KINDERCOURANT Kroniek van de Week. Het Sprookje. OM DEN HAARD ZATERDAG 8 MEI S920 de KOE en haar staart. Medische Praatjes, IIET WATER. NOOIT MEER. ONZE BRIEVENBUS T>r a. G. Oudemans te Arnhem schrijft aan v>t tijdschrift Natura in Ten gloeiend koeten zomer van 1911 was ik in Ellekom. In de droge weide van het land- go- 1 Avegoor lagen ongeveer 8 koeien in de scAv 'uw der beuken van deberoemde Middach- ter Allee er. herkauwden. De plaats, waar de koeien lagen, was blijkbaar hun lievckngs- pekie daar groeide geen gras meide zand bodem lag daar bloot. De talrijke vliegen plaagden de koeien zeer. Ik zag tot mijn verwondering en vreugde, lioe de koeien een nuttig gebruik van hun staarten maakten. Zij scheerden daarmee letterlijk over het zand daarbij den staart krommend, waardoor een, tamelijke hoeveelheid zand bijeen gegaard werd, en slingerden dat behendig over hun rug, zooals olifanten dat met hun snuit doen, Deze beweging werd haast elke minuut her haald. Ik deelde een en ander mijnen vriend, dr. Embrink Strand te Berlijn mede, die mij ver haalde, dat hij hetzelfde in Noorwegen van landbouwers vernam, en daarop opmerkzaam gemaakt, het ook zelf waarnam. Nader schreef hij mij de koe kan haar methode van vlieden verjagen zeer inschikt naar omstan digheden wijzigen zoo komt het voor, dat de koeien in water hun staart nat nraken en zich dan geeselen, waardoor zij de vliegen beter verjagen, dan met hun drogen staart. Ook dringen zij wel in kreupelhout en brengen dan door voordurende zwaaiingen van hun staart takken en twijgen in beweging, waar door de vliegen meer gestoord worden, dan door den staart alleen. i JAGEN MET DEN GEVLEKTEN TIJGER In Voor-Indië gaan de inboorlingen soms op jacht met den cheetah, een groote soort van den gevlekteu tijger, wel te onderschei den van den gestreepten Bengaalschen Ko ningstijger. Natuurlijk is dit geen alledaag- sche sport, vertelt de Zeereerw. heer A. iierkes, missionaris in Madras (Voor-Indië) in de „Annalen van het Missiehuis te Roo sendaal." Natuurlijk is dit geen alledaagsche sportslechts prinsen en edelen, Hindoes joowel als Mahomedanen, beoefenen haar De gedresseerde cheetah zit op een In disch voertuig door ossen getrokken, en is geblinddoekt. Naast het beest zit zijn be waker, die hem met een touw aan een hals band vasthoudt. Het dier heeft een riem m het lijf. Op deze wijze wordt de cheetah i.tar de plaats vervoerd waar herten aan getroffen'worden. De jagers bestijgen een- islfde soort voertuig als waarop de cheetah gezeten is. Als het jachtterrein met hoo rnen en struikgewas bedekt is, dan wordt ije blinddoek afgenomen zoodra men een 'iert op het spoor is. De cheetah springt van den wagen en kruipt ongemerkt van "chuilplaats tot schuilplaats. Hij houdt al den tijd zijn prooi in het oog totdat hij dicht genoeg genaderd is, dan schiet hij plotseling te voorschijn en bespringt het hert. Slechts zeer zelden mist zijn sprong. Als de cheetah bespeurt dat hij ontdekt is, door zijn prooi, dan legt hij zich languit op den grond, De jagers beschrijven dan een wijden boog om het hert en drijven het langzaam naar de plaats waar de cheetah hi hinderlaag ligt. Komt het hert dicht genoeg bij, dan vliegt de cheetah er op af en mist zelden zijn doel Met een hinde of een jong hert is het spoedig gedaan, maar moeilijker is het als de prooi een oude bok is. De cheetah werp: met een slag zijn prooi