Zo behandelde men ene van ons...
Recept var» Kers
Alweer een
massagraf ontdekt
FEUILLETON U door BERTA RUCK
7 OCTOBER 1949
DE-DRIE MEREN RIJPER COURANT
TWEEDE BLAD
In deze na-oorlogse jaren heeft men wel
eens moeten constateren, dat het recht
zoek iswat zegt ge nu van dit ver
haaltje, wat ge onder het rechtbank-
nieuws Dinsdagmorgen in „De Telegraaf"
kondt lezen? Jeuken de vingers niet,
komt er geen brok in de keel.bij zo
veel vertreden menselijkheid.en licht
het dan niet op als een rechter toch een
mens blijkt te zijn, over alle belasting-
heffers heen? Je best gedaan, je moe ge
marteld, je moe geteld aan boete en nog
eens boete.je boeltje verkocht.en
dan het „gevang"Rechtvaardig Ne
derland!
Een acht en zestigjarig moedertje was
tussen de raderen van het recht gekomen.
Zij had van de tuchtrechter voor econo
mische zaken zestig gulden boete ge
kregen vanwege twee onwettelijke var
kens die waren van haar zoon, maar
daar ging het niet om.
Het had héél wat voeten in de aarde
met die boete. Er waren dwangbevelen
gekomen en er werd beslag gelegd
maar enfin, zij had bij stukken en beetjes
de tientjes bij elkaar gekregen en we
nend overhandigde zij de rechter de
strookjes van de postwissels, tien strook
jes van tien gulden.... en dan had ze
nog eris een tientje aan haar advocaat
gegeven, die de centen zou opsturen naar
de Gerechtigheid.
„Luister nou eris even," zei de rech
ter.„Ik geloof u wel, maar ik wil
toch liever eerst de deurwaarder horen.
En nou tel ik ze en nou heb ik hier maar
zeven strookjes.... dat klopt toch óók
niet.
„O ja Edelheid, ze moete der wezen!"
De rechter telde nog eris over en waar
achtig, nou kwamen er acht.
„Ik geloof dat ze een beetje kleven
Bij de volgende telling waren er tien.
Toen kwam de deurwaarder. Die had
inderdaad de honderd en tien gulden ont
vangen, maarer waren inmiddels op
die zestig gulden boete zegge en schrijve
honderd dertien gulden en vijf en veer
tig hele centen kosten gekomen. Dat wist
het moedertje niet en toen ze honderd en
tien gulden betaald had, toen dacht ze:
„Nou zal de kous toch wel langzamerhand
af wezen
„Nou moet u eens even luisteren," zei
de rechter tegen de deurwaarder. „For
meel is natuurlijk alles in orde. Maar dit
is een eenvoudige des harten. En toen ze
honderd gulden betaald had voor een
boete van zestig, toen dacht ze dat ze er
af was. En toen ze nog méér moest beta
len, dacht ze: ik word genomen. Dat be
grijpt u wel."
In de reinheid haars harten had het
vrouwtje, toen ze „niks meer hoorde van
v dat beslag", gemeend, dat die boel in
orde was. En aangezien die honderd en
tien gulden uit de lengte of uit de breedte
moesten komen, had zij achtereenvolgens
het ene stuk na het ander van haar boel
tje verkocht.
„Ik had een paar centen steun en na
me ziekbed en van de kinderen en die
twee varkens waren we kwijt en dan had
ik nog me rente van vader Drees."
In haar zenuwachtigheid haalde ze de
stroppen en de goede gaven van de Staat
door elkaar.
„En nou kosten die twee varkens al
honderd drie en zeventig gulden," filoso
feerde de rechter
„Een jaar hattie (dat was de deur
waarder) gewacht en nou komt hij in
eens met een vrachtwagen om me arme
boeltje op te laden.
De officier vertelde wat we al wisten.
Op onttrekking van goederen aan beslag
staat alléén gevangenisstraf. En dus vroeg
hij een wéék gevangenisstraf.
