1
SL-t. MÏEUWS- EN ADVERTENTIEBLAD VOOR NOORD-HÖLlAND
BUITENLAND
m
tt
Dinsdag 17 Februari 1920.
14e Jaargang
aan de Geestelijkheid en de
Geloovigen in ons Bisdom
Zaligheid in den Heer.
De uitleveringskwestie.
FEUILLETON
Het witte huis.
btóctevea ',y&
I do «qrste uit-,
[)M" ten möojj
geweest; |fc,
Pweebeiüs voor i
pt „'AlbrS'dingfe
J coca to verj,
w'vocrlr^ija,
«'vast "begin-.
„Weld owners
L. S.
|om missie van
van 1 April
•'schijnen li. Hi-
JU.;- Kruisba-,
Irdag te 's Her-
|ng tot redact
Simons, te
hat -Centraal
I hoofdredac-,
Is-Gravenhage
ISSTAKINCr.
Is, dat de sla-
algemeen is,
Ie: handelaars-
l'vea Langszij
Izijn twee ele-
Tschijnliji me#
I'. iiedenmid-,
II Zweedschei
i. Het schip
pr Eindhoven
ESTIE.
|do Geallieer-,
dat de oor-
slaan YOOiïf
Jde opgelegde)
|lcn de Gealli-
uitschland te
|van het vre.'
'ABRIEE.EN.
sta king in de
Nationale
|nes. Ei- had-
t\ HON-,
p?
|gl een nieu
ws teden zijn
|steld Aarts^
Boedapest iei
een nieuwe,
ii'den in ver-:
Ihikken over
lebben Jaleq
Ikcn van net
lOtto op dejY
Ij bereidt de
are manner
1 arbeidt aap
pi in de Kar-
bedreiginjj
La te zetten.
liardapi-'elen-)
l'gefs f 6.23—i
Ipuische pa
id— 10.75, iè
I f 5,90SjSOj
Item brava's
[U, idem inn-
Jadingen,
421 vette
I f 1.55—1.G5,
melk- en
veren t' 85
p5, 73 scban
t> vette var-,
f175—180
.ND.
S' vert. 14
via.
ft Febr. te
de 1 Febr,
IIJ.
Amsterdam.
Bai'celona
ïsterunm n,
Amsterdam-
Amsterdam,
Amsterdam)
Amsterdam
rdam naar
an Amster-
Rotterdaml
Amsterdam
Amsterdam
erdam naa*
Rotterdam -
3 Febr. Gt«T
i
dia via naar.
A
f v i
ONS! BLAD
Abonnementsprijs:
Per kwartaalf 2,—, franco per post f 2.50}
Met Geïllustreerd Zondagsblad f 0.45 hooger.
Verschijnt dagelijks
Bureau: HOF 6, ALKMAAR. - Telefoon: Sraicf™!™ 433'
Advertentieprijs:
Van 15 regels f 1.25; elke regel meer f 0,25;
Reclames per regel f 0.75; Rubriek „Vraag en aan-
bod" bij vooruitbetaling per plaatsing f 0.60.
k Aan alle abenné's wcrdt op aanvraag gratis een polis verstrekt, welke hen verzekert tegen ongevallen tot een bedrag van fSGO,—f400,—, f200,-, flOO,—f60,—, «35,-
l*-* I-t - -■ 11
f 15.-
Augustinus Jossphus Caiiier
door de genade Gods en de gunst van den
Apostotischen Stoei
BISSCHOP VAN HAARLEM
Huisprelaat van Z.H- den Paus, A s 'teut-
Bisschop bij den Pauselijken Tioon,
In Onzen Vastenbrief van liet vorige jaar,
konden Wij met vreugde vaststellen, B.G.,
dat er onder onze Gelovigen, veel goeds wordt
gedaan, en bij de korte opsomming van dat
vele goede roemden. Wij erop, dat de vrij
gevigheid voor allerlei liefdewerken van jaar
tot jaar groeit. Dit nu is in het afgeloopen
jaar schitterender dan ooit in het licht getre
den voor het nieuwe Seminarie zijn groote
offergaven opgebracht, voor den nood in de
Midden-Rijken van Europa steeg de collecte,
in Onze kerken op het leest van Onnoozele
Kinderen gehouden, tot een nimmer gehoorde
hoogte, en buiten die kerk- ollecten om
Worden nog door werkgevers en werknemers
reusachtige sommen bijeengebracht, zoodat
Wij, nog meer dan ten vorigen jare, alle reden
hebben, om Onze vreugde uit te spreken en
Onzen innigen dank te betuigen.
