ZWART Korte verhalen DE MAN DIE DURFDE. Er zijn inenschen, die overal het lef toe hebben wier bruta liteit en roekeloosheid aan het on- geloofelijke grenzen. U kent daar natuurlijk uit „de illegaliteit" tal van voorbeelden van, maar als u nu veronderstelt, dat ik u uit deze roemrijke geschiedenis-periode een en ander zal vertellen, dan moet ik u teleurstellen. Dit simpele verhaal is nóg moderner het dateert van eenige dagen geleden, toen ik doodgewoon en he,el rus tig met velen anderen in een groote autobus zat, die ons van een klein plaatsje naar de hoofd stad bracht. De weg was breed de chauf feur, die deze route misschien zes of zeven keer per dag aflegde, kende elk kuiltje in, eiken boom en elk huisje langs dien weg; ge zellig zoemde de goede motor (wat een wonder toch, dat er hier en daar nog zulke prachtige auto bussen rijden!), kortom, wij moesten denken aan het oude kar retje, dat op een zandweg reed met dit verschil dan, dat onze voerman geenszins lag te rusten. Want plotseling gebeurde het het vreeselijke. Met één slag verstomden de ge sprekken van de in goede stem ming verkeerende reizigers en de genen, die vooraan zaten en vrij uitzicht hadden op den weg, ke ken vol ontzetting toe of slaakten zelfs een kreet van schrik. En dadelijk daarop knarsten de remmen aan. De bus stopte met zulk een geweldigen schok, dat de passagiers zich niet konden houden en velen van hen voor over sloegen, waarbij sommigen zich leelijk bezeerden. Men sloeg er aanvankelijk geen acht op: iedereen wilde weten, wat er eigenlijk aan de hand was. Wij, die vooraan zaten, had den dadelijk gezien, dat ónze chauffeur niet anders kon dat hij wel zoo abrupt had moeten stoppen om een aanrijding met dien andere te voorkomen. Die andere was een particuliere auto, die luid claxonneerend uit een zijweg was gekomen, juist op het oogenblik, dat wij er passeer den. De wagen was ons achterop gereden, met een vaart van zeker 60 kilometer. De chauffeur had ons met veel lawaai voorbijgere- den, doch nauwelijks had hij dit gedaan, of hij zette zijn remmen aan, met het gevolg, dat het maar een haartje had gescheeld, of onze bus had boven op hem gezeten. Dadelijk nadat zijn remmen grepen, had onze chauffeur een heel leelijke verwensching ge bromd. Nu alles goed was afge- loopen van de bonte plekken en de builen achter ons wist hij nog niet maakte hij flegmatiek zijn eigen deurtje open om eens te vernemen, of de chauffeur van die auto stapel-krankzinnig was. Onze bestuurder behoefde ech ter niet uit te stappen. Dat had de ander al gedaan. Zwaaiend met een brief kwam hij op onze bus toe. „Hallo zag... zou je me het ge noegen willen doen, dezen brief even naar X. mee te nemen?" De mond van onzen bus-be stuurder viel open van verbazing. Toen bracht hij uit: „Daar ga ik heelemaal niet heen!" De ander zwaaide amicaal met zijn brief. „Niet?... Dan heb ik pech gehad," Hij wipte vlug weer in zijn wa gen het portier sloeg dicht de auto draaide rakelings voor ons heen de man-met-den-brief stak nog even joviaal de hand op, terwijl zijn auto er als een pijl uit den boog vandoor ging. Niemand onzer had het num mer opgenomen. Maar in den wagen klonken de klachten over het onverwachte stoppen en over de opgeloopen builen, die pijn begonnen te doen! Nadruk verboden. DE MAN DIE ZOEK WAS. Laat ik eerlijk opbiechten, dat ik tot voor kort weinig aardigheid had in het ambtenarendom. Een ambtenaar was voor mij iets wat dood was, dood, saai en verve lend vooral. Een ambtenaar was een kerel, die... eigenlijk geen ke rel was een man, die niet van een grapje hield, die akelig