KINDERCOURANT
Kroniek van de Week.
Het Sprookje.
OM DEN HAARD
ZATERDAG 8 MEI S920
de KOE en haar staart.
Medische Praatjes,
IIET WATER.
NOOIT MEER.
ONZE BRIEVENBUS
T>r a. G. Oudemans te Arnhem schrijft aan
v>t tijdschrift Natura
in Ten gloeiend koeten zomer van 1911 was
ik in Ellekom. In de droge weide van het land-
go- 1 Avegoor lagen ongeveer 8 koeien in de
scAv 'uw der beuken van deberoemde Middach-
ter Allee er. herkauwden. De plaats, waar de
koeien lagen, was blijkbaar hun lievckngs-
pekie daar groeide geen gras meide zand
bodem lag daar bloot. De talrijke vliegen
plaagden de koeien zeer. Ik zag tot mijn
verwondering en vreugde, lioe de koeien een
nuttig gebruik van hun staarten maakten. Zij
scheerden daarmee letterlijk over het zand
daarbij den staart krommend, waardoor een,
tamelijke hoeveelheid zand bijeen gegaard
werd, en slingerden dat behendig over hun
rug, zooals olifanten dat met hun snuit doen,
Deze beweging werd haast elke minuut her
haald.
Ik deelde een en ander mijnen vriend, dr.
Embrink Strand te Berlijn mede, die mij ver
haalde, dat hij hetzelfde in Noorwegen van
landbouwers vernam, en daarop opmerkzaam
gemaakt, het ook zelf waarnam. Nader
schreef hij mij de koe kan haar methode van
vlieden verjagen zeer inschikt naar omstan
digheden wijzigen zoo komt het voor, dat de
koeien in water hun staart nat nraken en zich
dan geeselen, waardoor zij de vliegen beter
verjagen, dan met hun drogen staart. Ook
dringen zij wel in kreupelhout en brengen
dan door voordurende zwaaiingen van hun
staart takken en twijgen in beweging, waar
door de vliegen meer gestoord worden, dan
door den staart alleen.
i
JAGEN MET DEN GEVLEKTEN TIJGER
In Voor-Indië gaan de inboorlingen soms
op jacht met den cheetah, een groote soort
van den gevlekteu tijger, wel te onderschei
den van den gestreepten Bengaalschen Ko
ningstijger. Natuurlijk is dit geen alledaag-
sche sport, vertelt de Zeereerw. heer A.
iierkes, missionaris in Madras (Voor-Indië)
in de „Annalen van het Missiehuis te Roo
sendaal." Natuurlijk is dit geen alledaagsche
sportslechts prinsen en edelen, Hindoes
joowel als Mahomedanen, beoefenen haar
De gedresseerde cheetah zit op een In
disch voertuig door ossen getrokken, en is
geblinddoekt. Naast het beest zit zijn be
waker, die hem met een touw aan een hals
band vasthoudt. Het dier heeft een riem
m het lijf. Op deze wijze wordt de cheetah
i.tar de plaats vervoerd waar herten aan
getroffen'worden. De jagers bestijgen een-
islfde soort voertuig als waarop de cheetah
gezeten is. Als het jachtterrein met hoo
rnen en struikgewas bedekt is, dan wordt
ije blinddoek afgenomen zoodra men een
'iert op het spoor is. De cheetah springt
van den wagen en kruipt ongemerkt van
"chuilplaats tot schuilplaats. Hij houdt al
den tijd zijn prooi in het oog totdat hij dicht
genoeg genaderd is, dan schiet hij plotseling
te voorschijn en bespringt het hert. Slechts
zeer zelden mist zijn sprong. Als de cheetah
bespeurt dat hij ontdekt is, door zijn prooi,
dan legt hij zich languit op den grond,
De jagers beschrijven dan een wijden boog
om het hert en drijven het langzaam naar de
plaats waar de cheetah hi hinderlaag ligt.
