TWEEDE BLAD. GEMENGD NIEUWS Een Seminarie in het Vicariaat van den Boven-Niji. Leger en Vloot de Zijpe", van lindwedstrijd zal ïge Prins", van C. Slikker en Vrijdag 26 Noïember 1920. Nsambya. November 1920. Een leder, wien het missiew.erk ter harte gaat en die de ontwikkeling ervan over de gansche wereld volgt, zal het volkomen met mij eens zijn, dat het voor Europa en Ameri ka onmogelijk is op den duur alle missiepos ten der wereld met een voldoend- aa ital priesters te bezetten. Die zekerheid dringt zich te klemmender naar voren, naarmate men zijn aandacht schenkt aan de uitgestrekt heid der missievelden en de gedurige uitzet ting er van, aan den uiteenloopenden aard van de stammen, die ze bewonen en aan het - feit, dat het getal katholieken er jaarlijks mst honderdduizenden toeneemt In mijn Vicariaat zullen in den loop der tijden honderden priesters noodig zijn om het eens begonnen werk aan den gang te houden en datzelfde geldt van alle andere Missiën. En zelfs nu zijn, zooals algemeen bekend is, alle Missiën, en de mijne daarin begrepen, in deerlijken nood van krachten om de ont wikkeling van het werk bij te houden. Slechts een enkel middel staat ten dienste om uit deze groote moeilijkheden te geraken en dat is de vorming van inlandsche priesters. Dit vereischt de stichting van een seminarie voor de opleiding van inlanders tot het Pries terschap. Rome is het hiermede geheel en al eens en wordt niet moede, vooral in den laat- sten tijd, aan te dringen op de stïchting van een Seminarie in elke Missie. Om tal van redenen is het uitgesloten om bij de opening van een nieuw missieveld dade lijk met een dergelijk werk te beginnen. Men l zal begrijpen, dat het b.v. jaren duurt aleer de inlander eenig begrip heeft van de juiste beteekenis van het Priesterschap en al wat door dit woord gedekt wordt. Maar er zijn nu 25 jaren verloopen sedert dit Vicariaat werd opgericht en Wij tellen onze katholieken nu bij de tienduizenden aangrenzende mis sies zijn reeds in het bezit van hun eigen in landsche priesters en, zooals gezegd, onze arbeid in dezen wijngaard wordt grootelijks belemmerd \.ujr net gebrek aan priesters. Het vraagstuk over de oprichting, van een Seminarie werd tijdens ons laatst Provinciaal Kapittel grondig besproken en net algemee i gevoelen was, uat het dringend noodig is onverwijld met de stichting van een Semina rie te beginnen. In een commentaar op mijn jaarrapport schreef Zijne Eminentie de Kar dinaal-Prefect der Propaganda de volgende woorden „Het is absoluut noodzakelijk,.dat Gij zonder uitstel Uw eigen Seminarie sticht „Roma, locuta, causa finita": Rome heeft gesproken en daarmee is de zaak geëindigd. Er blijft nog slechts ovfer onmiddellijk het werk aan te pakken. Ik sta derhalve tegenover een belangrijke noodzakelijke en zeer moeiliike taak. Gij kunt gemakkelijk begrijpen-, 1. hoe verbazend veel er van het succes of de mislukking van deze onderneming voor de toekomst van mijn Vicariaat afhangt, en 2. dat ae financieele kant van het vraag stuk een zeer doornige is. Men heriniiere zich wel, dat wij hier in het hart van Afrika werken, onder de inlandsche bevolking. Er zijn wei is waar ook Europea nen hier, maar in het geheele Vicariaat zijn er onaer hen geen honuard katholieKen. De geheele bevolking bestaat dus uit arme negers en ik kan derhalve plaatselijk op geen gelde- lijke steun van eenige beteekenis rekenen. De jaarlijksche Uelage