Maar van den eenen kant blijven ondanks
Uwe vrijgevigheid die nooden nog voortdurend
bestaan, en van den anderen kant komt daar
nu nog bij de nood in ons eigen vaderland
door de buitengewone overstroomingen, zoo
dat Wij niet slechts reden hebben om té roe-
uien en te danken, maar ook om U erop te
wijzen, dat God blijkbaar nog meer van U
vraagt. Daarom besloten Wij indezen Vasten
brief eens een kleine beschouwing te ge.en
over de Christelijke leer aangaande de stoffe
lijke goederen dezer aarde en het gebruik dat
wij daarvan, volgens het woord Gods, moeten
inaken.
Het spreekt vanzelf, dat het bezit van die
goederen, welke op onrechtvaardige wijze zijn
verkregen, aan den bezitter geen enkel recht
geven om ze te behouden, of naar eigen keuze
er over te beschikken. Het zich verrijken b. v.
hetzij door woeker in den handel, waarbij niet
zoozeer eigen werkzaamheid als wel de nood
van anderen de bron van verdiensten was,
hetzij door h t onthouden van het rechtmatig
loon aan den arbeider, is goed beschouwd
slechts een andere vorm van diefstal, waar
door men nooit het beschikkingsrecht over
die goederen verkrijgen kan.
Het onthouden van het rechtvaardig loon aan
den arbeider wordt een wraakroepende zonde
genoemd in de H. Schriftuur de H. Jacobus
de Apostel getuigt :„Zie het loon der werk
lieden, dat door U is achtergehouden,
schreeuwt, en hun geschrei istotdeoorenvan
den Heer der Heerscharen gekomen." Om
dat dit nu een zoo afschuwelijk kwaad is, zal
deze zonde wel niet met bewustheid en met
opzet bedreven door wie nog eenig mensche-
lijk gevoel bezitmaar toch vreezen Wij, dat
de zelfzucht wel menigen werkgever zoozeer
verblindt, dat hij, te veel denkend aan zich
ïelven en aan zijne werkelijke of vermeende
behoeften, en te weinig aan de werkelijke be
hoeften van zijne werklieden en daardoor deze
te laag schattend, niet opmerkt, dat hij
hun inderdaad niet geeft wat hun rechtmatig
toekomt, en zich aldus ten onrechte verbeeldt,
in deze van alle schuld vrij te zijn.En die ver
keerde opvatting wordt niet weinig bevor
derd door de zoozeer verspreide overtuiging,
dat de werklieden van hun kant hunne be
hoeften opdrijven, en hunne eischen te hoog
stellen, en misbruik makend van hunne krach
tige organisatiën deze te hoog opgevoerde
eischen afdwingen. Als in zoove.re dit in
derdaad het geval is; maken ook dezen zich
schuldig aan het onrechtmatig verkrijgen
van die aardsche goederen, en zouden rij
zelf medeplichtig kunnen worden aan de
zonden der werkgevers daarom vermanen
Wij beiden, eens ernstig in zich zelve te tre
den en op dit punt hun geweten goed te on
derzoeken, want beiden kunnen zich onrecht
matige behoeften scheppen door al te groote
genotzucht, en als wij letten op de levenswijze
van zoo menigeen onder allerlei standen, dan
kan bij ons geen twijfel bestaan, dat hier aan.
beide zijden door velen wordt gezondigd.