omver en grijpt haar bij de keel. Een sterke bok worstelt dan tegen en de cheetah moet behendig een stoot van de sterke horens of een schram van de scherpe hoeven vermijden. Als het dier overwonnen is, snelt de bewaker toe en snijdt het den hals af. De cheetah immers zou zijn prooi verscheuren, als de bewaker het niet belette. Deze vangt het bloed op in een grooten lepel en geeft het den cheetah te drinken of hij snijdt behendig het achter lid van een der pooten af en steekt het in den bek van den cheetah. Het hert wordt weggedragen en de cheetah springt weer gewillig op den wagen. Als de cheetah soms zijn prooi mist, dan is hij kwaadaardig, de bewaker nadert hem voorzicht g paait hem een beetje en grijpt hem bij den riem om het lijf en den hals band, en brengt hem zoo terug naar den wagen. Zooals velen uwer wel zullen weten, be staat de mensch voor het grootste gedeelte uit water. Deze hoeveelheid is eenigszins wisselend, doch wilt ge een cijfer in uw hoofd hebben, dan kunnen we dit het beste geven t. o. t. van het lichaamsgewicht en zeggen dat de mensch voor 6070% van zijn lichaamsgewicht uit water bestaat. Er heeft nu dagelij ks een in- en uitvoer van water plaats. Wij verliezen water met het zweet en de dampvormige ademhalingsplicht bij de uitademing, met de urine om slechts enkele der voornaamste te noemen. De hoe veelheid water, die wij bij al deze processen, die uoodig zijn om te leven,verhezen, bedraagt norms-al ongeveer 3% a 4 Liter per dag. Dit bedrag moet wederom iederen dag aan gevuld worden en dit geschiedt grootendeels door onze voedselopname, daar de meeste onzer voedingsproducten vrij rijk zijn aan water. Behjlve déze luttele vier liter water, heeft ieder mensch echter per dag nog veel meer water noodig, hetgeen ons duidelijk wordt, als wij allereerst eens een kijkje gaan nemen in de keuken. Alles dient afgewasschen te worden, de vloer en de straten moeten ge- schrobr en hiervoor heeft onze gedienstige een vrij belangrijke hoeveelheid water noodig. Hierbij blijft het echter niet. De mensch heeft water van noode om zijn lichaam te reinigen en als wij hierbij voegen het quan tum water, dat men behoeft om de wegen, in den zomer vooral, te besproeien en voorts dat ten dienste moet staan om de closets, die men in de steden veelal vindt, door te spoelen, dan komt men tot de conclusie, dat ieder mcusck ongeveer 100 Liter water j Als derde manier om ons water te ver per dag noodig heeft. j schaffen wil ik nog even aanstippen het z.g.n. Hoe komen wij nu aan zooveel water bodemwater of grondwater, hetgeen we Ziedaar de vraag, die het meest voor de hand ligt en allereerst dient beantwoord te worden. Practisch gesproken is al het water, dat ons ten dienste staat, afkomstig van den regen. Velen en vooral degenen onder U, die uit kleine plaatsen komen, zullen zich nog wel den regenbak bij hen thuis herinneren. Er zijn nog vele kleine plaatsjes in ons Land, waar men zich uitsluitend met dat water moet redden. Het water wordt van de dakgoot langs een pijp gevoerd in den regenbak. Is het lang droog weer geweest, dan wordt de pijp eerst „uitgezet" zooals men dit pleegt te noemen, hetgeen ten doel heeft het meest verontreinigde water niet in den bak te doen vloeien. Het water in den regenbak wordt nu gefiltreerd door een eenvoudigen filter, waarin de laag beenderenkool wel de voornaamste is, daar deze het lood, dat van de dakgoot