eischen kan, zonder dat hier oudheid van
bestaan omvang van grondgebied, uitgestrekt
heid van magt, rijkdom van bezitting, roem
van daden, vordering en beschaving, zuiver
heid van godsdienst, eenig voorregt, eenige
meerderheid, eenig gezag, boven andere
verfeenen kunnen En erkent gij niet met
Hugo Grotius dat geen heerschappij op on-
regt gebouwdnimmer, ook niet door het regt
van veijaring regtmatig kan worden
Dat alles erkennen wijerv. toch blijven wij
volhoudendat een afstand van onze heer
schappij in Oost-Indië een daad van straf
waardige schuld zoude zijn, niet alleen jegens
ons zclvenmaar ook jegens de inboor
lingen.
En ieder, die zich bewust is in het be
zit te zijn van een op een onregtvaardig
wijze verkregen goed is voorzeker zedelijk
verpligt om dnt terug te geven aan den
regthebbende en dit geldt evenzeer ten
aanzien van een volk als van een individu.
Maar die ia het bezit van zoodanig goed
isvoldoet niet aan zijne verpligting door
het eenvoudig van zich weg te werpen of
door het te geven aan anderen die er even
min regt op hebben dan hij zelf, ja! zelfs
zou hij onregtmatig handelenals hij het
teruggaf aan den regthebbende als deze een
kind is, dat nog de waarde van het goed
niet kan beseffen, er geen gebruik van kan
maken en het ook niet voor zich zeiven kan
bewaren. Neende regtgeaarde mcnsch zal
in zulk een gevalde zaak welke zich in
zijn bezit vindtals een heilig pandmet
angstige zorg blijven bewaren tot het tijdstip
dat hij zonder vrees bet kan teruggeven aan
het groot geworden kind. Zoodanig is onze
toestand thans in Oost-Indië zedelijk zijn wij
verpligt om de heerschappij waarop wij eigent-
lijk hoegenaamd geen aanspraak kunnen maken,
eens aftcstaan aan diegenen, welke er regt
op hebben. Maar wie zijn dat dat zijn gew is
niet de vreemde mogendhedenniet Engeland
of Frankrijk, hunne heerschappij zoude voor
de inboorlingen voorwaar een slechte ruil zijn,
dat zijn niet de inlandsche hoofdenhunne
heerschappij zoude slechts dienen om het volk
uit te zuigen en te plagen. Neen alleen aan
het Javaansche volk zelve komt de heerschap
pij over Java toe. Tot nog toe wij gelooven
dat ieder zulk zal toestemmenis dat volk
nog niet rijp voor die heerschappijnog niet
geschikt voor zelfregering. Maar wij mogen
toch verwachtendat het eenmaal tot die
trap van ontwikkeling zal komen dat wij
veilig den scepter dien wij thans zwaaijen
in zijne handen knnnen stellen.
Ja zelfs moeten wijgeen zorg geen
moeitegeen zelfopoffering ontzienom het
tot dien gelukkigen toestand te brengen, daar
toe alleen moet onze heerschappij in Oost-In
dië dienen. Het Nederlandsche volk moet tot
Deze keek op tij waren elkander niet onbe
kend. Op reis hadden zij zich ontmoet en zich
voor elkander aangetrokken gevoeld de landstreek
die zij te zsmen doorgereisd bsddenwss hun
te kort geworden en beiden hadden het betreurd,
dat tofc sij zich in het gewoel verloren zij
niets verder van elkander vernomen hadden.
Wij vinden elkaar op eene droevige plaats
weder terugxeide de vreemdeKudolf de hand
reikende ook gij hebt een dierbaar wezen te
beweenen
Ik beween niemand behalve mijne ouders
en die zijn niet hier begraven antwoordde de
jonge mandoch ik bezoek gaarne deze plek
des vredesjaik mag zeggendat ik mg ner
gens anders zoo gelukkig, zoo kalm, gevoel.
Zoo is het ook met mij gelegen reide
de vreemdelingterwijl zijn oog stijf naar de
aarde nederzag, Let zou mijne liefste verblijfplaats
zijuwanneer ik het graf van haar gevonden had,
die mij alles in het leven was.
