hij zijn straf niet ontgaan! In hun hart kunnen ze het
misschien niet geloven,maar uiterlijk roepen ze om wraak:
ze weten veel te goed,dat het anders oorlog betekent tus
sen de twee dorpen. Toela ziet ze door het venster aanko
men. Angstig trekt zij haar twee kinderen naar zich toe.
Op hetzelfde ogenblik vliegt de deur open en de twee
vreemde Indianen stappen binnen: "Waar is Sinkut?"- "Iïij
is niet thuis".- "Waar is hij dan?"- "Dat weet ik niet".-
"Wanneer is hij weggegaan?".- "Drie dagen geleden".- "Hij
heeft Tolinkut gedood. We hebben zijn lijk in het bos ge
vonden. Alleen Sinkut was die dag daar in de buurt. Iïij
is de moordenaar".- "Dan is het een ongeluk geweest".
Maar terwijl ze dit zegt,leest ze in de ogen van de man
nen, dat haar man reeds veroordeeld is. Haar jiongste kind
begint ineens luid te schreeuwen. "Wees maar niet bang,er
zal je niets gebeuren"sust ze,terwijl ze het tegen zich
aandrukt. "Niet gebeuren?" het is de schelle stem van een
jonge Indiaansedie bij Toela in het dorp woont,maar af
komstig is van dat van Tolinkut. Ze springt naar voren en
heft haar hand op om te slaan. Maar een van de vreemde
Indianen trekt haar terug: "Bemoei je met je eigen zaken.
Vanavond hebben we Grote Raad. We zullen zelf wel beslis
sen, wat er met Sinkut en zijn familie gebeuren gaat!"
Tegen de ruige berghelling,verborgen door het donkergroen
van de lage dennentakken,klautert Sinkut omhoog. Met zijn
zwaar geweer in de linkerhand duwt hij lastige takken op
zij; in de rechter houdt hij een biezen korf vol-vis. Vis
sen is voor hem de minst gevaarlijke jacht,want die maakt
geen gerucht. Elk geweerschot kan hem verraden. Plotse
ling staat hij stil en loert. Wat is dat daar schuin voor
hem: die donkere plek achter het struikgewas? Een vijand?
Roerloos wacht hij en kijkt scherper. Nee,het is slechts
de schaduw van die boomstam daarachter... Hij kruipt ver
der. Ergens kraakt een dor blad,gevolgd door kort gerit
sel. Een mens? Hij luistert gespannen,de ogen half dicht.
Hij moet het zekere voor het onzekere nemen: dat is nu
eenmaal de wet van de wildernis voor elk wezen,dat zijn
leven niet zeker is. Weer horen zijn scherpe oren het kor
te geritsel. Nu herkent hij het: Ha,'t is maar eeneek-
hoorntje,dat scharrelt tussen de droge bladeren op de bos
grond. Langzaam klimt hij verder naar zijn schuilplaats:
een hol in de rotswand. Zal hij het wagen vuur te maken?
De wind is koud en in geen drie dagen heeft hij wat warms
onder de tanden gehad. Hier in dit hol is de rook toch