keizerrijk schijnt te aarzelen om het die te geven, keert de volksopinie zich langzamerhand tegen den keizer. Wij hopen voor dezen dat hij nog middelen zal vinden om den storm te bezwerenwant in de tegenwoordige omstan digheden, zoude zijn val een groote ramp voor Europa zijn. i:WONE I»ER1CIlïtN. Op den 26sten der vorige maand heeft te Londen het volgende trenrige ongeluk plaats gehad In Upper street Islington werd bij de Agricultural-Hallwaar op den 7 dezer de tentoonstelling van vee geopend waseen nieuw logement gebouwd dat op den dag der opening geheel gereed moest zijn. Door den spoed die men met den opbouw maaktehad inen den gevel in korten tijd zoo hoog opge voerd dat de kalk van het onderste gedeelte nog niet droog genoeg wasom de zware bo- venlast te kunnen dragen; de geheele gevel stortte daarop in een en begroef negen men- sclien onder deszelfs pninhoopen. Twee der ongelukkigen werden er dood onder uit gehaald drie zijn zoo zwaar gewond, dat zij den vol genden dag stiervende overigen zijn alle zwaar gewond. De beide werklieden die dade lijk dood bleven waren eenige uren te voren door den opzigter aan het werk gesteld. Een jong parijzenaar bezocht Weenen en ging n*ar een schoenmakerdie men hem als een der bekwaamste werklieden had aanbe volen. De meester verscheen en de jong man zeide hoovaardig Het is mij zeer onaangenaam in Weenen een paar laarzen te moeten laten maken want zoo netjes als de parijsche kun nen ze nimmer zijn. Doe intusschen uw best zooveel gij kunt." De in zijn beroep belee- digde schoenmaker zweeg, doch bragt, na ver loop van een dag, eene laars onder voorwendsel om die aan te passen. De parijzenaar probeert dezelve en vindt de laars aller prachtigst en roept«heerlijk op mijn woordeven zoo fraai als te Parijs ik bad dit van u niet ver wacht." De voelbekleeder-knnstenaar bidt hem de laars weder uit te trekken. Dit geschieat doch welk eene verwondering de parijzenaar behield een der schoonste dansschoenen aan den voet die binnen in de laars verborgen was geweest. «Gij zijt een duizendkunstenaar," roept de parijzenaar verrukt, wanneer bekom ik nu de andere laars?" «De audere «Natuurlijkik kan toch niet op een laars loopen «De andere," antwoordde de mees ter, zich zeer beleefd buigende «die laat gij als 't u belieft in Parijs maken!"en verliet, in het gevoel zijner waarde de kamer. Uit een brief van een Nederlander wordt door het Utrechtsche Dagblad het volgendo ontleend Zoo even kom ik uit Rusland,, waar ik te Bialijstok een lid mijner famielje uit de klaau- wen van den beul Murawieff moest redden hij was met 7 zijner onderhoorigen gevat, omdat enkele onder hen verdacht waren zich met de Poolache opstandelingen te hebben ingelaten. Of er ouschuldigen vallen wordt niet gevraagd mits men onder die ouschuldigen renen schul dige trelfe dat is llians liet beginsel waarvan de autoriteiten uitgaan. Door medewerking van het ministerie vau builcnlandsche zakenvan den Itussisclien gezant te 's Hage en van den Nederlandschen ambassadeur te St. Petersburg is het gelukt den ouschuldigen Nederlander te redden nadat een onderzoek in loco, buiten dien de onschuld van onzen landgenoot had bewezen. Men vraagt echter thans in Poolsch Rusland niet naar onderzoekbij de minste verdenking, valt men als prooi der tijdsomstan digheden. Al wat men verhaald heeft van de willekeur van de verschrikkelijke handelingen vau een Murawieff is waar ik heb er mij te Wilna zelf van overtuigd. Volgens de Arlhan bedraagt het aantal gebakken steenen, gebruikt voor het tentoon- stellingspnleis van 1862 te Londen 17,250,000 stuks die wanneer men ze in een kubiek op stapelde een kubiek zouden geven van 26} meter aan elke zijde. Voorts is gebruikt 7296 ton metaal eu 100,000 kub. ellen hout. Wan neer men al het hout met bet einde tegen kan vormen. In dezen nood zocht men zijn toevlogt ifi tle eenheid en daar het koning schap de vertegenwoordiger van die eeuheid was, was het hoofdzakelijk bij den koning dat men hulp zocht. Van dat tijdstip vooral dag- teekent het groote streven naar eenheid en de uitbreiding van het onbeperkte gezag des