Wat hei tweede middel betreft, door Ons
genoemd, om op onrechtvaardige wijze rijker
te worden, den woeker in den kandel, daarover
in de meening zoo algemeen verspreid, dat
het nagenoeg onmogelijk is aan die meerling
allen grond te ontzeggen. Toen eeuwen gele
den, nog vóór Christus, na de burgeroorlogen
in de Romcinsche Republiek, een. rijkaard
zich op zijn schatten beroemde, antwoordde
hem, vólgens een schrijver van dien tijd, ceu
eenvoudig man :„Hoe kunt gij een rechtscha
pen mensch zijn, gij, die thans zoo groote
rijkdommen bezit, terwijl gij nauwelijks iets
van uw vader geërfd hebt De eenvoudige
man, die deze vraag stelde, was een heiden,
en toch deed alleen reeds zijn natuurlijk
rechtvaardigheidsgevoel hem twij telen, of
dat rijk-worden tij deus de nooden van den
oorlog wel rechtvaardig kon worden gëaeht.
Hoeveel te meer zal thans de Christen, die
onder dezelfde omstandigheden zijn bezit op
ongewone wijze vermeerderd ziet, zich zelden
die vraag moeten stellen, ofschoon de christe
lijke liefde verbiedt dat een ander hem die
vraag voorlegt. Wij althans durven niemand
in het bijzonder van dit kwaad beschuldigen,
zelfs niet in het algemeen zeggen, dat er
door velen ouder ons wel zal gezondigd zijn
door woeker, maar wel durven Wij beweren
en dat dóen Wij bij dezen dat een ieder,
die in deze tijden buitengewone winsten heeft
gemaakt, reden heeft voor een ernstig gewe
tensonderzoek op dit punt.
Maar zelfs over de op geoorloofde wijze
verkregen goederen hebben wij niet de onaf
hankeiijke beschikking. „Meum est argentum
et meum est aurum, dicit Dominus", zoo
sprak de Profeet Aggaeus :„Mij is het zilver
en Mij is het goud, zegt de Heer" en de Psal
mist iaat den Heer spreken Mij behoort het
aardrijk en zijne volheid". Alle goederen dus
■danken wij aan God, Die ons het leven gaf
uit rijke ouders, of onzen eigen arbeid heeft
gezegend, zonder welken zegen wij ze nooit
verkrijgen konden die goederen blijven dus
altoos een gave van God, welke wij volgens
Zijne verordening moeten gebruiken. De goe
de God, die al Zijne kinderen liefheeft, wil
voor allen zorgen, opdat allen hunne voor
naamste zorg zouden besteden voor het Rijk
Gods en de gerechtigheid, cn daarom werpt
Hij de goederen dezer wereld rechtstreeks aan
de eenen toe, en door de. bemiddeling van
dezen aan de anderen, opdat geen enkele mis
sen zou wat de Hemelsche Vader weep dap
hij noodig heeft. De rijken zijn dus minder
eigenaars van goud en zilver, wat. aan God
blijft behooren, maar veeleer God's rentmees-
sters, die daarvan natuurlijk allereerst voor
zich zeiven en voor hun geazin gebrui; mogen
maken, maar ze vervolgens in Zijnen naam
voor alle andere stoffelijke en geestelijke
behoeften moeten best3eden.
Welk eene heelijke roeping, in den naam
van God en in Zijne plaats Zijne gaven uit te
deelen In het Oude Verhond, Waar God alles
wettelijk had geregeld voor Zijn volk, en waar
in Zijn plaats rechters waren aangesteld, om
vooral de behoettigen tegen alle onrecht te
beschermen, liet Hij tot die rechters door den
Psalmist Asaph zeggen :„Ilc sprak, goden
zijt gij" en dit woord Werd later door Chris
tus zelf bekrachtigd, toen Hij tót de Joden
zeideStaat er dan niet geschreven in uwe
wet, Ik sprak, goden zijt gij
en Hij voegde daaraan toe, dat de H. Schrift
niet kan falen :„Non potest solvi Scriptura".