en pijp in het water is geko men, uit het water verwijdert. Onderzoeken wij het water, dan blijkt dat vóór de filtratie bijna altijd lood aanwezig is en dit na de filtratie verdwenen en vastge legd is door de kool. Vroeger en vooral vóór dat men filters gebruikte (i 1827) was Loodkoliek zeer zeker geen zeldzame ziekte. De ouderen onder ons zullen zich nog wel licht zulke gevallen herinneren en tevens, hoe het water hun in die dagen toegemeten werd, eigenlijk het best te vergelijken met het rondbrengen van de melk door den melk boer lieden ten dage, als men hetzij geen eigen regenbak rijk was, hetzij de voorraad hiervan niet groot genoeg meer was. Behalve met het gevaar van loodvergif- tiging hadden onze voorouders met nog tal van andere moeilijkheden te kampen, vooral in de groote steden, waarin de huizen één gemeenschappelijke doorloopende dakgoot hebben. Een van de voornaamste moeilijk heden was wel de onreinheid van het water. Helaas zijn niet alle menschen even zindelijk en waren dit destijds ook niet, zoodat het dienstmeisje van de buren het vuile wasch- water enz. door de dakgoot gooide, daar dit gemakkelijker voor haar was en zij niet met den vollen emmer naar beneden behoeft te gaan. Übk loodgieters en dergelijke die op het dak bezig waren om het te repareeren namen nog al eens niet de moeite zich behoorlijk te verwijderen. Dat ziekten, waaronder de ty phus wel in de eerste plaats genoemd mocht worden, hiervan vaak liet gevolg waren, behoef ik u niet te zeggen. Het spreekt vanzelf, dat men in droge tij den, vooral gebrek aan water had en dit deed zich in het bijzonder gevoelen in de grootere teden, waar vele menschen écn huis bewo lien. Men ging dus nadenken, hoe men op andere wijze in deze behoefte kon voorzien en men trachtte weldra het oppervlakte water d.i. het water van -rivieren, wegen etc. ten nutte te maken, zoodat ar thans vele steden zijn, die grootendeels hun water ont vangen van de groote rivieren, ünder deze wil ik noemen. Parijs, Londen en in ons land Rotterdam. Het groote voordeel van deze watervoorziening is de. regelmatige toevoert terwijl tevens het nadeel van verontreiniging, dat natuurlijk wel bestaat door de scheep vaart, zich niet zoo ernstig doet gevoelen als bij de regen-watervoorziening. trachten te bereiken door putten Hoe men het water ook trachtte te winnen, het diende allereerst goed gezuiverd te wor den, hetgeen uit technisch en finantieel en geneeskundig oogpunt een zeer moeilijk vraagstuk was. Spierwit van woede waren Jo en Anna thuisgekomenMet driftig ruk-gesjor had den zij zich ontdaan van hoed en mantel eerst zwijgend, mokkend, met zenuwgeirek der saamgeknepen lippen Toen een gierende huil-scheut van Jo.. en 'n schampere snik-lach van Anna Waarna de bom losbarstte. Allebei waren ze overgeslagen aan de Communiebank.. Hadden tegenover de lieele kerk voor schandaal gezetenvreese- lijk.om T wat van te krijgen.Duizend loe rende oogen hadden ze op hun rug voelen brandenineengekrompen van schaamte en nijd waren ze naar hun plaats teruggegaan. Allé fiolen van toorn braken los over het hoofd van den kapelaan,die 't hem „geleverd' had. 't Was een schandaal gewoonweg.... 