ko- nings. En daar het heil vond bij die uitbrei ding juichte het volk iedere nieuwe schrede op het pad des dispotisiuus toe. liet juichte toe, toen Lodewijk XI de magt der adels fnuiktehet juichte toetoen Richelieu de Hugenoten uit Roebelle verdreefhet juichte toe, toen Lodewijk XIV de magt der provin ciale staten geheel vernietigde. Toen deze laatste het bekende „1'état c*est moi," uitsprak vond het volk daar niets vernederends in, want die koning was de ware vertegenwoordiger van den volkswil, en het w-as billijk dat men voor dien volkswil het hoofd boog; ook voor Napo leon I en Napoleon III heeft het Fransche volk zich gebogen; omdat beiden de vertegen woordigers van den volkswil waren, en omdat de eenheid van Frankrijk in hen als het ware werd gepersonifieerd. Daarom kon in Frank rijk het dispotismus een tijd lang bloeijen, mits het slechts zorge, dat het altijd de volksgeest achter zich heeft. Het volk zal ieder dwang middel, dat kan dienen om dien volksgeest te doen triomferen toejuichen, maar wee, ook de regering, welke in Frankrijk de algeineene volksopinie tegen zich krijgt, zij is onherstel baar verlorenwant zij kan zich noch op regt, noch op wet beroepen, daar deze in het oog van het volk slechts waarde hebben, zoo lang zij in overeenstemming zijn met zijn wil. Na poleon III heeft zijne verheffing te danken aan de algemeene haat en tegen de doctrinai- ren uit de regering van Lodewijk Philips en tegen de woelgeesten uit de tweede republiek, zoolang hij deze moest bestrijden was hij sterk, kon hij zonder gevaar gebruik maken van alle wapenen des dispotismus. Maar thans verlangt het volk weder vrijheid en daar het Redding doar tegenwoordigheid van geest. De graaf A. van Totth-beneen schrander en scherpzinnig staa'sman en Dnitsch gezant aan het Russische hof van Catharina de II, deed eens te paard eene teis door de bosschen van Lithauen, slechts door eenen vertrouwden knecht vergezeld. Na eens den geheelen dag gereden te hebben, begon de avond reeds te dalen, en van een dorp of gebncht, waar mensch en dier zich konden verkwikken, was er nog geen spoor te zien, zoodat de graaf te regt begon te vreezen, verdwaald te zijn en ernstig verlangde ergens onder dak te ko men, dewijl ook het weder, dat den geheelen dag vrij redelijk was geweest, thans zeer ongunstig werd en wind en regen de voortzetting van de reis begon te bemoeijelijken, en zeer onaange naam deed worden. Buitendien wist de graaf, hoewel een moedig man en goed gewapend, zeer goed dat deze streken vrij onveilig waren en ook het wild gedierte zoo als wolven, vooral, zich over dag schuil houdeade, evenwel des nachts te voor- schiju kwamen en een zeer onpleizierig reisgezelschap konden wordenwaarbij tot vergrooting zijner billijke bezorgdheid, nog kwam de on-ekerheid waarin bij verkeerde, waarheen zijn weg hem toch voerde, terwijl meer en meer de overtuiging bij hem veld won, dat hij geheel van den regten weg was afgedwaald. Reeds een en andermaal had hij zijnen getrou wen knecht Johan, dan ook zijne bezorgdheid te kennen gegeven, en hoezeer ook aan avonlnreu in zijn vee! bewogen leven gewend, vond hij zijnen toestand thans alles behalve aangenaam en benij denswaardig. Terwijl heer en knecht aldus lang zaam voortsukkelden op hunne vermoeide en snui vende paarden, staken deze laats'en eensklaps de ooren open; en versnelden hunnen tred, bun instinct toch deed bun gewaarworden wat noch de graaf in overpeinzingen verdiept, noch zijn knecht had opgemerkt, namelijk dat zij eindelijk eene men- echelyke woning naderden. Zij zagen nuhoewel op nog vrij grooten afstand een licht door de boomen Sikkeren, en daar hunne als met nieuwe krachten bezielde paarden, zich snel voortspoedden hielden zij spoedig op voor eene tamelijke groote woning, die zich door verschillende kenteekenen als eene, als het ware, in het woud verlorene her berg deed kennen. Nat en verkleumd vau konde stapte de graaf spoedig naar binnen en kwam in een ruim vertrek waar een fiksch vuur in den open haard brandde en den waard, dia hem beleefd begroette, gelas tende goed voor zijne paarden te zorgen, wenddo