van de verschillen de cer.tra van ae Lrupaganda te Rome, van de Vereeniging tot Voortplanting des Geloofs te Parijs, en van de H. Kindsheid beloopen nu gezamenlijk nog geen 10.000 gulden, gerekend tegen oen tegen woordigen koers, (tcelagen van 1919). Daar staan tegenover 70 priesters, 14 blanKe en 8 inlanasche zusters, en onge veer 850 catechisten wijders 25 missiestaties elk met kerk en-scholen, drie kloosters voor blanke zusters, twee voor inlandsche zusters, 2 „High Schools", 1 catechistenschool, 1 technische school, 3 ziekenhuizen en ongeveer 720 dorpsKapellen. Hoe ver dragen nu 10.000 gulden voor ue oprichting, het onderhoud en de uitbreioing van al wat ik hier opnoemde? Om maar te zwijgen van ontelbare andere uitgaven. Met ueze kennis zal wel niemand mij mijne positie benijden of twijfelen aan den neerdrukKenden last, welke het bestier van dit Vicariaat beteekênt. Oneer dergelijke omstandigheden behoeft het wel niet gezegu ie werden, dat ik geen penning aan ae vicariaats-fonasen kan ont trekken ten behoeve van de Semenariestich- ting. Met zulk etn stichting toch is zeer veel geld gemoeid. Men öenke slechts aan alle bouwkosten van klaslokalen, professoren kamers, kapel, slaapzalen, bijgebouwen, enz., waaraan dan nog ae onderhoudskosten moe ten toegevoegd worden van den staf, de stu denten en de oedienden. De leerlingen kunnen natuurlijk niets bijdragen, v/ant het zijn allen onbemiddelde inlandsche jongens. Hun onder houd zal jaarlijksch minstens 100 gulden per hoofd bedragen, hetgeen beurzen van 1000 tot 1500 gulaen zal vereischen. Met bouw en onderhoud zal omstreeks 200.000 gulden ge moeid zijn. In dit licht gezien neemt mijne onderneming enorme proporties aan en is zij rijk aan zorgen van aHeriei soort. Maar toch heb ik het volste vertrouwen op een gelukkige bekroning,v/ant mijn werk is Gcd's werk èn bovendien kan het niet uitblijven, of csn ieder die de boven gegeven feiten overdenkt, zal gaarne het zijne bijdragen co hel'voort te helpen. Ik verheug fn" S' kunnen aanbieden voor de oprichting en het onderhoud van een eigen Seminarie. En ik ben efvan overtuigd dat gij uw aandeel in dat eeschenk zult hebben. Moge de groote en machtige H. Joseph, aan wien het toekomstig Seminarie zal worden toegewijd, ons te hulp komen en zijn talrijke begunstigers bewegen Zijn Seminarie te steu nen. Priesters, die het voorrecht hebben onder God's uitverkorenen te worden gerekend, zullen niet aarzelen deze arme inboorlingen tot denzelfden staat te helpen opvoeren; ouders wier zcons naar het Priesterschap streven zullen met vreugde medehtlpen in de neger hutten onberekenbaar geluk te stichten en alien, arm, en rijk, kunnen de verdiensten verwerven een anderen priester en apostel te helpen vormen Voor deze ondersteuning doe ik een beroep in den naam van Hem, die een eeuwige be locning heeft beloofd aan hen, die een beker water aan een dorstige toereikt, en die zeker niet onverschillig toe zal zien op dengene, die Zijn Kerk met een Priester verrijkten daardoor medehelpt Zijn laatste wilsbeschikking ten uitvoer te brengen Gaat en onderwijst alle volkeren. Wanneer men tegen Nieuwjaar en Kerst mis zoovele gifte'n en geschenken uitdeelt, vergete men toch niet het nieuwe St. Joseph's Semenarie van het Vicariaat van den Boven Nijl te gedenken. Met mijne beste wenschen voor een geluk kig Kerstfeest en een voorspoedig Nieuwjaar, met diepe hoogachting J. BIELMANS. Bisschop