zij zich eensklaps op en vraagt met Amsterdamsch accent: „Wie is aan de (beurt? Welk nummer is baufe?" i „No. 21,'' z'ggt iemand, die tot nu toe stil in- feen hoekje had gezeten, ,,'t Is maar zoo treu.- irig," gaat hij voort, „dat de menschen soms zoo lang werk hebben, ik ben hier nu al vqnaf half- ïtwee en er komt geen flinke voortgang in...."- „Welk nummer liait uwes dan?" vraagt de juffrouw hem. „Vier en twintig," antwoordt de aangespro kene. „Mijnheer hier naast mij heeft vijf- en itvintig." „En wie hait dan zis en twintig?" f „Ik," zegt de vader van 't jungske, dat in- jicht dagen door den wonderman was genezen.- „En uwes? Welk nummer hait uwes dan?" [vraagt de nog steeds niet tevreden gestelde juf-- Jrouw aan m'n huurman. „Dartig," zegt hij met een verdrietig gezicht.- ,,En U?'' wendt zij zich weder tot mij. „Twee en dert g, juffrouw." *,En waar binnen dan negen en twintig en Sen en dertig?" zegt zij in één adem, nadat deze twee nummers niet aanwezig schenen te zijn. ,,'k Weet nie," zegt m'ri buurman, „mis schien wel in de gang, 'k heur zoo'n gepraot." Plotseling wipt zij van haar stoei en opent de leur; aanstonds daarop hooren we in de gang: „Welk nummer hait uwes?.... En uwes?... P, acht en twintig, maar dan bint u nog lang .ciet aan de beurt houer! vier, vaif, zis en zeven Sn twintig binne nog binne, die motte eerst ,nog -naar baufe.... En uwes?Vier en jdértig? Nou, dan hait u nog den taid, ik bin firi- en dertig en de laatste van binnen, waar- blaif u hier staon?'' „Omdat er binnen geen plaats meer is," is 't lakomieke antwoord. „O, nou, u sel der wel moei van worden, gracht maar!" Zij komt terug en laat de deur aan een -jkiertje staan. „Ziet u", legt ze ons uit, „we aelleri di'r een oogie op houwe, die minsen kenne (wel stiekem voor hun beurt naar baufe gaan, /tonder <lat d'r erg in heb Er wordt gebeld. Even later komt een jonge man Dinnen, met rond, frlsch gelaat, waarin de donkere oogen levenslustig schitteren. „Goeien-midclag," zegt hij en tikt even aan de pet, „Zoo, Bolders," zegt m'n buurman, „bin ie ok al weer hi-er? Hoe geet 't met de pasent, nog nie béter?" „Och, wat za'k oe er van zeggen, 't geet wel veuruut, maor 't is nog lang nie, wat het wezen mot" zegt Bolders, leunend tegen den deurpost, 'k Zal noe ens an den dokter vraogen. „Daar komt wat van baufe; Wie is d'r nou an de beurt, onderbreekt hem plotseling de juffrouw, terwijl ze opstaat en naar de deur trippelt. „Wat hait uwes odk al weer voor num mer gehad?" vraagt ze gejaagd aan iemand', die naar beneden komt. „Een en twintig juffrouw.'' „O, dank u. Twee en twintig mot komme," schreeuwt zij hard aan de deur, „wie is twee en twintig?" Niemand antwoordt. „O, guns, die is d'r niet;„fain", roept ze verder „dan maar drie en twintig, vooreut maor!" Drie en twintig staat op; 't is een meisje met fletsch, bleek gezicht, dat met moeizamen tred het kamertje verlaat. „Juffrauw," roept haar de. juffrouw na, „sel u gauw voort maken, sefc uwes niet lang klesse?" De wachtenden beginnen te lachen. „Ja, zegt de juffrouw met 't zieke been, „dat is altijd 't ergste, dat praten. Die goeie man hoort je maar zoo stilletjes aan en heeft nooit haast en daar maken vele patiënten gebruik van; zij praten maar over zioh zelf en denken er niet aan, dat ook de anderen graag een beurt willen h.bben. „Och" zegt Bolders, „da's zoo de kwaol van de vrouwlui, wie doet dat in den regel vlugger af; zeggen wa je zeggen