Algemeen Nieuws-, Advertentie- Landbouwblad. 17 DKCKM BE 11, 'M 325. Zevende Jaargang. A". 1S03. De anti-revolutionaire partij bij de behandeling der Staats-begrooting. SCHAGER COURANT. ABONNEMENTSPRIJS VOOR DRIE MAANDEN: Voor Schagenƒ1.00. Franco per post door het geheele Eijk. 1.15. Afzonderlijke Couranten„0.10. Verschijnt iederen Donderdagmorgen. TTITGrEVEE 3?. J". gk dideeioh. PRIJS DER ADVERTENTlëN Van een tot vijf regelsƒ0.75. Iedere regel meerder0.15. De 85 cents zegelrecht niet medegerekend. Groote letters naar de ruimte die zij beslaan. BLIEVEN ZFZR-AJSTCO. Ofschoon wij met harte en ziele der liberale partij zijn toegedaan en de zegepraal van die partij het einddoel van al ons wenschen en streven is, zoo moeten wij toch om de waarheid hulde te doenerkennen dat wij desniettemin eene groote sijmpathie gevoelen voor de anti—revolu tionaire partij. Er ligt in het lot van die partij zoo iets tragisch, dat ons aantrekt, in de door haar betoonde volharding en heldenmoed, ligt iets dat haar in haar streven doet gelijken op die door het noodlot veroordeelde helden in de dramas der oudheid. Even als van deze hel den kan men toch ook van haar van te voren reeds verzekerd zijn, dat al haar pogen en kam pen als een magtelooze golfslag tegen een rots zal breken tegen de magt van het noodlot. Al de moeite welke de mannen dier partij aanwenden om den geest der eeuw terug te drijvenwat is het anders dan het wanhopig streven van een Sisyphus om den steen, die telkens weder naar beneden valtte wentelen langs een steilen berg Maar juist in dien wanhopeuden kamp ligt iets dat ons aantrekt, het is zoo schoon om daar, waar allen zich door den stroom laten medesle pen alleen onbewegelijk op ziju standplaats te blijven staanliet is zoo schoon met een Cato de door de Goden zelve verlaten zaak nog te blijven steunen. De menschen zijn geen rotsen, heeft de minister van der Brugghen eens gezegd, maar toch is er niets dat ons meer bekoort dan waar wij den geest der menschen iets van den aard der onbuigzame rotsen zien aannemen. En al hoewel de krachten van zoovele edele en bekwame mannen, als tot die partij behooren misschien nuttiger hadden kunnen worden be steed, dan in zulk een wanhopen denstrijd wane men echter niet dat de door hen aangewende moeite geheel zonder nut zoude zijn. Als een Romeisch veldheerna behaalde over winningen in zijn vaderstad terug gekeerdrijn zegevierenden intogt deed, moest zijn triorofkar, behalve door duizenden, die hem toejuichten, ook gevolgd worden door twee slavenwaarvan de eene onophoudelijk moest roepen: gedenk, O veldheer, dat gij een mensch zijt, en de an dere bittere spotliederen ziju persoon betreffende, moest aanheffen. Deze gewoonte getuigt van eene diepe menschenkenniswant zij bewijst, dat de Romeinen van meening warendat ook de edelste en verdienstelijke mensch tot zijne ont wikkeling, nog immer berisping en teregtwijzing noodig heeft. Deze waarheid geldt nog meer ten aanzien van een partij dan van een bijzon- deren mensch. Ook voor de meest ontwikkel de en door de edelste gevoelens gedreven partij blijft het ten allen tijde noodzakelijkdat een berisper aan hare zijde staat welke niet aflaat te wijzen op de feilen en gebrekenwelke haar aankleven. Zulk een nuttige berisper is de anti-revolutionaire partij bij ons steeds geweest voor de liberale. Altijd heeft zij gewezen op de door haar tegenpartij begane misslagen altijd de beginsels waarop deze steunde aan een streng onderzoek onderworpen. En hoe veel was er niet, gelijk ieder onpartijdige zal moeten erkennenin de leer der liberalen dat de aanraking van den proefsteen niet kunnende verdragenals onnut heeft moeten worden weggeworpen Is het niet ten gevolge van de pogingen der anti-revolutionairen en hunne medestandersdat zoovele onbekookte stellingen als b. v. van contract-socialvan algeheele gelijkheid der menschenvan staats- almagt enz. door het denkende gedeelte des volks als geheel onwaar zijn opgegeven En waarlijk zoo de anti-revolutionaire partij in dit opzigt hare roeping blijft vervolgenkan zij nog voortdurend veel nut stichten, doch dan moet zij hare taak op eene meer waardige wijze vervullen dan hare leiders in de tweede kamer hebben gedaanbij de beraadslaging over de staatsbegrooting. Want welk een eerbied wij ook hebben voor het karakterde bekwaam heid en de talenten van de Heeren Groen en van Lijnden, w ij moeten erkennen, dat hunne houding