se cuur vooral akelig! was en die over onbenulligheden kon zit ten door te zagen, dat je er akelig van werd. En gebrek aan humor constateerde je bij die ambtena- ren altijd weer... i Leest u nog even verder. Want ik durf nu zoo uitpakken, omdat mijn kijk op de ambtenaren geheel is ver'anderd, sinds ik verleden week in de rij heb gestaan om mijn extra bonnen te halen. Ja, ik krijg extra bonnen... voor zwaren ar beid. Laten wij het daar maar op houden. Het duurde nogal lang neen, ik begin niet opnieuw te „kanke ren" hoewel duidelijk was te zien, dat er aan den anderen kant van het loket stevig werd aange pakt, moest van eiken klant een en ander worden gecontroleerd wij gaven onze bescheiden over en moesten vervolgens wachten tot wij werden afgeroepen. Wach ten dus maar weer. Het zij tot onze eer gezegd, dat wij, wachtenden, er eerst in het geheel geen erg in hadden, dat een meneer met een Haagsch ac cent telkens weer afriep: Naakt- gebeuren... de heer Naektgebeu- ren. Juist was ik aan de beurt, toen ik de ambtenares den Hagenaar hoorde vragen: heeft u nu dien meneer Naaktgeboren al gehad? Met dat ze het vroeg, gaf ze mij een knipoogje, om daarna dood ernstig mijn papieren in te nemen. De Hagenaar liet zich niet on betuigd en... ook het publiek be gon te begrijpen, dat er iets bij zonders aan de hand scheen te zijn met dien meneer. Eerst stapte een stoere werkman naar het lo ket van den afroeper toe. „Bent u een beetje doof?" riep (Vervolg binnenzijde.) FEUILLETON Nadruk verboden detective-verhaal door 3. Nico van Nigtevecht DERDE HOOFDSTUK. „Er is geen aardigheid meer aan, Artje," verzekerde inspecteur van politie Hendriks z'n collega Palstra. „Er ge beurt nu letterlijk niets meer. We zouden die heele Centrale Recherche van jou wel kunnen opdoeken. Niks anders dan kleine snertzaakjes een beetje zwarte handel hier, een kleine kraak daar.... wat behoorlijks is er niet meer bij." Inspecteur Palstra, die bij de Centrale Recherche was en die bij vele collega's zoowel als in de onderwereld alleen bij z'n verkleinden voornaam bekend was, grinnikte even. „Als ze verordineeren, dat er niemand meer op straat mag zoo- dra het donker is, hebben we nooit meer wat te doen. Je mag zeggen wat je wil die maatregel is zoo gek nog niet. Als je, na elven iemand op straat ziet, is het al verdacht. De eerste de beste agent verzoekt den een of anderen laten wandelaar even mee te gaan en tien tegen een, dat hij een goede vangst doet. Zoo'n maatregel werkt bovendien preventief".... „En brengt den dood in den pot niet alleen bij ons maar in de heele stad," viel inspecteur Hendriks in. „Er is toch niks meer te doen nergens. Om tien uur sluiten de café's.... wie heeft het ooit zoo dol gehoord?" „Werkt preventief," zei inspecteur Artje plagend. „Maar je hebt gelijk leuk is anders. Ik wou ook, dat er wat meer leven in de brouwerij kwam. Je voelt je zoo overbodig, hè? Zeg. is Be ker er vandaag niet?" „Voor de valsche-geld-centrale op stap. Naar Rotterdam. Er schijnen daar een paar valsche biljetten te zijn uitge geven. Ook al van die saaie vervelende zaakjes. Of het er wat op aan komt een valsch biljet meer of minder. Je geld is tegenwoordig nogal wat waard," zei Hendriks bitter. De telefoon zoemde Hendriks nam af. De brigadier van de wacht aan het bureau Beekstraat kondigde aan, dat er een meneer was, die iets over valsch geld te vertellen had. „Laat maar doorkomen," verzocht de inspecteur. Vervelend zaakje nummer zooveel," vervolgde hij tot z'n collega. „Jammer, dat Beker weg is. Die houdt wel van dat administratieve uit- pluiswerk." Er