mot, en daarmee uit!" Nau, Meheer, dat mot uwes eau niet zegge. D'r binne ook wel mannen, die lang praten en vrouwen, die niet lang praten; u sel het van main nooit liauren; ik denk' altaid 0111 'n ander, ziet u.... laas was ik ook 's hier Een gestommel boven doet haar eensklaps ophouden; even luistert zij, dan wipt zij weer op en loopt andermaal naar de deur! „O, daar liai je de juffrouw al terug. Nau vier en twintig, da's u, liè Meheer, nou, kaik uwes nou maar weer vrindelijknou is je leed alweer geiejen.... maak u gauw vaurt?" De Mijnheer belooft het en loopt vlug de trap op. We schuiven wat op cn verademen ons in grooter wordende ruimte. Even is het stil; boven schuifelen voeten en hooren we spreken. De dame legt met en pijnlijke zucht haar ziek been op de leege punt van een bank. „Ik had ook beter wat rond kunne toeren" zegt ze, „ik zat gemakkelijker in 't rijtuig, dan hier op die houten stoel, en die arme koetsier moet nu ook maar wachten.'1 „O, dat is ie wel gewend," antwoordt haar begeleidster, terwijl zij zich uitrekt en naar buiten kijkt. „Hij slaap hour, hij zit te knikke bollen, as je me nou, vaurt rolt die d'r af! De deur gaat open. „Vijf en twintig" roept een juffrouw In "de gang. „Vier sn twintig is al terug!" „Nou al? Da's mirakel vlug. OMeheer, praat je niet lang, doe je 't ook zoo gauw?" Vijf en twintig af. Ik maak de opmerking, dat de patiënten wel aan het vriendelijk verzoek van de juffrouw voldoen en niet lang praten bij den dokter. „Juffrouw, is haar antwoord, „zeit uwes dat wel, maar och, as je 't een mins fasoende- lijk vraagt, 'n goed woord vindt 'n goeie plaats! Ik weet zei-lef wel, wat het is, as je wachten mot; ik denk altaid om een ander en praat nooit langer, dan noodig is.... Wie nau?.... Wie hait zis en twinig?Niemand? Zeker in de gang, ik sel es kai-k'en. Wip, weer is zij van haar stoel op en loopt gewichtig de gang in. „De juffer is en betken zen-uwaöhtig", zegt m'n buurman zachtjes tot me, maar ieder heeft de opmerking gehoord' en lacht. „Een beetje erg," zegt een ander, maar dat hoort er zoo bij tegenwoordig, vroeger, Ze'fen en twintig, gauw naar baufe, zis en twintig is d'r niet, „fain," komt de „betken ze- newachtige" juffrouw haastig roepend, aan hollen. No. 27 staat op en verdwijnt. Toen kwam het thema van den oorlog op de proppen, 't welktelkens werd afgebroken door het verbeurten der patiënten. No. 31 stapte op. „Maak u 't kort, Meheer, sel je ook niet lang praten?"'t Was 'weer dezelfde vraag en het mensch begon ons met haar gezeur te ver velen. „O...." begon zij op klagenden toon; 't is al baina hallef vaif, en om kwart voor vaif komt Jen thuis en hai hait geen sleutelwat motte me nou beginne?.... Wat sel die naidig zain, als ik nog niet thuis ben Zij keek wanhopig rond en schudde gejaagd het dikke hoofd, zoodat de, bos veeren op haar hoed de grappigste buitenlingen maakte. „Wie hait no. 32," begon ze een oogenblik atcr weer. „Ik gelukkig, juffrouw," is mijn antwoord. „Ach, juffrauw, zou uwes ma n een groot plesicr willé doen? Ja? Zaue wai niet effëtjes voor u naar baufe magge gaan?" Ik trok een beetje bedenkelijk gezicht. „Och, toe maar, uwes doet er een wer'kic van barmhartigheid mee, juffrouw, Jen hait ge'en sleutel en ik weet geen .raad, och minsch!" Ik kreeg toch medelijden met haar. Jan, waarschijnlijk haar man of zoon, was wellicht een lastige sinjeur en ik stelde me al voor, hoe 'het mensch misschien in moeielijkheden of on aangenaamheden zou komen; mijn beter ik kwam boven en ik zei: pNu ja, gaat u dan maar.... 