van Gargara, en Vic. Ap. van den Boven-Nijl. Giften kunnen direct aan mij gezonden worden aan bovenstaand adres, of aan St Joseph,s Missiehuis te Roozendaal N. Br. j -o r - - k - .A A j K v o mij dan cc-fc i.i het voer; itzicht, dat staande Juli, yvar.nscr ik mijn 25 jarig terfsest heep tc vieren en mijn 25 j lan- ig pries- rig ver- Avoniuur op z«e. Een van de vermakeliikste verhalen van stuurman Klop was zeker wel de tocht met den haai, en wanneer liij onder een stevig glas rum grog zat, lieten wij ons die beroemde geschiedenis dikwijls vertellen. Ik tèeken het verhaal op, zooals ik het eenige malen hoorder"" Wc "zeilden met een Holiandsch schip naar de Westkust van Afrika. Ons schip was een nette bark,.- met zestien koppen bemand; wij haduen een mooie reis, en ai- les ging goed, tot wij een 200 mijlen van Goree, aan de Afrikaansche -kufet, af wa ren. Toen kregen we windstilte en dreven drio lange dagen rond, tot er in 't Oosten een "klein woikje aan den hemel kwam. Dat was wind cn een goe'de ook. Al heel spoedig kregen wij oen gvoote zee over en cc.'g, uie"tw.ee man mwsieeptë; ue anderen stonden tot den hals in het \>u.- r. Toen swam er een tweede zee acu ter over 't dek en veegde lief dek schoon. van onze zèsjpn man endnaken er elf. Ik dacht aan de haaien en dat was geen vroolijke gedachte. Hot werd hoe langer hoe erger, cu liet duurde p-og een heeien tijd eer de wind wat begon te min deren. Wij hielden ons voorloopig als g'ei'ed. Maar wat moesten wij met een paar man aanvangen op een schip zonder masten en tuig, in een streek, waai' maar zelden schepen voorbijkomen? Onze drie masten waren overboord, niet afgebroken, maar door den wind, die on der de zeilen gekomen was, opgelicht, zoo dat nog maar een deel van 't want ze aan den romp vasthield. Wij trachtten het schip op te ruimen en kap.en ai het touwwerk. Terwijl wij hier mee bezig waren, kwam het mij voor, oi de schuit veel dieper lag dan te voren Ik zei dit den stuurman en die ging de pompen peilen. Nauwelijks had hij den. peilstok opgehaald, of hij riep: Gauw, wat, jongens, in de boot! An ders zinkt het schip onder je voeten weg. 'Er staat al zes voet water in het ruim. De masten hadden gaten in de zij van het schip gestooten. Nu, je kunt begrijpen dat wij beenen maakten. Er was gelukkig nog een kleine boot heel gebleven; er lag mast en zeil in, en ook een klein leeg watervat, anders niet. De stuurman liep naar de kajuit en de kok naar*de kombuis.' om nog wat pro viand te halen, maar de eerste bracht en kel een ham en een kompas, de laatste wat scheepsbeschuit en een stuk gezouten vleesch mee. Toen sprongen we in de boot en zetten spoedig af, want het schip kon elk oogenblik zinken, en dan gingen we mee in Jen kolk. En jawel, wij waren no, geen 100 el ver, of daar zagen wij het achterschip plotseling dalen, de steven g-ing loodrecht overeind staan en met een geweldigen slag sprongen de luiken open, het water stroomde binnen, en na een paar seconden was er van de geheele bark niets meer te zien. Daar zaten we nu met z'n vijven, in een kleine boot midden in den oceaan, hon derd mijlen van de naaste kust, met niet meer dan twee dagen proviand. Om het watervat te vullen was er geen tijd ge weest, maar de regen had toch jets goeds gedaan; er stond zooveel regenwater in de hoot, dat wij het vaatje er bijna mee kon den vullen en ons laven aan wat er nog bleef staan en niet meer uitgeschept