888883388838388383888883® 8088883888888883888888888
r De meest doelmatige en goedkoope reclame wordt bereikt
8 door adverteeren in dit blad, dat in alle gezinnen in deze omgeving wordt 8
gelezen; bevorder nw omzet en vestig in dit blad de aandacht op iiw artikelen
833383838883388888838383® 3838388883883388838833383
De ondergang van
de „Litnne"
Historische overleveringen van
Nederlandsche Plaatsen.
(Nadruk verboden)
X
De geschiedenis vermeldt, dat
daar ergens, Noordelijk langs de
kust van Noord-Holland, ter hoog
te van het eiland Terschelling,
het wrak ligt van de „Lutine",
het schip van Engelsche afkomst,
geladen met staven goud, op weg
naar Hamburg en bevracht door
een der in dien tijd meest bekende
Londensche bankierskantoren. Het
schip is gestrand in het einde
der achttiende eeuw; gestrand in
het licht van de Brandaris, die
vermoedelijk omstreeks het einde
der vijftiende eeuw gebouwd en
in 1594 door de Staten van Hol
land werd hersteld. Toen waren
de lichten van de Brandaris niet
zoo sterk als zij thans zijn; toen
trokken zij vermoedelijk ook niet
in die mate als thans geschiedt
de vogels aan, die daar bij dui
zenden jaarlijks den dood vinden.
Maar ook toen was de Brandaris
een baken in zee, die den er
varen zeeman een veilige reis
verzekerde. Doch ongeacht of er
een Brandaris ware geweest of
niet, de „Lutine" was toch ten
ondergang gedoemd. Spreken de
verhalen immers waarheid, dan
was het niet de kracht der zee,
schoon deze groot was, maar dan
was het deonvoorzichtigheid.de
onvoorzichtigheid van de firman
ten, hun spotten met overleverin
gen en vloek, dat dien ondergang
veroorzaakt heeft.
De „Lutine" was eigendom van
en bevracht door de firma Gold-
smith Co. Het waren bekende
bankiers in het laatst der acht
tiende eeuw, een huis zoo be
trouwbaar als Rothschild korten
tijd daarna zou worden; een huis
zoo betrouwbaar als de Bank van
Engeland zelf. De oprichter, de
oude heer Qoldsmith, leefde nog;
hij had het bedrijf groot zien
worden. Hoe? Door het vertrou
wen, dat men in hem gesteld had.
Maar hoe dergelijk vertrouwen
komt, wie kan het zeggennu niet
en zeker niet in dien tijd. De
klanten waren bij Qoldsmith ge
komen; zij hadden hem orders
gegeven om voor hen te hande
len; geld in bewaring verstrekt,
waarmede hij kon handelen; zij
hadden door hun vertrouwen hem
tot een vermogend, een bijna al
vermogend man gemaakt.
En het ging hem als velen, die
blind worden door den voorspoed.
Zij meenen, dat die voorspoed
uitsluitend aan eigen bekwaam
heden, eigen inzichten, eigen
daden is te danken. Ongetwijfeld
is dat in den regel voor een deel
het geval. Maar de wereld is van
zoo wonderlijke samenstelling,
dat de beste mensch niet kan
slagen zonder een zekere, zij het
wellicht bescheiden, portie geluk
en vermijding van ongeluk. Q >ld-
smith was begonnen in een klein
kantoor; zoo een van die kan
toren, gelijk Dickens ze ons
teekent en gelijk wij ze van de
Dickens-plaatjes zoo goed ken
nen. Zoo een van die kantoren,
waar de patroon zat in hetzelfde
vertrek als de klerkenwaar
slechts een klein kamertje aan
wezig was om de voornaamste
klanten, indien zij eene afzonder
lijke bespreking wilden hebben,
te woord te staan. Zoo'n kantoor,
dat al evenmin op een der tegen
woordige bankpaleizen gelijkt als
een schamele hut gelijkt op een
werkelijk paleis. Zoo een van
die kantoren, waar veel omging,
veel naar evenredigheid van de
tijden, maar weinig, wanneer wij
de cijfers van tegenwoordig daar
naast leggen.
