RUSLAND.
n St. Petersburg, 22 Febr. De Russische bladen maken
'j welding van onderscheidene gevallen, dat personen door
dolle wolven zijn aangevallen en gebeten en aan watervrees
stierven.
IS I i\ N E IN L A ft l>.
Schagen7 Maart 1860.
Eene Tijgerjagt.
Arnhem, 28 Febr. Men verneemt, dat de heeren Werthe-
inaiin Furstig, bierbrouwers alhier, voornemens zijn aan
den AmsterdainscheD straatweg, tegenover het landgoed
Rozenburg, eene bierbrouwerij; op groote schaal, gedreven
door stoom, met kuiperijen, enz. op te rigten. Sedert de laat
ste jaren is het verbruik van bier binnen deze gemeente toe
genomen. Wenschelijk ware het, dat degelijke biersoorten
beterkoop wierden en de minvermogenden daarin eene aan
sporing mogten kunnen vinden, om minder hunne toevlugt
te nemer, tot geestrijke dranken.
Geboren.: 27 Febr. G. d. v. J. Dekker en C. Koemeester.
•7.ijn. Tien der officieren van gezondheid deed dezer dagen de
rondte, gevolgd door den oppasser; hij ging door eene zaal
vol choleralijders, en hield zich in strijd met de reglementen,
op een eerbiedigen afstand'van de bedden, zonder zijne pa
tiënten te zien; hun óm de twee «ren een kop bouillon of
eenig ander voedsel voorschrijvende. Toevallig was een der
lijders-wien hij dit middel voorschreef juist twee uren gele
iden gestorven, en toen de oppasser dit aanmerkte,antwoordde
■de-medicus,'zouder van zijn stuk te geraken: irgeef hem dan
maar niets.''
Gisteren heeft ten Raadhnize alhier de openbare aan
besteding bij inschrijving en opbod plaats gehad van de
bestrating van de klei- en zandwegen van onzen polder, er
waren ingekomen 6 inschrijvinssbilletten; aannemer is ge
worden onzen plaatsgenoot KI. Selderbeek voor de som van
ƒ43,000. Later vernemen wij, dat de aanneming met goed
vinden van het bestuur overgedaan is aan gebr. Tool aan
nemers te Wognum.
Uit den Helder meldt men, dat aldaar het voornemen
bestaat eene telegraphische gemeenschap tusschen het obser
vatorium van die stad en de sterrewachten te Groningen en
Maastricht tot stand te brengen, ten einde de meteorologische
waarnemingen te vergelijken, waardoor men met eenige
zekerheid de nadering van stormen wil voorspellen, alsmede
x
De Zuid-Afrikaansche Luipaard, door de kolonisten gewoonlijk
tijger genoemd, is over de geheele oppervlakte van het zuide
lijk gedeelte van den aardbodem verspreid en de jagt daarop is
voor liefhebbers zeer belangrijk, welke door het eigenaardige
der moeite volle togt en het gevaar dat eraan verbonden is, denja-
gerinde gelegenheid stelt een bew ijs te geven van zijne bekwaam
heid en moed. Zonder oorzaak valt dit dier zelden den mensch
aan, doch is als hij gewond wordt zeer gevaarlijk; zijne rooftogten zijn
meerendcels tegeu de talrijke kudden schapen en runderen, ge-
rigt en, daar hij des nachts vele schaden kan toebrengen, zoo
zijn de kolonisten bij zijne verschijning in hunne nabijheid ijverig
in de weer om hem te vangen. Hij heeft gewoonlijk eene hoogte
van 3 a 3voet, en is door zijne snelheid, buigzaamheid, zeer
scherp gezigt en gehoor zeer moeijelijk van digtbij te naderen.
Bij zekere gelegenheid werd ik gewaar, dat een paar tijgers zich
niet verre van Kondhius, zijnde een op ongeveer drie engelsche mijlen
van de kaapstad gelegen uitspanningsoord hadden laten zien, en
daar ik zeer iraarne eene tijgerjagt wilde bijwonen, sloot ik mij
aan twee mijner bekenden aan, welke voornemens waren te bc-
proe.ven of zij die roovers konden vangen. Met goede geweren
voorzien van dubbele loopenvoor 34 dagen levensmiddelen,
wollen dekens en andere noodwendige zaken uitgerust verlieten w ij
vergezeld door eenemllottentot, die een klein levend schaap
als lokaas droeg, omstreeks 2 uur des morgens de stad. en be
vonden ons spoedig op den zoogenoemden kloofrand. Daar
liet nog donker was, konden wij de prachtige gezichten, welke
deze rotsweg aanboodniet genieten; de stad en de tafelbaai
lagen nog in het duister gehuld diep onder ons, toen wij het
hoogste gedeelte van den weg bereikteaan welks eene zijde de
reusachtige Tafelberg zijne rotsachtige zijde tegenover de rots-
spitsen van den Leeuwenkop verheft, van elkander door den
rotskloof of holle «eg gescheiden door welks oostelijken helling
men de rotsen heeft doen springen en den weg uitgehouwen.
Eene kleinere van den Leeuwenkop afloopenden en met bruggen
overspannen afgrond, waarin iemand die aanduizelingen onder
hevig is, onmogelijk naar beneden kan zien, in het donker te zijn
getrokken kwamen wij tegen 4 uur des morgens op Roodhuis aan.
