TWEEDE BLAD.
GEMENGD NIEUWS
Een Seminarie in het Vicariaat van
den Boven-Niji.
Leger en Vloot
de Zijpe", van
lindwedstrijd zal
ïge Prins", van
C. Slikker en
Vrijdag 26 Noïember 1920.
Nsambya. November 1920.
Een leder, wien het missiew.erk ter harte
gaat en die de ontwikkeling ervan over de
gansche wereld volgt, zal het volkomen met
mij eens zijn, dat het voor Europa en Ameri
ka onmogelijk is op den duur alle missiepos
ten der wereld met een voldoend- aa ital
priesters te bezetten. Die zekerheid dringt
zich te klemmender naar voren, naarmate
men zijn aandacht schenkt aan de uitgestrekt
heid der missievelden en de gedurige uitzet
ting er van, aan den uiteenloopenden aard
van de stammen, die ze bewonen en aan het
- feit, dat het getal katholieken er jaarlijks mst
honderdduizenden toeneemt
In mijn Vicariaat zullen in den loop der
tijden honderden priesters noodig zijn om het
eens begonnen werk aan den gang te houden
en datzelfde geldt van alle andere Missiën.
En zelfs nu zijn, zooals algemeen bekend is,
alle Missiën, en de mijne daarin begrepen,
in deerlijken nood van krachten om de ont
wikkeling van het werk bij te houden.
Slechts een enkel middel staat ten dienste
om uit deze groote moeilijkheden te geraken
en dat is de vorming van inlandsche priesters.
Dit vereischt de stichting van een seminarie
voor de opleiding van inlanders tot het Pries
terschap. Rome is het hiermede geheel en al
eens en wordt niet moede, vooral in den laat-
sten tijd, aan te dringen op de stïchting van
een Seminarie in elke Missie.
Om tal van redenen is het uitgesloten om
bij de opening van een nieuw missieveld dade
lijk met een dergelijk werk te beginnen. Men
l zal begrijpen, dat het b.v. jaren duurt aleer
de inlander eenig begrip heeft van de juiste
beteekenis van het Priesterschap en al wat
door dit woord gedekt wordt. Maar er zijn
nu 25 jaren verloopen sedert dit Vicariaat
werd opgericht en Wij tellen onze katholieken
nu bij de tienduizenden aangrenzende mis
sies zijn reeds in het bezit van hun eigen in
landsche priesters en, zooals gezegd, onze
arbeid in dezen wijngaard wordt grootelijks
belemmerd \.ujr net gebrek aan priesters.
Het vraagstuk over de oprichting, van een
Seminarie werd tijdens ons laatst Provinciaal
Kapittel grondig besproken en net algemee i
gevoelen was, uat het dringend noodig is
onverwijld met de stichting van een Semina
rie te beginnen. In een commentaar op mijn
jaarrapport schreef Zijne Eminentie de Kar
dinaal-Prefect der Propaganda de volgende
woorden „Het is absoluut noodzakelijk,.dat
Gij zonder uitstel Uw eigen Seminarie sticht
„Roma, locuta, causa finita": Rome heeft
gesproken en daarmee is de zaak geëindigd.
Er blijft nog slechts ovfer onmiddellijk het
werk aan te pakken.
Ik sta derhalve tegenover een belangrijke
noodzakelijke en zeer moeiliike taak.
Gij kunt gemakkelijk begrijpen-,
1. hoe verbazend veel er van het succes
of de mislukking van deze onderneming voor
de toekomst van mijn Vicariaat afhangt, en
2. dat ae financieele kant van het vraag
stuk een zeer doornige is.
Men heriniiere zich wel, dat wij hier in het
hart van Afrika werken, onder de inlandsche
bevolking. Er zijn wei is waar ook Europea
nen hier, maar in het geheele Vicariaat zijn
er onaer hen geen honuard katholieKen. De
geheele bevolking bestaat dus uit arme negers
en ik kan derhalve plaatselijk op geen gelde-
lijke steun van eenige beteekenis rekenen.
