I
k
de beste!
t
Jj
Salicyl-Perkament
zijn en blijven
De prijzen zijn aangepast
aan dezen tijd. Dus heel laagl
Laat U de nieuwste
modellen toonen
(FIRMA EISMA) - TEL. 1 - DE RIJP
Van de Opkomst, gelegentheid
en vergroting van het dorp
De Rijp.
door Jan Adriaansz. Leegwater.
Gedeeltelijk.
Vervolg.
Onder deze rije huizen waren
ook vermengt eenige Pakhuizen
vervult zijnde met Hennip, met
Teer, met Oly, met Buis want
en andere drooge brant vattende
Waren, zulks dat door den ster
ken wint den brant zo groeyden
door dier deze fakkels langer
hoe meer de lucht vervulden,
dat 't niet anders en was dan
of het vier en zolpher van den
Hemel regende, even gelijk men
leest van Sodoma en Gomorra.
Hier uit ontstond een naar ge-
luit en droevig krioel van men-
schen, die door den grooten
schrik zidderden en beefden,
zommige sloegen haar oogen na
den Hemel, en meinden den
laatsten dagt te zien, andere
poogden den brant te blusschen,
maar te vergeefsch; want elk
had de handen vol met zijn
eygen, dat niemant den anderen
konden bieden, ook stonden ze
zonder gereedschap, vermits dat
't zelve haar ontleent of ontrok
ken was van de na gelegen
Bueren om haar te redden zo 't
mogelijk hadde geweest, of ook
datze als bestorven en verslagen
menschen niet en wisten waar
ze eerst handen aan slaan zouden.
Sommige waren bezorgt voor
haar magtelooze Ouders, om de
zeiven uyt de Brant te dragen;
gelijk Eneas zijnen Vader uyt
het brandende Tropen droeg;
Sommige voor zieken en kraam
vrouwen, die naauwelijks geen
tijd hadden van onder brandende
dak te geraken. Het was deerlijk
om te zien, hoe dat hier gedra
gen gesleept en getrokken wier-
de, om de zwakke en onvermo
gende menschen het lijf te ber
gen. Sommige namen haar kin
deren in den arm, ruktenze uyt
de bedden, betonende de Moe
derlijke liefde in dezen hooge
noot, en buyten komende en za
gen rontom niet dan vier en
brandende huyzen, zo dat deze
benautheyteenen droevigen galm
veroorzaakte. Daar onder quam
nog het geloey der Beesten, die
uit de stallen niet konden komen,
maar wierden door het verslin
de vuer verteert; de Paarden,
niet wetende wat er gaans was,
vlogen na den brant; desgelijks
de schapen en ander onnoozel
gedierte; zelfs de Duyfkens klap
wiekten en vlogen zo lang tot
dat hare hokjens en nesjens
door het vuer gevelt lagen, zo
trouwhertig waren die Beesjens
om haar woonplaatsen bij te
blijven. Die Diertjens beschamen
door haar errempel dikwyls de
ontrouwigheyt der menschen,
dieze tegen God en haren naas
ten bewijzen. Onder dit nare
ellendig getier mengde zig ook
het ook het droevig geluyd van
de Brandklok, zoo lang tot dat
de zelve in deze allarm des
vuers ook is vernielt geworden.
De wint was zoo heftig, dat
hij de brandende vonken dreef
tot over de ringdijk in de Beem-
ster, alwaar zij ontstaken het dak
van een schoone Hofstede, die
ook aan kolen geraakte. Een
weynig benoorden ook aan de
voorzegde Ringdijk, leyt een
buert huyzen van allerhande slag
van volk, meest luyden van
kleyn vermogen, genaamt de
Klaaterbuurt. Deze waren ook
deelagtig aan het ongeluk; want
dezelve vonken over de Dijk
vliegende, ontstoken een groote
lest van deze woningen en ley-
den ze in de as. Dit was voor
waar wel een slag in de wonde
want deze lieden, arm zijnde,
wierden nog armer, door dien
alles wat zij hadden den vuure
geoffert wert, en zij op den
kalen dijk moesten de vlugt ne
men, ten basten dat zij konden.