tegenover het ministerie ons zeer geërgerd heeft. Welke onpartijdige moet het toch niet misprijzen in den heer Groenals men hem om het miuisterie te bestrijdenook nu weder even als vroeger een beroep ziet doen op het volkachter de kiezer»en daardoor zoo ligt aanleiding kan geven om bij de natie afkeer tegen het tegenwoordige kiesstelsel en de grondwetwaarop dit gebaseerd isaan te kweeken als men hem eene motie ziet doen, welke bezwaarlijk eene andere strekking kan hebben, dan om een ongunstig daglicht te werpen over de wet op het lager onderwijs welke wet toch op de meest legale wijze is tot stand gekomen en ook in vele opzigten een weldaad voor ons volk is Is het een pligt voor ieder burger om eerbied voor de bestaan de wetten te hebbenhoeveel meer moet dit het geval zijn bij een volksvertegenwoordiger en vooral bij hemdie het hoofd eener partij iswelke met den bijbel in de hand steeds onderwerping aan de bestaande magten heeft gepredikt Zulk eene handelwijze wel verre van anti-revolutionair, is veeleer geheel revolu tionair zij ligt ook geheel buiten de roeping van die partij. Die roeping moet zijn om te wijzen op het goede, dat lag in het oude en op het verkeerde, dat in het nieuwe ligt, op dat daardoor de kostbare schattendie ver borgen liggen in den schoot der vervlogen tij den niet voor het menschdom verloren gaan. Blijft de anti-revolutionaire partij deze hare roeping getrouwdan zal zij omdat zij nuttig issteeds haar invloed blijven behoudendoch verlaat zij, misleid door staatkundige hartstog- tendeze haar aangewezen wegdan veroor deelt zij zich zeiven tot vernietiging, want met het nut, verliest zij ook den grond voor haar bestaan. Nog meer dan de heer Groen heeft de heer van Lijnden die roeping uit het oog verloren. Wie toch heeft zich niet geër gerd aan den scherpenonbeleefden toon welken deze tegen de ministers van binnen- landsche en buitenlandsche zaken heeft aange slagen Is zulk een toon voegzaam Zijn de tegenwoordige ministers dan ook geen ver tegenwoordigers van de kroonen is minach ting van de vertegenwoordigers ook geen klein schatting van de vertegenwoordigden Maar nog meerdoor zulk een onbeleefden toon wordt ook te kort gedaan aan den eerbied, welke men verschuldigd is aan de algemecne erkende kennisbekwaamheid en regtschapen- heid van het hoofd des tegenwoordigen kabinets. Ook het genievooral als het gepaard gaat met zedelijkheid en ouderdomdraagt een kroonwaarvoor een ieder, tot welke partij hij ook behoore, het hoofd moet ontblooten. En men kan zich aan de betooning van dien verschuldigden eerbied niet onttrekken door eenvoudig te beweerendat men in den man, met welken men te doen heeftniet juist zulk een verheven genie meent te aanschouwen want waar een geheel volk dien man zulk een kroon toekent daar moet het gevoelen van een enkele onderdoen. Voor ongeveer 40 jaren dacht een zekere Yntema de kroon van het dichterlijk geniewelke geheel Nederland aan Bi/derdjk toekende, aan dezen te kunnen betwisten en daarom achtte hij zich ook ont slagen van den pligt om hem dien eerbied te betoonen, welk een ieder aan een groot man ver schuldigd is. Maar de tijd heeft de dwaasheid van Yntema in het licht gestelden wie die zich thans niet ergert aan dien verwaanden toon van den nictigen, langs den grond fladderenden mosch welke den ten Hemel strevenden arend het vliegen zou willen leeren Zal de hou ding van den Heer van Lijnden tegenover den minister Thorbecke in latere tijdeu niet op dezelfde wijze worden beoordeeld Verre van ons zij het echter om den Heer van Lijnden een verwijt te willen doendat hij de politiek van het tegenwoordige ministerie heeft bestre den neen als onafhankelijk volksvertegen woordiger was hij op zijn standpunt daartoe niet alleen bevoegd, maar zelfs verpligtdoch wij wenschten bij dien strijd eene hoffelijkheid in acht te zien genomen, welke men aan groote tegenstanders is verschuldigd. Bewees eens te midden van den bloedigsten en meest verwoeden kampstrijd niet Frederik van Toledo aan Lodewijk van Nassau, en Guise aan Condé de grootste beleefdhedenalleen omdat zij eerbied hadden voor de ridderlijke deugden en bekwaamheid hunner tegenstandersen zoude dan hun voorbeeld in een zooveel menschelij ker parlementairen strijd niet kunnen gevolgd woiden Wij maakten hierboven melding van den berisper, welke den triomfkar van den romein-

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1863 | | pagina 1