De jaarlijksche Uelage van de verschillen
de cer.tra van ae Lrupaganda te Rome, van
de Vereeniging tot Voortplanting des Geloofs
te Parijs, en van de H. Kindsheid beloopen nu
gezamenlijk nog geen 10.000 gulden, gerekend
tegen oen tegen woordigen koers, (tcelagen van
1919). Daar staan tegenover 70 priesters,
14 blanKe en 8 inlanasche zusters, en onge
veer 850 catechisten wijders 25 missiestaties
elk met kerk en-scholen, drie kloosters voor
blanke zusters, twee voor inlandsche zusters,
2 „High Schools", 1 catechistenschool, 1
technische school, 3 ziekenhuizen en ongeveer
720 dorpsKapellen. Hoe ver dragen nu 10.000
gulden voor ue oprichting, het onderhoud en
de uitbreioing van al wat ik hier opnoemde?
Om maar te zwijgen van ontelbare andere
uitgaven. Met ueze kennis zal wel niemand
mij mijne positie benijden of twijfelen aan
den neerdrukKenden last, welke het bestier
van dit Vicariaat beteekênt.
Oneer dergelijke omstandigheden behoeft
het wel niet gezegu ie werden, dat ik geen
penning aan ae vicariaats-fonasen kan ont
trekken ten behoeve van de Semenariestich-
ting. Met zulk etn stichting toch is zeer veel
geld gemoeid. Men öenke slechts aan alle
bouwkosten van klaslokalen, professoren
kamers, kapel, slaapzalen, bijgebouwen, enz.,
waaraan dan nog ae onderhoudskosten moe
ten toegevoegd worden van den staf, de stu
denten en de oedienden. De leerlingen kunnen
natuurlijk niets bijdragen, v/ant het zijn allen
onbemiddelde inlandsche jongens. Hun onder
houd zal jaarlijksch minstens 100 gulden per
hoofd bedragen, hetgeen beurzen van 1000
tot 1500 gulaen zal vereischen. Met bouw en
onderhoud zal omstreeks 200.000 gulden ge
moeid zijn.
In dit licht gezien neemt mijne onderneming
enorme proporties aan en is zij rijk aan zorgen
van aHeriei soort. Maar toch heb ik het volste
vertrouwen op een gelukkige bekroning,v/ant
mijn werk is Gcd's werk èn bovendien kan
het niet uitblijven, of csn ieder die de boven
gegeven feiten overdenkt, zal gaarne het zijne
bijdragen co hel'voort te helpen. Ik verheug
fn"
S'
kunnen aanbieden voor de oprichting en het
onderhoud van een eigen Seminarie. En ik
ben efvan overtuigd dat gij uw aandeel in dat
eeschenk zult hebben.
Moge de groote en machtige H. Joseph,
aan wien het toekomstig Seminarie zal worden
toegewijd, ons te hulp komen en zijn talrijke
begunstigers bewegen Zijn Seminarie te steu
nen. Priesters, die het voorrecht hebben onder
God's uitverkorenen te worden gerekend,
zullen niet aarzelen deze arme inboorlingen
tot denzelfden staat te helpen opvoeren; ouders
wier zcons naar het Priesterschap streven
zullen met vreugde medehtlpen in de neger
hutten onberekenbaar geluk te stichten en
alien, arm, en rijk, kunnen de verdiensten
verwerven een anderen priester en apostel
te helpen vormen
Voor deze ondersteuning doe ik een beroep
in den naam van Hem, die een eeuwige be
locning heeft beloofd aan hen, die een beker
water aan een dorstige toereikt, en die zeker
niet onverschillig toe zal zien op dengene, die
Zijn Kerk met een Priester verrijkten daardoor
medehelpt Zijn laatste wilsbeschikking ten
uitvoer te brengen Gaat en onderwijst alle
volkeren.
Wanneer men tegen Nieuwjaar en Kerst
mis zoovele gifte'n en geschenken uitdeelt,
vergete men toch niet het nieuwe St. Joseph's
Semenarie van het Vicariaat van den Boven
Nijl te gedenken.
Met mijne beste wenschen voor een geluk
kig Kerstfeest en een voorspoedig Nieuwjaar,
met diepe hoogachting
J. BIELMANS.
Bisschop van Gargara,
en Vic. Ap. van den Boven-Nijl.