Komt het hert dicht genoeg bij, dan vliegt de
cheetah er op af en mist zelden zijn doel
Met een hinde of een jong hert is het spoedig
gedaan, maar moeilijker is het als de prooi
een oude bok is. De cheetah werp: met
een slag zijn prooi omver en grijpt haar
bij de keel. Een sterke bok worstelt dan
tegen en de cheetah moet behendig een
stoot van de sterke horens of een schram van
de scherpe hoeven vermijden. Als het dier
overwonnen is, snelt de bewaker toe en
snijdt het den hals af. De cheetah immers
zou zijn prooi verscheuren, als de bewaker
het niet belette. Deze vangt het bloed op
in een grooten lepel en geeft het den cheetah
te drinken of hij snijdt behendig het achter
lid van een der pooten af en steekt het in
den bek van den cheetah. Het hert wordt
weggedragen en de cheetah springt weer
gewillig op den wagen.
Als de cheetah soms zijn prooi mist, dan
is hij kwaadaardig, de bewaker nadert hem
voorzicht g paait hem een beetje en grijpt
hem bij den riem om het lijf en den hals
band, en brengt hem zoo terug naar den
wagen.
Zooals velen uwer wel zullen weten, be
staat de mensch voor het grootste gedeelte
uit water. Deze hoeveelheid is eenigszins
wisselend, doch wilt ge een cijfer in uw hoofd
hebben, dan kunnen we dit het beste geven
t. o. t. van het lichaamsgewicht en zeggen
dat de mensch voor 6070% van zijn
lichaamsgewicht uit water bestaat. Er heeft
nu dagelij ks een in- en uitvoer van water
plaats. Wij verliezen water met het zweet
en de dampvormige ademhalingsplicht bij
de uitademing, met de urine om slechts
enkele der voornaamste te noemen. De hoe
veelheid water, die wij bij al deze processen,
die uoodig zijn om te leven,verhezen, bedraagt
norms-al ongeveer 3% a 4 Liter per dag.
Dit bedrag moet wederom iederen dag aan
gevuld worden en dit geschiedt grootendeels
door onze voedselopname, daar de meeste
onzer voedingsproducten vrij rijk zijn aan
water.
Behjlve déze luttele vier liter water, heeft
ieder mensch echter per dag nog veel meer
water noodig, hetgeen ons duidelijk wordt,
als wij allereerst eens een kijkje gaan nemen
in de keuken. Alles dient afgewasschen te
worden, de vloer en de straten moeten ge-
schrobr en hiervoor heeft onze gedienstige
een vrij belangrijke hoeveelheid water noodig.
Hierbij blijft het echter niet. De mensch
heeft water van noode om zijn lichaam te
reinigen en als wij hierbij voegen het quan
tum water, dat men behoeft om de wegen,
in den zomer vooral, te besproeien en voorts
dat ten dienste moet staan om de closets,
die men in de steden veelal vindt, door te
spoelen, dan komt men tot de conclusie,
dat ieder mcusck ongeveer 100 Liter water j Als derde manier om ons water te ver
per dag noodig heeft. j schaffen wil ik nog even aanstippen het z.g.n.
Hoe komen wij nu aan zooveel water bodemwater of grondwater, hetgeen we
Ziedaar de vraag, die het meest voor de hand
ligt en allereerst dient beantwoord te worden.
Practisch gesproken is al het water, dat
ons ten dienste staat, afkomstig van den
regen. Velen en vooral degenen onder U, die
uit kleine plaatsen komen, zullen zich nog
wel den regenbak bij hen thuis herinneren.
Er zijn nog vele kleine plaatsjes in ons Land,
waar men zich uitsluitend met dat water moet
redden. Het water wordt van de dakgoot
langs een pijp gevoerd in den regenbak.
Is het lang droog weer geweest, dan wordt de
pijp eerst „uitgezet" zooals men dit pleegt te
noemen, hetgeen ten doel heeft het meest
verontreinigde water niet in den bak te doen
vloeien. Het water in den regenbak wordt
nu gefiltreerd door een eenvoudigen
filter, waarin de laag beenderenkool wel
de voornaamste is, daar deze het lood, dat
van de dakgoot en pijp in het water is geko
men, uit het water verwijdert.
Onderzoeken wij het water, dan blijkt dat
vóór de filtratie bijna altijd lood aanwezig
is en dit na de filtratie verdwenen en vastge
legd is door de kool. Vroeger en vooral
vóór dat men filters gebruikte (i 1827) was
Loodkoliek zeer zeker geen zeldzame ziekte.