't duurt toch niet lang?" „O guns neei, uwes zei eens zien, in een ommezientje binne me terug. Dank u wel, hour, juffrouw, dank u wel. O, neei, ik praat nooit •lang, nooit!" Zij stond aanstonds cp, hielp de juffrouw met 't zieke been overeind, en toen sukkelden d'e twee reeds de gang in, 't geen met veel woor den en gesticulaties van de zijde <Jer Amster- damsche juffrouw gepaard ging- Na eenige oogenblikken hoorden we aan het gestommel boven, dat zij behouden bij den dokter waren aangeian-d. Eene heerlijke rust en stilte heerschtei eenige; minuten in 't kamertje en 't deed me werkelijk goed, na al dat drukke gepraat in de kleine, benauwde ruimte, met zooveel menschen bij elkaar. 't Duurde zoo een poosje, doch langzamer hand hoorden we boven praten, eerst zachter, later steeds harder en drukker. „Als u er maar geen spijt van hebt, dat u 33 voor hebt laten gaan," maakte*- iemand mij de opmerking. „Hoezoo?" vroeg ik. „Wel, -ik bedoel, dat 't wel eens lang kan duren, 't lijkt me niet mogelijk, dat die juf" frouw op kan schieten, ot liever, zooals ze be weerde, niet lang zou praten. Me dunkt, ik hoor haar aaifhoudend aan 't woord." We luisterden, en jawel, in lage vertrekje met 't dunne plafond was duidelijk haar stem hoorbaar; het ging als in één adem, zonder eenige-verpoozing of rust. Een oogenblik hadden we er schik in, doch allengs verlween de lach op ons gezicht, om plaats te maken voor wrevel. 't Duurde tien minuten, een kwartier en lan ger. Boven nog maar steeds gepraat van stem men door elkaar. „De juffer vergèt," zegt Bolders, „dat er benéden ook nog menschen zeen, die graag een beurt willen hebben." „Ja," antwoordt de Mijnheer, die no. 35 heeft, „en dat is nu die juffrouw, die nooit lang praat en altijd om een ander denkt, en.... die weet, wat wachten is!" „Ja, en die alle patiënten nariep, vlug voort te maken en vóóral niet te praten," vult de laatst binnentredene, een jongmensch met een guitig gezicht aan. ,,Nu zal Jan tóch wei voor een gesloten deur komen," zei ik ontstemd over het lange wach ten en nog meer over mijn misplaatst mede lijden. „Zij verdient een flinke uitbrander van Jan," zegt liet jonge mensch, „en ik gun hem haar van harte, die babbel!" Ik stond eens op, liep wat op en neer, voor zoover de ruimte het toeliet, om mijne verstijf de ledematen wat leniger te maken, keek eens door 't raam, waar ik den nog maar steeds wachtenden koetsier zag ziten en 't paard druilend' voor zich uit zag staren. De klok in dc gang sloeg vijfuur. Een ha'f uur waren die twee nu al boven! En dat neg wel de juffrouw, die nooit praatte en altijd om een ander dacht.... de juffrouw, die wist, wat wachten was..-. Eensklaps springt de jongeman op een bank en stoot met zijn stok zeer onzacht tegen 't plafond. „Komt er nog wat van, vandaag?" roept hij met een stentorstem. Even stokt het gesprek, doch slechts één. Oogenblik, dan gaat liet weer door 111 onver stoorbaar tempo. De klok tik weldra kwartier over vijf. De mijnheer staat op en belt in de gang; h§ meisje komt aansloffen. j „Kunt u niet eens naar boven gaan, no. is al driekwartier boven,dat gaat zoo niet,w| moeten ook nog eens naar huis vandaag cï> er zijn nog vier patiënten van buiten de sla:f> Vraagt u eens, of dat mensch nog niet uitgtf' praat is daarboven!" Het meisje gaat; we hooren haar kloppen) daarop hard