Giften kunnen direct aan mij gezonden
worden aan bovenstaand adres, of aan St
Joseph,s Missiehuis te Roozendaal N. Br.
j -o r - - k - .A A j K v o
mij dan cc-fc i.i het voer; itzicht, dat
staande Juli, yvar.nscr ik mijn 25 jarig
terfsest heep tc vieren en mijn 25 j
lan-
ig pries-
rig ver-
Avoniuur op z«e.
Een van de vermakeliikste verhalen van
stuurman Klop was zeker wel de tocht
met den haai, en wanneer liij onder een
stevig glas rum grog zat, lieten wij ons die
beroemde geschiedenis dikwijls vertellen.
Ik tèeken het verhaal op, zooals ik het
eenige malen hoorder""
Wc "zeilden met een Holiandsch schip
naar de Westkust van Afrika. Ons schip
was een nette bark,.- met zestien koppen
bemand; wij haduen een mooie reis, en ai-
les ging goed, tot wij een 200 mijlen van
Goree, aan de Afrikaansche -kufet, af wa
ren.
Toen kregen we windstilte en dreven
drio lange dagen rond, tot er in 't Oosten
een "klein woikje aan den hemel kwam.
Dat was wind cn een goe'de ook. Al heel
spoedig kregen wij oen gvoote zee over
en cc.'g, uie"tw.ee man mwsieeptë; ue
anderen stonden tot den hals in het
\>u.- r. Toen swam er een tweede zee acu
ter over 't dek en veegde lief dek schoon.
van onze zèsjpn man endnaken er elf.
Ik dacht aan de haaien en dat was
geen vroolijke gedachte. Hot werd hoe
langer hoe erger, cu liet duurde p-og een
heeien tijd eer de wind wat begon te min
deren.
Wij hielden ons voorloopig als g'ei'ed.
Maar wat moesten wij met een paar man
aanvangen op een schip zonder masten en
tuig, in een streek, waai' maar zelden
schepen voorbijkomen?
Onze drie masten waren overboord, niet
afgebroken, maar door den wind, die on
der de zeilen gekomen was, opgelicht, zoo
dat nog maar een deel van 't want ze aan
den romp vasthield.
Wij trachtten het schip op te ruimen en
kap.en ai het touwwerk. Terwijl wij hier
mee bezig waren, kwam het mij voor, oi
de schuit veel dieper lag dan te voren
Ik zei dit den stuurman en die ging de
pompen peilen. Nauwelijks had hij den.
peilstok opgehaald, of hij riep:
Gauw, wat, jongens, in de boot! An
ders zinkt het schip onder je voeten weg.
'Er staat al zes voet water in het ruim.
De masten hadden gaten in de zij van
het schip gestooten.
Nu, je kunt begrijpen dat wij beenen
maakten.
Er was gelukkig nog een kleine boot
heel gebleven; er lag mast en zeil in, en
ook een klein leeg watervat, anders niet.
De stuurman liep naar de kajuit en de
kok naar*de kombuis.' om nog wat pro
viand te halen, maar de eerste bracht en
kel een ham en een kompas, de laatste wat
scheepsbeschuit en een stuk gezouten
vleesch mee. Toen sprongen we in de boot
en zetten spoedig af, want het schip kon
elk oogenblik zinken, en dan gingen we
mee in Jen kolk. En jawel, wij waren no,
geen 100 el ver, of daar zagen wij het
achterschip plotseling dalen, de steven
g-ing loodrecht overeind staan en met een
geweldigen slag sprongen de luiken open,
het water stroomde binnen, en na een
paar seconden was er van de geheele bark
niets meer te zien.
Daar zaten we nu met z'n vijven, in een
kleine boot midden in den oceaan, hon
derd mijlen van de naaste kust, met niet
meer dan twee dagen proviand. Om het
watervat te vullen was er geen tijd ge
weest, maar de regen had toch jets goeds
gedaan; er stond zooveel regenwater in de
hoot, dat wij het vaatje er bijna mee kon
den vullen en ons laven aan wat er nog
bleef staan en niet meer uitgeschept kon
worden. We waren dus voor twee dagen
voorzien.