kon worden. We waren dus voor twee dagen voorzien. Wij besloten naar Sierra Leone te gaan, een honderd mijlen verder. Gelukkig, dat wij den stuurman en zijn kompas bij ons hadden. Tot don avond ging het goed: toen ech ter viel de wind cn tegen middernacht werd het weer geheel stil. Wij wilden roeien, n nar het was zoo donker, dat wij i de kompasstreken niet konden zien. en trek ttaardT mlteievelj, ik in de gXgenheidl 1" m0efte" b,«ven °m, ^et zal zijn miin Vicariaat de noodige fondsen tel »on k°CTO te Wake». Wil, trach ten te 6 'slapen, maar dit ging,ook ai niet best er tegen den morgen waren wij als piatge slagen. Toen 't licht werd, roeiden we, maar de zon stak spoedig zoo heet, dat net ons onmogclyk was een slag te doen Wij werden dorstig van ae warmte, maar nog meer van de lilim eu Let pekel vleesch hot kleine rantsoen water son ons nauwi lijks de keel vochtig houden. Des nami.l dags kwelde do dorst ous vreeselijk. De twee volgende dagen bleef het even heet 'sMorgens eu '«avonds roeiden wij zoo lang wij k'indpn, doch kwamen maar wei nig vooruit Den derden dag 's m'ddags was, on danks onze spaarzaamheid, cr.ze laah-te droppel water verbruikt. Er was nog oen beetje pekelvleesch overgebleven, maar wij konuen het niet eten; het brandde op de tong. Wij brachten een ellendigen nacht door, en den volgenden dag was het niet beter. Toen ik mijn kameraden aanzag, verschrikte ik; de dood scheen hun op 't gezicht gedreven, zoo verval len en bleek zagen zij er uit, de stuurman het ergst van allen. Hij zat aan 't roer, met hét hoofd op de borst gezonken, onbeweeglijk. Eerst dachten wij, dat hij dood was. Wij allen waren zwak en duizelig van honger en dorst. Bij deze woorden nam Klop een slok uit zijn grog en ging voort: Plotseling beiycrkte ik op een duizend el afstand een drijvend voorwerp, dat snel nader de. Nieuwsgierig "zagen wij het aankomen, tot we liet konden onderscheiden; het was een on geveer 20 voet lange balk. Dat was nu niet zoo vreemd, maar wat ons ten uiterste ver baasde, was de omstandigheid, dat het stuk hout, door een onbekende macht bewogen, snel voorlschoot over een «bikomen stille zee. En toen bleef het, op een honderd voet afstand van de boot stilliggen.' Wat kon dat wezen? Neemt de riemen en roeit er heen, zei de stuurman, dan kunnen wij zien wat het is. Wij deden dit en in eenige slagen waren wij bij het geheimzinnige stuk hout. Dan riep de kok, die uitkeek, angstig: Houdt opl Daaronder ligt een haai! Ge kunt begrijpen, dat we gauw de boot te rughaalden, om buiten het bereik van zijn staart te komen. De haai verroerde zich echter niet en bleef op dezelfde plaats liggen, en toen de eerste schrik voorbij was dreef ons de nieuwsgierig heid wat nader tc onderzoeken. Jawel, de haai lag aati den balk vast op een heel wonderlijke manier. Eenige dagen voor den storm, toen wij door je windstilte met onze bark onbeweeglijk la gen, amuseerden wij ons met naar haaien te hen. gelen, die dag en nacht om het schip kruisten. Wij vingen er wel 'n dozijn, heele kerels, enkel om ze onschadelijk te maken en dan weer over boord te gooien. Terwijl de een nog met opengesperde kaken aan den baak hing, werd hem een stcv gen ijzc- >en bout tusschen de kieuwen geklemd, zoodat hij voortdurend met open muil moest rondzwem men cn niet kon bijten; een anderen duwde men een stuk hout in den bek. Dan mochten ze weer afreizen. Dat is we! wat wreed, maar ze