Alzoo werden die mannen, omdat zij in Gods
naam en in Zijn plaats Zijn bescherming ver
leenden, goden genoemd en aldus kan, om
dezelfde reden en met heizelfde recht, op de.
rijken dezer wereld die godspraak worden
toegepastgoden zijt gij. Inderdaad, wanneer
gij uwen plicht begrijpt en vervult, vertegen
woordigt gij overal, waar behoeften bestaan
eti worden gelenigd, Gods Voorzienigheid.
„Wanneer gij uwen plicht begrijpt en ver
vult" zoo zrggen Wij, want het is niet
slechts Ti begeerlijke eer voor u, dat gij in
Gods plaats moogt optreden, maar het is ook
een strenge plicht. De Apostel Paulus leert
het ons zoo uitdrukkelijk mogelijk, als Hij
aan zijn leerling Timotheus schrijft Beveel
aan de rijkea dezer wereld, gaarne te geven."
De Apostel cn daarop maken Wij U vooral
opmerkzaam zegt niet aan zijn leerling,
en in hem dus aan alle priesters, die zielzorg
hebben, dat zij aan rijken moeten verzoeken,
liefdadig te zijn, maar dat zij het hun moeten
bevelen, met andere woorden, als een plicht
moeten voorhoudenhij zegt niet, dat de
rijken tenslotte na lang bedelen zich eraf moe
ten maken met iets te geven, maar dat zij
gaarne moeten geven en dit zal hun tenslotte
gemakkelijker vallen, wanneer zij het niet
slechts als een plicht beschouwen, maar als
een eer, als de eer Gods vertegenwoordigers,
Goden te zijn.
Wij zijn wel een weinig bevreesd, B. G., dat
vele priesters er tegen opzien, om desnoods
zoo bevelend op té treden en den rijken
dezer wereld" dezen plicht niet genoegzaam
voorhouden; maar dan durvenWij ook vragen:
maakt gij den pristers dit bevel niet al te
zwaar door te vveljgg toeschietelijkheid
Wij weten, dat er vooral onder de mecst-
vermogenden zijn, die het den prister euvel
duiden, wanneer hij bescheiden verzoekt,
vooral als hij laat blijken, dat er niet natir
vermogen gegeven wordt; en dientengevolge
schieten misschien beiden te kort in hun
plicht, door den Apostel beiden opgelegd de
priester, omdat hij bevreesd is te bevelen, en
de rijke omdat hij niet genoeg en niet gaarne
geeft. Daarom willen Wij niet verzwijgen, wat
Asaph, na in Gods naam gezegd te hebben
„goden zijt gij", er op laat volgen :,,Vos
autem sicut homines moriemini" „goden zijt
gij, maar als menschen zult gij sterven". Eu
dan wordt zijn bedreiging werkelijkheid
„God staat in de vergadering der goden,
en in hun midden spreekt Hij over die goden
recht", dat zij de eer hun toegedacht, niet
hebben begrepen, niet hebben gewaardeerd,
en daarom hun plicht hebben verzuimd, en
dat door dit plichtverzuim zooveel lichame
lijke cn geestelijke nood niet genoegzaam
gelenigd is.
O laten wij toch begrijpen, B. G., hoe de
eer van uitdeelers te zijn van Gods gaven, niet
te duur wordt gekocht voor wat goud en
zilver, dat ons bovendien toch eens voorgoed
ontvalt bij den dood, en dat wij, als een
nooit te verliezen winst kunnen bewaren,
alleen sdoor het om te zetten in de onvergan
kelijke verdiensten van de liefdadigheid, ter
eere en ter liefde Góds beoefend.