gepraat, bijna onverstaanbaar. „De dames zijn direct klaar, Mijnheer," koiri\ even later 't antwoord door de deur. Dat „direct" duurt nog een poosje, doch ein delijk, na hevig gestommel, en nog drukker ge-' babbel, 't welk steeds duidelijker en dichterbij- te hooren is, komen de twee naar beneden. Met'een zucht van verlichting groet ik de laatste drie patiënten en verlaat liet vertrek. Iri de ging- ontmoet ik de dames. „Nu juffrouw,"- zoo spreek ik. haar terloops aan, ,.ik zal u nog eens voor laten gaan, dat beloof ik u!" „Niewaar, juffrauw, hebben wai niet gauw vaurtgemaakt?" zegt ze met een triompliantelijk gezicht. „Het been be-kaiken en opnieuw ver bonden en dat alles in zoo'n oogenblikkie, dat sel iedereen me nog niet nadoen, wat sait uwes, hé?" „Nu," roep ik haar toe, terwijl ik de trap opga, ,,'t heeft anders aardig lang geduurd, precies drie kwartier en acht minuten, 'f 's 7 minuten voor half zes!" „Voor half zès-cs?O. o, minsch, hoor-je dat?.... en Jen. komt om kwart voor vaif en Tiai l-,ait geen sleutel!!...." 't waren de laatste, op -jammerlijk klagenden toon uitgesproken woorden, die tot mij doordrongen; toen stapte ik bij den dokter binnen!.... N. C DE KATHOLIEKE ILLUSTRATIE van deze week bevat de volgende PLATEN: Eeu tragise.li monument. „Op termijn". Grootvaders bier. De maelit va.11 het kleins. De toestan^ iii Petrogad. De Eoonisclie kunstenaar van het ÏTiesehe land (3 platen). De spoor brug aan de Koningshaven te Rotterdam, Veïsiariug tier St. Theresiakerk. E.en Wagenaar-penning. De duiven van-den Keulsehen dom. Lady Ast-or in een kin derziekenhuis. De toren van E-dam. Varkentje wil ook geaaid worden, Hei lige herten. De genoegens van het bui tenleven. TEKST: Het geheim van de schrijfma chine, door E. H. Uylings. De witte oli fant, door Chr. G. K. Een Roorascho kunstenaar van het Priesehe land. Zijn strijd door Tanekseo. Een schitterende partij, door Mevr. J. R. van der Lans. Om de week een vraag, Rebus. v' (Vervolg.) - - Telkens zag men uit de huizen iemand komen met 'n bakje asch of zand. Haastig strooiden ze ft leeg over de gladste stoepen en trottoirs, keken tventje nieuwsgierig de straat langs en gingen idan met kouwelijke gez'chten weer gauw naar pinnen, naar de warme-kachel-innigheid'. Zoo langzamerhand waren allen op de trot toirs gaan loopen, waar 't nu niet glibberig ineêr (Was. Onophoudelijk rolden rijtuigen en karren !dof-ratelend over de hard-bevroren -straat, mid den tusschen de twee rijen menschen-gekrioel .langs' de huizen.- En van al die menschen lette niemand op den kleinen Leo, die met 'n verlegen gezichtje om tien heen draaide. En toch hij verdiende wet 'in beetje belangstelling. Want in dat kinderge zichtje werd '11 strijd gevoerd' dien men daar piet vermoeden zou. Hoe jong-ie ook was, hij (voelde heel goed, wat van 'm gevorderd werd. Hij zag de jongens, wat ouder dan hij, die 's avonds langs de straat slenterden om snuiste rijen te verkoapen, aan als bedeljongens, voor wie de menschen hun neus optrokken en uit- Veken. Eii nu bchcorde-n-ie ook tot dat soort, hij, (lie op 'n school was, waar 't wat kostte, die mocht binnenkomen bij de burgermenschen, die in dezelfde straat woonden als hij, om beele middagen meL hun kinderen, z'11 vriendjes, te Spelen in de huiskamer omdat-ie zoo'n net ventje was. Toen.ie nog in z'n eigen buurt liep, had-ie 't pakje kaarten onder z'n dun-gewas- echen blousje verborgen gehouden. Kinderen die 'm kenden mochten 't 'ns zien! Al ver schillende straten was-ie doorgetirenteld en nog altijd had-ie niets verkocht en lag 't pakje onder z'n blousje, tegen z'n snelbonzend hartje. Telkens als-ie 'n heer of dame zag aankomen zou hij 't wagen. Eu als ze vlak bij 'm waren, durf- 'le-n-ie niet. En toch wist-ie, dat T morgen ge brek zou zijn, als-ie niets verkocht had. Daar kwam 'n heer aan met 'n echt-vriendelijk ge richt. Die zou zeker wat koopenl Stellig!