De ouderen onder ons zullen zich nog wel
licht zulke gevallen herinneren en tevens,
hoe het water hun in die dagen toegemeten
werd, eigenlijk het best te vergelijken met
het rondbrengen van de melk door den melk
boer lieden ten dage, als men hetzij geen
eigen regenbak rijk was, hetzij de voorraad
hiervan niet groot genoeg meer was.
Behalve met het gevaar van loodvergif-
tiging hadden onze voorouders met nog tal
van andere moeilijkheden te kampen, vooral
in de groote steden, waarin de huizen één
gemeenschappelijke doorloopende dakgoot
hebben. Een van de voornaamste moeilijk
heden was wel de onreinheid van het water.
Helaas zijn niet alle menschen even zindelijk
en waren dit destijds ook niet, zoodat het
dienstmeisje van de buren het vuile wasch-
water enz. door de dakgoot gooide, daar dit
gemakkelijker voor haar was en zij niet met
den vollen emmer naar beneden behoeft te
gaan. Übk loodgieters en dergelijke die op het
dak bezig waren om het te repareeren namen
nog al eens niet de moeite zich behoorlijk te
verwijderen. Dat ziekten, waaronder de ty
phus wel in de eerste plaats genoemd mocht
worden, hiervan vaak liet gevolg waren,
behoef ik u niet te zeggen.
Het spreekt vanzelf, dat men in droge tij
den, vooral gebrek aan water had en dit deed
zich in het bijzonder gevoelen in de grootere
teden, waar vele menschen écn huis bewo
lien. Men ging dus nadenken, hoe men op
andere wijze in deze behoefte kon voorzien
en men trachtte weldra het oppervlakte
water d.i. het water van -rivieren, wegen etc.
ten nutte te maken, zoodat ar thans vele
steden zijn, die grootendeels hun water ont
vangen van de groote rivieren, ünder deze
wil ik noemen. Parijs, Londen en in ons land
Rotterdam. Het groote voordeel van deze
watervoorziening is de. regelmatige toevoert
terwijl tevens het nadeel van verontreiniging,
dat natuurlijk wel bestaat door de scheep
vaart, zich niet zoo ernstig doet gevoelen als
bij de regen-watervoorziening.
trachten te bereiken door putten
Hoe men het water ook trachtte te winnen,
het diende allereerst goed gezuiverd te wor
den, hetgeen uit technisch en finantieel en
geneeskundig oogpunt een zeer moeilijk
vraagstuk was.
Spierwit van woede waren Jo en Anna
thuisgekomenMet driftig ruk-gesjor had
den zij zich ontdaan van hoed en mantel
eerst zwijgend, mokkend, met zenuwgeirek
der saamgeknepen lippen
Toen een gierende huil-scheut van Jo..
en 'n schampere snik-lach van Anna
Waarna de bom losbarstte.
Allebei waren ze overgeslagen aan de
Communiebank.. Hadden tegenover de
lieele kerk voor schandaal gezetenvreese-
lijk.om T wat van te krijgen.Duizend loe
rende oogen hadden ze op hun rug voelen
brandenineengekrompen van schaamte
en nijd waren ze naar hun plaats teruggegaan.
Allé fiolen van toorn braken los over het
hoofd van den kapelaan,die 't hem „geleverd'
had.
't Was een schandaal gewoonweg.... 'n
gruwelijk schandaal.. Wat zoo'n man toch
111 Godsnaam bezielde, om fatsoenlijke meis
jes zoo'n beieediging aan te doen.
Met deze zeilde biousjes aan zouden ze op
audiënt e gaan bij den Bisschop, .want dat
kon niet bestaan, dat ze je om zóó'n eenvou
dig mode van „hals" door mochten sturen
de hee e parochie was 'r over in de war
Jarenlang zouden ze er nog op aangekeken
wordenGod-God, als zoo'n geestelijke
toch 's begreep, wat ie op z'n verantwoording
nam
En als ze nou nog onzedelijk gekleed waren
geweestmaar wie „dat" onzedelijk noemde,
zoo'n heel eenvoudig puntje., die wist niet
waar ie staan moest.