Het moedertje liet enige dikke tranen
los, bijna hoorbaar
„En nou hebt u het laatste woord. Nou
zou ik me maar niet zenuwachtig maken
over die week, want dat doé ik niet. Ik
kan me voorstellen, dat als je zestig gul
den boete hebt gehad en je hebt honderd
en tien gulden betaald, dat je dan denkt:
ik laat me niet langer melken. We heb
ben hier altijd eerbied voor de ouderdom
hoor.U is nou acht en zestig'.
Dat vond ik een van de mooiste en
menselijkste toespraken, die ik door een
rechter heb horen houden. En het schoon
ste vond ik die éne dag, voorwaardelijk,
met een proeftijd van een jaar.
Want door dat negen en zestigste jaar
proeftijd komt ze best heen.ze hééft
niets meer om er beslag op te leggen.
Acht grote beschuiten, liter water,
75 gram suiker, 1 flinke eetlepel fijne
kaneel, 1 ei, wit en dooier gescheiden, 4
zacht zure appelen, 2e eetlepels basterd
suiker, 2 theelepeltjes fijne kaneel, 1 reep
chocolade, wat chocolade hagelslag en
wat rum aroma. Rasp de appel op een
rauwkostschaaf, roer hierdoor de 2 thee
lepels fijne kaneel, de basterdsuiker en
enkele druppels rum aroma, laat dit dicht
gedekt enige tijd staan. Roer het eidooier
met een gedeelte van de suiker tot room,
voeg er het. water (lauw) en de rest van
de suiker bij, tevens een eetlepel fijne
kaneel. Verwarm dit mengsel bloedwarm.
Haal nu stuk voor stuk voorzichtig de
beschuiten door dit stroopje, zorg er voor
dat de beschuiten voldoende doorweken,
leg nu een geweekte beschuit op een
schotel, doe hier een dik laagje appel-
kaneel over, vervolgens hierop weer een
doorweekte beschuit en weer een dik
laagje appelkaneel en zo verder tot alle
beschuiten zijn opgestapeld.
Klop het eitwit stijf, strijk dit over het
geheel, smelt de chocolade op de stoom
van kokend water, strijk dit over het eiwit
en bestrooi direct met chocolade hagelslag.
Dien deze appelturk direct op, daar an
ders het geheel te veel zou gaan inzakken.
Ondergetekende (naam en adres) geeft zich bij deze tot weder-
opzeggens toe, op als abonné van
DE RIJPER COURANT
DE DRIE MEREN
Naam en adres:
door
©1M1 J. D. van Exter
127.Tommie heeft gelijk. Wetsnavel is
nog niet op de vergadering aanwezig.
Maarhij is onderweg. Hoofden komt
men uit het raampje steken om eens te
zien waar hun erelid blijft. hij komt!
En zodra Wetsnavel op het raampje van
het clubhuis neerstrijkt, wordt hij met
vragen bestormd.
128. „V/aar kom jij vandaan?" roept
Tommie verwijtend. „Weet je wel, dat
je de hele vergadering hebt laten wach
ten?" „Kom, mopper maar niet zo," roept
Wetsnavel. „Ik ben wat opgehouden en
heb jullie als gevolg daarvan een hele
boel te vertellen." „Nu, en wij jou ook,"
roept Tommie weer. „Het heeft maar een
haartje gescheeld,, of wij waren hele
maal niet meer op de vergadering ver
schenen."
Doorhalen wat niet gewenst wordt.
Diplomatie - met een
vraagteken.
Onlangs karakteriseerde de .„Volks
krant" met een aardig beeld de gang
van zaken ter Ronde Tafel Conferentie.
Bij de Pauskeuze is het gewoonte, dat
de kardinalen in volstrekte afzondering
bijeen komen, terwijl buiten een ontzag
lijke menigte wacht op het resultaat.