En nu wij, B. G., weer den heilzamen tijd
van de Vasten ingaan, mogen Wij U herinne
ren aan het woord, dat de Engel Raphael
sprak tot Tobias, als een aanmoediging om
te volharden in de deugden, die hij steeds
beoefend had :„Goed is gebed met vasten, en
beter de aalmoes dan het opleggen van schaf
ten gouds". Beoefent ook Gij die deugden,
die wij te vervullen hebben ten opzichte van
God, van ons zeiven en van onzen evennaaste,
blijft aalmoezen geven en weldadig zijn tegen
over Uwe evenmenschen, en wel zooals Tobias
zeide tot zijn zoon :„Hebt Gij veel, geef over
vloedig, hebt gij weinig, tracht ook van het
weinige bereidvaardig mede te deelen" ver
sterft U door de vasten- en onthoudingswet
ten der H. Kerk te onderhouden, maar vooral
door te strijden tegen de voortdurend meer
om zich heen grijpende genotzucht en het
najagen van wereldsche genoegensblijft
bidden, om daartoe de kracht van God te
verkrijgen, en U zeiven door dien innigen
omgang met God steeds meer te heiligen. Be
gint daarmede ernstig in dezen zoozeer tot
ernst stemmenden Vastentijd, maat Iaat het
bij dat begin niet blijven, doch Volhardt er
mede, volhardt ten einde toe, blijft offervaar
dig en gaarne geven, blijft U zeiven blijmoe
dig versterven, met een onwankelbaar ver
trouwen bidden tot God en niet alleen voor
U zeiven, maar ook voor zoovelen, die het
bidden of nooit geleerd of vergeten hebben
en voor wie liet gebed toch juist daarom zoo
noodig is: dc ongeloovigen en de zondaars;
bidden voor de z o ernstige nooden van dezen
tijd, die Kerk en maatschappij bedreigen,
idden voor alleen aan wie gij verplichtingen
hebt, voor uwe tijdelijke en geestelijke Over
heden, voor onzen H. Vader den Paus, en
voor onze geliefde Koningin cn haar konink
lijk Huis, en vergeet dan bij uw gebed ook
uwe priesters en Ons niet.
En zal dit Ons herderlijk schrijven, op den
Zondag Quinquagesima, in alle tot Ons Bis
dom behoorende kerken, alsmede in de kapel
len waarover een Rector is aangesteld, op de
gebruikelijke wijze worden voorgelezen.
Gegeven te HAARLEM, den gden Feb. '20.
AUGUSTINUS JOSEPHUS,
Bisschop van Haarlem.
Op last van Z. D. Hoogwaardigheid,
L. Westerwoudt, Secretaris.
Frankrijk haalt bakzeil.
Een zeer belangrijk bericht konden wij gisteren
nog in een deel* van onze oplage opnemen
„De geallieerden, aldus seinde Reuter, hebben
toegestaan, dat de oorlogsmisdadigers terecht zul
len staan voor Duitsche rechtbanken. Indien de
opgelegde straffen onvoldoende zijn. behouden de
geallieerden zicli bet recht voor Duitscbland te
doen boeten voor het niet naleven van het
vredesverdrag."
Ziedaar dus de gevolgen van het verwachte
compromis. De verstandige staatslieden in Enge
land, Amerika en Italië, zagen in, dat een vol
harden hij den uitleveringseiscli ernstige toestan
den in Duitschland revolutie, regeeringscrisis
en d'en nasleep van dien.—ten gevolge zou hebben
en dus gaven zij te kennen van de betreffende
bepaling in het vredesverdrag niet te willen
weten. Lloyd George viel te juister tijd om en
liet Franarijk alleen staan. De nieuwe Fransche
regeering schijnt, eieren voor haar geld gekozen
te hebben en zoo kwam ten slotte de bovenstaan
de beslissing. Hadden wij een compromis ver
wacht, dat men zóó ver zou gaan óm de uitleve
ring iii het geheel op te geven, dat had wel
niemand verwacht.
Van Fransche zijde geeft men nu aan het over
stof gaan een zoo gunstig mogelijke uitlegging.