't Was verschr kkelijk, waar „dat volk"
z'n eigen al niet mee bemoeide., wat wist
nou zoo'n kapelaan van mode af
„En dan klagen ze, als er iemand van z'n
geloof afvaltMaar ze maken 't er toch ze
ker zelf naarzoo'n schandalige behan
deling is net goed om iemand voor altijd uit
de kerk te houden.
Deze laatste zenuw-uitvallen waren gebe
zigd door Jo, die half stikkend van kwaad
heid 'n glas water naar binnen .iet klotsen.
En Anna het or schreeuwerig op volgen, dat
ze haar niet meer in de kerk zouden zien.
Nooit meer
In den leunstoel zat de oude moeder, die
bij d'r twee bazige verwende <i^;hters zoo
haif-en-half 't genadebrood at.
Telkens als Jo cn Anna liaar aankeken
met 'n gezicht van ,,/t-ö ik gelijk of niet'
knikte 't oude mensch wat vaag, of trok
verlegen met de smalle, hoekige schouders.
Ze was tegen de twee groote dochters niet
opgewassendurfde hun niet tegenspreken,
uit vrees dat ze
Maar de brave ziel was overtuigd van 't
ongelijk harer kinderen.
Toen Jo en Anna voor het eerst die blouses
aantrokken had ze 'n kleur gekregen op 't
gele kreuk-geziclitjC en bad een schuchtere J
opmerking gewaagd., die direct gesmoord!
werd door 'n rellend gelach der twee., .'.it
vonden, dat moe zich daar nou maar r.uet
mee moest bemoeiendaar Was ze veci fa
ouwerwetsch voor.. A's die biousjes al
„laag" waren, konden ze wel in 'n harnas
gaan loopen.
De oude vrouw had gezwegen en besefU
voor de zooveelste maal, dat ze vroeger
goeu was geweesten 't nu te laat was on;
anders op te treden.
's Middags kwam Cor, de „aanstaande"
van Jo, 'n jongeman, die maar zoo net pre
cies z'n filichtendeed, '11 leventje van vroolijkeis
Frans leidde en er niets in zag, om zoo nt
en dan eens meê te spotten met katholieke
zaken.
Het spreekt bijna vanzelf, dat Cor partij
trok voor z'n „beminde' cn toen hem
vreeselijke schandaal in geuren cn kleuren
werd medegedeeld in heftige gemoed
beweging begon uit te varen tegen het „kin
derachtige gedoe" en de „akelige kleinzielig
heid" der geestelijkeninzonderheid van
den „schuldigen" kapelaan.
Met de vuist op tafel bonkende verlc'aarde
hij, dat' e niks meer met 't heele „zoudje"
te maken wou hebbenen bezegelde dit met
'n paar ruwe bastaard-vloeken.
Door de emotie van het oogenblik zagen
de drie jongelui niet, dat uit moeder's doffö
oogen 'n paar tranen vielen, die opgezogen
werden door de dikke sto, der vergroenende
rok.
Het boven- omschreven gebeurtenisje had
ongeveer een half jaar geleden plaats gehad.
Jo en Cor zijn drie maanden daarna „ge
trouwd".. alléén op 't stadhuis.
Thans leven ze nog zoo voort en gaan
als 't toevallig zoo 's uitkomt Zondag'?
naar 'n vroegmrsje.
Moeder woonde eerst bij hen in
Maar toen zij op 'n keer voor 't in ongeoor
loofde samenleving verkeerende paar op d'r
knieën was gevallenen huilend gesmeekt
iiad, om toch in de kerk e trouwenhad
Cor 't voor 't bewaren van den vrede maar
beter gevonden, dat moeder in 'n fatsoenlijk
tehuis ging., hij zou dan de ko ten we'
betalenen ze kon evengoed heel dikwijls
bij hen komen.
Anna was reeds 1 erder naar elder ve -
rokken, waar ze n rijke betrekking kon
krijgen. In die andere stad kreeg ze kennis
aan 'n jongen van 'n ander „geloof".