werd geklopt een korte nijdige tik en dadelijk daarna werd- de deur opengegooid. Een groote, forsche man als heer gekleed, stelde Artje vast stapte naar binnen, tot voor het bureau waar Hendriks zat. En dadelijk begon de meneer te praten aan een stuk door. „Dat is me wat moois, heeren daar ontvang ik twee valsche bankbiljetten en vanavond pas staat er een waarschuwing in de krant. Ik kom mij daarover beklagen. Het is geen werk, de menschen te waarschuwen, als het te laat is en ik verzoek u dan ook, er melding van te maken, dat ik mij beklaag. Beneden schijnen ze daar niet voor te gevoelen, maar ik verzeker u, dat ik er geen genoegen mee neem. De politie is er om ons, eerlijke en recht schapen burgers te beschermen en als zij daar nalatig in is, dan moet zij op de vingers worden getikt. Daar neem ik geen genoegen mee." Hendriks, die tot dusver de woorden stroom zwijgend over zich heen had laten gaan, richtte zich nu een weinig op om den meneer toe te snauwen: „Waar neemt u geen genoegen mee? Nee meneer nu ben Ik aan het woord.... Hoe is uw naam?" De ander overdonderd door het bruus ke optreden van den inspecteur zong verscheidene toontjes lager. Onder een hoedje te vangen, dacht Artje.... de man was bepaald timide geworden, dat Hen driks hem zoo had aangeblaft. Wybrandt Dykema... Wybrandt ook met een Grieksche ij," was het antwoord. „Dykema.... met een Grieksche ij.... „Adres?" snauwde Hendriks. Op dat oogenblik ging de telefoon weer op Hendriks' bureau en Artje, die Hendriks een handje wilde helpen, zoo dat het ongetwijfeld aangename onder houd verder vlot zou kunnen verloopen, greep haastig de hoorn om te luisteren. „Nee, inspecteur Hendriks is bezig geef hem mij maar door.... ik ga naar mijn kamer.... een oogenblik dan." Artje zei plechtig tegen Hendriks, dat hij den dienst een oogenblik zou waar nemen. opdat meneer Dykema-met- Grieksche-ij verder rustig zijn beklag kon doen en dat hij hem na dat onderhoud wel op de hoogte zou brengen. Achter den rug van den heer Dykema maakte Artje evenwel een gebaar, waaruit Hen driks zou moeten begrijpen, dat hij dien scheeuwerigen meneer Dykema aardig op z'n nummer had gezet. „Nu.... zèg het dan maar eens," aldus sprak Artje. toen hij de hoorn van zijn eigen toestel had afgenomen. Hij luister de even en kon daarna zijn verbazing niet verbergen, toen hij vroeg: „met wie spreek ik nu weer?.... Wat zijn dat voor grapjes?" „Grapjes?.... Heelemaal geen grapjes.... Ik kom hier langs ik zie, dat die agent zoo'n rooie, die kast openmaakt.... ik dacht, dat-ie een brand wou melden en daarom keek ik. Maar toen ik keek, zag ik, dat die lange rooie op hetzelfde oogenblik van z'n stokje ging.... Nou ligt- ie hier munt en het is, dat ik u toevallig wat hoor zeggen. Met wie spreek ik eigenlijk?" „Met de politie. Waar sta je?.... Wat is er gebeurd?" vroeg Artje kortaf. „Is er geneeskundige dienst noodig?" „Voor mij niet.... die lange rooie zou misschien wel een opfrisschertje kunnen hebben. Hij heeft niet veel in te bren gen." Artje vroeg het adres en toen hij hoor de, dat de melder niet zoo ver van de Beekstraat was verwijderd, besloot hij er dadelijk zelf heen te gaan In elk geval zou het de moeite waard zijn het ge beurde niet eiken dag, dat een telefo- neerende agent van zijn stokje ging.... Als een jachthond, die wild ruikt, zoo snelde Artje z'n kamer uit, nadat hij den man, die telefoneerde, had opgedragen, te wachten, eraan toevoegend, dat hij binnen vijf minuten bij hem zou zijn. Toen de inspecteur langs de kamer van Hendriks kwam, nam hij ondanks de haast, die hij plotseling