Wij besloten naar Sierra Leone te gaan,
een honderd mijlen verder.
Gelukkig, dat wij den stuurman en zijn
kompas bij ons hadden.
Tot don avond ging het goed: toen ech
ter viel de wind cn tegen middernacht
werd het weer geheel stil. Wij wilden
roeien, n nar het was zoo donker, dat wij
i de kompasstreken niet konden zien. en
trek ttaardT mlteievelj, ik in de gXgenheidl 1" m0efte" b,«ven °m, ^et
zal zijn miin Vicariaat de noodige fondsen tel »on k°CTO te Wake». Wil, trach ten te
6 'slapen, maar dit ging,ook ai niet best er
tegen den morgen waren wij als piatge
slagen. Toen 't licht werd, roeiden we,
maar de zon stak spoedig zoo heet, dat
net ons onmogclyk was een slag te doen
Wij werden dorstig van ae warmte, maar
nog meer van de lilim eu Let pekel vleesch
hot kleine rantsoen water son ons nauwi
lijks de keel vochtig houden. Des nami.l
dags kwelde do dorst ous vreeselijk. De
twee volgende dagen bleef het even heet
'sMorgens eu '«avonds roeiden wij zoo
lang wij k'indpn, doch kwamen maar wei
nig vooruit
Den derden dag 's m'ddags was, on
danks onze spaarzaamheid, cr.ze laah-te
droppel water verbruikt. Er was nog oen
beetje pekelvleesch overgebleven, maar
wij konuen het niet eten; het brandde op
de tong.
Wij brachten een ellendigen nacht door, en
den volgenden dag was het niet beter. Toen ik
mijn kameraden aanzag, verschrikte ik; de dood
scheen hun op 't gezicht gedreven, zoo verval
len en bleek zagen zij er uit, de stuurman het
ergst van allen. Hij zat aan 't roer, met hét
hoofd op de borst gezonken, onbeweeglijk.
Eerst dachten wij, dat hij dood was. Wij
allen waren zwak en duizelig van honger en
dorst.
Bij deze woorden nam Klop een slok uit zijn
grog en ging voort:
Plotseling beiycrkte ik op een duizend el
afstand een drijvend voorwerp, dat snel nader
de. Nieuwsgierig "zagen wij het aankomen, tot
we liet konden onderscheiden; het was een on
geveer 20 voet lange balk. Dat was nu niet
zoo vreemd, maar wat ons ten uiterste ver
baasde, was de omstandigheid, dat het stuk
hout, door een onbekende macht bewogen, snel
voorlschoot over een «bikomen stille zee. En
toen bleef het, op een honderd voet afstand van
de boot stilliggen.'
Wat kon dat wezen?
Neemt de riemen en roeit er heen, zei de
stuurman, dan kunnen wij zien wat het is. Wij
deden dit en in eenige slagen waren wij bij
het geheimzinnige stuk hout. Dan riep de kok,
die uitkeek, angstig:
Houdt opl Daaronder ligt een haai!
Ge kunt begrijpen, dat we gauw de boot te
rughaalden, om buiten het bereik van zijn staart
te komen. De haai verroerde zich echter niet en
bleef op dezelfde plaats liggen, en toen de eerste
schrik voorbij was dreef ons de nieuwsgierig
heid wat nader tc onderzoeken.
Jawel, de haai lag aati den balk vast op
een heel wonderlijke manier.
Eenige dagen voor den storm, toen wij door
je windstilte met onze bark onbeweeglijk la
gen, amuseerden wij ons met naar haaien te hen.
gelen, die dag en nacht om het schip kruisten.
Wij vingen er wel 'n dozijn, heele kerels, enkel
om ze onschadelijk te maken en dan weer over
boord te gooien.
Terwijl de een nog met opengesperde kaken
aan den baak hing, werd hem een stcv gen ijzc-
>en bout tusschen de kieuwen geklemd, zoodat
hij voortdurend met open muil moest rondzwem
men cn niet kon bijten; een anderen duwde men
een stuk hout in den bek. Dan mochten ze weer
afreizen.