Volgens de Petit I-arisien'' wordt in de nota
aan Duitschland in zake de oorlogsmisdadigers
geen vermindering aangebracht in het aantal der
schuldigen noch wordt er een onderscheid ge
maakt tusschen de schuldigen. In de nota wordt
alleen gezegd tegen Duitschland: Gij voert het
verdrag niet, wij vestigen hierop uw aandacht.
Gij hebt den wensch te kennen gegeven de mis
dadigers zelf te berechten. Dat is niet in strijd
met de bepalingen van het vredesverdrag. Wij
zulten aan de rechtszittingen en vervolgingen
geen deel nemen. Wij zullen" zien wat gij doet en
we zullen wachten tot we zien wat uw rcsullatcil
zijn.
In de nota wordt dus geen afstand gedaan vao
het recht om in de toekomst de noodigc stappen
te doen. De geallieerden zullen er van afzien om
aan de rechtshandeling in Duitschland deel te
nemen en d. w. z. dat ze dus ook geen goedkeu-
ring geven aan eenig tegen de „misdadigers"' in
Leipzig of elders te wijzen vonnis.
Nu ja. als de eisch maar van de haan is; dat
is de hoofdzaak!
(Hedenochtend meldt Reuter uit Londen,
dat de tekst van de nota is gepubliceerd'. Zij is
door Llöyd George onderteekend. De inhoud
kömt overeen -met het bovenstaande relaas van
de „Petit Parisicn.")
DE TURKSCHE QUAESTIEi
Volgens een draadloos bericht uit Lyon, geeft
de „Temps" een overzicht van den stand van hel
Turksche vraagstuk. Aanvankelijk was er te
Parijs e'enig meeningsverscliil tusschen Franscheii
en Britten, omdat de laatsten vvensclien dat de
beprekingen te Londen zouden plaats hebben. Ten
slotte werd besloten, dat de grondslagen voor het
vredesverdrag met Turkije te Londen 'zouden
worden besproken, maar dat de vergaderingen
waarin de definitieve besluiten zouden moeten
worden genomen te Parijs zullen plaats hebben)
Bij de eerste intergeallieerde conferenties over
de quaestie van Konstantinopel waren de Britten
er voor om de Turken uit Europa te verdrijven'-
terwijl de Franschen den wensch koesterden
de Mohamedaansohe bevolkingen in hun kolo
niën niet te grieven en dius er de voorkeur aan
gaven den Zieken Man in het oude Byzautiun;
te laten. Maar vervolgens kwam er een merk
waardige keer in de meenimgen der geallieerden'.
De Britten, die eerst eenstemmig waren in hun
wensch om den Turk uit Europa te verdrijven,
veranderden van meening en aanvaarden vrijwel
allen het Fransolie standpunt, terwijl terzelfder
tijd de Franschen naar het scheen niet meer zoo.
veel voor de verdediging van den Sultan gevoel
den. Er schijnt nu een vriendschappelijke over
eenstemming bereikt door de aanvaarding van
een oplossing, die niet tot uiterste maatregelen
zal leiden.
ENGELAND EN FRANKRIJK.
Reuter meldt, dat 'de Fransche minister-presi
dent Miüerand, vergezeld van Marsal, minister
van financiën, Londen per extra-trein heeft ver
laten.
De minister-president heeft zich zeer voldaan
verklaard over het resultaat der gehouden bespre
kingen. De betrekkingen tusscihen Engeland en
Frankrijk kunnen niet beter zijn; er bestaat vot-
komen overeenstemming. De lucht is helder, er
zijn geen wolken.
NOORWEGEN EN DE VOLKENBOND.
De bladen te Christiania publiceeren een uit
treksel van een voorstel van de Rogeering van
Noorwegen aan het Storthing betreffende de toe
treding van Noorwegen tot den Volkenhond.
Het voorstel brengt eerst de volgende bezw«?eu
tegen toetreding naar voren: n.l. onvolledige ver
wezenlijking van die rechtsgedachte in het volken-
bondstaluut. De'oorlog blijft een geoorloofd mid
del van de politiek. Noorwegen zou als lid van
den Volkenbond in oorlog gewikkeld kunnen
worden; In zekere gevallen onvoorwaardelijke
deelneming aan economische dwangmaatregelen
tegen andere staten.