had, toch nog de moeite, diens deur open te doen en z'n collega toe te voegen, dat hij even weg moest. Hij had de deur al weer dicht, toen hij zich realiseerde, dat Hendriks nog met den heer Dykema bezig was dat de vrede blijkbaar nog niet was ge- teekend en dat Hendriks blijkbaar midden in een boetpredikatie werd gestoord. Hij is ook blij, dat-ie eindelijk wat te doen krijgt, bedacht Artje. VIERDE HOOFDSTUK. „Binnen vijf minuten ben ik bij u," had Artje den burger gezegd, die in de plaats van den rossigen agent telefo neerde en deze toezegging bracht den inspecteur ertoe, de grootst mogelijke haast te betrachten. Het was trouwens z'n gewoonte, vlug te handelen of.... kalm af te wachten. Alles of niets dat was de leus, die Artje tot de zijne had ge maakt. Als je werkt, werk dan vlug doe je niets maakt je dan ook niet moe met klungelwerk. Op een holletje haalde Artje z'n motor van de binnenplaats en in vliegende start reed hij de poort van het politiebureau uit. Binnen vijf minuten.... Nauwelijks drie minuten na deze toezegging kwam Artje de stille straat, waar de politiemelder stond, indonderen. „Slecht met de verlichting tegenwoor dig," bromde de inspecteur, terwijl hij z'n groote licht inschakelde en aldus op den melder aanreed. Nog voor hij gas had afgezet, had hij gezien, dat de man, die met hem telefoneerde, waarheid had gesproken. Aan den voet van den melder lag eèn politieagent - iemand, die zich over hem had heengebogen, richtte zich juist op. „Zoo, hier ben ik," sprak Artje op gewekt, terwijl hij z'n motor voorzichtig tegen den trottoirband zette. „Heb ik zoo even met u gesproken?" „Dat zal wel ik kan het niet hoo- ren," antwoordde de burger. „Ik wel," zei Artje, die er zich op had getraind, telefoonstemmen te herkennen. Hij boog zich over den agent. „Zoo.... hm„.. de rossige.... Niet be paald een mannetje, dat zoo maar van z'n stokje gaat.... Weet je ook hoe het kwam, dat-ie onderuit ging?" De ander, in het felle licht van Artje's motor, schudde het hoofd. „Alleen.... ik zou zeggen, dat hij niet onderuit ging.... hij gleed tenminste niet weg.... Hij stond er en plotseling was-ie verdwenen Toen ben ik gaan kijken ik zag hem liggen en hoorde uit dat kastje geluid komen. Daar heb ik toen op geantwoord er was iemand, die zei, dat hij binnen vijf minuten hier zou zijn. In dien tijd heb ik gewacht de agent ligt nog net zoo. ik durfde hem niet versieepen".... „Dat is goed," zei Artje. „Nooit slee pen met gewonden. Ik ben degeen, met wien je telefoneerde.... Wacht, ik zal je verbinding geven met het bureau zeg aan den man, die zich meldt, dat in specteur Palstra hier een dokter noodig heeft of nee.... zeg, dat ze den Genees kundigen Dienst bellen." Artje zorgde voor de verbinding en boog zich weer over den nog steeds be- wusteloozen agent. „Dat is smerig aan gekomen," mompelde de inspecteur. „Het zal de vraag zijn, of hij weer gauw bij komt.... met het hoofd op den trottoir band.... die man heeft gelijk.... hij is niet zoo maar onderuit gegaan.... die is er tegen geslagen." Voorzichtig maakte de inspecteur de uniformjas los er daarbij voor zor gend, dat hij den gevallene bijna niet aanraakte. Ik had nooit gedacht, dat ik van dien E.H.B.O.-cursus nog zooveel profijt zou hebben, vervolgde hij z'n ge- dachtengang. Hersenschudding.... waar schijnlijk een zware.... stil laten liggen.... wachten tot de dokter komt.... „Hoe staat het er mee?" vroeg hij den ■man bij 'den melder. „Hij vraagt m'n naam en adres.... en (Wordt vervolgd)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Rijper Courant | 1946 | | pagina 4