Nu het Oost-einde van de Rijp
gelegen op de Noortzijde van de
Vaart die langs door het Dorp
strekt, en scheen tot nog toe
genen noot te hebben, alzo de
Zuit-zljde die nu in ligter brant
stond daer van door dezelve
Vaart afgescheiden was, en dat
de vlammen, die zo in de Beem-
als ook ontrent de Beemsterbrug
grareerder van den wint af waren
zulks dat men 't onmogelijk agt-
te te zijn dat dezelve brant in
den Oosten tegen den wint zou
den steygeren. Over zulks heb
ben veele van de andere benaaude
Bueren haar Meubelen en Huis
raat aan deze zijde gebergt; ge
lijk ook in de kerk veel goede
ren gesleept wierden, alzo dezel
ve met kloeke steenen muuren
ter zijden, en met Leidak van
boven genoegzaam beschermt
scheen te zijn. Maar al deze
zijn ijdel geweest, het noodlot
viel zo uit, dat de voornaamste
gebouwen van 't geheele Dorp
moesten plat in de asse leggen;
want een weinig over midder-
nagt hebben de brandende von
ken, die mits deze sterken wind
door de lucht gedreven wierden,
de klokgaten, daar zij in hangen
bleven, aaangetast, daer niemant
bij er mocht om te blussen; zo
wierden ook de deuren van de
kerk ontstoken; zulks dat men
met er haast zag in de ligte
vlammen boven het dak uitvlie
gen der Tooren, daar de klokken
met het speelwerk in waren, om
storten, de balken in 't branden
de puin nedervallen, en het vlie
gende vuur zig verspreiden in
het herte van 't Dorp. Wederom
van het Oost eind bij de Beem-
ster-brug scheen het vuur door
de grouwelljke dwarlingen, tegen
de wint op te kamen het eene
huis voor en 't andere na aen-
tastende, die zeer ligtelijk aan
gingen, vermits vele (als gezeit
is) met houten Wanden en Riet
dak bekleet waren, en al was 't
dat sommige met vaste steenen
muren en pannen wel waren
voorzien, evenwel om het groot
gewelt des vuurs, dat van alle
zijden door den wint wierde
aan-geblazen, en kondenze niet
beschermt worden, maar gingen
allen gang met de rest.
In wat nood, in wat angst en
in wat grote verschrikking de
menschen geweest zijn, kan ieder
een die verstant heeft op hem
zeiven afmeten. Sy waren van 't
Oosten en van Westen met vuer
bezet van 't Zuiden en van 't
Noorden met het water, boven
haar hoofd vlogen vonken als
vuur spouwende Draken, van ter
zijden hoordenze kermen en
handen wringen, even als een
stad die bestormt en van vijan
den overvallen wordt. Den wint
donderde en gnuifde grouwelijk,
de vlammen kraekten in de om
vallende huizen, de heele Rijp
langs, waar men keerde of wen
de daer wierde droevige stemmen
gehoort; ginder is de brant in
de Roode Leeuw, daer gaet het
vuur op in dit, en ginder in dat
huis; het Molentje van Lou Ruts
slaet als een gloeiende Lantaren
met vlammen vervult en de bran
dende Hennip bossen, daer uyt
barstende onsteekt 't al rondom.
Zijnde van deze geheele rije
al het Oost einde langs weder
becingelt met vlammen die haar
onvoorziens besprongen, was
geen nader raat als de handen,
Bed, Bulster, Meubelen, Geit, en
al wat kostelijk was, om zo ter
stond in hare schuitjens te wer
pen, die ordinaris agter aan hare
wallen vast liggen, maar ziet een
ander toeval, terwijl de eene
bezig was met het aenslepen,
was de andere hem te gauw ge
weest, om met het volgepropte
schuitje weg te komen, om zig
zeiven en zijnen huisraat te ber
gen, latende de eigenaar verle
gen en benaut staan kijken; den
tijd en liet niet toe daer over te
disputeeren, dies wierden met
der haest veel dingen in 't wa
ter geworpen om van der brant
beschermt te zijn, alle kurieus-
heit msest weg, de alder koste
lijkste Bedden, de glimmende
kassen, en veel andere pronke-
ryen, men te voren qualijk met
handed dorst aantasten, wierden
door slyk en modder gesleept
en 't was ook een groot geluk
dat men 't half bedorveu in
salvo kreeg. Hier en boven ver
toonde zij nog een ander onge
val van dieverye, dat haare scha
de verdubbelde.
Wordt vervolgd.
Het ECHTE
Boekhandel HOOGCARSPEL
(Firma Eisma) De Rijp