En ia het u niet bekend geworden
Neenik was nitlandig mij gewerd de
treurige tijding, in het oogenblik waarin ik de
terugreis naar Europa wilde aanvangenin hare
plaats blijft mij nu slechts haar graf, en ook
het heilige bewustzijn komendat onze heer
schappij op Java niet in ons eigen voordeel
maar ten nutte en ten beste der Javanen moet
strekkenen zoo wij dien pligt met getrouw
heid vervullen, dan eerst zullen wij beseffen
dat wij met regt den scepter over de coloniën
voeren want het bewustzijn van zijn pligt te
doen, brengt noodzakelijk bet bewustzijn van
regt te hebbenmede.
GEWONE BEIUGTEN.
Eergisteren morgen ia de admiraal ITamelin
na ecue langdurige ziekten overleden. Den 2
Sept. 1896 geboren en op 11 jarigen leeftijd
als kajuitsjsngen op het fregat Venus in zeedienst
getreden, werd hij in 1821 lnilenant ter zee,
in 1828 fregat-kapitein, 1836 kapitein van een
linieschip, in 1842 contre-admiraal, in 1818 vice-
admiraal en eindelijk gedurende den oorlog op
de Krim, waarbij hij zich zeer onderscheidde,
in 1854 admiraal. Den 19den April 1855 werd
hij in Duco's plaats minister vau marine tot 24
Nov. 1860, toeu hij door graaf Chasselonp-
Lanbat werd opgevolgd. Hij was ook senator
en sedert 1861 grootkanselier der orde van het
legioen van eer. Volgens de France heeft de
keizer bepaald, dat de admiraal in den graf
kelder van het hotel der invaliden zal worden
bijgezet. De plegtige begrafenis heeft aanstaan
den Donderdag plaats gehad.
Het gebruik, dat elk jaar meer in zwang
komt, om tooneelspelers na het afspelen van
een stuk terug te roepen, dagteekent van het
jaar 1777, toen den 20 Julij in de comedie
Italienne te l'arijs Let intrigues <tArlequin
gegeven werd. Het publiek geraakte over het
spel van den nieuwen actenr Dorsonville zoozeer
in geestdrift, dat het hem na de voorstelling
nog eens op het tooneel terugriep-, het was de
eerste kunstenaar wien deze eer te beurt viel.
Te midden van het dorp Würtz, in de
nabijheid van Coblenzwordt een tamelijk
groote vijver gevouden, waarop zich in de vorige
week 14 knapen en meisjes met schaatsenrijden
vermaakten. Eensklaps brak het ijs en de 14
kinderen vonden hun graf in den zeer diepen
vijver. Een huisgezin heeft door dit onheil vier
zijner leden verloren.
In de vorige wetk vond men te Londen een
kapitein der genie, met diens eclitgcnoote en
17jange dochter de beide laatsten in rouw.
kleederen - dood te bed, naar men zegt door
kolendamp gestikt Het blijkt nit verschillende
omstandigheden dat de beide echtgenooten be
sloten hadden verderen tegenspoed, door een
vrgwilligen dood, te ontgaan en hun kiud niet
iu hopeloozen staat achter te laten.
Dezer dagen heeft op de Tuilerien een
groot bal plaats gehad. Bij die gelegenheid
verloor prinses Metternich een prachtigeu hals
snoer van diamanten en zwarte paarlen, ter
waarde van 40,000 francs. Het versiersel is
nog niet terog gevonden.
Bij een geacht ingezeten te 's Hertogen
bosch werd eene visite gemaakt door twee fat
dat ook dat kan ik niet vinden! voegde hg
er hartstoglelgkde handen wringende, bij.
Heeft men u daaromtrent niets medege
deeld*
Nietswat opheldering over hare laatste
oogenblikkenover de plaat* waar zjj werd
begraven over het tegenwoordige verblijf harer
familie geven konniets dan eene korte aankon
diging van haren dood en baar portret geno
men toen zij in de doodkistlag.
Een uitdruk der diepste smart was op het
gelaat des vreemdeüngs duidelijk zigtbaar hij
opende zijnen brieventaach en haalde een stukje
papier er uit te voorschijn, dat zeide bij en
hield het Rudolf voor dat is, nu ik "baar
eraf niet vinden kanhet eeuige wat mij van
haar is overgebleven.
Rudolf wendde zijnen blik op het hem toege
reikte portret -en stiet een kreet van verras-
ring uit.
erstomd zag hem de treurende aan.
elk een wonderlijk raadselriep de jonge
man en greep zijn arm de dame, die bier
in de doodkist ligt leeft, zij leeft, ik
weet het.