En het verhaal gaat, dat, ter
wijl Qoldsmith nog op dit kantoor
toefde, op een middag een lang,
oud man met een exotisch uiter
lijk zich bij hem aandiende. Hij
verlangde hem alleen te spreken.
En dat geschiedde met geen ander
doel dan om hem een zwaar ge
zegeld envelop te overhandigen.
„Dit envelop bevat iets wat voor
mij van groote waarde is, maar
waarvan de kennisneming een
ander slechts kan schaden. Be
waart gij dit envelop zorgvuldig
en laat gij de zegels onverbroken,
er zal geluk en voorspoed voor
U zijn weggelegd. Maar verbreekt
gij de zegels, dan zult gij van
den inhoud niets leeren en on
geluk zal Uw deel worden". Voor
dat Qoldsmith tijd had den vreem
deling nadere inlichtingen te
vragen, was deze reeds verdwenen.
De jongere klerken werden hem
achterna gezonden, maar het was
alsof de straten in de onmiddel
lijke nabijheid van het kantoor
hem hadden opgeslorpt. Toen
niet en ook later niet is de
vreemdeling ooit weer door Qold
smith en de zijnen gezien.
Met een zekeren eerbied legde
Qoldsmith het zwaar verzegeld
enverlop in de brandkast, en hij
besloot het zorgvuldig te bewaren,
overtuigd dat het op den een of
anderen dag zou worden terug
gevraagd. Dat geschiedde niet,
maar wel kwam de voorzegging
van den vreemde uit, want ge
luk en voorspoed waren voor
Goldsmith. Zijne relaties breidden
zich uit, zijn rijkdom nam toe,
het eenvoudige kantoor werd
steeds vergroot. Niet meer als
vroeger zat Goldsmith met zijne
klerken in eenzelfde vertrek; hij
had hen reeds over een aantal
vertrekken moeten verdeelen en
ieder een bepaalde taak, onder
deel van zijn bedrijf, moeten op
dragen. En hijzelf zat in een groot
kantoor, nieuw gebouwd, en hij
had meer dan één kamer ter be
schikking voor de rijke en voor
name klanten die hem kwamen
spreken.
Op een dag hield een deftige
karos vi.or het kantoor van Qold
smith stil. De klerken vlogen naar
de deur, eerbiedig werd deze ge
opend om doorgang teverleenen
aan den L rd-meester van de
schatkist. Want het was deze,
die Qoldsmith zelf op zijn kantoor
kwam spreken. Een eer, die den
ouden bankier tot nu toe niet
was aangedaan. Maar er waren
redenen voor, want de Engelsche
regeering had de hulp van Qold
smith noodig. Er moest betaling
gezonden worden aan de troepen,
die, gezamenlijk met de Russen,
een inval hadden gedaan in Noord-
Holland om vandaar uitdeFran-
schen te bestrijden. De Engelsche
Regeering had geen geld voor
handen, en zij kwam leenen van
Qoldsmith. Deze wilde gaarne
helpen, ter wille van het vader
land, ter wille van de bestrijding
der Franschen, maar ook ter wille
van het gewin. Want eiken waar
borg, dien hij eischte, kon hij van
de Engelsche regeering krijgen.
Goud moest hij zenden naar Ham
burg, en van dit goud zou de
soldij naar Noord-Holland worden
overgemaakt. Een van de zoons
van Qoldsmith, man reeds van
middelbaren leeftijd, zou meegaan
om toezicht te houden en de
verantwoordelijkheid jegens de
regeering te aanvaarden.