'n gruwelijk schandaal.. Wat zoo'n man toch 111 Godsnaam bezielde, om fatsoenlijke meis jes zoo'n beieediging aan te doen. Met deze zeilde biousjes aan zouden ze op audiënt e gaan bij den Bisschop, .want dat kon niet bestaan, dat ze je om zóó'n eenvou dig mode van „hals" door mochten sturen de hee e parochie was 'r over in de war Jarenlang zouden ze er nog op aangekeken wordenGod-God, als zoo'n geestelijke toch 's begreep, wat ie op z'n verantwoording nam En als ze nou nog onzedelijk gekleed waren geweestmaar wie „dat" onzedelijk noemde, zoo'n heel eenvoudig puntje., die wist niet waar ie staan moest. 't Was verschr kkelijk, waar „dat volk" z'n eigen al niet mee bemoeide., wat wist nou zoo'n kapelaan van mode af „En dan klagen ze, als er iemand van z'n geloof afvaltMaar ze maken 't er toch ze ker zelf naarzoo'n schandalige behan deling is net goed om iemand voor altijd uit de kerk te houden. Deze laatste zenuw-uitvallen waren gebe zigd door Jo, die half stikkend van kwaad heid 'n glas water naar binnen .iet klotsen. En Anna het or schreeuwerig op volgen, dat ze haar niet meer in de kerk zouden zien. Nooit meer In den leunstoel zat de oude moeder, die bij d'r twee bazige verwende <i^;hters zoo haif-en-half 't genadebrood at. Telkens als Jo cn Anna liaar aankeken met 'n gezicht van ,,/t-ö ik gelijk of niet' knikte 't oude mensch wat vaag, of trok verlegen met de smalle, hoekige schouders. Ze was tegen de twee groote dochters niet opgewassendurfde hun niet tegenspreken, uit vrees dat ze Maar de brave ziel was overtuigd van 't ongelijk harer kinderen. Toen Jo en Anna voor het eerst die blouses aantrokken had ze 'n kleur gekregen op 't gele kreuk-geziclitjC en bad een schuchtere J opmerking gewaagd., die direct gesmoord! werd door 'n rellend gelach der twee., .'.it vonden, dat moe zich daar nou maar r.uet mee moest bemoeiendaar Was ze veci fa ouwerwetsch voor.. A's die biousjes al „laag" waren, konden ze wel in 'n harnas gaan loopen. De oude vrouw had gezwegen en besefU voor de zooveelste maal, dat ze vroeger goeu was geweesten 't nu te laat was on; anders op te treden. 's Middags kwam Cor, de „aanstaande" van Jo, 'n jongeman, die maar zoo net pre cies z'n filichtendeed, '11 leventje van vroolijkeis Frans leidde en er niets in zag, om zoo nt en dan eens meê te spotten met katholieke zaken. Het spreekt bijna vanzelf, dat Cor partij trok voor z'n „beminde' cn toen hem vreeselijke schandaal in geuren cn kleuren werd medegedeeld in heftige gemoed beweging begon uit te varen tegen het „kin derachtige gedoe" en de „akelige kleinzielig heid" der geestelijkeninzonderheid van den „schuldigen" kapelaan. Met de vuist op tafel bonkende verlc'aarde hij, dat' e niks meer met 't heele „zoudje" te maken wou hebbenen bezegelde dit met 'n paar ruwe bastaard-vloeken. Door de emotie van het oogenblik zagen de drie jongelui niet, dat uit moeder's doffö oogen 'n paar tranen vielen, die opgezogen werden door de dikke sto, der vergroenende rok. Het boven- omschreven gebeurtenisje had ongeveer een half jaar geleden plaats gehad. Jo en Cor zijn drie maanden daarna „ge trouwd".. alléén op 't stadhuis. Thans leven ze nog zoo voort en gaan als 't toevallig zoo 's uitkomt Zondag'? naar 'n vroegmrsje. Moeder woonde eerst bij hen in Maar toen zij op 'n keer voor 't in ongeoor loofde samenleving verkeerende paar op d'r knieën was gevallenen huilend gesmeekt iiad, om toch in de kerk e trouwenhad Cor 't voor 't bewaren van den vrede maar beter gevonden, dat moeder in 'n fatsoenlijk tehuis ging., hij zou dan de ko ten we' betalenen ze kon evengoed heel dikwijls bij hen komen. Anna