Wanneer dit is bereikt, worden de stem
briefjes verbrand, en de opstijgende rook
verkondigt de wachtende menigte dat er
een nieuwe Paus gekozen is. Pas wan
neer deze naar buiten treedt en zijn ze
gen geeft aan de wachtenden, weet m'en
het voornaamste: wie de nieuwe Paus is.
De Volkskrant nu vergelijkt de mede
delingen, die zo van tijd tot tijd omtrent
de Ronde Tafel Conferentie worden ver
strekt, met deze rookpluimpjes. Men weet
dat er iets gebeurt, maar wat er ge
beurt, daaromtrent wordt men niet wij
zer.
Men hult zich in geheimzinnigheid.
Toen minister-president Drees onlangs te
Namen arriveerde, was zijn eerste vraag:
is liet hier rustig, is de pers er niet?
Gerustgesteld liet Zijne Excellentie zich
daarna aan zijri tafeltje neer, in zalige
onwetendheid van het feit, dat aan het
tafeltje daar naast een tweetal journalis
ten rustig zat te dineren!
Nu moet men deze zaak wel van alle
kanten bekijken, alvorens een oordeel
hieromtrent te geven.
De tijd van de Jgeheime diplomatie",
van de onderlinge afspraken tussen rege
ringspersonen, is voorbij. Men onderhan
delt thans openlijk.
Maar wat zien we gebeuren? Ontij
dige publicaties, voorbarige commen
taren, vertroebelen de openbare mening.
Agitatoren gebruiken het vergaderings
platform als podium voor propaganda-
redevoeringen.
Zelfs een voorzichtige uitlating van
Hatta is al voldoende om er voor te zor
gen, daf deze strijdbare Republikein van
uit Djokjü de wind van voren krijgt.
En dan valt het te begrijpen, dat men
er toe neigt de sfeer van onderlinge ver
standhouding en begrip zo lang mogelijk
te handhaven. Dat men vertrouwelijk con
fereert op het hoogste plan, vervolgens
overleg pleegt met de eigen delegaties, en
de plenaire zittingen bewaart tot het be
kend maken van reeds bereikte resulta
ten.
Dit behoeft nog niet te leiden tot ge
heime diplomatie. Immers, daartegen
waakt onze volksvertegenwoordiging. Zij
toch is het die uiteindelijk beslist voor
het gehele volk.
Een goed functionnerende democratie
maakt een geheime diplomatie onmoge
lijk. Een waakzame volksvertegenwoor
diging is daartoe het beste middel.
Daarom is het niet slechts te hopen,
maar moet worden geëist, dat men ook
onze volksvertegenwoordiging tijdig en
volledig in deze aangelegenheden betrekt.
Dat men de pers, dat men het publiek
met rookpluimpjes zoet houdt, soit!, er
is iets voor te zeggen. Maar uiteindelijk
zal men toch de kaarten op tafel moeten
leggen.
En met uitgerekte halzen zien we dan
ook uit naar de eerstkomende plenaire
zitting en zullen we trachten er achter
te komen, waar op het groene laken van
de conferentietafel de troeven liggen!
Lk.
GESTOOMDE AARDAPPELEN VOOR
DE VEESTAPEL
Zoals reeds bij herhaling door Minister
Mansholt is verklaard, zal de instandhou
ding van onze veestapel in belangrijke
mate afhangen van de opvoering van de
productie van veevoedergewassen van
eigen bodem. De deviezen-positie van ons
land dwingt tot een toenemende beper
king van de import van krachtvoer;
wil de uitbreiding van onze vee
stapel, waaronder zowel het rundvee
als de varkens en het pluimvee zijn be
grepen, mede in het belang van het ren
dement van het landbouwbedrijf door
gang vinden, dan moet voor deze ver
minderde import van voedergranen een
vervanging worden gevonden. Tot nu toe
is men hierin gedeeltelijk geslaagd door
een aanmerkelijke uitbreiding van het
veevoederareaal. Dank zij de in 1948 zeer
sterk toegenomen verbouw van aardap
pelen, bijvoorbeeld, heeft de varkenssta
pel zich in één jaar tijd kunnen verdub
belen. Voor het komende seizoen valt
echter een geringer aanbod van aardap
pelen voor voederdoeleinden te verwach
ten; in de eerste plaats is het aardappel-
areaal in vergelijking met het vorige jaar
geringer en bovendien zijn de export
mogelijkheden voor dit product toegeno
men als gevolg van de droogte elders in
Europa.