-Woest ótak-ie z'n bibberend' handje onder z'n kleeren en- paalde de kaarten er onder uit. „Meneer, wil uz'n bleek gezichtje, werd yuurrood. „Nee, jochie, 'k' Geef niet op straat," was 't Stroeve antwoord-en-ie liep verder. (it Was of Lso onverwachts 'n klap in z'n gezicht kreeg. De tranen sprongen uit z'n oogjes. Hij Pad dien heer willen naloopen en hardop joodat vele menschen 't konden hooren roepen, Kat-ie werkelijk geen straatjongen was. Maar.ie lurfde niet en wat hielp 't 'ml Schuw keek-ie jpm zich heen, of iemand 't gezien had. Alles >angs en om 'm heen, zooals te voren,... 't Begon te sneeuwen. Eerst vielen hier en J-f'ar enkele groote vlokken, witte vlinders, die jliegensmoe uit de hoogte neerfladderden naar Je aardie om te fusten. Dan altijd maar meer fokjes daalden uit de langzaam zwart geworden lucht, zacht, geruischloos, zooals blanke bloesem van de hoornen daalt in zomernacht. Steeds snelier en menigvuldiger kwamen de vroolijk'c vlokjes aangedarteld uit de donkerte boven huizen en vielen op en naast elkander neer, bedekkend de vtiilgeloopen straten, 't Werd werkelijk mooi. 't Was of '11 fee met 'r gouden wonderstaf de stad even had aangeraakt om 'r te veranderen in '11 toovéipaleis vol blankheid en schittering. Op de straat lag nu 'n blindend- wit tapijt,waarover de menschen zich onhoorbaar voortbewogen, onder hun besneeuwde paraplu's als onder kleine linnen tentjes, die fonkelden bij 't voorbijgaan van het hel-vcrlichte winkel- uitstallingen. De huizen waren op de vooruitstekende deelen als met witte marmerplaten belegd, die 111 hoogte zich aflijden tegen 't donker en lager opglimmen- den onder 't gulle gloeilicht der lantaarns. En door de al maar vallende snèeuw bleef alles innig-blank en ook glanzig en glinsterend, alsof onzichtbare handen voortdurend diamantspruis strooiden over al dat witte. Anders kon Leo zich met z'n vriendjes zoo lekker warm dartelen in 't prettige sneeuwweer, doch nu had 't niets bekoorlijks, voor 'm. Hij dacht slechts aan z'n moeder die op 'm wachtte en aan z'n briefkaarten, "dic-n-ie nog niet ver. kocht had. Haastig liepen de menschen voort door 't sneeuwgewiemel, zonder op elkander te letten. Koud en nat vielen de vlokjes in z'n halsje, doorvochtigden z'n dunne kleeren. Hij bibberde van kou. 't Dunne kale jasje dat-ie aan had, kon 'm niet beschermen tegen de fel- blazende wind. Z'n roode handjes hield-ie voor z'n mond om ze warm te blazen. Juist ging-ie 'n kerk voorbij. Daar dacht-ie zouden ze 'm toch zeker niet verstooten] Jezus, den goddelijken Kindervriend woonde 'r en die verstootte niemand. In de kerk kon-ie zich warmen en wachten, tot 't sneeuwen had opge houden. Hij stapte door de wijdópenstaande deuren 't portaal in, trok z'n natte klompjes uit en sloop toen stilletjes naar binnen. Wil ik het nu eens heel erg kort maken mijn praatje en toch van belang? Nu dan: ik wensch eerstens jelui allemaal en vervolgens jelui ouders, broers en zusters, jelui opvoeders in