Toch zijn er overwegende redenen vóór toe
treding. Het volkenbondstatuut overweegt zelt
de mogelijkheid van verbeteringen; het geeft
den leden economische en politieke voordeden.
Da weg, aangegeven voor het oplossen van in
ternationale conflicten is een vooruitgang. Wan
neer Noorwegen niet toetreedt, wordt zijne in
ternationale stelling onzeker en moeilijk.
Van belang is, hoe de houding van al de an
dere Scandinavische staten zal zijn. Het meest?
gewicht in de schaal legt het feit, dat het vormen
van volkenbond de mogelijkheid-'voor het af
schaffen van den oorlog beduidt.
Noorwegen moet mee arbeiden aan de verbete
ring van de verhoudingen tussohen de volkeren.
Van gewicht b de verandering van het oor
spronkelijke verdrag, waardoor neutrale staten,
die onmiddellijk toetreden tegenover ftiter toetre
dende een voordeel wordt gegeven.
104.
„Bali, 't is wat moois om pea vriend
■jno'n eind over zee te kalen en dan nog
rijna nieuwsgierigheid op zulk oen zware
proef te stellen", en weder trof hem
dezelfde geheimzinnigheid in hot gedrag
van Charles,. welke hij ook in zjijn schrij-
yen had opgemerkt.
Eduard had niet noodig de hulp van
Morpheus in te roepen, zijn dof gepeins
'fton boord van het stoomschip en de kille
doordringende zeelucht hadden hem sla
perig gemaak,t en de grieven welke hij
tegen zijn ouden vriend, thans zijn gast-
heer, - had, losten zich weldra in eene
zachte sluimering op. Zijn geest was even-
wel des daag® te veel bezig geweest
tón het leven om hem heen te woelig, dan
'flat hij den invloed daarvan in züh
Slaap met gewaar moest worden, en lang-
samerhand verkeerde hij in dien wonder
lijken, gehcituzinnigen toestand welke het
midden houdt tussohen slapen en waken
'tó» zweefde in het rijk der droomen rond!
Hij Robberde in een klein .vaartuig
midden op den woeiigen oceaan, nu eens
ben hemel gebeurd op den rug der schui
mende baren, dan weer nedorgeworpen
in da diepste waterkolken, waarin hij ze
ker dacht zijn graf te zullen vinden.
Schoon hij zich geen juiste verklaring
wist ta -geven hoe hij daar kwam, eene flau
we herinnering kwam bij hem op van een
schipbreuk, waarbij hij vriend en vijand
had verloren, terwijl hij alleen overgeble
ven was om hun rampzaligen dood te be
treuren. Nergens daagde hulp op, lillend
snatten dp bruisende golven om hem heen,
fluitend gierde de noordenwind en wies
weldra tot orkaan.
.Vruchteloos waren de pogingen welke
hij aanwendde om voort te komen, iedere
riemslag dien hij deed, voerde hem terug
naar de plaats welke hij pas verlaten had.
Da lucht werd al donkerder, akelig duister
werd het om hem heen, eindelijk was het
nacht, ein altijd dobberde hij op en neer.
Eensklaps was het of zich een magere
hand uit dp zee ophief, welke a,an den
achtersteven yan het kleine vaartuig het
roer vasthaakte, dat er jot nu toe aan
ontbroken had. .Ondanks zich zeiven' werd
hij genoodzaakt zijne oogen neder te slaan
eene onbeschrijfelijke benauwdheid beklem
da zijne longen, hij" hoorde zijn
ademhaling gaan en zijn hart kloppen of
het moest barsten. Eindelijk verhelderde
zijn blik, toen hij opzag, zat Spantzer
aan liet roer en gluurde hem met vratiee
blikken aan.