maakten het zeker niet beter, als ze een van ons te pakken kregen. Met dezen, dien wij vonden, had men waar schijnlijk evenzoo gehandeld. Hij had een stang in den bek, als een gebit, en daaraan was een balk bevestigd, zoodat hij voor een wagen met ■en stevigen ketting, behoorlijk aangespannen was, als een paard, waardoor hij niet bijten en ook niet duiken kon, want de balk was daarvoor te groot. Hij moest dus als een zee-omnibus met den balk blijven rondzwemmen. Wij keken een poos je naar de geschiedenis, en de stuurman vond, dat wij wel verder konden roeien; dat stuk hou kondien wij toch niet gebruiken. Daar kreeg ik opeens een inval: wij konden ons best door den haai laten sleepen. 't was grappig en het redde ons meteen uit de verlegenheid. t Laat ons hem een beetje kittelen, zei ik. .dan gaat hij er wel vandoor, en brengt otis of tiaar land of in een vaarwater, waar wij schepen tegenkomen. Het voorste! beviel den lui en we gingen aah het werk. Voorzichtig trokken wij met den bootshaak den balk wat naderbij; een lijn werd vastgemaakt en klaar was Kees. Nu moesten wij het zeepaard de sporen nog geven. Maar hoe? Zoo dicht bij hem komen dat wij hem met een riem konden aanraken, was te ge vaarlijk. Wij begonnen nu te schreeuwen, zoo hard wij konden, en met de riemen in het water te slaan. Dat hielp. De haai sloeg met zijn staart als de schroef van een stoomboot door het water, en toen ging 't vooruit. Duivels wat een vaart! Wij moesten vlug achter in de boot springen, om den steven boven water te houden, anders «aren we omlaag gesleept geworden. De boot liel een zog na als een groote stoomboot, en het water, dat aan alle kanten opspatte, maakte ons kletsnat, maar dit was heel lekker bij de hitte die er heerschte. Wij leefden weder geheel op, Intusschen stoof het zeepaard verder als in razenden galop, nu naar liet noorden, dan naar het zuiden, waarbij wij veel werk balden de boot recht tc houden; maar hoofdzakelijk in weste lijke richting, en zoo kwamen wij in een vaar water en uit de fatale streek der windstilten. En eindelijk, des namiddags zagen wij een schip. Dat was vreugde! Gelukkig dat die creaturen altijd op de schepen lo=gaan;::Öafcdfeed de haai nu ook. Op het schip kreeg men ons in het oog, en men stond gek tc kijken naar de boot, die zoo snel kwam aan vliegen, Op een paar honderd e! afstand van het schip kreeg onze locomotief het in den zin om te draaien. Wij hadden daar nu maling aan; kap ten de lijn en lieten den haai schieten. Wij roeiden naar het schip en waren een kwartier later aan boord. Eerst keken ze ons aan of wij een soort Vliegende Hollanders wa ren, maar toen wij de heele geschiedenis verteld hadden, begrepen zij de zaak en onthaalden ons goed. Bij die gelegenheid heb ik voor het eerst van m'n leven een borreltje gedronken, 't Was rum. ct als deze. Santjes 1 „N. K.1' DE VOORUITZIENDE PAUSELIJKE POLITIEK. In een merkwaardige correspondentie her innert de Romeinsche briefschrijver van „De Tijd" aan de sociale maatregelen, welke reeds door Gregorius XVI en later door Pius IX vèr vooruitzienden blik in den Pauselijken Staat werden opgenomen. Kenschetsend is vooral de Pauselijke wet geving voor de oprichting van naamlooze maatschappijen, werkplaatsen en andere zulke vereenigingen. Wanneer een aanvraag tot het stichten van dusdanige maatschappij werd gedaan door een kapitalist, gingen de statuten voor onderzoek naar een technische commissie of wetgevenden raad. Deze bracht alle gewenschte veranderingen aan, welke steeds ten doel hadden meer eensgezindheid te brengen tusschen kapitaal en arbeid, de rechten van den staat, begrijpelijkerwijze, met uitgeslo ten.