school, enz. enz een ZALIG UITEINDE, en bij voorbaat ook eeu ZALIG NIEUWJAAR. Wel te rusten! OOM KOOS. Komt, kindertjes, komt, In 't stalleken, komt! Uw Jezuken ligt zoo alleene! '11 Ezeltje maar En 'n osje zijn daar! Och, 't ligt er zoo hitter te weenen. Druk 't schreiende Wicht Aan uw hart jen, heel dicht, Uw hartjen, van liefde aan 't branden. En kust er den traan Uit Zijn oogjes vandaan, En koestert Zijn bibb'rende handen. En vraagt het heel stil, Wat uw zieltje maar wil, O Jezuken sohenkt 't zoo garen 1 Schenkt 't Kindeke zoet Uw hartjes voorgoed Opdat 't ze rein moogt bewaren. A. a Komt, kindertjes komt! In 't stalleken komt! *1' Uw Jezuken ligt zoo alleene l Komt allen met spoed Naar 't Kindeken zoet, Och, laat 't toch langer niet weenen'. KERSTMIS. Jezus is geboren In een armen stal Daar ligt hij in een kribbe, De Koning van 't heelal. Hij bibbert van de koude In dezen winternacht. Maria kust hem teeder En legt hem neer, heel zacht. Dan gaat Zij Hem weer streelen Haar lieflijk ICindekein. Een traan blinkt in Haar oogen Hoe zal Zijn sterfbed zijn? (Ingèz. door Piet v. d. G. te Alkmaar.) DE WIND. Vandaag op den zolder Gaat 't holder de bolder, De deuren, die klappen, Gordijnen, die flappen, De boomen, die zwiepen. En weerhanen piepen, De wind, die vermet'ie aviateur, -Is vandaag in opperst beste humeur. Roef.bom De wind keert de wereld Alomine en om (Ingez. door Anna L„ Egmond-Binnen). DE VREDE.' De ware Vrede is in 't zicht, Hoe heerlijk klinkt dit woord', Wat wordt een ieders hart verlicht Na zooveel broedermoord. Kerstmis, die dag van Vrede komt,' Hij brengt ons licht en rust Waardoor het kwaad dan wordt verstomd En 't onheil wordt gesust. Laat ons dan bidden op deez' dag, Vriendjes van de Kindeikrant, Voor Vrede, eendracht en gezag, Voor 't heil van 't vaderland1. (Ihgez. door Fetronella V. te Halfweg). VERKEERD BEGREPEN. Jantje mooht met moeder mee naar tante om Lte eten. j Jantje, zeide moeder onderweg, daar tante vanmiddag soep eet moet je de beentjes na 't etes netjes in je bord leggen, hoor beste jongen. Jantje zou de les onthouden en toen hij 's middags aan tafel zat en dc soep gegeten had legde hij zijn beidé beentjes in het bord.... tot groote schrik van moeder. (Iugez. door Wouter S. te Haarlem.) DE MACHT DER GEWOONTE. A. Vervelend van die hond van jou; hij blijft voor eiken winkel staan. B. Ja hij gaat anders altijd met mijn vrouw uit. EEN TROTSCI-IE ZANGER. Dame (bij een vogelhandelaar). Maar mijn heer F., deze vogel, die u mij pas verkocht hebt, zou zoo'n goeie zanger wezen en hij zingt in 't geheel niet Heer. Dat komt omdat hij zoo trptsch is! De vogel weet wel, dat hij nog niet betaald is, en op borg zingt hij niet! (Ingez. door Mina L. te Nieuw-Vennep). OOK 'N BEROEP. Dame (tot bedelaar): U "zult u wel in een ellendigen toestand bevinden, denk ik. Bedelaar: Ja, dame, dat moet ik wel; van dien toestand moet ik juist leven en datis "dan weer een troost voor me. (Ingez. door Johan M. te Hillegom.) NIET ERG SNUGGER. Baas: Dirk loop eens.