hij zich vervolgens tot de waardin, die hem voor kwam eene bijzonder schoone vrouw van nagenoeg 40 jan n te zijn. Hij verzocht haar hem en zijnen ine hl eenig eten gereed te maken en na eenen stoel by den haard en zijnen mantelzak zijne pistolen en karabijn in zijn bereik geplaatst te hebben maakte hij het zich bij het koesterende vuur regt gemakkelijk. De waardin antwoordde hem, dat hare berberg niet bijzonder veel ople verde, doch indien hij het met gebakken koeken eijeren, brood en goed bier voor lief wilde nemen, een en ander volkomen tot zijne dienst was. De graaf vond dit uitmuntend, en knoopte daar op met zijne gastvrouw een gesprek aan, vroeg haar of zij hier veel *e doen had, daar toch wel zelden reizigers in zulk eene afgelegene herberg zouden komen, vervolgens of hij verre van den gewonen rijweg was afgedwaald, en oi de naa te stad spoedig te bereiken ware, of zij kinderen had enz. Hij vemam toen dat haar man vroeger in dienst geweest nas en daarna hier eene kleine herberg was begonnen met eenigen grond er bij om te bebouwen, alsmede eenige schapen en ver kent, welke bij van zijnen vroegereu heer in eigen dom had gekregen. Vele vreemden kwamen er niet, zoo veel te meer echter houthakkers en voer lieden die het gekapte hout naar de ODgeveer vijf uren van hare woning gelegene stad bragten, terwijl een en ander haar een burgerlijk beslaan opleverde, zij zeide verder dat zij hier reeds 12 jaren had gewoond en een nichtje, een meisje van 8 jaren, als kind aangenomen had wier ouders voor 4 jaren in behoeftige omstandigheden waren overleden en hoewel zij hier een eenzaam leven leidde, dit echter voor een stads of dorpleven niet zonde willen ruden. Toen de vrouw melding maakte van bet kind, had de graaf onwillekeurig rond gezien, daar hij veel van kinderen hield en bemerkte toen op den achtergrond van het ver trek een meisjemet liefelijke gelaatstrekken bedeeld, doch dat zich schuchter bij eenen stoel ophield en in haar geheele voorkomen veel schuw- eu blooheid aan den dag legde. De waardin verliet nu het vertrek, zeggende dat zij naar de keuken moest om voor het eten te zorgen en liet den graaf aan zijne gepeinzen over. Deze, thans met het meisje alleen, trachtte nu haar tot zich te lokken, en aan het spreken te krijgen, hetwelk hem na vele pogingen gelukte. Hij nam haar op zijnen schoot en vroeg haar het een en ander, doch ontving weinig ol niets tot antwoord, maar door zijne vriendelijke handelwijze lot vertrouwen geneigd, streelde het kind zijne wangen met hare handjes en zag hem met hare groote heldere oogen meewarig aan. Plotseling zeide de kleine tot hem enkele woor den, die den graaf echter zeer deden ontstellen „Goede manzeide zij „Gij zijt zoo goed en moet toch sterven." Op hetzelfde oogenblik echter dat de graaf deze raadselachtige woorden vernam, kwa men de waard en waardin, beiden binnen en verhinder» den daardoor den graaf, om het meisje nader over die woorden te ondervragen. Het kind, dat bij het binnenkomen harer betrekkingen zich terstond van den graaf verwijderd en weder naar den achtergrond be geven had, werd nu door de w aardin, met alles behal ve vriendelijke woorden terstond naar bed gezonden. De eetlust van Jen graaf was grootelijks ver dwenen; om zich echter niet te verraden, zette by zich aan tafel en gebrnikte het een en ander, doch sloeg intnsschen alles gade wat hij nuttig achtte, om eenige ophelderiog te verkrijgen van de vreemde woorden, die hem nog altijd in de ooren klonken. Hij kon echter niets verdachts bemerken; de waardin was even spraakzaam als straks en on gedwongen in hare manieren, de waard hoewel niet spraakzaam, doch meer verlegen dan zijne vrouw, zag er evenwel goedhartig en eenvoudig nit en geen van beiden zouden bij den graaf eenig kwaad vermoeden hebben gewekt, zonder de woorden die hij had geboord. Hij meende te bemerken, dat de waard zijne vrouw bijzonder hef bad en toen rijpte bij hem een plan tot zijne eigene reddÏDg, indien hij, zoo als bij vermoedde, met eenig gevaar werd bedreigd. (Slot volgt.)

Kranten Regionaal Archief Alkmaar

Schager Courant | 1863 | | pagina 2