Dat is we! wat wreed, maar ze maakten het
zeker niet beter, als ze een van ons te pakken
kregen.
Met dezen, dien wij vonden, had men waar
schijnlijk evenzoo gehandeld. Hij had een stang
in den bek, als een gebit, en daaraan was een
balk bevestigd, zoodat hij voor een wagen met
■en stevigen ketting, behoorlijk aangespannen
was, als een paard, waardoor hij niet bijten en
ook niet duiken kon, want de balk was daarvoor
te groot.
Hij moest dus als een zee-omnibus met den
balk blijven rondzwemmen. Wij keken een poos
je naar de geschiedenis, en de stuurman vond,
dat wij wel verder konden roeien; dat stuk hou
kondien wij toch niet gebruiken. Daar kreeg ik
opeens een inval: wij konden ons best door den
haai laten sleepen. 't was grappig en het redde
ons meteen uit de verlegenheid. t
Laat ons hem een beetje kittelen, zei ik.
.dan gaat hij er wel vandoor, en brengt otis of
tiaar land of in een vaarwater, waar wij schepen
tegenkomen.
Het voorste! beviel den lui en we gingen aah
het werk. Voorzichtig trokken wij met den
bootshaak den balk wat naderbij; een lijn werd
vastgemaakt en klaar was Kees. Nu moesten wij
het zeepaard de sporen nog geven.
Maar hoe? Zoo dicht bij hem komen dat wij
hem met een riem konden aanraken, was te ge
vaarlijk.
Wij begonnen nu te schreeuwen, zoo hard wij
konden, en met de riemen in het water te slaan.
Dat hielp. De haai sloeg met zijn staart als
de schroef van een stoomboot door het water,
en toen ging 't vooruit. Duivels wat een vaart!
Wij moesten vlug achter in de boot springen,
om den steven boven water te houden, anders
«aren we omlaag gesleept geworden. De boot
liel een zog na als een groote stoomboot, en het
water, dat aan alle kanten opspatte, maakte ons
kletsnat, maar dit was heel lekker bij de hitte
die er heerschte.
Wij leefden weder geheel op,
Intusschen stoof het zeepaard verder als in
razenden galop, nu naar liet noorden, dan naar
het zuiden, waarbij wij veel werk balden de boot
recht tc houden; maar hoofdzakelijk in weste
lijke richting, en zoo kwamen wij in een vaar
water en uit de fatale streek der windstilten.
En eindelijk, des namiddags zagen wij een
schip. Dat was vreugde!
Gelukkig dat die creaturen altijd op de schepen
lo=gaan;::Öafcdfeed de haai nu ook. Op het schip
kreeg men ons in het oog, en men stond gek tc
kijken naar de boot, die zoo snel kwam aan
vliegen,
Op een paar honderd e! afstand van het schip
kreeg onze locomotief het in den zin om te
draaien. Wij hadden daar nu maling aan; kap
ten de lijn en lieten den haai schieten.
Wij roeiden naar het schip en waren een
kwartier later aan boord. Eerst keken ze ons
aan of wij een soort Vliegende Hollanders wa
ren, maar toen wij de heele geschiedenis verteld
hadden, begrepen zij de zaak en onthaalden ons
goed.
Bij die gelegenheid heb ik voor het eerst van
m'n leven een borreltje gedronken, 't Was rum.
ct als deze.
Santjes 1 „N. K.1'
DE VOORUITZIENDE
PAUSELIJKE POLITIEK.
In een merkwaardige correspondentie her
innert de Romeinsche briefschrijver van „De
Tijd" aan de sociale maatregelen, welke reeds
door Gregorius XVI en later door Pius IX
vèr vooruitzienden blik in den Pauselijken
Staat werden opgenomen.