In 't Liefdegesticht van 'n kleine Noord-
Hollandschc stad leeft de oude moeder.,
en doet haar be t, om tevreden te zijn.
Lang heeft ze stil gehouden, waarom ze
er eigenlijk was.. Maar aan 'n andere juf
frouw in 't gesticht, die haar veel genegenheid
betoonde en vaak vertrouwelijk sprak ovei
haar eigen levensstrijd, heeft ze 't verteld.
Deze dacht haar te troosten met de mee
ning, dat sommige priesters wel eens wat erg
nauw keken.
Maar de oude vrouw schudde verdrietig
het smalle hoofdje en antwoordde„Al zou
't waar wezen, juffrouw., al zou 't waar we
zen, dat dit bij mijn dochters 't geval is ge-
wees dan kan Ünze-Lieve-Heer dat tocl>
niet helpen.... 2"
G. N.
-in
Ik geloof dat het weer eindelijk eens mooi
wordt," zeide bij zich zelve de oude Pieternel,
ioen zij haar vloermat zou gaan uitkloppen en
tij door de glazen tuindeur naar buiten keek.
't Zonnetje pinkte haar vriendelijk toe, zoo-
'at er een glimlach kwam op haar stroef ge
richt en zij eens teraege met de oude oogen
moest knippen, want zoo'n helder schijnsel op
sens, daar was ze niet aan gewend. „Nu,
aag dan ook wel, 't is in lange niet zoo ge
Veest," ging zij voort. Maar ze had zondei
den waard, of liever zonder het grillige voor
jaarsweer gerekend.
Nauwelijks was zij buiten, of 't knikkend
zonnetje verblindde haar op nieuw en toen
rij de oogen weer opende, toen zag zij niets
meer van de zon, want die had zich achter
een grijze wolk verscholen en in hare plaats
gierde de wind over het fijne kiezelgruis, nam
rieternel's schort op, en wipte het over haar
hoofd, zoodat zij, in haar fatsoen getast, de
mat op den grond liet vallen.
„Wel heere mijn tijd riep ze en sloeg het
schort weer terug. Maar nu kreeg de wind hare
Hust te pakke n, blies die van haar hoofd, zoo-
tot het eerwaardig voorwerp in haar nek aan
de keelbanden bleef bengelen, speelde met
hare rokken, en spande die zoo nauw om haar
stramme beenen, dat het oudje met moeite
overeind bleef. Tot overmaat van ramp be-
;on het nog te hagelen óók. Pieternel vloog
naar binnen, terwijl de bevroren peperneuten
tegen de glazen tuindeur kletterden.
„Is me dat een weer," hijgde zij, men zou
denken midden in Maart te zijn, in plaats van
In Mei. Mijn tijd nog toe Wat een weêr 1 wat
een weêr
„Zoo, vind je dat zeide het zonnetje,
Weer even vriendelijk schijnende en haat nog
maals toeknikkende.
„Wel!"riep Pieternel met open
mond, „wel, heb ik van mijn leven. Maar aan
gezien ze tamelijk brommig was uitgevallen,
brachten die knikjes haar slechts nog meer
fit haat humeur.
„Als je denkt dat je mij voor den gek kunt
louden," zeide zij en balde We vuist, „dan
vergist ge u, hoor, boos wéér 1 Ik wet geen
Toet meer buiten wel ja, een mensch is zijn
«ven niet ;anger zeker i"
En pruttelend ging zij de keuken in.
De wind, die zich een oogenblik wa stilt
ouden had, trok zich het gezegde van Pie-
iel persoonlijk aan.
»Wat," riep hij uit, „wat vermeet zigh dat
spook daar Boos weêr 1 Dat laat ik mij
riet zeggen. De hagel en de zon mogen zich
ie*s laten aanleunen, tot hun dienst I Maar
ik zal toonen wat ik kan, en dat ik niet straffe
loos gescholden word."
Daar had je het lieve leven aan den gang
De wind wond zich op wat hij kon, en had
net voornamelijk op het huis gemunt waar
Pieternel in woonde en dat vlak bij eene groo
1 j kerk stond. Hij gierde er lar.gs, deed de
ramen en ruiten rammelen, joeg de pannen
j van het dal die aan scherven neêrkwamen
zette toen beide zijn kaken op, cn blies door
den schoorsten,, zoodat de rook in de oogen
der arme Pieternel steeg, die voor de kachel
knielde en het smeulend turfvuurtje aan den
gang trachtte te krijgen.