^ven naar het station en kijk of mijn horloge gelijk is. Me. één sprong is Dirk bij de deur Baas: Hier jongen, je vergeet het horloge. Dirk is al de straat op en- aan den hoek ge komen, keert hij zich om en roept den baas, die hem tcrugwenkt, toe: Ik zal 't wel onthou- lien, „baas! Oud wordend moeten wij letten op wat de jaren ons laten, niet wat zij ons ontnemen. Als wij ieder jaar slechts een enkele ondeugd uitroeien, dan zouden wij spoedig volmaakt zijn, „Ieder" is een tiran, die alleen overwonnen wordt door niet naar hem te luisteren. Paus Pius VII werd op twee plaatsen ach tereenvolgens door keizer Napeleon gevangen gehouden. Later zat Napoleon gevangen, eerst op Elba, vervolgens op ,St. Helena I11 liet slot van Fontainebleau dwong Na poleon clett H. Vader zijne staten af te staan onder toezegging van 2 millioen frank 's jaars. In hetzelfde slot moest de keizer in 1814 zijn afzettingsdecreet ondertcekenen en verkreeg een jaarlijksche rente v"an 2 millioen frank. Den 7den Mei 1809 vaardigde Napoleon het decreet u.t van de inbezitneming der Kerkelijke Staten. Vier dagen daarna verloor hij die eerste veldslagen. Is dit alles toeval? De geschiedenis getuigt, dat het christelijk leven vooral bloeide in tijdén, waarin het ont vangen der H. Communie menigvuldiger was dan thans. Van de andere zijde is het een niet minder vaststaand feit, da't, wanneer de men schen dit hemelsoh Brood verzuimden te ont vangen en, als het ware den smaak ervan ver loren hadden, men gewoonlijk op zichtbare wijze de kracht van het christelijk geloof zag ver mindereu. V Paus Leo XIII. Om vau ons ruil- en verzamelhoekje gebruik te maken, zendt men mij maar 'n briefje waar in duidelijk geschreven staat, wat men wenscht met volledigen naam en adres. Dan zet ik dat in de Kinderkrant en de verzamciaartjes weten dan waar ze elkaar kunnen vinden. De briefjes moeten in enveloppe gezonden worden AAN DE REDACTIE VAN DE KINDERKRANT, HOF 6, ALKMAAR Ik wil postzegels ruilen voor andere vreemde postzegels. Ik heb er 9 van België, 7 van Denemarken 9 van Zweden, 3 van Noor wegen, 17 van Duitschland, 10 van Beieren, 12 van Frankrijk, 15 van Engeland, 2 van Engeisch lndie, 1 van Straat Shaitlemen, 6 van Italië, 5 van Spanje, 2 van Üost-Indie, 6 van Oostenrijk, 1 van Brazilië, 5 van Zwitserland, 1 van Japan, 9 van Amerika en 2 van Egypte. Jan Plas, Payglop 15, Alkmaar Ik heb 12 achterzijden van Couvetdoosjcs, 18 plaatjes van Golden thee, en eenige Verka- de's-bonnen, die ik wil ruilen voor Kwattasol- daatjes. Nader overeen te komen. Cor Zuurbier, café „de Landbouw", Ursum Ik heb S Vaderlandshe Geschiedenisplaat- jes. ie deel: de nummers 14, 34, 45, 52, 72 en 78, die ik wil ruilen voor 3 kwatlasoldaatjes. Ook' heb ik i plaatje 2e serie en 1 plaatje 3e serie, die ik ook wil ruilen voor 1 kwatta.soldaatje; I Verkade's en 1 Ter Wee's-plaatje wil ik ruilen voor 2 Kwatta-soldaatjes; 25 Vaderlandsch? Geschiedenisplaatjes 2e deel wil ik ruilen voor 12 Kwatta-soldaatjes en dan nog 15 Honig'» Maizena-plaatjes wil ik ruilen voor 7 Kwatta- soldaatjes. Berthus Anthomssc, Grebberstraat 8 Haaribm. Ik heb 40 platen van de Jong's vogels die ik wil ruilen voor Kwatta-soldaatjes (1 plaat voor 2 soldaatjes; ook heb ik nog24 Honig's-. Maizena-plaatjes, 2e serie, de nummers 209, 207, 200, 197, 195, 194, 193, 188, 187, 186, 182, 174, 172, 171, 169, 165, 164, 161, 160, 144, 123, 119, 115, die ik wil ruilen (2 plaatjes tegen 1 ICwat. ta-soldaatje. Piet Jol, Eendrachtstraat 8, Alk maar. Ik heb 200 Kwattasoldaatjes, die ik wil ruilen voor 87 omslagen van Bensdorp's Volle* nelkreepen. Marie Buur Gd., Assendelft Na. 453- Ik heb 27 Kwatta-soldaatjes, die ik wil ruilen voor plaatjes van de Veoht, IJsel of Zuiderzee (alles één om één), Mina de Haan, Ged. .Turfhaven 76 U Voorn.

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1919 | | pagina 5