was reeds 1 erder naar elder ve - rokken, waar ze n rijke betrekking kon krijgen. In die andere stad kreeg ze kennis aan 'n jongen van 'n ander „geloof". In 't Liefdegesticht van 'n kleine Noord- Hollandschc stad leeft de oude moeder., en doet haar be t, om tevreden te zijn. Lang heeft ze stil gehouden, waarom ze er eigenlijk was.. Maar aan 'n andere juf frouw in 't gesticht, die haar veel genegenheid betoonde en vaak vertrouwelijk sprak ovei haar eigen levensstrijd, heeft ze 't verteld. Deze dacht haar te troosten met de mee ning, dat sommige priesters wel eens wat erg nauw keken. Maar de oude vrouw schudde verdrietig het smalle hoofdje en antwoordde„Al zou 't waar wezen, juffrouw., al zou 't waar we zen, dat dit bij mijn dochters 't geval is ge- wees dan kan Ünze-Lieve-Heer dat tocl> niet helpen.... 2" G. N. -in Ik geloof dat het weer eindelijk eens mooi wordt," zeide bij zich zelve de oude Pieternel, ioen zij haar vloermat zou gaan uitkloppen en tij door de glazen tuindeur naar buiten keek. 't Zonnetje pinkte haar vriendelijk toe, zoo- 'at er een glimlach kwam op haar stroef ge richt en zij eens teraege met de oude oogen moest knippen, want zoo'n helder schijnsel op sens, daar was ze niet aan gewend. „Nu, aag dan ook wel, 't is in lange niet zoo ge Veest," ging zij voort. Maar ze had zondei den waard, of liever zonder het grillige voor jaarsweer gerekend. Nauwelijks was zij buiten, of 't knikkend zonnetje verblindde haar op nieuw en toen rij de oogen weer opende, toen zag zij niets meer van de zon, want die had zich achter een grijze wolk verscholen en in hare plaats gierde de wind over het fijne kiezelgruis, nam rieternel's schort op, en wipte het over haar hoofd, zoodat zij, in haar fatsoen getast, de mat op den grond liet vallen. „Wel heere mijn tijd riep ze en sloeg het schort weer terug. Maar nu kreeg de wind hare Hust te pakke n, blies die van haar hoofd, zoo- tot het eerwaardig voorwerp in haar nek aan de keelbanden bleef bengelen, speelde met hare rokken, en spande die zoo nauw om haar stramme beenen, dat het oudje met moeite overeind bleef. Tot overmaat van ramp be- ;on het nog te hagelen óók. Pieternel vloog naar binnen, terwijl de bevroren peperneuten tegen de glazen tuindeur kletterden. „Is me dat een weer," hijgde zij, men zou denken midden in Maart te zijn, in plaats van In Mei. Mijn tijd nog toe Wat een weêr 1 wat een weêr „Zoo, vind je dat zeide het zonnetje, Weer even vriendelijk schijnende en haat nog maals toeknikkende. „Wel!"riep Pieternel met open mond, „wel, heb ik van mijn leven. Maar aan gezien ze tamelijk brommig was uitgevallen, brachten die knikjes haar slechts nog meer fit haat humeur. „Als je denkt dat je mij voor den gek kunt louden," zeide zij en balde We vuist, „dan vergist ge u, hoor, boos wéér 1 Ik wet geen Toet meer buiten wel ja, een mensch is zijn «ven niet ;anger zeker i" En pruttelend ging zij de keuken in. De wind, die zich een oogenblik wa stilt ouden had, trok zich het gezegde van Pie- iel persoonlijk aan. »Wat," riep hij uit, „wat vermeet zigh dat spook daar Boos weêr 1 Dat laat ik mij riet zeggen. De hagel en de zon mogen zich ie*s laten aanleunen, tot hun dienst I Maar ik zal toonen wat ik kan, en dat ik niet straffe loos gescholden word." Daar had je het lieve leven aan den gang De wind wond zich op wat hij kon, en had net voornamelijk op het huis gemunt waar Pieternel in