Nu zoudt ge denken dat zoo'n wind tevre
den Was met zijne wraak, niet waar? Vol
strekt niethij ging voort met razen en gierde
langs alle hoeken en gaten die hij maar vinden
kon, blies de bloesems van de hoornen, brak
onmeedoogend de takken van kleine heesters
die met hunne teedere groene blaadjes ang
stig heen en weder schudden, en knakte de
stelen der arme crocussen die hun gele en
blauwe kopjes schuchter uit de zwarte aarde
staken.
Eindelijk had sinjeur toch genoeg onheil ge
sticht en amechtig, doodmoede, zette hij
zich op den kerktoren neer, vlak bij het weer-
haantje.
Dit haantje was een moedig koperen dier
tje, mdat met opgeheven kop den sterksten
wind braveerde. Deze wind echter was het
toch te kras geweest, en had zijn pluimstaart
een leelijken knak gegeven.
„Oef 1" sprak de wind, nog altijd hijgende,
dat is heerlijk geweest zoo eens naar hartelust
te kunnen ravotten Ik ben erg moe gewor
den, maar heb me dan ook flink geweerd
vindt ge niet
Het haantje zeide niets, maar al kon het
zijn koperen knikker niet buigen, toch zag
het omlaag de schade die de wind aangericht
had, en, had het maar gekund, het zou er
stellig zijn hoofd over geschud hebben, want
't was een goedhartig haantje. Nu vergenoeg
de het zich met stemmig te kijken en te doen
alsof het niet gehoord had.
De wind, hoogst voldaan over zichzelf, wilde
graag een praatje maken, en aangezien het
zwijgen van het haantje hem niet beviel, be
gon hij zelf maar weer
„Hoe heb ik 't nu met je kun je niet ant
woorden, of heb je soms niet opgelet Zeg,
vind je niet dat ik duchtig huisgehouden heb,
vriend Wel zeker, ik zal dat oude spook lee-
ren, mij uit te schelden voor boos weer 1 Laat
ze nu gn.aa zien hoe ik den tuin toegetakeld
heb, vn als zij zelve dan geen boos gezicht
zet, heet ik geen wind meer."
Het haantje keek van ter zijde eens naar
1 den blazer, die al weer onder het spreken zich
meer en meer had opgewonden, en zeide
„Houd als het u belieft een oogenbiikje
gemak. Je hebt me laten draaien dar ik naar
mijn adem zoek. Als ge nog één beweging
maakt, dan moog je praten als Brugman, ik
zwijg in zeven talen en zeg je geen woord
meer."
De wind, cfo van het haantje hield, wilde
het niet booi maken. Als hij op den lioogen
lcerktören, waar hij het liefst was, zich eens te
rusten legde, dan had hij er een onderhouden
den prater aan. Want het haantje, dat altijd
wakker was cn onder zich in de straten veel
zag gebeuren, liad daardoor groote ondervin
ding opgedaan., en wist van hetgeen voorviel
daar bencdea veel stichtelijks te herhalen.
„Nu," zei de wind, „ik zal zoo stil zijn als
een muis, maar weg me dan wat je te zeggen
hebt."
„Hoor eens, vriend," bego» het haantje,
..'t Kan me weinig schelen of ge voldaan zijt
over wat ge uit gericht hebt, want ik bemoei
me niet met wat anderen doen iemand heeft
genoeg aan zijne eigen bezigheden, en men
vaart het. best als men elk voor zich zijn plicht
betracht en zien geen aanmerkingen veroor
looft over de daden van zijn evennaaste. Maar
ik ben oud!, en kan dus over veel dingen
meepraten, niet waar Ge zult het me dus
niet kwalijk nemen als ik je zoo van tijd tot
tijd eens iets onder het oog breng, want je
bent in den grond te goed, dan dat je je
gebreken niet zoudt willen iïizein."