Hier ontwaarden wij, dat de tijger zich waarschijnlijk over
den naasten bergkloof naar Hout-Baai teruggetrokken had, naar
dien hij nog in den voorgaanden nacht eenige schapen verwurgt
en verscheurd had. Het was thans te laat, nog voor zonsopgang
zijn verblijf te bereikenen besloten wij derhalve den dag op
Roodhuis door te brengen, en tegen den avond den bergweg te
beklimmen en ons eene goede stelling voor den nacht uit te zoe
ken. De ons vergezellende Hottentot deed ons dit besluit tot
stand brengen, doordien hij ons mededeelde dat aan de overzijde
des bergkloofs eenige vervallene visschershutten stonden, welke
sedert jaren geheel onbewoond waren en welke ons ingeval van
re^en, toch tot eenige beschutting zouden strekken. Wij vroegen
alstoen een goed ontbijt en zaten spoedig rustig aau hetzelve
toen een bijzonder toeval onzen maaltijd stoorde.
daaruit het besluit trekken of de koopvaardijschepen al dan
niet veilig zullen kunnen uitzeilen.
Den 9 Maart is er hoogtij; het is dan springvloed.
Men berekent, dat de springvloed dan 3t duim hooger zal
wezen dan gewoonlijk. Dit is echter niet zeker, en veel hangt
er af van den wind. of die het zeewater opdrijft of terugwerpt.
Alleen bij zware stormwind, gelijkt den 4 Ftbr. 1825, is
er bij springtij gevaar.
Eenigen tijd geleden heeft zich bij de verkiezing van
een lid der kamer van koophandel en fabrieken te Dokkum
c. a. een geval voorgedaan, dat slechts een kiezer van zijn
stemregt gebruik maakte. Daar het billet behoorlijk was
ingevuld, was de persoon dien het gold natuurlijk de be
noemde. Of deze het ook zelf was, die was opgekomen wordt
niet gemeld.
Naar wij vernemen zal de heer S. Lantinga op aan
staanden Maandagavond alhier eene Representatie geven,
wij kunnen niet ualaten onze plaatsgenooten aan te raden
die voorstelling te bezoeken, niet twijfelende of zij zullen
dezelve na afloop ten hoogste voldaan weder verlaten.
IUI, GEïlLUliE S T/1JXI)
Een jongeling namelyk welke eerst sedert korten tijd aan
de kaap aangekomen en bediende bij den kastelein op Roudhufs
was geworden, trad plotselings de kamer binnen, eene groote
brilslang iu de hand houdende.
Zie eens wat ik midden op den weg voor het huis gevangen
heb, zeide hij zonder eenige de minste vrees te laten blijken,
doch hij wist niet welke eene gevaarlijke gevangene hij had.
Bij den eersten oogopslag herkenden wij het vergiftige dier
en sprongen verschrikt van onze zitplaatsen op. Om Hemelswil
houd het dier vast, zoo als gij het thans hebt, riepen wij den
jongeling eenparig toe, gelukkiger wijze had hij de slang digt
ouder den kop om den hals gegrepen, en had zij zich om zijnen
arm gekronkeld, nadat zij uit de verstijving bekome wa3 waar
in zij door den kouden nachtdaauw geraakt was, en in
welken toestand de jongeling haar gevonden had.
Met het leven keerde ook de verschrikkelijke eigenschappen
van het gevaarlijke dier terug, haar kop zwol in de ge
daante van eene hooge hoed op, en dreigend bewoog zij hare
gifttauden op en neder.
De tegenwoordigheid van zulk een gast in de kamer liet
ons niet lang tijd tot nadenken, want wij allen kenden de
doodelijke eigenschappen van het dier, wij zeiden den jongeling
de slang zoo vast mogelijk te houden en zoo veel mogelijk
te verwurgenhet jonge mensch werd van schrik zoo bleek als
een lijk, zoodra hij het gevaarlijke der slang vernam, en kneep
zijne hand krampachtig om den hals derzelve, zoodat zij hem
geen kwaad kon doen. Ik sprong hem zoo spoedig mogelijk te
hulp, doordien ik mijne hand vast om de zijne met welke hij
den hals der slaug vast hield sloot en alzoo ondersteunde, om
het loskomen der slang te verhoeden; intusscheu haastte mijne
vrienden zich een vat te halen, waar wij zoo mogelijk de slang
levend wilde instoppen.
Na verloop van eenige minuten kwamen zij ermede aan
dragen, en nu kwam het gevaarlijkste van dit voorval, namelijk
bet afwikkelen van de slang van onze armen en om haar door
het spongat in het vat te steken. Zeer langzaam en met zeer
vele moeiteD gelukte zulks ons doch het dier, zoo als te be
grijpen is spartelde woedend en zijne glibberige huid gleed ons
door den vingers; dikwijls hadden wij haar half in het vat, als
het plotselings met bliksem snelheid zich kronkelde en onze
armen omstrengelde, en daar de slang over de vijf voeten lang
was, hadden wij zeer vele moeite met haar. Eindelijk gelukte
het ons, baar tot aau den hals, welke wij nog steeds kramp
achtig met beide handen vasthielden, in het spongat tt wringen,
en nu bleef ons nog over om den do«r woeden en gift
opgeblazen kop, ook daarin te duwen; want in dezen toestand
is den kop aanmerkelijk dikker dan het lijf. Een onzer trok zijn
laken jagtbuis uit en vouwde het als een kussen te zamen;
wij belden, die de hals van het dier vasthielden, verzamelden
alle onze krachtep, en kneepen het dier zoo hevig om den hals
dat het bijna stikte; daar het nu bedwelmd was, trokken
wij spoedig onze handen terug, de anderen drukten haar
dat wollen kussen op den kop, en duwden haar zoo door het