woonde en dat vlak bij eene groo 1 j kerk stond. Hij gierde er lar.gs, deed de ramen en ruiten rammelen, joeg de pannen j van het dal die aan scherven neêrkwamen zette toen beide zijn kaken op, cn blies door den schoorsten,, zoodat de rook in de oogen der arme Pieternel steeg, die voor de kachel knielde en het smeulend turfvuurtje aan den gang trachtte te krijgen. Nu zoudt ge denken dat zoo'n wind tevre den Was met zijne wraak, niet waar? Vol strekt niethij ging voort met razen en gierde langs alle hoeken en gaten die hij maar vinden kon, blies de bloesems van de hoornen, brak onmeedoogend de takken van kleine heesters die met hunne teedere groene blaadjes ang stig heen en weder schudden, en knakte de stelen der arme crocussen die hun gele en blauwe kopjes schuchter uit de zwarte aarde staken. Eindelijk had sinjeur toch genoeg onheil ge sticht en amechtig, doodmoede, zette hij zich op den kerktoren neer, vlak bij het weer- haantje. Dit haantje was een moedig koperen dier tje, mdat met opgeheven kop den sterksten wind braveerde. Deze wind echter was het toch te kras geweest, en had zijn pluimstaart een leelijken knak gegeven. „Oef 1" sprak de wind, nog altijd hijgende, dat is heerlijk geweest zoo eens naar hartelust te kunnen ravotten Ik ben erg moe gewor den, maar heb me dan ook flink geweerd vindt ge niet Het haantje zeide niets, maar al kon het zijn koperen knikker niet buigen, toch zag het omlaag de schade die de wind aangericht had, en, had het maar gekund, het zou er stellig zijn hoofd over geschud hebben, want 't was een goedhartig haantje. Nu vergenoeg de het zich met stemmig te kijken en te doen alsof het niet gehoord had. De wind, hoogst voldaan over zichzelf, wilde graag een praatje maken, en aangezien het zwijgen van het haantje hem niet beviel, be gon hij zelf maar weer „Hoe heb ik 't nu met je kun je niet ant woorden, of heb je soms niet opgelet Zeg, vind je niet dat ik duchtig huisgehouden heb, vriend Wel zeker, ik zal dat oude spook lee- ren, mij uit te schelden voor boos weer 1 Laat ze nu gn.aa zien hoe ik den tuin toegetakeld heb, vn als zij zelve dan geen boos gezicht zet, heet ik geen wind meer." Het haantje keek van ter zijde eens naar 1 den blazer, die al weer onder het spreken zich meer en meer had opgewonden, en zeide „Houd als het u belieft een oogenbiikje gemak. Je hebt me laten draaien dar ik naar mijn adem zoek. Als ge nog één beweging maakt, dan moog je praten als Brugman, ik zwijg in zeven talen en zeg je geen woord meer." De wind, cfo van het haantje hield, wilde het niet booi maken. Als hij op den lioogen lcerktören, waar hij het liefst was, zich eens te rusten legde, dan had hij er een onderhouden den prater aan. Want het haantje, dat altijd wakker was cn onder zich in de straten veel zag gebeuren, liad daardoor groote ondervin ding opgedaan., en wist van hetgeen voorviel daar bencdea veel stichtelijks te herhalen. „Nu," zei de wind, „ik zal zoo stil zijn als een muis, maar weg me dan wat je te zeggen hebt." „Hoor eens, vriend," bego» het haantje, ..'t Kan me weinig schelen of ge voldaan zijt over wat ge uit gericht hebt, want ik bemoei me niet met wat anderen doen iemand heeft genoeg aan zijne eigen bezigheden, en men vaart het. best als men elk voor zich zijn plicht betracht en zien geen aanmerkingen veroor looft over de daden van zijn evennaaste. Maar ik ben oud!, en kan dus over veel dingen