De wind, gewoon zich meer te hooren laken
dan prijzen, wiegelde ven pleizier over 's
haantjes-lof zich heen en weder.
„Zie," vervolgde het haantje, „ge zeidet
mij zoo even dat ge tevreden waart over uw
werk. Zult ge 't nog zijn, als ge ziet welk een
deuk go mijn staart gegeven hebt Ik weet
wel dat het onheil te verhelpen is de koper
slager neemt mij even mee naar zijne werk
plaats en slaat hem weer recht. Maar meent
ge dat het geen pijn doet wanneer de man uit
alle macht op mij beukt? Als gij zoo iets uwen
vrienden aandoet, wat zal dan niet 't leed zijn
dat ge uwen vijanden berokkent Ik voor mij
ben liever in mijne eigen plaats, al moet ik nog
ooveel lijden, dan in de uwe die mij geknauwd
heb."
De wind was getroffen over hetgeen het
haantje zeide en had er spijt van. Hij streek
het arme gekneusde dier zachtjes over den
kop, en bad nederig om vergiffenis.
„O, ik vergeef u duizendmaal," zeide het
haantje, „maar luister verder. Van hier heb
ik het gezicht in den tuin waar gij daar juist
zooveel schade hebt aangericht, cn op de
vensters van het huis dat bij dien tuin behoort
en waar Pieternel woont.
„Maar zij woont er niet alleen. Als het zon
netje vroolijk schijnt, dan spelen twee kinde
ren, een jongetje en een meisje, onder den
grooten kastanjeboom in den tuin en ik heb
deze kinderen lief gekregen, want ik ken hunne
geschiedenis. Niet veel langer dan een jaar
geleder, was er eene mooie jonge dame bij hen,
die altijd met hen speelde en die zij mama
noemden. Als zij samen in den tuin waren,
hadden zij met hun drieën de grootste pret en
stoeiden en lachten dat ik door den weerom
stuit er vroolijk van werd. E11, keek ik 's
avonds in die twee bovenramen, dan zag ik
hoe dezelfde dame do kinderen naar bed brach
hunne handjes vouwde cn met her. bail, en
daame hen toedekte, na ze elk nog een nacht
kus gegeven te hebben. Dan sliepen ze als ro
zen cn 's morgens wekte de moeder ze weer.
„Maar ach! op een.goeden dag werd de
mooie dame ziek en stierftoen waren de
kinderen alleen, en ik zag hoe ze 's avonds
snikkend in hun kamertje kwamen, vergaten
te b;dden, cn schreiend in hun bedjes lagen.
„Toen kwam Pieternel, die vroeger hun
baker was geweesten, zoo verweerd en leelijk
als zij er uitziet, in een oogenblik had zij het
hart der weesjes gestolen. Zij hielden bijzon
der veel van haar, en voortaan bleef het oud
je bij hen wonen en zorgde voor de arme klei
nen. Even brommerig als ze voor anderen zijn
kan, even lief en vriendelijk is ze voor de
kinderen. Alles doet zij voor hen zooals hunne
moeder dat gewend was. Met mooi weer spelen
zij samen in den tuin én Pieternal is de vroo-
iijkste van allen, niettegenstaande ze het
vel van pippeling en erg stramme beenen
heeft. Ze doet het alleen uit liefde voor de kin
deren, en om de nagedachtenis van hun
moeder die in den Hemel is.
„Dat is de ware geschiedenis van dat huis
en ge kunt begrijpen hoe ik te moede was, toen
gij zoocven uw booze bui daar beneden in den
tuin van mijne lievelingen botvierdet. Wat
zullen de kinderen nu zeggen
Bezin Eer Ge Begint!
Daar zal ik deze keer mee aanvangen,
't Was natuurlijk weer heel lastig om uit
te zoeken, wie nu eigenliik een prijs moest
hebben
Niet minder dan 200 goede oplossingen
kwamen in m'n bezit. Hieronder laat ik de
namen volgen van de winners.
De andere, die wel goede oplossingen had
den, en toeh geen prijs hebben gekregen,
moeten een volgende keer nog maar eens
extra hun best doen. misschien, dat jelui dan
gelukkig ziin.
lik zal weer gauw wat nieuws verzinnen.
