begrijpend aan. "En dat liep van zijn moeder weg,vervolgt ze; het verdwaalde in het hos en ontmoette een luipaard". "En die vrat het lammetje op",vult Keiro aan. "Oh,neen, -veel 'erger: de luipaard sloot vriendschap met-het laai, Ik zal je koffie brengen en dan hoepel je op",-"Ik moet je koffie niet,zegt Keiro; drink hem vanavond maar met je lieve vriendjes". Het meisje" zet dreigend haar handen in baar zij,maar hij verdwijnt langs haar. "Twaalf dollar!" roept hij over zijn schouder naar haar en hij gooit-de deur van het kroegje met een smak dicht. Door de schok- valt' een schilderijtje van de muur. Het stelt een school voor,waar kinderen juist binnengaan. 11, De buitenlander is een lange man. Hij rookt een pijp. Zijn khakibroek is bevlekt met modder. Kijk,hij speelt met een hond. Hij streelt het dier en spreekt met hem. "Poot je", zegt hij; en dan nog eens "pootje". De hond springt tegen hem op en laat twee sliksporen op'zijn shirt achter. De man lacht als hij de. slik tracht weg te vegen. Hij bukt zich om het beest te grijpen,maar de hond rent als een kwajongen weg. De man loopt naar de veranda, "van'het huis en verd.wijnt pn de openstaande deur. Keiro zucht. Hij is niet verder"durven komen dan de grote bomen,die het tér- rein' omgeven, "Hier.moet je niet blijven,had de kassier van de koffieplantage gezegd, toen Keiro hem alles verteld, had; probeer die lange buitenlander te spreken; het is acht uur lopen". De jongen had zijn.deken over zijn schou der gegooid en vra.s weggegaan. Het begint te schemeren en nog staatKeiro besluiteloos bi jde grote bomen. Het klopt allemaal,wat de kassier gezegd heeft. Er staat een'kruis op het gebouw en de buitenlander is'lang. Er begint een klok te luiden. Het klinkt als een uitnodiging om binnen te komen. Als je moe en stoffig na een lange weg aankomt in een hut,wordt je hartelijk welkom geheten. Je voeten worden gewassen en weldra ruikt de'hut naar vers gebrande koffie,die je naderhand langzaam opslurpt. De vermoeid heid glijdt van je af en je schuift dichter bij het vuur. De gastheer vertelt het verhaal van Abraham,,Maar hier staat geen hut en'misschien kent debuitenlander dat ver haal, van Abraham en God niet..Het is donker geworden. Nu de vogels zwijgen,zijn de krekels hun eentonig lied begon nen. ..Vuurvliegjes gloeien aanen uit, Keirois moe. Hij buigt' het struikgewas uiteen,plukt een armvol blaren en spreidt zich een bed op de', grond. Hij wikkelt zich in zijn deken. De slaap ontfermt zich weldra over hem...

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Op De Hoek, weekblad voor Akersloot | 1963 | | pagina 12