meepraten, niet waar Ge zult het me dus niet kwalijk nemen als ik je zoo van tijd tot tijd eens iets onder het oog breng, want je bent in den grond te goed, dan dat je je gebreken niet zoudt willen iïizein." De wind, gewoon zich meer te hooren laken dan prijzen, wiegelde ven pleizier over 's haantjes-lof zich heen en weder. „Zie," vervolgde het haantje, „ge zeidet mij zoo even dat ge tevreden waart over uw werk. Zult ge 't nog zijn, als ge ziet welk een deuk go mijn staart gegeven hebt Ik weet wel dat het onheil te verhelpen is de koper slager neemt mij even mee naar zijne werk plaats en slaat hem weer recht. Maar meent ge dat het geen pijn doet wanneer de man uit alle macht op mij beukt? Als gij zoo iets uwen vrienden aandoet, wat zal dan niet 't leed zijn dat ge uwen vijanden berokkent Ik voor mij ben liever in mijne eigen plaats, al moet ik nog ooveel lijden, dan in de uwe die mij geknauwd heb." De wind was getroffen over hetgeen het haantje zeide en had er spijt van. Hij streek het arme gekneusde dier zachtjes over den kop, en bad nederig om vergiffenis. „O, ik vergeef u duizendmaal," zeide het haantje, „maar luister verder. Van hier heb ik het gezicht in den tuin waar gij daar juist zooveel schade hebt aangericht, cn op de vensters van het huis dat bij dien tuin behoort en waar Pieternel woont. „Maar zij woont er niet alleen. Als het zon netje vroolijk schijnt, dan spelen twee kinde ren, een jongetje en een meisje, onder den grooten kastanjeboom in den tuin en ik heb deze kinderen lief gekregen, want ik ken hunne geschiedenis. Niet veel langer dan een jaar geleder, was er eene mooie jonge dame bij hen, die altijd met hen speelde en die zij mama noemden. Als zij samen in den tuin waren, hadden zij met hun drieën de grootste pret en stoeiden en lachten dat ik door den weerom stuit er vroolijk van werd. E11, keek ik 's avonds in die twee bovenramen, dan zag ik hoe dezelfde dame do kinderen naar bed brach hunne handjes vouwde cn met her. bail, en daame hen toedekte, na ze elk nog een nacht kus gegeven te hebben. Dan sliepen ze als ro zen cn 's morgens wekte de moeder ze weer. „Maar ach! op een.goeden dag werd de mooie dame ziek en stierftoen waren de kinderen alleen, en ik zag hoe ze 's avonds snikkend in hun kamertje kwamen, vergaten te b;dden, cn schreiend in hun bedjes lagen. „Toen kwam Pieternel, die vroeger hun baker was geweesten, zoo verweerd en leelijk als zij er uitziet, in een oogenblik had zij het hart der weesjes gestolen. Zij hielden bijzon der veel van haar, en voortaan bleef het oud je bij hen wonen en zorgde voor de arme klei nen. Even brommerig als ze voor anderen zijn kan, even lief en vriendelijk is ze voor de kinderen. Alles doet zij voor hen zooals hunne moeder dat gewend was. Met mooi weer spelen zij samen in den tuin én Pieternal is de vroo- iijkste van allen, niettegenstaande ze het vel van pippeling en erg stramme beenen heeft. Ze doet het alleen uit liefde voor de kin deren, en om de nagedachtenis van hun moeder die in den Hemel is. „Dat is de ware geschiedenis van dat huis en ge kunt begrijpen hoe ik te moede was, toen gij zoocven uw booze bui daar beneden in den tuin van mijne lievelingen botvierdet. Wat zullen de kinderen nu zeggen Bezin Eer Ge Begint! Daar zal ik deze keer mee aanvangen, 't Was natuurlijk weer heel lastig om uit te zoeken, wie nu eigenliik een prijs moest hebben Niet minder