Het is daarom in het belang van de
voeding van de veestapel, dat de veehou
ders thans reed§ een begin maken met
het bestellen van de hoeveelheid ge
stoomde aardappelen, welke zij ter ver
vanging van de ontbrekende hoeveelheid
import-krachtvoer behoeven. De prijzen
van het gestoomde product zijn op het
ogenblik redelijk. Wenst men niet ogen
blikkelijk tot vervoedering over te gaan,
dan kan het produet zonder bezwaar wor
den ingekuild.
Kort berichtje in de dagbladen:
„Een massagraf ontdekt in
de omgeving van Dachau. Zo
veel meter lang en zoveel me
ter breed, naar gissing de stof
felijke resten van 15.000 men
sen bevattend. Nog meerdere
massagraven moeten zich hier
bevinden
Vijftienduizend mensen als gij en
ik. Mensen als gij en ik, staande
midden in het hoopvolle Leven. In
het Leven met al haar verwachtin
gen en illusies, haar vreugden en
verdrietelijkheden.
En opeens een streep er onder.
Weggesmeten als ongedierte in een
kuil; vadersmoeders, zonen en
dochters. Duizenden, kris-kras door
elkander. Allen één in de onge
bluste kalk.
Wat zijn wij voor mensenWij
spreken over de heiligheid van het
Leven. Over Naastenliefde. Over
Beschaving en Cultuur. Over Phi-
losofie en Godsdienst. Over alles
wat ons zogenaamd boven de dieren
verheft. We zijn groot in weten. De
geheimen van Hemel en Aarde
hebben we ontraadseld. Alles, alles
kunnen wij door ons verstand ver
overen. De met rede begaafde mens.
Meesterstuk der Schepping. Groot,
Machtig en Verheven.
Nee, niet groot en niet verheven.
We zijn klein en misdadig. 15.000
medebroeders en -zusters in 'n kuil
met ongebluste kalk.
'De wereld is bezaaid met massa
graven. De som van leed en ellende,
van bloed en tranen is zo onnoe-*
mei-ijk groot.
Laat ons een moment bij dat
korte krantenberichtje verblijven,
zoals het daar staat in haar ver
schrikkelijke eenvoud. Niet er over
heen lezen, zoals wij een bankover
val, of een filmfestijn verslaan.
Niets, niets hebben wij^ galon
nen. Trots onze kennis staan wij
niet hoger als de oermens.
De Heirbaan der Mensheid was
een trieste, donkere weg. Denk niet
bij het lezen: „Dat is voorbij, of
het is reeds zo lang geleden. Dood
is dood en wij leven nog."
Zeker, wij leven nog. Maar denk
niet dat wij beter zijn. In ons allen
leeft een goed mens en een moor
denaar. En daar moeten wij tegen
vechten; die moordenaar in ons
moet worden overwonnen, opdat
op deze in bloed gedrenkte aarde
geen massagraven meer zullen ko
men. A. T.
Een advertentie in dit blad
brengt U succes
Ik weet werkelijk niet, wie van ons
vieren het minst in zijn schik was. Ter
wijl ik meneer Waters aan Cicely voor
stelde, zei ik vrolijk tot de beide man
nen: „Ik geloof, dat jullie elkaar al eens
eerder ontmoet hebben," en deed al mijn
best, om de pauze, die daarna volgde, te
verkorten door een gesprekje te begin
nen.
Het was het ergste voor mij, denk ik.