Kenschetsend is vooral de Pauselijke wet
geving voor de oprichting van naamlooze
maatschappijen, werkplaatsen en andere
zulke vereenigingen. Wanneer een aanvraag
tot het stichten van dusdanige maatschappij
werd gedaan door een kapitalist, gingen de
statuten voor onderzoek naar een technische
commissie of wetgevenden raad. Deze bracht
alle gewenschte veranderingen aan, welke
steeds ten doel hadden meer eensgezindheid te
brengen tusschen kapitaal en arbeid, de rechten
van den staat, begrijpelijkerwijze, met uitgeslo
ten.- Zoo werden concessies verleend voor het
ontginnen van mijnen van zwavel, ijzer, tin
lood, petroleum asfalt pek en dergelijken, ge
lijk ook concessie werd verleend voor de
scheepvaart op den Tiber voor de verlich
ting, enz.
Eigenaardig is de concessie verleend voor
eene waterleiding naar Rome. De concessie
werd toegestaan in 1864 voor 99 jaren. Ziehier
eenige aauteekeningen uit-de verleende con
cessie. De kapitalist zal het water naar Rome
brengen, maar ook zullen alle steden eii dor-
)en in de omgeving daarvan voorzien worden
iet water wordt kosteloos verleend aan de
maatschappij voor 99 jaar, maar daar het ver
kocht Wordt, zal de prijs bijeen verzameld
worden om te komen tot aflossing van het
kapitaal, het dekken der onkosten voor de
geleiding, enz. Zoodoende zal de regeering
na het eindigen der concessie niet te betalen
hebben aan de kapitalisten, daar de prijs van
het water, eigendom van den staat, gediend
heeft om alle inrichtingen te betalen.
Op de verdiensten zal vijf procent afge
nomen worden als interest voor het gestor
te kapitaal, vier procent ten voordeele
der oprichters der maatschappij, twintig
procent ten voordeele der werklieden, twintig
procent als rfeerve, de rest wordt verdeeld
tusschen aandeelhouders en bestuurders.
Indien geheel het gestorte kapitaal afgelost
wordt voor het eindigen der concessie, moet
een zekere som uitbetaald worden aan de werk
lieden
Volgens deze manier van verdeeling der
winst werden concessies verleend aan ver-
billende nijverheids- of landbouwonder
nemingen. Op deze wijze had de Pauselijke
regeering het hangende vraagstuk tusschen
het kapitaal en den arbeid opgelost-
Toen na '70 dePauselijke regeering plaats
moest maken voor die van het „Eene Ita
lië", was het eerste werk der kapitalisten af
te zien van de bepalingen der oude regee-
fo
ring en zich te conformeeren aan het nieuwe
handelsrecht, hetwelk de. verdeeling der
winst met de arbeiders niet bevatte.
Door de wetten, die nu voorbereid worden,
zal gelijkluidende bepaling weer in voege
gebracht worden.
De Nemesis der Historie
Men ziet uit het bovenstaande, dat reeds
in 1864 de Pauselijkepolitiek de oplossing
van 't sociale vraagstuk zocht in de winst-
deeling, welke berust op het beginsel, dat
de opbrengst der productie moet verdeeld
worden onder de „bedrijfsgenooten" en het
niet voldoende'is arbeidskracht tegen een
bepaald loon te koopen.
Tenzij men in Staatssocialisme wil ver
vallen, zal een wettelijke regeling in- deze
richting de eenige oplossing zijn, die een ein-
een einde kan maken aan de loonacties en
de voor de gemeenschap nadeelige stakin-
en.
DE NEDERLANDSCHE
PAUSELIJKE ZOUAVEN.
Onlangs, met mooi weer, gezeten op een
bank in liet Haagsclie bosch was ik onge
zocht toehoorder van een gesprek tusschen
twee oud-strijders van Z. II: den Paus Pius
IX, die elkander episoden mededeelden uit
de veelbewogen jaren van 6870.
Beiden ware'n destijds met het Hollandsche
contingent uitgetrokken als .weleer de kruis
vaarders en hadden zich geestdriftig onder
het heilige vaandel geschaard. Inderdaad,
het was een lust deze grijsaards zoo geest
driftig over, voor ons jongeren slechts alge
meen bekende vuorvallen, in bijzonderheden
te hooren uitwijden o. a. over Mentana,
waar beiden hadden gestreden.
