7 DE JACHT VAN USBALD EN OLFERT door Pé MÜhren (3) Onbeweeglijk stond Usbald in de deur, iedere spier van zijn lichaam gespannen. Het scherpe mes hield hij in zijn hand. Achter hem stond Olfert roerloos. Een venijnige pijl lag schietklaar op zijn boog. Alleen de regen kletterde op de harde bodem en maakte kleine luchtbelletjes op de plas sen. Boven de hevige storm uit klonk niet meer het weer zinwekkende geluid van de draak. Voorzichtig waagde Usbald zich buiten de hut,doch toen Olfert hem wilde volgen,gaf zijn makker hem een teken om in de deuropening te blijven. De donkere reus schuifelde naar de zijkant van de hut en lette scherp op elk ongewoon geluid. Olfert zag hem de hoek om gaan en voelde zich niet bijster op zijn gemak nu hij de direkte bescherming van zijn sterke vriend miste.Het leek hem heel lang te duren. Usbald onderzocht de omgeving van de hut en zou aanstonds wel vteer terug zijn. Met deze gedachte stelde Olfert zich gerust. Gelukkig] Hoorde Ol fert daar niet een zacht geschuifel aan de andere zijde van de hut? Dat moest Usbald zijn en tevens het bewijs,dat het veilig was in de omgeving. Olfert duwde de pijl terug in de pijlenbundel; er was geen gevaar meer te vrezen. Vaag zag Olfert een gestalte om de hoek komen. Zijn adem stokte hem in de keelwantdat daar...die vreemde figuur...dat was Usbald niet' De jager gaf een schreeuw van schrik,als ie mand, die in doodsnood verkeert. Een wanstaltig gedrocht van reusachtige afmetingen kwam met een snellewaggelende gang op de deur van de hut af en stiet rauwe geluiden uit. Dat alles had iets duivelachtigs over zich. Olfert sprong bliksemsnel achteruit en wierp de deur voor het ondier dicht,maar alsof een reus aan het werk was,zo krachtig werd de deur terug gesmeten. Olfert jjad daar niet op gere kend en tuimelde achterover. Een ruig gedrocht vulde de deuropening. Het was een bobilla,een monster van een aap, zoals er meerdere leefden in de bossen van Terranië,meest al in zeer moeilijk te bereiken gedeelten. De jagers had den het niet op bobilla's begrepen. Ze beschikten over oer krachten en daarom konden maar heel 'weinig jagers er zich op beroemen een bobilla te hebben gedood. De aanblik van de vreselijke ondieren alleen al was voldoende om kundige jagers de moed te doen verliezen een strijd met hen aan te gaan. De bobilla,die roerloos Olfert beloerde,was een ko los onder zijn soortgenoten. De eigenaardigekleine kop

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Op De Hoek, weekblad voor Akersloot | 1955 | | pagina 7