Ik was zo ontsteld ten eerste, omdat ik
Sydney daar vond en ten tweede wist ik
niet, wat de Baas wel moest denken van
zijn aanwezigheid en van zijn kleding op
dat ogenblik.
Sydney's laatste idee scheen geweest te
zijn om zich te kleden als een Franse
vissers jongen met een blouse en wijde
broek, echter een luxe uitgave er van.
Zijn geribd fluwelen broek was natuur
lijk van éiet duurste fluweel, dat er be
stond, en door de grootste kleermaker
van Savile Row gemaakt.
Ik dacht dadelijk a&n wat ik de Baas
eens had horen zeggen: „Als iemand
zich anders kleedt dan ieder ander, is er
iets niet in orde. Negen van de tien keren
is het ook afschuwelijk om te zien."
Hij moest wel niet weten, wat hij zag!
Ik was al eens beetje gewend geraakt aan
Sydney's eigenaardige begrippen; maar
toch deed het mij goed, toen mijn ogen
even rustten op het grijze pak van me
neer Waters, na die vertoning van Syd
ney.
Hoe kon hij zich zo kleden! En hoe kon
hij zo poseren als hij daar nu deed?
Zou een ander, die een blauwtje gelo
pen heeft, en onverwacht komt te staan
tegenover het meisje en de man, voor wie
zij hem heeft laten gaan, zich niet ten
minste als een man gedragen hebben? Zou
ieder ander, al was het nog zo onaan
genaam, niet gedaan hebben, alsof er
niets gebeurd was? Ik kan nooit meer het
zelfde over Sydney denken, nadat hij mij
dit heeft aangedaan.
Misschien was het mijn verdiende loon,
omdat ik hem dat vrij onaardige briefje
geschreven had, even voordat ik naar Se-
venoaks vertrok, maar was het nodig,
dat hij, voor wie ik nooit anders dan Mo-
nica geweest was, mij juffrouw Trant
noemde? Hij stelde mijn geduld wel op
de proef, en nog te meer toen hij in zijn
bruine ogen een pathetische blik te voor
schijn riep en ze van mij op meneer Wa
ters richtte.
Deze had zich goed in bedwang, en ik
kon dus niet te weten komen, wat hij
dacht van die fluwelen van Dijck ver
schijning. Daarop keek sydney Cicely aan
met een uitdrukking op zijn gelaat, die
zeggen moest: „Ja, jij weet wat ik lijd!"
En Cicely! Ik kon precies zien, wat zij
dacht:
„Ja, ik zie het allés! De gevoelige ziel
van de kunstenaar (Zo denkt ze over
Sydney.) „wordt vaneen gereten bij 't
zien van deze doodgewone jongeman
(Ik weet, dat zij mijn vriend, meneer
Waters zo bij zichzelf noemt.) „aan wie
zij de voorkeur heeft gegeven boven hem.
Ja, de liefde is blind!" (Daar heeft ze mij
mee op het oog). „De mensen schij
nen nooit de rechte man te herkennen,
No. 94.
vóór het te laat is!"
(Je hebt het glad mis, kleine domme
eend!) dacht ik.
Daarop dronken we thee, maar ik ver
geet die middag nooit.
„Jij gebruikt suiker en melk, niet waar,
Tots?" klonk het met klagende stem, als
om 'te zeggen: „Je bent zo droevig ver
anderd in elk opzicht, dat ik niet weet,
of je smaak ook soms niet veranderd is!"
„Gebruikt meneer Waters suiker?" (die
vraag ook al aan mij?)
„Dank u," zei de Baas, „alleen melk."
Cicely's blik zei stilzwijgend: „Verschil
van smaak! Een ongelukkig huwelijk!"