Het was alles afgesproken en
Qoldsmith zag de winst, ook de
winst in positie, voor zich. Het
was reeds laat in den middag
geworden; de vertrekken van de
klerken werden gesloten, en Qold
smith bleef, in het schemer van
de lamp, naast hem opgestoken,
alleen achter. De hand onder het
hoofd gesteund, dacht hij na over
het verleden. Het verleden, waar
aan hij met glimlachende dank
baarheid kon terugdenken, want
het had hem rijkdom en voor
spoed en geluk gebracht. En toen
was het alsof hij weer dat oogen-
blik doorleefde, dat die vreemde
bij hem kwam; die vreemde met
zijn zonderlinge boodschap, die
hij in den loop der jaren was
gaan vergeten. Niet meer als in
het begin, schreef hij een deel
van zijn voorspoed aan dien
vreemde toe; neen, het waren
zijn eigen kracht, eigen bekwaam
heid, die hem zoover hadden
gebracht. Waar was toch die brief
met de zegels geblevenhad hij
dien wel meegebracht toen men
van het kleine oude kantoor naar
het nieuwe overging en toen de
brandkast diende vergroot? Qold
smith stond op en ging zien, en
hij zocht en hij vond. Vond het
gezegeld couvert en stond er lang
mee in de handen. En toen was
het alsof een onbedwingbare
macht hem ertoe noopte om de
zegels te verbreken en van den
inhoud kennis te nemen. Zijne
verwachtingen werden bedrogen.
Geen geld, geen staatkundige
papieren kwamen er uit, maar
slechts een dik folio perkament,
waarop in een voor hem onlees
baar, blijkbaar Arabisch schrift
enkele teekens stonden geschre
ven.
Vermoeid legde Qoldsmith het
document naast zich op tafel. Met
de hand weer onder het hoofd
keek hij er naar, en het scheen
hem alsof alle dingen onwezenlijk
werden. De kamer werd in scha
duwen gehuld, en langzamerhand
werden die schaduwen dieper.
Zoo zat hij en zoo vonden zijn
zoons hem, toen zij later op den
avond, ongerust geworden door
zijn achterblijven, naar hem kwa
men zoeken. Ziende naar het
document, was Qoldsmith den
eeuwigen slaap ingegaan. Zijn
zoons kenden het geheim van het
verzegeld couvert, maar ook zij
spotten met de waarschuwing,
die daarin opgesloten lag. Zij
vernamen van den Lord-meester
van de schatkist, welke afspraken
waren getroffen, en zij namen op
zich deze uit te voeren gelijk hun
vader zou hebben gedaan.
De „Lutine" voer uit. Het was
een schip, dat beproefd was in
de vaart; vele reizen had gedaan.
Vlekkeloos was de wolkenhemel
boven de Noordzee, en alles
scheen een goede reis te waar
borgen. Maar toen men langs
Terschelling ging en de lichten
van de Brandaris in het zicht
kwamen, trok een onstuimige
kracht de „Lutine" naar de kust.
In de branding is het schip ver
gaan, en met het schip de be
manning en het goud, dat nu nog
rust op den bodem van de Noord
zee Er was destijds geen telegraaf,
er waren geen couranten in den
zin van het woord gelijk wij die
kennen. De gebroeders Qoldsmith
maakten zich niet ongerust, dat
zij niet spoedig iets vernamen.
Maar toen een bericht uitbleef;
toen de tijd verliep, dat het schip
Hamburg had moeten bereiken,
zelfs al had het averij en ongun
stig weer gehad, toen sloeg de
bezorgdheid tot schrik, en de
schrik tot onrust en de onrust
tot verpletterende zekerheid over.
Want teneinde te voldoen aan
het verlangen der Engelsche re
geering, hadden zij met de
„Lutine" gewaagd wat zij wagen
konden.Metleege handen stonden
zij tegenover hun cliënten, en de
beurs in Londen, die als alle
beurzen altijd onmeedoogend is
geweest, had weinig medelijden
met de Goldsmith's, met hun
vlekkeloos verleden, met de ban
kiersfirma, die nu bankroet was
geslagen.
Daar op den bodem van de
Noordzee rust de goudschat van
de „Lutine". Als althans niet de
wraakzuchtige geest, die in den
brief van den vreemde is achter
gebleven, die goudschat reeds tot
zich heeft genomeu en zoodoende
bijvoorbaat onvruchtbaar heeft
gemaakt alle pogingen en pogin
gen van pogingen, die in den
loop der negentiende en twintig
ste eeuw zijn ondernomen en be
raamd om dat goud van de
„Lutine" aan den bodem van de
zee te ontnemen!