„Wraak, wraak wraak", kreet de man,
en akelig schril was zijne stem. Mot het
schuim 'der gramschap oj> zijne lippen
wilde Eduard zich op hem werpen, maai
de zwaarste inspanning van al zijne krach
ten was er toe noodig om zich op te rich
ten, en toen hem dit eindelijk gelukte,
viel hij als ademloos uitgeput nc-dèr en
wist verder niet meer wat er met hem
gebeurde.
Langen tijd had hij machteloos op den
bodem van de vlet gelegen, ten spet aan
wind en golven, toen bij langzamerhand
weer bijkwam. Weder ontdekte hij Spant
zer aan het roer, zijne glazige oogen
gluurden hem onafgebroken aan, en met
een wilden ruk uit zijn vreeselijken toe
stand van machteloosheid oprijzende, toen
hij zich zijn kracht hergeven zag, greep
hij pen riem cn sloeg de onwelkome ver
schijning op het hoofd, maar- het ruwe
houten voorwerp gleed door den man.heen
alsof hij geheel uit damp bestond, en nu
ontdekte hij dat het zijn geest was.
Lichtgrijzen wolken joegen langs do
bleeke maan, die, als zij enkele m|len
zichtbaar werd, een rotsachtige klip met
haar schijnsel bestraalde, daarheen werd
hij door de-n storm voortgezweept.
Nu was zijn doodvonnis geteekend., geen
macht die hem weerhouden kon, het'kleine
va.artuig werd zoo aanstonds tegen het
rotsgevaarte verpletterd, en hij vond zijn
graf in zee. Al nader kwam het gevaar
Ho» zou hij het nog ontwijken. Hij; wilde
om hulp schreeuwen, maar het scheen hiem
of zijn keel werd toegeknepen, en wie
zou hem höoren op dat uitgestrekte en ko
kende waterveld? Zwarte monsters hieven
hun gedrochtelijke koppen uit zee op en
staarden hem dof cn sufferig aan.
Het bloed scheen hem in de aderen te
stollen. Plotseling weiden zijne angstige
blikken afgewend naar een zeker punt,'
waar de maan oen kooge baar met haar
zilveren licht bescheen. Die wit gekuif
de golf kwam nader en nader, en toen hij
haar duidelijker onderscheiden kon, bleek
het een mcnsehclijke gedaante, nog een
oogenblik en haar omtrekken werden zui
verder. Nu zag hij, dat het een vrouw
was, heerlijk schoon als zich een engei
laat denken. Langzaam schreed zij voort,
zij zweefde meer dan zij liep. O welk een
liefelijke hemeischa blik. iWelk een heer
lijk schoon gelaat. Haar wezenstrekken
kwamen hem zoo bekend voor. ja, hij
kende haar zeker. Zij strekte hare handen
over de brieschende kolken uit, de wind
nam af, de zee werd stil, en de grijnzende
gedrochten verdwenen in het diep. Eens
klaps overzweefde zij met de snelheid
der gedachte de ruimte welke haar nog
van hein verwijderd hield, en nu zij;,
van hem verwijderd hield, en nu zij voor
hem stond, zag hij dat het zijn Laura
was zijne onvergetelijke Laura. Met
hare albasten hand streek zij over zijne
oogleden, zoo zacht, zoo liefelijk, als ware
zij van fluweel. Een gebiedende blik naait
het rotsgevaarte deed het op eens verdwij
nen. Do zee verkreeg geheel het voorko
men van een kabbelend water door lachen!
de. groene 'oevers omzoomd. De maan ver
dween voor de' als van goud stralende
zon, welke aan de oosterkim verrees, en
alles om hem heen werd kalm, liefelijk
en aangenaam, toen wilde hij Laura pte
vatten en aan zijn hart drukken, maar
ontweek hem en gaf hem door een afke
rend teeken te kennen, dat zoo iets
mocht zijn. N;u begreep hij! dat rij een 1
n® geest was dan het stof ontbonden,
zij in hoogere kringen leefde, maat
dergedaald wals om hem te troosten, en
t
fj-'i
!'A,
.1