Waarom had ik toch maar niet liever
gezegd, dat ik naar Rumpelmayer, of
Lyons, of Lockhart, of waar dan ook naar
toe wilde? Alles beter dan dit! En als
Sydney nu nog maar gezwegen had! Maar,
opgevrolijkt door zijn schone gastvrouw
ik moet werkelijk bekennen, dat Ci
cely mooier dan ooit was begon Sydney
een beetje te bekomen, poseerde niet lan
ger als iemand met 'n gebroken hart en
begon te praten.
Niemand anders praatte.
Meneer Waters keek, alsof niemand
hem zou kunnen bewegen, zijn mond
open te doen. Ik voelde me niet praat
lustig. Cicely genoot al genoeg, terwijl ze
naai' hem luisterde, en Sydney praatte
maar door.
Hij begon met: „Bent u geweest
naar „hebt u nog niet gezien, dat
en zo noemde hij alle moderne schilde
rijen en de verschillende musea op.
Daarop was het weer: „Hebt u dat nog
niet gezien? Ik ben er al driemaal heen
geweest. U moet haar nu richtte hij
zich tot meneer Waters, „er bepaald mee
naar toe nemen. De volgende week
„De volgende week ben ik hier niet
meer," zei ik.
„Neen? Waar gaat u heen?"
„Naar Wales."
„Zo, naar Wales! Daar is het ook niet
meer, zoals het vroeger was. Als ik naar
Ballycool ga, moest ik de hele weg tus
sen Chester en Holyhead per se blijven
lezen, om maar niets van het landschap
te zien. Het herinnert je te veel aan al
die plaatjes in de catalogi."
„Wat afschuwelijk!" zei Cicely. (Ver
leden jaar genoot ze nog van een catalo
gus en zocht er altijd haar lievelings
schilderijen uit).
„En die ruïnes van kastelen! Ze zijn
bijna te mooi, om echt te zijn," vervolgde
Sydney. „Torentjes zo," en hij maakte
een zig-zag beweging met zijn vinger.
„Waar 't mogelijk is, worden die daaren
boven weerkaatst in de gracht er om
heen."
„Verschrikkelijk! Ik bedoel je moet er
om lachen! En die Olifants Berg, die ze
je altijd aanwijzen, omdat hij, zoals ze
je uitleggen, precies is als een olifants
rug. En die vleeskleurige wolken, die al
tijd juist achter de top van Snowden te
zien zijn! Snowden zelf is hopeloos alle
daags. Het is er onuitstaanbaar! „Cader
Idris is een beetje beter," ging hij vrien
delijk voort. Daar kun je je kennissen
nog mee naar toe nemen. Cader, met dat
aardige meer, blijft bepaald 'n aantrek
kelijke berg vind ik."
Hier wendde hij zich tot meneer Wa
ters, die nog altijd keek, alsof hij niet
wist, wat hij tegen iemand zeggen moest,
die op zo'n beschermende toon over de
bergen van Wales sprak.
„Wij gaan niet naar de bergen," zei hij
kortaf. „Mijn familie gaat gewoonlijk zes
weken naar Anglesey."
„Dat meent u niet? Wat vermakelijk
ik bedoel, kun je daar logies vinden?"
en Sydney Vandeleur lichtte zijn hoofd
wat op, zodat wij zijn das konden zien,
die tot nog toe door zijn boord bedekt
was geweest. Lieve hemel, wat een das!
„Ik dacht, dat Anglesey niets dan een
rechte strook land was," ging hij voort.
„H'm," zei de Baas, die, nadat hij een
ontstelde blik op de das geworpen had,
zijn--best deed, zijn ogen er af te houden.
Hoe kon ik ooit gedacht hebben, dat
zelfs een verblijf op Ballycool Castle dra
gelijk was met een man, die zulke dassen
droeg! Ik zou binnen een week al weg
gelopen zijn! Neen, ik zou het niet eens
met hem aangedurfd hebben! Onmoge
lijk
Sydney stak weer een sigaret op, en
het gesprek begon te kwijnen. Niemand
sprak.
Midden in die akelige pauze had ik een
ingeving.
(Wordt vervolgd.)