De oplossing was: Bezint Eer Ge Begint 1
De volgende nichtjes of neefjes hebben een
boek gewonnen.
Annie Beyk, Haarlem: Dina Berkhout,
Oudedorp bii Alkmaar: Alida Noom te Wor-
merveer: Afra Duin. Heerhugowaard; Jan
Luk Nuland: Gath. Bakker. Harenkarspel;
An.tonet.te lteynders te Haarlem; Klazina
Paland, Alkmaar: Corri "Vendel te Sehermer-
horn: Petronella Uitgeest. Nieuw-Vennep.
De poppen hebben gekregen Margeretha de
Boer, Aalsmeer: Johanna Seholten, Oude
Niedo-rp en Gretha Velat. Akersloot.
De spellen zijn yoor H. Smit. Alkmaar;
Martinus Vleugel. Obdam: Johan Hilders.
Lisse; Peton v/d Park. LimmenTheod.orus
van Niekerk, Gouda.
De twee bouwplaten ziin toegekend aan
Marietje de Wiidt en Theodora de Neyn van
Hoogwerff te Haarlem.
He! gefeliciteerd hoor!
OOMBERNAHD.
Antoinette Reynders te Haarlem. Zojzoo,
ga je naar Dekkerswald. Nu, je moet de Kin
dercourant maar trouw blijven ieaeji hoor.
't Verhaaltje en 't versje waren heêbsardig
en zoodra or plaats is, zal ik 't in de „Kin
dercourant opnemen.
Je oplossing was goed, je hoort ook onder
do gelukkigen, die 6en boek hebben gewon
nen. Je blijft toeh zeker mee doen aan do
Kindercourant, nu je in DekkerswaM zit.
Dag beste Antoinette.
Corri Vendel te SchermeP'iorn. Heerlijk
hè. dat je 6 Mei je plechtige H. Communie
mag doen. jammer dat nu de nieuwe kerk
nog niet klaar is. nu moet je zeker weer naar
de Beemster hè? 't Grapje zal ik bij gelegen
heid plaatsen.
Je oplossing was goed, ook jii hebt een
boek gewonnen.
Jacoba Busman te Hillegom. Neen, 't was
ook niet moeilijk, je oplossing was goed. ik
moet je echter teleurstellen, want ik heb
geen prijs voor je. Er waren zooveel goeds
oplossingen, dat er nog een ue-ele boel iieefjes
en nichtjes ziin die geen prijs hebben.
Een volgende keer zullen we maar hopen
hè?
Nollie Veldman te Heerhugowaard. Na
tuurlijk, mag jij ook mee doen. Dit keer heb
je geen prijs, je oplossing was goed.
Annic Stet te \Varmenhuizen. Ook jij mag
meedoen, hoe meer dat onze familie uitge
breid wordt, hoe aardiger dat 't is. Zoo moet
je ook al je plechtige H Communie doer.
Heb je ook meefeest gevierd, de chocolade
en koek smaakte zeker goed hè.
Grietba Faase te Haarlem. Ik meet jö
weer teleurstellen, ie oplossing was goed.
maar je hebt weer oen jasie, je moet maar
volhouden hoor, en niet zoo gauw wedden.
Alida Oudejans te Ur-sem. Je oplossing is
wel goed. maar je hebt nog geen prijs, maar
volhouden hoor!
Catharine Stuyt te Schcrnierlioru. Ik moet
je teleurstellen hoor, je oplossing was anders
wel goed. Leuk hè. dat jii en ie zusjes ver
hoogd ziin. In welke klas zit ie nu.
Ik wist niet. dat je zoo'n groote broer had.
Josephine Reynders te Haarlem. Jammer
dat je zusje ziek is thuis gekomen. Je moet
nu maar flink leeren hooren. Een volgende
koer sob rü f ik wat meer.
Cornelia Koning te Beemster. Je oplossing
was goed, maar ie hebt- geen oriis. Maar vol
houden hoor!
Jokaiiues Lamors te Viifluizen. Bedankf
voor je mooie kaart.
I
Petronella Elstgeest. Bedankt voor je
mooie kaart. - \i)