Het is niet mogelijk, gij bedriegt u, eene
soenlijk gekleede hceren. Beiden vroegen de
meid, den heer B. te spreken. Deze laat hen
met het licht in de voorkamer en brengt de
boodschap aan haren heer over. Bij het bin
nentreden der kamer blies men het licht uit,
en de heer B. werd zonder spreken, met een
gedacht pak slaag begroet en verwond, en eerst
op het hulpgeroep is het hem met adsistentie
gelukt, zijne nog oukende vrienden ook in
het donker de deur uit te gooijen. Bij het
weder opsteken van het licht vond men in de
kamer een valschen zwarten baard en een hoed
waarin van binnen een kaartje met den naam
van den zoon van zekeren timmerman aldaar
welligt onder het worstelen verloren, terwijl de
audere is onbekend gebleven. De heer B. is
er met eene kleine wond en den schrik afge-
men.
Voor zoover men kan nagaan schijnt een
verschil over de kosten van het verbouwen
van het huis vau den lieer B., de aanleidende
oorzaak tot deze daad te zijn geweest.
In de afgeloopen week is brand ontstaan
in de woning van A. van Druten tabaksplanter
te Hessen. Het achterhuis stond spoedig in
volle vlam, en dit was ook de oorzaak dat
drie koeijen, twee kalveren, drie schapen, eenige
varkens en geiten in den brand zijn omgekomen,
en dat behalve eenig huisraad, niets van den
inboedel en van den tabak is kunnen gered
worden. Door den dadelijken aanvoer der
brandspuit van Eist en die van Bemmel, was
de brand evenwel spoedig gebluscht.
Z. M. heeft dezer dagen aan den ijzer-
fabriekant H. Dalhuizen te Kampen octrooi
verleend voor den tijd van 5 jaren, voor eene
door hem uitgevonden machine ter vervaardiging
van metselsteenen, welk werktuig door één
paard in beweging gebragt, per dag 48,000
steeuen levert.
De Bretl. Zeiltuig zegt met betrekking tot
de verwachten transporten van Oostenrijksche
troepen het volgende ,.Sedert den vrede van
Hubertusburg, derhalve sedert meer dan eene
eeuw, heeft geen Oostenrijksche soldaat den
bodem van onze schoone provincie Posen door
zijne komst bezoedeld en thans zollen wij
30,000 Oostenrijkers, althans Crosten, Hon
garen, Caliciers, Bohemers en Italianen, het
land zien doortrekken, schijnbaar als bondge-
rooten, maar in waarheid als vijanden van
Pruissen gekomenal staan zij met onze
roldaten onder een oppei bevelhebber. Wisten
wij slechts waarom het handhaven van het
Londensche verdrag van 1852 aan de Duitsche
groote mogendheden zoo zeer ter harte gaat,
maar wij zijn geene staatkundigen en uit dien
hoofde begrijpen wij niet waarom die regering
thans met dat zelfde Oostenrijk hand in hand
gaat, hetwelk de heer v. Bismarck-Schönhausei»
voor ODgeveer een jaar als vijand wilde be
handelen omdat het ons land poogde te
bedriegen door het standpunt, waarop het ala
mogendheid is geplaatst. Hoe is het mogelijk
vragen wij, dat de heer von Bismarck zich met
Oostenrijk kan verbinden tegen Duitschlaud iu
hetwelk ons land zich een moreel overwigt
toevallige grlgkenia doet u dwaleu 1
Luister naar mijging Rudolf voort ik
ben van mijne zaak zeker.
Met een ongeloovig hoofdschudden, doch van
iDweudige ontroering beTende, volgde hem de
ter neergeslagene, de poort van het kerkhof uit.
Gedurende het verhaal, van hetgeen in het
photographisch atelier plaats gevonden had werden
de bleeke trekken des vreemdelingszoo mogelijk
nog bleekerzijne lippeu beefden, uit de donkere
oogen vlamden bliksemstralen, hij verscheurde
liet portret, dat tot hiertoe aan zgn hart gerust
had en sleurde de brokstukken ter aarde.
O, schandelijk, schandelijk! stamelde bg.
Rudolf ontwaarde met ontzetting den bevigen
indruk, die zijn verhaal op den vreemdeling
gemaakt had
Doch ik zal haar vinden, mompelde deze
terwijl er plotselings een koude rust op zgne
trekken terugkeerde, ik zal haar vinden en
dan
Hij brak af, rukte zich uit Rudolfs arm los en
ijlde, in wilde haast, naar de stadspoort.
Langzamerhand en geheel ontstemd bereikte
Rudolf zijne woning.
Wordt vervolgd.)