Verschillende staaltjes uit hun krijgsmans
leven mocht ik zoo stilzwijgend aanhouren en
wat mij vooral trof dat was het eerbiedige
enthousiasme en de heilige geestdrift die in
hunne gesprekken doorstraalde, hetgeen aan
stekelijk op mij werkte, zoodat ik in stilte
uitriep „O, mocht die heilige geestdrift ook
ons jongeren in ruime mate ten deel vallen 1'
Hoe goed deed bet een dezer ouden ten laat
ste te liooren zeggen (onderwijl den andere
daarbij glimlachend op den schouder klop
pende)
„E11 nietwaar, jongen, als de Paus ons nog
eens noodig mocht hebben, dan gaan wij weer.
Ziet dat waren Roomschen, waardig dien
Langzamerhand kwamen de gesprekken' op
de dagen van heden, den grooten wereldoor
log, de dure tijden enz. enz.
Ik waagde 't, mij in 't gesprek te mengen en
informeerde beleefd aan den oud-strijder, die
't dichtst bij mij zat
„En gij behoeft U zeker op Uw ouden dag
niet bezorgd te maken voor wat Uw degelijk-
sche behoeften betreft, nietwaar en zult waar
schijnlijk een pensioen of toelage hebben als
oud-strijder?' u
De aangesprokene keek eerst zijn buurman
medestrijder even aan en sprak toen aarzelend
.,Ja, mijnheer, ik ben nu tachtig jaar, woon bij
een zoon in, die kleermaker is en die zelf
moeite heeft om rond te komen, zoodat ik,
die ook kleermaker ben, om mee ai te veel io
last te zijn op m'n ouwe dag en voor zoovei
de oogen het toelaten, zooveel mogelijk be
hulpzaam ben, want ziet U, de maandelijk
sche toelage die ik ontvang bedraagt
Lezers Geloofsgenoten ik durf hier nier
neer te schrijven het bedrag van die toelage
doch ik schaamde mij voor dien grijsaard dit
goed en bloed teil, tiad voor den Paus
Tegelijkertijd bekroop mij een vreesachtig
gevoel In mijn verbeelding hoor ik de hetho
1 end gelach en de .demonische-stemmen var»
de machten der duisternis van de z g volks
leiders en van al degenen, die met omverwer
ping van orde en Gezag alles trachten te ver
nielen, wat ons dierbaar en heilig is onder
volics-misleidende en ijdele leuzen.
Het roode bloedspook van liet Bolsjewisme
doemde voor mij op.
Katholieken, Roumsch-Katholiekén Zoo
als eenmaal die heide ouden gehoor gaven
aan het heilige. „Te wapen" van den Paus,
zoo roep ik U thans toe;" Te wapen, voor
deze ouden van dagen, deze oud-strïj.ders
voor eerbied en Gezag der Kerk."
Onze aloude eer verbiedt ons te gedoogtn
dat deze braven een kommervol bestaan zou-
n lijden, wijl deze menschen, hoe karig men
hm ook beueelde, nochtans een voorbond
Zijn voor de jongere generatie in trouw aan uc
Katholieke Kerk.
Laat ons tegenover die enkele nooddruftige
Zouaven die thans nog in leven zijn tooner.,
dat wij jongere zonen der Kerk, weten te
waardeeren, datgene wat door alle eeuwen
heen is gewaardeerd geworden, laat ons, zeg
ik, 'goedmaken aan hen de thans leven en,
datgene wat verzuimd is getvi rden ot lievei
gezegd onvtldoende jegens hen betracht en
hetgeen tot heden niet of nagenoeg niet in on
ze kringen bekend is geworden, hetgeen dan
allicht is te wijten of te danken aan het be
scheiden stilzwijgen onzer zouaven.
Moge dit schrijven komen onder' de aan
dacht der hooge kerkelijke waardigheidbe-
kleeders, opdat E. D. K. den stoot mogen ge
ven, leidende tot een beweging, die (en daar
twijfel ik niet aan) van zoodanigen aard moge
wezen dat een rustige en onbezorgde oude
dag het resultaat zij Voor deze getrouwen en
eventueel voor hunne weduwe, zoo zij die
mochten achterlaten.