- Zoo werden concessies verleend voor het ontginnen van mijnen van zwavel, ijzer, tin lood, petroleum asfalt pek en dergelijken, ge lijk ook concessie werd verleend voor de scheepvaart op den Tiber voor de verlich ting, enz. Eigenaardig is de concessie verleend voor eene waterleiding naar Rome. De concessie werd toegestaan in 1864 voor 99 jaren. Ziehier eenige aauteekeningen uit-de verleende con cessie. De kapitalist zal het water naar Rome brengen, maar ook zullen alle steden eii dor- )en in de omgeving daarvan voorzien worden iet water wordt kosteloos verleend aan de maatschappij voor 99 jaar, maar daar het ver kocht Wordt, zal de prijs bijeen verzameld worden om te komen tot aflossing van het kapitaal, het dekken der onkosten voor de geleiding, enz. Zoodoende zal de regeering na het eindigen der concessie niet te betalen hebben aan de kapitalisten, daar de prijs van het water, eigendom van den staat, gediend heeft om alle inrichtingen te betalen. Op de verdiensten zal vijf procent afge nomen worden als interest voor het gestor te kapitaal, vier procent ten voordeele der oprichters der maatschappij, twintig procent ten voordeele der werklieden, twintig procent als rfeerve, de rest wordt verdeeld tusschen aandeelhouders en bestuurders. Indien geheel het gestorte kapitaal afgelost wordt voor het eindigen der concessie, moet een zekere som uitbetaald worden aan de werk lieden Volgens deze manier van verdeeling der winst werden concessies verleend aan ver- billende nijverheids- of landbouwonder nemingen. Op deze wijze had de Pauselijke regeering het hangende vraagstuk tusschen het kapitaal en den arbeid opgelost- Toen na '70 dePauselijke regeering plaats moest maken voor die van het „Eene Ita lië", was het eerste werk der kapitalisten af te zien van de bepalingen der oude regee- fo ring en zich te conformeeren aan het nieuwe handelsrecht, hetwelk de. verdeeling der winst met de arbeiders niet bevatte. Door de wetten, die nu voorbereid worden, zal gelijkluidende bepaling weer in voege gebracht worden. De Nemesis der Historie Men ziet uit het bovenstaande, dat reeds in 1864 de Pauselijkepolitiek de oplossing van 't sociale vraagstuk zocht in de winst- deeling, welke berust op het beginsel, dat de opbrengst der productie moet verdeeld worden onder de „bedrijfsgenooten" en het niet voldoende'is arbeidskracht tegen een bepaald loon te koopen. Tenzij men in Staatssocialisme wil ver vallen, zal een wettelijke regeling in- deze richting de eenige oplossing zijn, die een ein- een einde kan maken aan de loonacties en de voor de gemeenschap nadeelige stakin- en. DE NEDERLANDSCHE PAUSELIJKE ZOUAVEN. Onlangs, met mooi weer, gezeten op een bank in liet Haagsclie bosch was ik onge zocht toehoorder van een gesprek tusschen twee oud-strijders van Z. II: den Paus Pius IX, die elkander episoden mededeelden uit de veelbewogen jaren van 6870. Beiden ware'n destijds met het Hollandsche contingent uitgetrokken als .weleer de kruis vaarders en hadden zich geestdriftig onder het heilige vaandel geschaard. Inderdaad, het was een lust deze grijsaards zoo geest driftig over, voor ons jongeren slechts alge meen bekende vuorvallen, in bijzonderheden