dan 200 goede oplossingen kwamen in m'n bezit. Hieronder laat ik de namen volgen van de winners. De andere, die wel goede oplossingen had den, en toeh geen prijs hebben gekregen, moeten een volgende keer nog maar eens extra hun best doen. misschien, dat jelui dan gelukkig ziin. lik zal weer gauw wat nieuws verzinnen. De oplossing was: Bezint Eer Ge Begint 1 De volgende nichtjes of neefjes hebben een boek gewonnen. Annie Beyk, Haarlem: Dina Berkhout, Oudedorp bii Alkmaar: Alida Noom te Wor- merveer: Afra Duin. Heerhugowaard; Jan Luk Nuland: Gath. Bakker. Harenkarspel; An.tonet.te lteynders te Haarlem; Klazina Paland, Alkmaar: Corri "Vendel te Sehermer- horn: Petronella Uitgeest. Nieuw-Vennep. De poppen hebben gekregen Margeretha de Boer, Aalsmeer: Johanna Seholten, Oude Niedo-rp en Gretha Velat. Akersloot. De spellen zijn yoor H. Smit. Alkmaar; Martinus Vleugel. Obdam: Johan Hilders. Lisse; Peton v/d Park. LimmenTheod.orus van Niekerk, Gouda. De twee bouwplaten ziin toegekend aan Marietje de Wiidt en Theodora de Neyn van Hoogwerff te Haarlem. He! gefeliciteerd hoor! OOMBERNAHD. Antoinette Reynders te Haarlem. Zojzoo, ga je naar Dekkerswald. Nu, je moet de Kin dercourant maar trouw blijven ieaeji hoor. 't Verhaaltje en 't versje waren heêbsardig en zoodra or plaats is, zal ik 't in de „Kin dercourant opnemen. Je oplossing was goed, je hoort ook onder do gelukkigen, die 6en boek hebben gewon nen. Je blijft toeh zeker mee doen aan do Kindercourant, nu je in DekkerswaM zit. Dag beste Antoinette. Corri Vendel te SchermeP'iorn. Heerlijk hè. dat je 6 Mei je plechtige H. Communie mag doen. jammer dat nu de nieuwe kerk nog niet klaar is. nu moet je zeker weer naar de Beemster hè? 't Grapje zal ik bij gelegen heid plaatsen. Je oplossing was goed, ook jii hebt een boek gewonnen. Jacoba Busman te Hillegom. Neen, 't was ook niet moeilijk, je oplossing was goed. ik moet je echter teleurstellen, want ik heb geen prijs voor je. Er waren zooveel goeds oplossingen, dat er nog een ue-ele boel iieefjes en nichtjes ziin die geen prijs hebben. Een volgende keer zullen we maar hopen hè? Nollie Veldman te Heerhugowaard. Na tuurlijk, mag jij ook mee doen. Dit keer heb je geen prijs, je oplossing was goed. Annic Stet te \Varmenhuizen. Ook jij mag meedoen, hoe meer dat onze familie uitge breid wordt, hoe aardiger dat 't is. Zoo moet je ook al je plechtige H Communie doer. Heb je ook meefeest gevierd, de chocolade en koek smaakte zeker goed hè. Grietba Faase te Haarlem. Ik meet jö weer teleurstellen, ie oplossing was goed. maar je hebt weer oen jasie, je moet maar volhouden hoor, en niet zoo gauw wedden. Alida Oudejans te Ur-sem. Je oplossing is wel goed. maar je hebt nog geen prijs, maar volhouden hoor! Catharine Stuyt te Schcrnierlioru. Ik moet je teleurstellen hoor, je oplossing was anders wel goed. Leuk hè. dat jii en ie zusjes ver hoogd ziin. In welke klas zit ie nu. Ik wist niet. dat je zoo'n groote broer had. Josephine Reynders te Haarlem. Jammer dat je zusje ziek is thuis gekomen. Je moet nu maar flink leeren hooren. Een volgende koer sob rü f ik wat meer. Cornelia Koning te Beemster. Je oplossing was goed, maar ie hebt- geen oriis. Maar vol houden hoor! Jokaiiues Lamors te Viifluizen. Bedankf voor je mooie kaart. I Petronella Elstgeest. Bedankt voor je mooie kaart. - \i)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1920 | | pagina 13