Ik eindig met den oprechten wensch dat
hun late levensavond nog verlicht mag wor
den do .rdc stoffelijke bewijzen der dankbaar
heid van ons nakomelingen en dragers van
eenzelfde leer, die ons Katholieken schraagt
cn die ook ons, evenals die ouden van dagen,
paraat moge vinden, zoo dit van ons geëischt
mocht worden,
'sGravenhage J. J- van REEKEN
Wij willen deze aansporing gaarne plaat
sen: een stool voor een beweging is echter niet
meer noodig daar heeft het vorig jaar met
goedvinden van Z. D. H. onzen Bisschop
reeds Kapelaan van Leeuwen te Amsterdam
gezorgd-Redactie.
MINIMUM-SALARISSEN.
Bij Ministerieele aanschrijving is bepaald:
Vcor zoover niet reeds op andere wijze
mede'deeling is geschied, wordt ter kennis
van de Landmacht gebracht, dat de sala
rissen van gehuwde mannelijke tijdelijke
ambtenaren, te rekenen van I October 1920,
ongeacht eventueele kindertoelage, niet
minder zullen bedragen dan f 16)0 in stand
plaatsen der le klasse, dan f1540 in stand
plaatsen der 2e klasse, en dan f1480 in
standplaatsen der 3e 'klasse. Tot de tweede
ld sse 'Leh ren om. de Gemeenten He'der,
Hoorn en Alkmaar, De uitbetaling van het
geen den belanghebbenden op grond van
liet vorenstaande vanaf 1 Ooctob-er 1920
alsnog aankomt, behoort zoo spoedig mo
gelijk te geschieden.
LEGERBERICHTEN.
De dienstp ichtlge H. Alkema, van
het 21e reg. inf. te Helder, is ontheven
van ziine plaatsing bij de politietroe-
p-en te Amsterdam.
Bii beschikking van den Min. van
Oorlog is aan den dienstplichtige P.
forijtsma. van het 21e reg. inf. te Hel
der, toestemming verleend tot verblijf
in Amerika.
Aaii den dienstplichtige H. Hettin-
ga, van het 21e reg. inf. te Helder,
is voorgoed vrijstelling van den dienst
biv de militie verleend.
Bi, beschikking van den Min. van
Oorlog is aan den dienstplichtige K. de
Vos. van het 21e reg. inf. te Helder,
uitstel van eerste-óefening verleend.
Aan den dienstplichtige N. Oud.
van het 21e reg. inf. te Helder, is het
bewijs van ontslag uit den dienst bij
de militie te land uitgereikt.
De adjudant-onderoffider-iustruct. D.
B. Streefkerk, van het 21e reg. inf. te
Helder, js bii bes.issing van den Com
mandant der eerste Divisie, op zijn ver
zoek. overgeplaatst bii het 7e regiment
van het wapen te Amsterdam.
Bii Kon. Besluit is de ros. tweede lui
tenant K. de jong, van het 21e reg.
infanterie, benoemd en aangesteld tot
res. eerste luitenant bii het korps.
De kapitein IJ. Baan, terug van gede
tacheerd bii het leger in Ned. Indie, eu
thans geplaatst bii het 21e reg. infante
rie. is ingedeeld bii het 3e bataljon van,
het korps te Den Hekier.
De kapitein A. van Willigen, van het
21e reg. inf. te Helder, die is overge
plaatst bii,het 6e regiment van het wa
pen te Breda, zal op 24 dezer zijne
nieuwe bestemming volgen.
De dienstplichtig: G. Waling», van
het 2ie reg. inf. tc Helder, is gedetacheerd
bij do ïmoborafdeeling te Delft.
Door den krijgsraad in het le
militaire arrondissement is J. P. de B.„
mil.-soldaat van het 21e reg. inf. we
gens meineed veroordeeld tot zes maanden
gevangenisstraf met ontzegging voor den
tijd van vijf jaren..
Bij beschikking van don Min. van
Oorlog 'is aan den dienstplichtige Oh. 1L
Beekhuis, van het 21e reg. inf. te Helder
uitstel van eerste oefening verleend.
-V-.
ïir