te hooren uitwijden o. a. over Mentana, waar beiden hadden gestreden. Verschillende staaltjes uit hun krijgsmans leven mocht ik zoo stilzwijgend aanhouren en wat mij vooral trof dat was het eerbiedige enthousiasme en de heilige geestdrift die in hunne gesprekken doorstraalde, hetgeen aan stekelijk op mij werkte, zoodat ik in stilte uitriep „O, mocht die heilige geestdrift ook ons jongeren in ruime mate ten deel vallen 1' Hoe goed deed bet een dezer ouden ten laat ste te liooren zeggen (onderwijl den andere daarbij glimlachend op den schouder klop pende) „E11 nietwaar, jongen, als de Paus ons nog eens noodig mocht hebben, dan gaan wij weer. Ziet dat waren Roomschen, waardig dien Langzamerhand kwamen de gesprekken' op de dagen van heden, den grooten wereldoor log, de dure tijden enz. enz. Ik waagde 't, mij in 't gesprek te mengen en informeerde beleefd aan den oud-strijder, die 't dichtst bij mij zat „En gij behoeft U zeker op Uw ouden dag niet bezorgd te maken voor wat Uw degelijk- sche behoeften betreft, nietwaar en zult waar schijnlijk een pensioen of toelage hebben als oud-strijder?' u De aangesprokene keek eerst zijn buurman medestrijder even aan en sprak toen aarzelend .,Ja, mijnheer, ik ben nu tachtig jaar, woon bij een zoon in, die kleermaker is en die zelf moeite heeft om rond te komen, zoodat ik, die ook kleermaker ben, om mee ai te veel io last te zijn op m'n ouwe dag en voor zoovei de oogen het toelaten, zooveel mogelijk be hulpzaam ben, want ziet U, de maandelijk sche toelage die ik ontvang bedraagt Lezers Geloofsgenoten ik durf hier nier neer te schrijven het bedrag van die toelage doch ik schaamde mij voor dien grijsaard dit goed en bloed teil, tiad voor den Paus Tegelijkertijd bekroop mij een vreesachtig gevoel In mijn verbeelding hoor ik de hetho 1 end gelach en de .demonische-stemmen var» de machten der duisternis van de z g volks leiders en van al degenen, die met omverwer ping van orde en Gezag alles trachten te ver nielen, wat ons dierbaar en heilig is onder volics-misleidende en ijdele leuzen. Het roode bloedspook van liet Bolsjewisme doemde voor mij op. Katholieken, Roumsch-Katholiekén Zoo als eenmaal die heide ouden gehoor gaven aan het heilige. „Te wapen" van den Paus, zoo roep ik U thans toe;" Te wapen, voor deze ouden van dagen, deze oud-strïj.ders voor eerbied en Gezag der Kerk." Onze aloude eer verbiedt ons te gedoogtn dat deze braven een kommervol bestaan zou- n lijden, wijl deze menschen, hoe karig men hm ook beueelde, nochtans een voorbond Zijn voor de jongere generatie in trouw aan uc Katholieke Kerk. Laat ons tegenover die enkele nooddruftige Zouaven die thans nog in leven zijn tooner., dat wij jongere zonen der Kerk, weten te waardeeren, datgene wat door alle eeuwen heen is gewaardeerd geworden, laat ons, zeg ik, 'goedmaken aan hen de thans leven en, datgene wat verzuimd is getvi rden ot lievei gezegd onvtldoende jegens hen betracht en hetgeen tot heden niet of nagenoeg niet in on ze kringen bekend is geworden, hetgeen dan allicht is te wijten of te danken aan het be scheiden stilzwijgen onzer zouaven. Moge dit schrijven komen onder' de aan dacht der hooge kerkelijke waardigheidbe- kleeders, opdat E. D. K. den stoot mogen ge ven, leidende tot een beweging, die (en daar twijfel ik niet aan) van zoodanigen aard moge wezen dat een rustige en onbezorgde oude dag het resultaat zij Voor deze getrouwen en eventueel voor hunne weduwe, zoo zij die mochten achterlaten. Ik eindig met den oprechten wensch dat hun late levensavond nog verlicht mag wor den do .rdc stoffelijke bewijzen der dankbaar heid van ons nakomelingen en dragers van eenzelfde leer, die ons Katholieken schraagt cn die ook ons, evenals die ouden van dagen, paraat moge vinden, zoo dit van ons geëischt mocht worden, 'sGravenhage J. J- van REEKEN Wij willen deze aansporing gaarne plaat sen: een stool voor een beweging is echter niet meer noodig daar heeft het vorig jaar met goedvinden van Z. D. H. onzen Bisschop reeds Kapelaan van Leeuwen te Amsterdam gezorgd-Redactie. MINIMUM-SALARISSEN. Bij Ministerieele aanschrijving is bepaald: Vcor zoover niet reeds op andere wijze mede'deeling is geschied, wordt ter kennis van de Landmacht gebracht, dat de sala rissen van gehuwde mannelijke tijdelijke ambtenaren, te rekenen van I October 1920, ongeacht eventueele kindertoelage, niet minder zullen bedragen dan f 16)0 in stand plaatsen der le klasse, dan f1540 in stand plaatsen der 2e klasse, en dan f1480 in standplaatsen der 3e 'klasse. Tot de tweede ld sse 'Leh ren om. de Gemeenten He'der, Hoorn en Alkmaar, De uitbetaling van het geen den belanghebbenden op grond van liet vorenstaande vanaf 1 Ooctob-er 1920 alsnog aankomt, behoort zoo spoedig mo gelijk te geschieden. LEGERBERICHTEN. De dienstp ichtlge H. Alkema, van het 21e reg. inf. te Helder, is ontheven van ziine plaatsing bij de politietroe- p-en te Amsterdam. Bii beschikking van den Min. van Oorlog is aan den dienstplichtige P. forijtsma. van het 21e reg. inf. te Hel der, toestemming verleend tot verblijf in Amerika. Aaii den dienstplichtige H. Hettin- ga, van het 21e reg. inf. te Helder, is voorgoed vrijstelling van den dienst biv de militie verleend. Bi, beschikking van den Min. van Oorlog is aan den dienstplichtige K. de Vos. van het 21e reg. inf. te Helder, uitstel van eerste-óefening verleend. Aan den dienstplichtige N. Oud. van het 21e reg. inf. te Helder, is het bewijs van ontslag uit den dienst bij de militie te land uitgereikt. De adjudant-onderoffider-iustruct. D. B. Streefkerk, van het 21e reg. inf. te Helder, js bii bes.issing van den Com mandant der eerste Divisie, op zijn ver zoek. overgeplaatst bii het 7e regiment van het wapen te Amsterdam. Bii Kon. Besluit is de ros. tweede lui tenant K. de jong, van het 21e reg. infanterie, benoemd en aangesteld tot res. eerste luitenant bii het korps. De kapitein IJ. Baan, terug van gede tacheerd bii het leger in Ned. Indie, eu thans geplaatst bii het 21e reg. infante rie. is ingedeeld bii het 3e bataljon van, het korps te Den Hekier. De kapitein A. van Willigen, van het 21e reg. inf. te Helder, die is overge plaatst bii,het 6e regiment van het wa pen te Breda, zal op 24 dezer zijne nieuwe bestemming volgen. De dienstplichtig: G. Waling», van het 2ie reg. inf. tc Helder, is gedetacheerd bij do ïmoborafdeeling te Delft. Door den krijgsraad in het le militaire arrondissement is J. P. de B.„ mil.-soldaat van het 21e reg. inf. we gens meineed veroordeeld tot zes maanden gevangenisstraf met ontzegging voor den tijd van vijf jaren.. Bij beschikking van don Min. van Oorlog 'is aan den dienstplichtige Oh. 1L Beekhuis, van het 21e reg. inf. te Helder uitstel van eerste oefening verleend. -V-. ïir

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Ons Blad : katholiek nieuwsblad voor N-H | 1920 | | pagina 5